Ik heb vandaag op een
bank in het park aan een vijver een ijsje gegeten. Een cornetto van het merk
Ola.
Een kleurrijke eend die langzaam dichterbij kwam drijven bekeek mij
enigszins verrast. In een dreef met eikenbomen liep een man met een hond aan
een leiband. Toen die hond een spreeuw in de gaten kreeg gaf hij een zodanige
ruk aan de leiband dat de man helemaal uit model kwam te staan.
Naast mij stond
een eenzame oude dame met een versleten boodschappentas waarin broodkruimels
bleken te zitten die ze blind voor haar uitstrooide. De eend kwam voorzichtig
uit het water gewaggeld en deed zich tegoed aan de kruimels. De gerimpelde
taart lachte dermate luid dat de Anas-plathyrhynchos verschrikt de vijver weer
in dook.
Er gebeurt nogal wat in
mijn leven, dacht ik, terwijl ik de wikkel van mijn cornetto in een ijzeren
vuilnisemmer deponeerde.
Ik nam mij voor hier
ooit een boek over te schrijven en stapte huiswaarts.
Deze morgen schrok ik
badend in het zweet wakker. Ik moet een nachtmerrie hebben gehad die aan de
ribben hing. Dat voelde ik aan mijn ribben. Het was precies of er iets aanhing.
Ik was ten zeerste benieuwd wat het was. U zou het mij misschien niet nageven
mocht u me kennen maar in wezen ben ik een zeer nieuwsgierig mens.
Nadat ik uitvoerig
allerlei handelingen onder de douche had verricht droogde ik mij af. Van het
één kwam het ander en een kwartier later was ik aangekleed. Mijn
nieuwsgierigheid was geenszins geweken. Ik deed een paar ochtendlijke
stretchoefeningen waardoor een venijnige kramp in m'n rug schoot. Via een
gestrekte flikflak wist ik die kramp er meteen weer uit te krijgen.
Aan mijn ribben hing
echter nog steeds het onbekende. Ik belde de afdeling radiologie van het
plaatselijke ziekenhuis en vernam van een niet al te vriendelijke telefoniste
dat er op zondag geen röntgenfoto's werden genomen. Dat spel bleek daar op
zondag gesloten. Tenzij het een spoedgeval betrof. Maar de telefoniste meldde
mij met snerpende stem en bekwame spoed dat iets wat aan de ribben hing haast
noch spoed behoefde. Het takkenwijf was duidelijk uit haar doen omdat zij op
zondag moest werken. Wist zij veel wat er naar mijn normen haast en spoed
behoefde!
Afijn, ik was dus
aangewezen op mezelf om duidelijkheid te scheppen in deze zaak. Ik ging op mijn
gebruikelijke manier zitten denken. Mocht u zich afvragen hoe ik op zo'n
momenten zit dan helpt het misschien als ik u meedeel dat ik ooit model stond
voor het meesterwerk van Rodin. Ik was heden ochtend tijdens mijn denken wel
aangekleed.
Ik kon mij niet
herinneren dat ik gedurende de nacht was gevallen. Dat hebben wel meer mensen,
dat zij dromen dat ze in een diepe put vallen. Ik val nooit als ik droom. Ik
struikel hoogstens af en toe maar dit komt doordat ik in mijn dromen altijd van
die onhandige paarse mocassins draag. Akelige dingen zijn het. Veels te nauwe
leren instekers zonder hiel. Probeer daar maar eens mee te vluchten.
Als ik struikel in mijn
droom dan gebeurt dit altijd tijdens een vlucht. Doorgaans vlucht ik voor mijn
buurvrouw die mij in m'n dromen af en toe achterna zit en luidkeels roept dat
ik de vader ben van haar mentaal geretardeerde tweelingdochter. Ze draagt dan
doorgaans een groen plastieken negligeetje en heeft sportschoenen van Adidas
aan haar voeten. Ik, met mijn mocassins ben natuurlijk geen partij voor haar.
Aan het eind van de dreef haalt ze me steevast in, neemt me stevig bij de
schouders en beveelt een DNA test. Op dat moment wordt ik dan doorgaans wakker.
Gelukkig maar. Stel dat zo'n test positief zou zijn, dat ik daadwerkelijk de
vader van haar kinderen zou zijn. Ik mag er niet aan denken.
Maar goed, ik was
afgelopen nacht niet gestruikeld dus het moest een andere droom zijn geweest. Als
ik heel geconcentreerd nadenk dan kan ik soms mijn dromen reconstrueren. Zoniet
vandaag. Alles blijft vaag. Soms een flard van een beeld maar voor ik het kan
vatten vervliegt het en lost op in het niets.
Laat ik dit toch maar opschrijven
voor het nageslacht, dacht ik. Een mens weet nooit waar het goed voor kan zijn.
En zo geschiedde.
Soms denk ik dat ik ooit
genomineerd zal worden voor vanalles tegelijk. Dat men mij heden nog niet heeft
opgemerkt vanwege mijn immense timiditeit maar dat daar op een bepaald moment
verandering in zal komen. Hoe die ommezwaai er zal komen, daar heb ik eerlijk
gezegd het raden naar.
Misschien passeert een
invloedrijke persoon ooit mijn deur, houdt hij plots de tred in bij het
aanschouwen van mijn brievenbus en verzucht hij: "Wat een enige spleet om
een nominatie in te duwen." Na deze woorden rept hij zich heen en
verkondigt aan allen die het willen horen welke prachtige spleet ik wel niet
heb. De nominaties laten natuurlijk niet lang op zich wachten. Ik krijg het ene
bericht na het andere waaruit blijkt dat ik voorgedragen wordt voor dit en voor
dat en ook voor dat ander.
Meest aandoenlijke
spleet.
De Gouden Uil.
Weblog van het jaar
stilletjes.
Een golden globe.
Nachtburgemeester.
Stadsdichter.
PC Hooft-prijs.
Herman Gorter-prijs.
Ik zou er mij natuurlijk
naar gaan kleden. Een pak van Armani en schoenen van Gucci. Zijden hemden van
ZERU (zeldzame rupsen). Dassen draag ik niet. Ik laat mijn hemden open hangen.
Wel immer een gouden dasspeld op mijn neus voor als ik een beerput moet
passeren op mijn triomftochten door berg en dal. Mijn kousen zou ik betrekken
bij Puttaert&Co, een gerenomeerde zaak alhier om de hoek. Zij hebben ook
een ruim assortiment hoofddeksels in de aanbieding maar vanwege mijn zwakke
haarlijn verdraag ik hoeden noch petten. Misschien een 'kapke' voor als 't
regent.
Ik zou de menigte groeten
met een simpele doch vriendelijke hoofdknik. Als ik groet terwijl het regent
mag ik hopen dat mijn 'kapke' niet afvalt. Thuis zou een privé kinesiste op mij
wachten om mijn hals te masseren die elke avond ietwat uit model zou zijn
gegroeid vanwege het vele groeten.
Ik zou mij tevens
herbronnen aan een bron op 2597 meter hoogte. Ik zou daarbij een helm dragen
omdat een accident op dergelijke hoogte niet om mee te lachen is.
Ik zou kortom nogal wat
uitsteken mocht ik genomineerd worden.
Mijn vrouw zegt dat het
al wel is en dat ik mag stoppen van onnozel doen.
"Ge zoudt beter den
dam eens kuisen met bleekwater, dan doet ge tenminste nog iets nuttig"
zegt ze. Vrouwen zijn azzo. Een indelijks gedacht van zichzelf maar geen
greintje gevoel voor nominaties.
Vroeger was Robert
beeldhouwer. Benevens een niet onverdienstelijk kunstenaar was hij tevens een
harde werker. Men kon de rotsblokken waaruit hij noest zijn creaties kapte met
moeite tijdig aanvoeren. In elke rotsblok zat een beeld dat hij via inzet en
overgave in een handomdraai bevrijdde. Zijn figuren getuigden van vakmanschap
en sereniteit.
Robert was geen grote
prater. Doorgaans mepte hij ingetogen en in stilte ogen, neuzen, lijven, armen
en benen uit de weerbarstige steen. Tenzij hij op zijn eigen poten klopte, dan
was het kot even te klein. Dan vloekte hij het vel van zijn voorhoofd. Maar
voor de rest kon je in het bescheiden atelier, op het ritmisch galmen van hamer
op beitel na, niks horen.
In 1983, tijdens de
grote droogte (ik zeg maar wat) kwam Katrien Buysse naar het werk kijken waar de
beeldhouwer toen mee bezig was. Dat kwam, Robert was aan een bestelling bezig
die Katrien bij hem had geplaatst. Hij zou een evenbeeld van Etienne creëren.
Etienne was de man van Katrien die tijdens een treinramp om het leven was
gekomen. Ge kent dat, treinen die plots van de sporen denderen en zodoende voor
indelijks veel ellende zorgen. Zijn 't geen doden dan zijn 't gewonden.
Waarom denkt u dat ik nooit de trein neem?
"Hebt ge geen
dorst, Robert?" vroeg Katrien op een bepaald moment terwijl ze wellustig
met haar heupen draaide en frivool met een kanneke karnemelk stond te zwaaien.
Dat was een behoorlijk naast de kwestie zwevende vraag want iedereen wist dat
Robert tijdens het werk enkel zijn eigen bloed, zweet en tranen dronk.
"Merci!"
gromde Robert en nog terwijl hij die woorden sprak kreeg hij plotseling de
heupen van Katrien in de gaten. Wat hem nog nooit was overkomen overkwam hem
toen. Hij raakte uit zijn concentratie, was plotsklaps gedesoriënteerd en sloeg
te kloefe een veels te grote brok rots van de neus van Etienne in wording. Op
zich geen drama ware het niet dat die veels te grote brok rots in een sierlijke
boog pardoes tussen de ogen van Katrien belandde.
Ze lag zij daar. Op slag
morsdood, heel haar kop gespleten en dat kanneke geheel aan gruzelementen. 't
Lag in stukken en brokken vaneen, heel dat kanneke.
Katrien werd begraven op
het plaatselijke kerkhof naast haar Etienne die daar al lag van sinds die
treinramp. In het dorp werd een moment over een lustmoord geroddeld maar de
roddels hielden niet lang stand want Firmin Delanghe, de amateur cineast van 't
dorp, had toevallig dat hele incident gefilmd omdat hij daar toch toevallig in
de buurt was.
Toen die film vertoond
werd in de parochiezaal veroorzaakte dit een nooit eerder geziene volkstoeloop.
De massa vertrappelde elkaar welhaast. Het had iets van een treinramp maar dan
in een zaal. Er zijn daar toen geen doden gevallen maar dat scheelde niet veel.
Gewonden waren er ook niet maar ook hier had alles aan een zijden draadje
gehangen. Enfin, de film werd vertoond, trok op geen kloten maar wist wel de
onschuld van Robert te bewijzen.
Robert was na deze
gebeurtenis (het accident, niet de film) Robert niet meer. Hij kampte met een
schuldgevoel dat maar niet wou wijken. Van het een kwam het ander en Robert
raakte in een depressie. In de winter van '83 werd hij opgenomen in een
psychiatrische kliniek alwaar men hem tot diep in de zomer van '84 verzorgde.
Men stopte hem danig vol pillen dat zijn ogen naar het hol van zijn gat
draaiden. Toen Robert de instelling verliet probeerde hij zijn vroegere métier
weer op te nemen maar zijn carrière als beeldhouwer brokkelde langzaam af.
Robert had er geen zin meer in. Bij elke slag die hij gaf zag hij dat gapende
gat in katrien haar kop en gierde de ellende door zijn lijf.
In 1985 is Robert met
beeldhouwen gestopt. Hij wilde weg van de harde kant van het leven. Vanaf toen
is hij aardewerk beginnen draaien. Van die kannekes waar ge karnemelk in kunt
doen. En elke keer als hij een kanneke had gedraaid dacht hij met weemoed terug
aan Katrien haar heupen en bloedde daarbij telkenmale een heel klein beetje
meer dood.
Als hij heden nog leeft
dan kunt u hem vinden in de Westhoek alwaar hij aan de rand van Veurne als een
anachoreet zijn dagen slijt in een hut met een rieten dak. Mailen heeft weinig
zin want Robert heeft geen internetaansluiting.
Je ziet het soms staan,
op blogs van andere mensen her en der: ooit waren hier X aantal bezoekers. Ik heb me ook zo'n digitale teller aangeschaft.
Ik heb hier ooit eens 14
bezoekers gehad. Dat was niet alleen totaal onverwacht, dat was ook behoorlijk
drummen geblazen met die ene stoel. Ik dacht bij mezelf: laat ik wat kaas in
brokjes snijden want zulks draagt bij tot de gezelligheid. Ik voegde de daad
bij het woord en ging brokjes kaas snijden. Ik toonde mij geenszins van mijn
krenterige kant want ik sneed brokken die gezien mochten worden.
Toen ik 5 minuten later
terug kwam waren er nog welgeteld 2 van die 14 bezoekers aanwezig. 1 van die 2
bleek dan nog mezelf te zijn. Ik dacht heel even aan een complot. Dat enkele
individuen hadden afgesproken om langs te komen en dan meteen weer weg te gaan
terwijl ik kaas aan het snijden was.
Mocht een mens stil
blijven staan bij zo'n complottheorie, hij zou zo onozel als een puit worden en
zijn hoofd zou uiteen spetteren van frustratie. Ik had echter geluk. De
volgende ochtend was ik het hele voorval alweer vergeten.
Sindsdien kijk ik niet
meer op van een bezoeker meer of minder op mijn blogje. Ik doe zoals de struisvogel. Ik sta
vervaarlijk te stampen en af en toe geef ik vanuit mijn hals een gemankeerde
draai ten beste. Weest echter niet bevrees. Naar u zal ik natuurlijk
niet stampen. Gij zijt welkom. Uw bedoelingen zijn nobel. Dat zag ik meteen
toen u hier nieuwsgierig binnenkwam.
Ik breng vandaag een
bezoek aan mijn grootouders. Het duistert alreeds als ik het erf kom opgestapt.
Van buitenverlichting is hier geen sprake zodat ik mij op een haar na
allerhande breuken struikel. Gelukkig ben ik nuchter en slaag ik erin zonder
lichamelijke schade de deur te bereiken. Ik ben wel met mijn bottines door een
koeienvlaai geschoven, merk ik als ik in de zwak verlichte keuken mijn voeten
veeg. 't Is altijd een heel gedoe, zo'n bezoek des winters aan de pitoreske
grootouderlijke hofstede.
Heden zijn het korte
dagen. Dat ligt aan de seizoenen. Het is nu herfst en straks begint de winter
en dan zijn de dagen gewoon korter dan de nachten. Het noordelijk halfrond van
de aarde is dan minder naar de zon gericht en dan krijg je dat soort gedoe. Een
weerman zou hier ongetwijfeld een heel verhaal kunnen over vertellen maar of ik
zou luisteren is een andere kwestie. Wat kunnen mij de seizoenen schelen.
Maar goed. Heden zijn
het dus korte dagen. De gevolgen zijn dramatisch noch desastreus. Men past zich
aan en daarmee is de kous doorgaans af.
"Voor nachtwinkels
zijn het gouden tijden." zegt mijn grootmoeder, die aan de doorgezakte
keukentafel sokken zit te stoppen. Dat mens slaat de laatste tijd ook overal
haar snater in. Ik mag dan al geen weerman zijn, diep in mij schuilt een enorme
miskende economist. Ik leg mijn grootmoeder uit dat de recette van een
nachtwinkel recht evenredig is met de openingsuren en dat zulks dus niks te
maken heeft met de seizoenen waarop ze me prompt begint uit te schelden voor
racist en mompelt dat ik mijn anders gekleurde medemens niks gun.
Omdat niemand mij
ongestraft voor racist uitscheldt zet ik de banden van haar rolstoel plat. Mijn
grootvader kijkt op van zijn krant, komt uit zijn zetel aan de Leuvense stoof,
schuift zijn broek naar beneden, laat zich met de kont op het linker ventiel
van de rolstoel zakken en forceert een fluitende wind na dewelke grootmoeder op
links onverwijld terug drie centimeters hoger komt te zitten. Rechts doet hij
precies hetzelfde zodat de rolstoel weer helemaal horizontaal komt te staan.
Mijn grootmoeder glundert de kerstboom haast omver, zo trots is ze op
grootvader. Wat een inhoud heeft die man toch, denk ik vertederd.
Mijn grootvader ziet mij
naar hem kijken, lijkt zijn gedrag van daarnet te willen duiden en zegt dat
Igor de velopomp vorige week in de vernieling heeft gebeten. Igor is een
bastaardhond. Een kruising van een Bouvier met een Rotweiler. Volgens mij waren
er benevens een Bouvier en een Rotweiler ook een half dozijn wolven in het spel
toen Igor werd verwekt. Het gedrag van dat monster is volledig onvoorspelbaar
en op zijn minst zorgwekkend. Hij bijt u bij manier van spreken eerst een been
af en laat dan pas zijn tanden zien.
Mijn grootmoeder, die
erg vergevingsgezind is, vraagt of ik een Lukke van Destrooper met een tas
koffie moet hebben. De koffie is vers. Lukken zijn goudbruine, krokant gebakken
natuurboterwafels volgens een 19de-eeuwse familierecept waar ze u in België
rond de kerstperiode graag op mogen vergasten. Jules Destrooper, een bakker en
handelaar in koloniale waren richtte deze biscuiterie in 1886 op en sindsdien
boeren ze aldaar lang niet slecht. Zijn waar wordt in meer dan 52 landen
verslonden. Ze hebben ook een noodnummer.
Mocht u in één van hun
producten stikken dan kunt u +32(0)70 66 60 60 draaien. Draai het echter niet
onnodig want ik vermoed dat Jules wel andere dingen te doen heeft dan een hele
dag op uw telefoons te zitten wachten.
Wij eten lukken, drinken
koffie, praten over verleden en heden en nemen na een tijd afscheid. De ochtend
gloort nog lang niet want heden zijn het benevens korte dagen ook lange
nachten.
Begin september 2003 schrijft Bertrand Vlieghe zijn moeder
een brief waarin hij haar meldt dat hij nooit meer naar huis terug komt. Hij
verwijt zijn moeder dat zijn aangeboren handicap een rechtstreeks gevolg is van
haar gewezen beroepsleven. In een postscriptum meldt hij dat het geen zin heeft
om hem op te sporen daar hij nu definitief is opgegaan in de anonimiteit van de
grootstad. Ofschoon hij sinds kort een gemeubelde studio in Sijsele vlak bij
het plaatselijke postkantoor bewoont rijdt hij naar Brussel om er zijn schrijven
te posten en hoopt zo zijn moeder geografisch tureluurs te maken.
Een week later krijgt Bertrand een brief retour van zijn
moeder, Magda Vlieghe-Descheppere, waarin zij het volgende schrijft:
Beste Bertrand, Ik lig momenteel
helemaal niet wakker van de vraag in welke massa jij bent opgegaan. Ik heb nu
echt wel andere dingen aan mijn hoofd! Mijn vrieskast dient ontdooid te worden
en ik moet dringend naar de kapper. Stop nu alstublieft eens met denken dat
heel mijn wereld om jou draait. Het is niet abnormaal dat een zoon van 32 het
ouderlijke huis verlaat.
Met terughoudende
genegenheid, Je moeder.
PS: Wil je mij wel zo
vlug mogelijk de auto terug bezorgen.
Het antwoord in kwestie choqueert Bertrand dusdanig dat hij
zich diezelfde avond een stuk in zijn kraag drinkt in café Pallieter te
Sijsele. Zijn ongebreideld drankgebruik zorgt de volgende ochtend voor een
enorme kater en een nieuwe vlaag van opflakkerend zelfbeklag. Dit zelfbeklag
slaat na een dag piekeren zoals steeds om in woede. Blinde woede. Bertrand haat
de wereld en hoewel daar eigenlijk geen directe aanwijzingen voor zijn leeft
hij met de gedachte dat de wereld ook hem haat.
Om uiting te geven aan die woede grijpt Bertrand naar de
pen. Hij schrijft een boze lezersbrief naar Het Volk waarin hij enerzijds zijn
verontwaardiging uit aangaande het ontbreken van nachtelijk openbaar vervoer in
de regio en waarin hij anderzijds het totale gebrek aan liefde van zijn moeder
aanklaagt.
Diezelfde nacht rijdt hij zijn moeders VW Polo (bouwjaar 79)
tot voor haar deur, parkeert daar het vehikel en deponeert de sleutels in haar
brievenbus. Bij gebrek aan openbaar vervoer keert hij te voet naar zijn studio
terug. In de vroege ochtend komt hij thuis. Hij voelt zich uitgeput en legt
zich te rusten. Morgen is er immers weer een dag.
Bertrand slaapt uitermate onrustig. Hij droomt dat hij in
een hoek wordt gedreven door een vrouw met lange gele klauwen en scherpe bruine
tanden. Dreigend vraagt ze hem of ze zijn muse mag zijn.
Badend in het zweet komt hij wakker. Het is middag. Hij
ruikt zichzelf. Een zure ranzige geur hangt tussen de lakens. Bij gebrek aan
een douche sleept hij zich naar de lavabo. Hij vult zijn handpalmen met koel
water, doopt zijn gezicht en herhaalt dit ritueel tot de sporen van de nacht
van zijn smoel zijn geveegd. De bel gaat en Bertrand schrikt van dit ongekende
geluid. Hij heeft die bel sinds zijn verblijf hier nog niet eerder gehoord en
vraagt zich verwonderd af waarom iemand bij hem aanbelt. Een onbekende aan de
deur van zijn schuiladres.
Bertrand loopt bevend naar de deur en legt behoedzaam zijn
oor tegen het sleutelgat. Hoort hij daar iemand kreunen?
2 De telefoon
Onze held staat als versteend met het hoofd tegen de deur
geleund. Het gekreun op de gang is ondertussen overgegaan op een angstaanjagend
gerochel dat af en toe omslaat in een hol gefluister. Bertrand meent in dat
gefluister vaag zijn naam te horen. Alsof iemand hem roept. De bel schelt ten
tweeden male en een metaalachtig geluid echoot door de kamer.
"Wie is daar?" vraagt Bernard met bevende stem. Er
komt geen antwoord. Het gefluister houdt aan en lijkt in volume toe te nemen.
Een ongemakkelijk gevoel maakt zich van Bernard meester en hij sluipt naar de
zetel, weg van het geluid. Hij rolt zich op onder een beschermend dekentje en
blijft met kloppend hart liggen.
Anderhalf uur verstrijkt. Het geluid is van onder het
dekentje niet meer hoorbaar. Het ongemakkelijke gevoel maakt langzaam plaats
voor nieuwsgierigheid en heel voorzichtig schuifelt Bernard naar de deur. Hij
luistert geconcentreerd maar hoort niks meer. Hij opent de deur op een kier,
kijkt omzichtig in de gang maar merkt niks. Bertrand gaat nu resoluut de gang
op, kijkt rechts en links maar de gang ligt er verlaten bij.
Als Bernard weer naar binnen wil gaan merkt hij een kleine
witte omslag op zijn deurmat. Hij raapt het envelopje op en bekijkt het.
"Aan Dhr Bertrand Vlieghe" staat er in een slordig handschrift op
geschreven. Bertrand loopt zijn studio weer binnen, neemt, bij gebrek aan een
briefopener, een aardappelmesje en maakt met trillende handen de enveloppe
open. In de omslag zit een kleine sleutel vergezeld van een kort briefje.
Geachte heer Vlieghe, Wij weten dat u een
verstoten kind bent. Onze organisatie waakt. Gelieve ingesloten
sleutel met de grootste zorg te bewaren. Wij nemen eerstdaags
vast telefonisch contact met u op.
Hoogachtend, De orde van de
galblaas.
Tot vijfmaal toe herleest Bertrand het bericht, bekijkt
meermaals aandachtig de sleutel maar slaagt er echter niet in om hier een touw
aan vast te knopen. Hij heeft nooit eerder van 'De orde van de galblaas'
gehoord. Hij vraagt zich af hoe die beunhazen telefonisch contact met hem
zullen opnemen. Hij heeft helemaal geen vaste telefoon. Een GSM trouwens ook
niet. Tè modern, tè onhandelbaar die krengen.
Hij slentert naar de keuken, neemt een blikje bier uit de
ijskast en zet zich aan de keukentafel. Bij zijn tweede slok klinkt in de
woonkamer het gerinkel van een telefoon. Bertrand verslikt zich in zijn bier en
een nieuwe vlaag van paniek maakt zich van hem meester.
3 De Inscriptie
Hoe gaat dat soms met mensen
die zich in een slok bier verslikken. Juist, zo gaat dat. Bertrand hoest zijn
hele keuken onder. De paniek wordt er alleen maar heviger door. Hij duwt beide
wijsvingers diep in de oren om het gerinkel niet te moeten horen maar helaas.
Dat is naast het gerinkel gerekend. Hoe dieper hij zijn vingers duwt hoe feller
de telefoon tekeer gaat.
Geen wonder dat Bertrand zich
herpakt. Zoniet zou hij zeker zijn eustachiusbuis naar de bliksem hebben
geduwd. Hij laat zich op zijn buik zakken, sluipt de woonkamer in en probeert
het gerinkel te lokaliseren. Tijdens het sluipen merkt Bertrand dat hij
dringend eens zal moeten stofzuigen in huis maar gezien de penibele
omstandigheden zal dit reinigingsritueel nog even moeten wachten.
Algauw heeft Bertrand door
vanwaar het gerinkel komt. Het komt uit de onderste lade van de Ikea kast die
naast het balkonraam staat. Als een slang glijdt onze held naar de kast, trekt
de lade open en neemt de telefoon op.
Hallo, met Bertand Vlieghe.
Met wie spreek ik, aub? U spreekt met Armand Spittoor.
Waarom duurde het zo lang eer ik u aan de lijn kreeg, meneer Vlieghe? Ik kon de telefoon niet
meteen vinden. Heb je de brief met de
sleutel ontvangen? Die heb ik ontvangen, ja.
Mag ik weten wat dit allemaal te betekenen heeft? Ik kan u heden nog niks
zeggen. Het is te delicaat om u via de telefoon in te lichten. Kom morgenavond
tegen 21u naar café Den Hutsepot in Eeklo. Daar zal Omer Hamerlinck op u
wachten. Ik kan mij morgenavond
onmogelijk vrijmaken. Mijn living dient gestofzuigd te worden. Meneer Vlieghe, uw stof kan
wachten. Zorg dat u tijdig ter plaatse bent. De orde van de galblaas rekent op
u. Zorg ervoor dat u de sleutel bij u hebt en wees op uw hoede. De vijand
waakt. Hoor eens hier, Spittoor,
als u denkt
Verder komt Bertrand niet
want Armand heeft de hoorn neer gelegd. Wat rest aan de andere kant van de lijn
is de gekende tuut-tuut-tuut klank. Bertrand bekijkt het papiertje waarop hij
de naam van het café heeft gekrabbeld. Den Hutsepot is hem onbekend. In
gedachten verzonken loopt hij naar de keuken om aldaar de rest van zijn blik
bier op te drinken. Peinzend zet hij zich aan de keukentafel en kijkt door het
raam.
Betrand kan zich niet van het
idee ontdoen dat hij de stem van Spittoor ooit eerder heeft gehoord. Hij
piekert zich suf maar kan alsnog geen persoon aan de stem linken. En toch meent
hij ten stelligste dat dit geen vreemde stem was. De orde van de galblaas zegt
hem dan weer niks. In gedachten probeert hij zich een lijst van mensen die hij
kent voor ogen te halen. Helaas, voor zover hij zich meent te herinneren heeft
hij geen enkele kennis die ooit sukkelde met een steenachtige substantie om en
rond de galblaas.
Hij staat op, gaat naar de
keukenlade waarin hij zorgvuldig het sleuteltje heeft opgeborgen, opent de lade,
haalt het sleuteltje eruit en bekijkt het aandachtig. Hij merkt nu pas dat er
een minuscule inscriptie in de schacht van de sleutel is gemaakt. Bertrand
houdt de sleutel naar het licht en probeert het inschrift te ontcijferen. Het
is echter zo klein dat het met het blote oog onzichtbaar is. Als verwoed
postzegelverzamelaar heeft Bertrand echter altijd een loep in zijn achterzak
zitten. Hij knipt het vergrootglas uit de houder, legt hem geconcentreerd langs
de sleutel en leest: Tijd neemt een einde.
Veel wijzer wordt hij hier
niet van. Hij stopt de sleutel terug in de lade en neemt het laatste blikje
bier uit de ijskast. De emoties moeten worden weggespoeld en straks dient hij
dringend boodschappen te doen. Bertrand kijkt op zijn polshorloge en merkt tot
zijn verbazing dat zijn anders zo betrouwbare Rodania stil blijkt te staan. Hij
tikt op het glas maar krijgt de secondewijzer niet aan de praat. Een vreemd
voorgevoel maakt zich van hem meester.
Ik heb mezelf zojuist
intraveneus een shot mosterd gezet om de dag door te komen. Dat kwam, we hadden
godverdorie geen ketchup meer in huis. En je zult het nooit anders zien op dit
uur: natuurlijk weer geen enkele buurtwinkel nog open. Nou ja, dan maar mosterd
genomen. Prikt wel een beetje in de
aders maar dat doen naalden ook. Laten we daar dus maar niet moeilijk over
doen.
Waar ik anders geestelijk
langs bloederige dreven dwaal was mijn trip dit keer liefdevol. Daar zal, naast
het merk van de mosterd, ongetwijfeld ook de uitnemende charme van een muze
voor iets tussen hebben gezeten. Haar volle lippen waren
zacht roze aangezet. Zij kuste mijn mond en liet op mijn tong een warm
verlangen achter naar een balkon met uitzicht op bomen vol herfst, op naakte takken en bladeren vol oker.
In het water van de beek
weerkaatste een zomers beeld. Hoe zij zich naakt overgaf aan de hitte van een
vergeten seizoen.
Ooit was ik een zeer
koele gast. Ik werd gekroond met een tiara bezet met robijnen van ijs, en tot
koning van Antartica uitgeroepen. Mijn roepnaam was prins der pinguins. Ik werd
rijkelijk betaald. De donatie die ik ontving was dermate aanzienlijk dat ik
ermee naar de beurs trok alwaar ik aandelen kocht van Iglo, Fribona en
Ijsboerke.
Ik bouwde een immense
iglo met torens en kantelen en bezette hem binnenin met marmer, siliconen,
plastiek en Indonesisch spanbeton. Mijn lakeien waren pinguins in natuurlijk
habijt. Het overige personeel bestond uit robben, ijstrollen en diepgevroren
scharrelkippen. In de keuken had ik een gastronomische ijsbeer die er het
handje van weg had om de meest weelderige sorbets samen te stellen. Welhaast
elke avond prepareerde hij me ook iets on the rocks.
Mijn harem bestond uit
maagdelijke winterteefjes. Seks hadden we niet want als die liefelijke elfjes
hun slipjes lieten zakken vroren hun schaamlipjes aan elkaar. Geen nood echter,
de kleurrijke schittering van duizend ijskristallen deden ons tot ongekende
groepsorgasmes komen. Als ik klaarkwam vormde zich telkens in een mum een
stalagmiet van spermatozoa op mijn snikkel (dit om u een beetje een idee te
geven hoe dat allemaal in z'n werk ging).
In een lifestyle
magazine werd een reportage gewijd aan mijn koninklijke iglo en dit pareltje
van journalistiek vakmanschap maakte danige indruk dat er van heinde en ver
vorstenhuizen mijn paleis kwamen bezichtigen. Toen de bronzen poort achter hen
dichtviel viel hun mond open om gedurende het ganse bezoek niet meer dicht te
gaan.
Op den duur vereerden
ook andere klojo's mij met een bezoek. Zo kwam ooit Walt Disney mij polsen
aangaande de kostprijs voor het gebruik van mijn paleis als locatie voor één
zijner films. Toen ik mijn prijs noemde verslikte hij zich zowaar in zijn
sorbet, de gierige hufter.
En toen, op een dag,
ging de aarde plots opwarmen. Mijn stulpje lag aan de rand van Antartica en was
kwetsbaar geworden. Mijn torens en kantelen gingen langzaam smelten. Machteloos
keek ik toe hoe mijn paleis als een vormloze pudding in elkaar zakte. De
pinguins, de robben, de ijstrollen, de ijsbeer; allen gingen zij heen en
trokken verder ijsinwaarts om zich tegen de levensbedreigende hitte te
beschermen.
Alleen de winterteefjes
bleven. Zij zagen hun kans schoon en trokken om de haverklap hun slipjes naar
beneden en brachten middelerwijl opgewonden, lacherige geluidjes voort. Mijn
gedachten gleden naar het Romeinse Rijk. Hoe dit, door een overvloed aan
decadentie en ontucht, schielijk ten val was gekomen. Ik verbande prompt mijn
losbandige teefjes naar ver afgelegen Europese havengebieden.
De koning werd pooier.
En zo kwam een einde aan
mijn diepvriesrijk. Tot overmaat van ramp kende de beurs een crash van heb je
me daar en waren mijn aandelen van de ene op de andere dag waardeloos.
De koning werd schooier.
Heden ben ik in
onderhandeling met een Pakistaan aangaande de overname van één zijner
nachtwinkels in Poelkapelle. Hopelijk verloopt alles vlot en speelt straks mijn
nachtblindheid mij geen parten bij het uitoefenen van mijn nieuwe job.
Het eindeloos gelul van gerenommeerde specialisten, het overloos gekakel van alternatieve genezers, de deur aan deur verkoop van medische encyclopediën, de opmars van het internet, de kankerpreventies via de media...
Het zijn allemaal zaken die bijdragen tot een enorme angst. Als er op heden iets uitgehaald of verwijderd dient te worden bij de mens dan zit de schrik voor één of andere kwaadaardige afloop er altijd diep in. De mens en z'n eeuwige, angstige twijfel. Platgeslagen door een overdaad aan informatie.
Zo durft mijn grootvader als drie jaar zijn vals gebit niet meer uit z'n mond te halen uit tomeloze angst voor een eventuele kanker aan het gehemelte. Wij hebben het glas, dat al die tijd op z'n nachttafel stond ter nachtelijke wegberging van zijn tanden maar nu sinds geruime tijd nutteloos was geworden, dan ook verwijderd. Ondertussen zoeken wij koortsig nar een remedie om opa van zijn dwanggedachte af te helpen.
Er zijn dagen waarop ik
het tien keer zou zeggen maar vandaag schoot het me niet te binnen. Ik kwam er
simpelweg niet op. Ik ging mijn ezelsbruggen af omdat ik wist dat er verbanden
moesten zijn. Een verpleegster in een witte schort vroeg - eigenlijk aan
niemand in het bijzonder - of er nog verbanden moesten zijn. Zwijgt, gij
vermaledijde geit, dacht ik, ik ben aan het denken. De verpleegster keek me aan
en ik zag haar denken: die denkt aan iets.
Tot overmaat van ramp
kwam ze op me toe en vroeg of ze mij kon helpen. Alsof een simpele duif als zij
mij het woord zou kunnen openbaren. Ik begon te zweten en in mijn buik voelde
ik een gezwel van 19 kilo. Figuurlijk dan. Mocht ik met een dergelijk gezwel
door het leven strompelen het zou er nogal op trekken. Ik loop soms nu al zo
eigenaardig.
"Neen, dank
u." zei ik.
Soms is het goed om
mensen meteen mede te delen dat ge geen hulp van doen hebt. Ge hoeft er daarom
niet bij te vertellen waarom. Het kan erg pijnlijk zijn om mensen te
confronteren met het feit dat ge twijfelt aan hun intelligentie.
Ze stak haar been
vooruit en vroeg me wat ik van haar nieuw schoeisel vond. Ze had een soort
beige orthopedische instekers aan. Ze deden me denken aan de galoches die mijn
grootmoeder vroeger altijd droeg als zij over het neerhof tsjokte. En daar
moest ik mijn gedacht over zeggen. Ik begon nog heviger te transpireren.
"Ik vind ze
prachtig." zei ik.
Haar wezen straalde.
Gelukkig dat ze was. In wezen waren het juist gelijk kloefen om mee in een
slachthuis te werken maar wat avance om zo'n dingen te zeggen. Ge maakt er de
mensen alleen maar ongelukkig mee. Ze glunderde en stapte kordaat naar de balie
alwaar ze waarschijnlijk verwacht werd. Anders stapt een mens niet zo kordaat.
Het was, benevens een
kordate, ook een zware stap. Echt zwierig ging het allerminst. Het leek zelfs
verdacht veel op waggelen. Haar hele derrière deinde bij elke schrede
gevaarlijk van links naar rechts. Een beetje als een ferry die het zeegat kiest
bij windkracht tien.
Het woord lag op mijn
tong. Ik voelde het langzaam komen. Dat ge reeds de beginklank proeft maar dat
de rest nog wat hapert. En plots openbaarde het zich.
"KACHELGAT!"
schreeuwde ik triomfantelijk. De verstoorde blikken van de aanwezigen op de
gang konden mij allerminst deren. Ik had gevonden waar ik al een hele dag naar
zocht.
Waar hij vandaan komt is
een raadsel maar een lichte bries maakt zich meester van haar borsten en
prikkelt duidelijk haar tepels. Haar blik houdt het midden tussen schaamte en
ongemak. Mijn ongegeneerd staren doet me aan schaamteloos voyeurisme denken.
Ik vraag haar waarom ze
zo zelden lacht.
Ze zegt dat haar vel in
rimpels trekt als ze lacht en ze reikt me een bleke vinger ter begroeting omdat
de rest van haar lichaam teveel pijn doet om het zomaar aan vreemden te
schenken. Ze is licht aangeschoten en zegt dat drank minder kapot maakt dan
liefde. Ze grimlacht in zwart en in wit en bladert getormenteerd door de
negatieven van haar leven, door de leegte van de dingen die er nooit zijn
geweest.
Ik richt mijn lens op
haar fletse ogen en druk af.
Wegens schermwerkzaamheden aan mijn PC (waardoor een
vreselijke kijkfile was ontstaan in onze bescheiden woonkamer) heb ik je nog
steeds niet kunnen terugmailen aangaande het waarlijk adembenemend portret dat
je maakte naar aanleiding van de skyline (in Rotterdam, gok ik). Jezus, zelden
zon adembenemende skyline gezien.
Dan mag je die drankzucht waar we het een vorige
keer uitvoerig over hadden wel niet op jezelf betrekken, mij maak je niks wijs.
Ik vermoed dat je tijdens de voorbereiding en het creëren van het meesterwerk
in kwestie, benevens aan de drank, ook uitgebreid aan de coke en de vloeibare
ecstasy hebt gezeten. Wat zeg je schatje? Dat jij dergelijke dingen nooit zou
doen? Flinke meid der goden hoor en een zoentje op je aureool. Lichtkrans van
verhevenheid.
Ja, inderdaad, nu zie ik het ook. En toch blijf ik
erbij: dat fluoriserende mutsje staat je beeldig.
Benevens je hartstocht voor de havenfaciliteiten
herken ik ook je adoratie voor zeilschepen in het werk. Die bracht me volledig
van de wijs omdat ik zelf dus eerder voorstander van de rubberboot ben. Dit
werk dwong mij als het ware echter om nu ook kennis te nemen van het zeilschip
en van het zeil in het bijzonder. Hoef ik je te zeggen hoe extreem boeiend ik
dit vond?
Via die donkere vuurtoren smokkel je niet alleen een
geslaagde kleurschakering in je werk naar binnen maar schep je ook een joekel
van een fallussymbool en dat vond ik zo vreselijk ontwapenend van je. Ik werd
er helemaal hard en week tegelijk van. En dat droeg echt niks lichamelijks in
zich, dat had alles met mijn diepste psychische gedachten te maken.
Is dit werk te koop, liefste, en indien ja, is het
betaalbaar voor een doorsnee loontrekker als ik? Ik vind het namelijk subliem.
Ontroerend naïef met toch een erg compositorische diepgang. Ik hoop dat je
jezelf nooit van een oor, noch van enig ander lichaamsdeel zult beroven.
Daar de geplande opvoeringen van mijn aandoenlijke monoloog
'Urbain goes out of Kenia' niet het verhoopte niveau dreigen te halen (cfr:
try-out aan de toog van bistro Den Wittenkop alhier), zoek ik via deze een
opblaasbare giraf ter verruiming van het visueel effect.
Voor de leken: Giraffes zijn hertachtige, herkauwende dieren met zeer lange
hals, geel en bruin gevlekte huid en kleine hoorns. Maar dan in dit geval dus
wel opblaasbaar.
Lengte overeen te komen.
Gelieve niet te reageren indien niet ernstig.
Mag ik u bij voorbaat danken voor uw bereidwilligheid.
Ik schatte haar een jaar of dertig. Het kan ook zijn dat ik haar
veertig schatte. Het maakte allemaal niet zoveel uit want achteraf bleek ze
vijftig.
De tijd lijkt als zalf over haar lichaam te zijn gegleden. Net
als ik denk dat zij de steen der wijzen in haar broekzak heeft zitten blijkt
dat het haar autosleutels zijn. Dat zou eventueel een enorme meevaller kunnen
zijn voor straks want ik ben te voet. Naar de omvang van de bult in haar broek
te oordelen rijdt ze met een ruime wagen. Ik gok op een terreinwagen met enorme
banden. Ik ben een verwoed gokker. Mocht ze op een paard gekomen zijn, ik zette een fortuin op haar in.
Ze staat aan de bar ongelofelijk mooi te wezen en lebbert af en
toe heel sensueel van haar cola. Ik reik naar een besteld glas wijn en raak
heel even haar jasje aan. Het is een zwart zijden jasje. Als ik zijde voel raak
ik opgewonden. Ik ben een kind van de rupsen of seksueel geobsedeerd, daar zijn
ze momenteel in het universitair ziekenhuis van Leuven nog niet helemaal uit.
Die rupsen hebben ze van in den beginne geschrapt. Wetenschappers geloven niet
in sprookjes. Enkel mijn vermeende obsessies houden hen op heden nog bezig.
Ik vraag waarom ze cola drinkt. Ze blijkt niet tegen alcohol
bestand. Het is me wat. Dat staat daar zomaar heerlijk charmant tegen die bar
te leunen en dat verdraagt geen alcohol. Wat ze wel verdraagt is mijn hand op
haar jasje. Ik tater honderduit en zij zegt niks. Als ik vraag naar het waarom
van haar stilte lacht ze teder. Ze zegt dat ze zwijgt om ruimte te laten voor
de kleur van mijn woorden.
Heel even sta ik met mijn mond vol zwart. Heel even maar.
Later verdwalen we in duizend gedeelde woorden. Ze biedt me een
lift aan naar haar huis in de duinen.
Nog later, het is dan al nacht, ontpopt ze en rijst uit haar
zijden weefsel.
Als een rupsenkind verlies ik mij in vijftig jaar verwarmd
satijn.
Haar melkwitte huid straalt de felle gloed van passie en charme. A night in white satin...
Ik
had een poster met daarop een viertal wandelende kamelen aan mijn raam gehangen. Ik koos voor deze imposant wiegende woestijnschepen vanuit een soort stil
protest tegen het alsmaar drukker wordende verkeer in onze Westerse
maatschappij en in het bijzonder het verkeer langsheen de Barron Ruzettelaan te
B. alwaar het de laatste maanden wegens wegwerkzaamheden kwalijk
manoeuvreren is.
Maar
goed, blijkbaar snappen mensen zo'n dingen dan weer niet. Het merendeel der omliggende bewoners vermoedden in mij een woestijnreiziger met een aangeboren liefde voor kamelen.
Ah, hoe kan de mens soms dwalen in zijn denken.
Ik
voel helemaal geen liefde voor kamelen. Eigenlijk heb ik een afkeer van de
meeste gewervelde dieren omdat ik vind dat zij, vanwege al die wervels, erg
onhandelbaar zijn. Kijk. Met een slang is het eenvoudig. Die rol je op en steek
je in je binnenzak. Makkelijk zat. Dat moet u met een paard of een koe (die net
als de kameel gewerveld zijn) dus niet proberen. Ik wil wat ik lief heb mee
kunnen nemen, zo simpel is dat.
Met
een hond ligt dat natuurlijk anders. Mijn liefde voor de hond is groot. Maar
een hond dient het erf te bewaken. Die hoef je dus nooit mee te nemen. Tenzij
je een alarminstallatie hebt hangen in je huis. Dan wordt de hond algauw
overbodig. Maar hoeveel mensen, behalve de nieuwe rijken, hebben een
alarminstallatie in hun huis?
Om de talrijke misverstanden aangaande mijn kamelenposter uit de weg te ruimen hing ik onlangs een poster met daarop een stilleven van glas. Negen mooi geschikte glazen kruiken. Mijn buurman die een opmerkzaam man is sprak mij daarover aan en zeide:
"Ik zag dat u als vervanging voor het glas hebt
gekozen?" "Dat heeft u goed gezien, buurman!"
Dit keer wel vanwege een liefde. Mijn liefde voor de liefde.
Liefde is als glas. Transparant en breekbaar. Soms een
bedrieglijk randje.
Ik word gestalkt. Sinds enkele weken loopt er constant een dikke, zwarte vrouw achter me aan. Hoe ze eruit ziet weet ik niet want ze loopt altijd
achter mij. Ze heeft wel platvoeten. Dat hoor ik aan haar stap. Zelf was ik
daar nooit achter gekomen maar mijn broer is orthopedist en toen ik hem kond
deed van het geluid van haar stap was hij formeel. Platvoeten!
Als ik me met een ruk omdraai om een glimp van haar op te vangen
draait zij zich telkens tijdig om. Ze draagt een trainingspak van Nike en ze
heeft een kont in haar trainingsbroek zitten om uit te kweken. Zelfs een
breedbeeldtelevisie van Samsung valt hierbij in het niets. Wie het merk Samsung
zo'n beetje kent weet meteen dat het hier inderdaad een kanjer van een kont
betreft. Je zult op dergelijke momenten maar een toiletpot zijn. Of een bidet.
Ik zeg maar iets. Het is voor mij ook weekend.
Vorige week was mijn stalkster verkouden. Ze liep te blazen, te puffen, te snuiten en te hoesten dat horen en zien mij verging. Gestalkt worden is lang niet onaangenaam maar als de stalking in kwestie met dergelijk 'lawijt' gepaard gaat dan
hoeft het voor mij niet echt. Stalken dient in stilte te gebeuren. Er moet een
soort geheimzinnigheid rond het hele gebeuren hangen. Niks van dit alles dus. Deze week is die verkoudheid zelfs overgegaan in een uitslaande
pneumonie. Alsof er achter mijn rug een hele volksstam met ademhalingsproblemen
tekeer gaat. Bij elke omdraaiende beweging merk ik nochtans dat zij nog steeds
solo opereert. Volgens mij heeft zij vogelgriep opgelopen door met een niet
opgehokte kip op stok te gaan. Wie zal het zeggen? U in elk geval niet, te
oordelen naar uw pientere blik.
'Miss lawaai XXL' heb ik haar genoemd. Ik hoop dat ze daar kan
mee leven. Voor mij is het allang geen leven meer. het is een luidruchtige kwelling van heb je me daar. Door het hele gebeuren is er ook een donkere kant aan mijn leven gaan zitten. Ik heb (om het eens kleurrijk uit te drukken) bij wijze van spreken al heel wat zwart achter de rug. Hahaha. Voor dergelijke schitterende woordspeling mag ik mezelf altijd wakker maken. Als ik er mijn bed niet voor uit moet wel te verstaan.
U heeft het ongetwijfeld ook, dat u soms iets hebt waarvan u
denkt: "Dit hebbeding moet ik goed bewaren want anders raak ik het
kwijt."
Dat u het dan in een zakje stopt en dat u dan voor de zekerheid
dat zakje nog eens in een ander zakje stopt. Een mens weet immers nooit. Maar
zo'n zakje blijft natuurlijk maar een zakje en dus stopt u dat dubbele zakje
voor de zekerheid toch nog maar even in een doosje. Over dat doosje gaat dan
natuurlijk ook een stevige kwaliteitszak van vleeswaren Renmans. Die bindt u
vervolgens dicht met een touwtje want het pakket dient bij elkaar gehouden te
worden.
Het pakje wordt in een kast gelegd en over het pakje komt ook
een dekentje dat om één of andere reden eerder in die kast was blijven
slingeren. U sluit met een tevreden gezicht de deur van de kast en draait de
sleutel om die u vervolgens in de lade van een commode legt. Uw snuisterij zit
veilig tot het einde der tijden.
Anderhalf jaar later heeft u, wegens omstandigheden, plots nood
aan datgene wat u had weggeborgen. Drie uur later vindt u de sleutel van de
kast in een totaal andere lade van een totaal andere commode dan degene waarin
u hem had opgeborgen. U maakt met kloppend hart de kast open maar uw pakje
blijkt spoorloos. Hoe kan dat nu?
Blijkt uw vrouw het pakje, drie dagen nadat u het had
opgeborgen, te hebben meegegeven met Oostpriesterhulp in de veronderstelling
dat het hier die wollen pyamabroek betrof die zij ooit in diezelfde kast had
opgeborgen in de foute veronderstelling dat ze die ooit nog had kunnen
gebruiken.
Je spreekt een week geen woord meer met elkaar tot er zich plots
een nieuw hebbeding aanbiedt.
Er is een drink op het werk. We krijgen allemaal een fluitglas
ondermaatse schuimwijn in ons handen geduwd en de noten, de chips en de koude
groenten staan er om te pakken. Ge moet maar pakken!, zegt men dan, en men
verdoezelt hiermede meteen een gebrek aan organisatorisch talent gekoppeld aan
een tekort aan financiële middelen om enkele obers te laten opdraven. En
achteraf zal men die ongemakken nuanceren en men zal zeggen dat het toch zeker
maar een drink betrof en dat de belangrijkste reden van zon drink toch in
eerste instantie het samenhorigheidsgevoel is.
Welk samenhorigheidsgevoel? Waarom moeten mensen zonodig bij elkaar
gedreven worden? Daar komt toch niks dan narigheid van.
Mireille wendt zich tot Martin met haar darmklachten en sleurt er ook
maar meteen de problematiek van haar vapeurs ofte opvliegers bij. Uitgerekend
tot Martin, wendt zij zich. Martin, die zelf herstellende is van een hernia na
dat accident met die betonmolen tijdens de aanleg van zijn oprit. Maar Mireille
weet dat niet, van die oprit en dat accident en die hernia. Ze weet zelfs niet
dat Martin gebouwd heeft. Wat zou ze, de naargeestige kalle!
Fons van de bureau beklaagt zich bij Marcel aangaande storende
flikkeringen in zijn nieuwe flatscreen en gaat er blijkbaar van uit dat Marcel
nog steeds op de aankoopdienst zit. Maar Marcel is al meer dan drie jaar weg op
die dienst en houdt zich nu onledig met het onderhoud van de koffiezetapparaten
in de cafétaria. Dus staat Fons daar te zagen en in feite is dat al jaren
Marcel zijn artikel niet meer. Maar denkt ge dat Marcel daar iets op zegt? Wat
zou hij! Die staat gewoon te doen alsof hij luistert naar Fons en veinst zelfs
enige interesse.
Jacqueline, de receptioniste, grijpt naar een stukje bloemkool en raakt
met haar mouw te kloefe in de cocktailsaus. Er pats middenin, zeg maar. Ze
vraagt aan Etienne van de dienst verzekeringen of dat kan ingebracht worden,
zon accident, waarop deze antwoordt dat hij het zelf zal proberen te
arrangeren. Nog voor Jacqueline kan reageren staat hij met zn vuile zakdoek
aan die mouw te wrijven waardoor er benevens cocktailsaus nu ook een neuskeutel
aan Jacqueline haar mouw hangt. En niet zon petieterige keutel maar een echte
joekel want Etienne is een turbosnuiter met gietijzeren reukorgaan.
Een eind verderop probeert Lionel, de personeelschef van de dienst, de
aandacht te trekken van op een geïmproviseerd podium van op elkaar gestapelde
bierbakken. Eens hij die aandacht eindelijk heeft dondert het podium in elkaar
waardoor Lionel met zijn smoel vol tegen de tegels van de refter gaat. Zijn
bril in gruzelementen en een schedelbreuk of zeven. In zijn val sleurt hij de
microstandaard mee die met oorverdovend gedruis op één der tafels dondert. Het
gedruis in kwestie bezorgt Christelle van het archief een danig verschot dat
haar spiraaltje er met een knalletje uit haar gleufje van floept.
Na Christelle haar ijzingwekkende hulpkreet zakken de mannen massaal op
de knieën en gaan en masse op zoek naar het hoog technologische antibaby
krulletje. Stelletje uitslovers! Als een gediplomeerde Nilfisk dweilt Etienne
met zijn enorme snuiter elke hoek en kant als betreft het hier de
internationale delfkampioenschappen .
Gilbert, parkingwachter in hoofdberoep en grootste komiek van de bende in
bijberoep, draait een balpen los, steekt triomfantelijk het spiraalveertje in
de hoogte en krijst: Zoeken jullie dit? Lachen, gieren, brullen en her en der
een natgezeikte slip. Ambiance!
Niks dan narigheid dus. En morgen gewoon weer aan het werk.