Waarom
is de sneeuw zoo wit,
Als zij
neêrdaalt op de dreven,
Dan om
van uw borst-albast
Ons een
flaauwe schets te geven?
Waarom
is de glans zoo schoon
Van de
gouden zonnestralen?
Om
gelijk te zijn aan 't hair,
Dat we
uw schoudren langs zien dwalen.
Op
bevel des Liefdegods,
Is,
mijne éénige Uitgelezen'!
Al die
pracht alléén gewrocht,
Om aan
u gelijk te wezen.
Waarom
doet Natuur ons steeds
Door
heur schoon de borst ontgloeijen?
O! in
haar zien wij het schoon,
Waardoor
gij ons pleegt te boeijen.
Waarom
kan Muzijk ons 't hart
Door
heur toongeruisch veroveren?
O!
omdat zij als de klank
Van uw
zilvren stem mag tooveren.
Op
bevel des Liefdegods,
Is,
mijne éénige Uitgelezen'!
Al dat
zoet alléén gewrocht,
Om aan
u gelijk te wezen.
H.
|