Er zijn zo van die dorpen zo groot als een ouderwetse schort, 
met dorpscafeetjes vol potsierlijke dagdagelijkse tooghangers. 
Hun rood aangelopen gezichten glanzen van boertige  domheid 
want ook de gulzigheid om naar roddels speuren is typerend!
Elkeen gaat na waar de andere gaat en staat, zoals begijntjes, 
                   loeren van achter de gordijntjes!
Hoe mooi kan het zonder die dorpsgeest, zo bekrompen tegaar,
met karnaval hoeft geen masker,  ze dragen ze het ganse jaar! 
Dergelijke dorpen, eerder soms een gehucht, laten schransen 
                       en zuipen de omzet draaien! 
      Baas en bazin horen met dove oren naar prietpraat,
       de bemoeizucht, en tappen glazen vol om te paaien 
en glimlachen enkel want de commercie moet blijven draaien!
Hield men die achterklap en bemoeizucht maar binnensmonds 
en liet men anderen met rust, die stilte zou ze wel bekomen 
zoals de toren vredig boven de zo mooie Kerk staat te dromen.
 
  Ach, zalig de armen van geest, want zij zullen God zien.
Misschien wordt hen de achterklap vergeven, houdt Hij een oogje 
op wie die dorpscafeetjes dagelijks vult, waggelend in een boogje.
            Wanneer is het er eigenlijk nooit carnaval !