Dit boek ligt in het verlengde van Panopticum Corona (2021) en Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld (2022) waar geschetst wordt hoe, onder het voorwendsel van een pandemie, de vrijheid van alle wereldburgers wordt beknot door een totalitair regime dat slechts één credo duldt.
In dit werk staat de bestraffing van de ongehoorzamen centraal: de boekverbranding met in haar zog de massamoord. Maar die wereldwijde praktijk ontgaat de massa daar die werd opgesloten in een kerker van virtualiteit.
De vooralsnog onovertroffen voorloper van deze gruwel is de Congo-historie: de pronkzucht van een megalomane vorst en de slachting van miljoenen zwarten welke nog steeds wil blijven doorgaan voor bekerings- en beschavingswerk.
Het slechte geweten van de demagogen creëert angst, angst roept om veiligheid en veiligheid eist controle. Meer bepaald controle op het onderhouden van de omerta. Wie het niet kunnen laten om de waarheid te spreken, hebben nu alleen nog uitzicht op het einde.
In de eerste paragraaf van dit opstel hebben we ons vermoeden in verband met de werkelijkheid van de Geest trachten onder woorden te brengen middels een vergelijking met een belangrijke Augustiniaanse stelling. We zegden namelijk dat de Geest moet beschouwd worden, niet als een menselijke constructie, doch als een realiteit welke onafhankelijk van onze taal en van ons denken bestaat, net zoals de stoffelijke, natuurlijke werkelijkheid geen product is van onze constructieve arbeid, doch een gegevenheid die geheel van ons onafhankelijk is.
Kijken we nogmaals naar de natuurlijke, zogenaamd "stoffelijke" werkelijkheid, dan zien we daar dat wij er niettemin naar streven om de natuur te kennen, en wij doen dat teneinde deze naar onze hand te kunnen zetten: we trachten de "verborgen wetten" van de natuur aan het licht te brengen om er ons voordeel mee te doen. Zo maken we theorieën over de natuur, welke we onze (natuur)wetenschappen noemen, en deze geven ons schijnbaar een zekere macht over datgene waaraan wij aanvankelijk geheel onderworpen zijn. Die macht is niet absoluut en vaak ook is ze zeer tijdelijk, en meer nog dan dat, wordt die macht zeer dikwijls ten kwade aangewend. Afgezien daarvan is er ook nog het probleem van de contraproductiviteit: in weerwil van het algemeen volgehouden geloof in wat men de 'vooruitgang' is gaan noemen, blijkt die vermeende vooruitgang in feite voortdurend ingehaald te worden door haar tegendeel, zoals bij uitstek Ivan Illich dat heeft geïllustreerd, maar de gedachte duikt reeds op in de Griekse mythologie, in de Oud-Testamentische verhalen, zoals het in verhaal van de toren van Babel, en ook in de talloze andere overleveringen uit vele, oude culturen.
Als nu onze vergelijking tussen, enerzijds, de stoffelijke, natuurlijke werkelijkheid en, anderzijds, de werkelijkheid van de Geest, hout snijdt, dan moeten we ook hier onder ogen durven zien dat de traditionele, ethische regelgevingen op dit punt vergelijkbaar zijn met onze huidige natuurwetenschappen. Waar de natuurwetenschappen er naar streven om de wetten van die natuur te leren kennen en om aldus de natuur naar onze hand te zetten - een streven dat wordt volgehouden ondanks de onmiskenbare werkelijkheid van de contraproductiviteit - dan zullen, eensgelijks, de ethische regelgevingen van dewelke wij kennis nemen in de vele religieuze en morele overleveringen en tradities, moeten beschouwd worden als een soort van 'geestwetenschappen', in die zin dat zij tot doel hadden en hebben om de 'wetten' van de Geest te leren kennen... met het oog op het verwerven van macht over de Geest, of het naar zijn hand zetten van de Geest. En, net zoals dat in de natuurwetenschappelijke activiteit en in de technologie het geval is, zal noodzakelijkerwijze ook hier - dat wil zeggen: inzake de ethische en religieuze systemen - zich een soort van contraproductiviteit doen gelden.
Maar het verwerven van macht over de Geest of, anders uitgedrukt, het kennen van goed en kwaad, is - alvast in het christelijke perspectief - niet bepaald datgene wat God van ons verlangt. Zeer in tegendeel zelfs: de mens heeft zijn oorspronkelijke geluk verloren om geen andere reden dan deze, dat hij het goede en het kwade heeft willen kennen, zoals dit in het Joodse boek over de oorsprong, het boek Genesis, beschreven wordt. Deze waarheid is eenvoudig, maar niettemin blijken religieuze interpretaties en uitleggingen allerhande erin geslaagd te zijn om hem te verdonkeremanen, en er voor te zorgen dat hij niet meer tot ons besef doordringt. Uiteraard hebben bepaalde religies deze verduistering opzettelijk nagestreefd, aangezien zij zich het monopolie over deze bijzondere kennis hebben willen toeëigenen. Ze hebben die kennis vorm gegeven in regels, in dogma's en in bijzonder uitgebreide, hoog intellectualistische betogen met strenge gevolgen met betrekking tot het menselijke gedrag. Het godsdienstige leven hebben zij weten te herleiden tot een leven gevolgzaam aan die regelgevingen waarvan zij zich, als de unieke kenners van goed en kwaad, de enige en de uitverkoren bezitters achten.
Zoals het nu vergaan is met de menselijke pogingen om macht te verwerven over de natuur, meer bepaald door de verborgen wetten waaraan de natuur zou gehoorzamen, te leren kennen en die dan naar zijn hand te zetten, zo ook vergaat het met de menselijke pogingen om de Geest naar zijn hand te zetten en er zijn profijt mee te doen. Zoals de ontwikkeling van de (natuur)wetenschappen of, kortweg, de kennis van de natuur, niet geresulteerd heeft in een machtiger leven, maar eerder in de doffe ellende die de huidige wereld kenmerkt, gaande van de moordende alleenheerschappij van het geld, over de dreigende vernietiging van de aarde door atoomoorlogen, de sluw geworden ziekten die ganse continenten bedreigen en die de geneeskunde altijd een stap voor zijn, en de extreme belasting van het milieu in het algemeen, zo ook heeft de kennis van de Geest, of de kennis van goed en kwaad ons weinig meer opgeleverd dan voortdurende oorlogen omtrent de ware bezitters ervan en omtrent de eigenlijke betekenis van de verzen waarin die kennis gegoten werd. En vergeten we ook niet de veroordelingen van al diegenen die, op grond van deze "kennis" en haar regels, als zijnde afvallig, gevaarlijk of demonisch werden bestempeld, en die werden verbannen, gefolterd of gedood.
De ware christelijke boodschap daarentegen, klinkt bijzonder eenvoudig, en beroept zich niet op regels en op reglementen: zij veroordeelt daarentegen alleen al wie veroordelen, en zij spreekt over "witgekalkte graven" met betrekking tot diegenen die zichzelf heilig achten omdat ze de regels van de zogenaamde "kennis van goed en kwaad" angstvallig, scrupuleus en zelfvoldaan volgen, zich hierin op generlei wijze onderscheidend van al wie zich middels het betalen van allerlei premies aan machtige instituten willen verzekeren tegen 'alle' onheil. De enige 'wet' - als zij zo kan genoemd worden - is die van de Liefde, en het kentekent haar dat zij wezenlijk geen wet is. Bovendien geeft zij geen garantie voor een zogenaamd "gezegend leven" in de materiële zin van het woord, die naar gemoedsrust en comfort verwijst; zij belooft daarentegen niets dan het kruis, en dat tot aan de dag van de voleindiging van de wereld: "Wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen, maar wie zijn leven geeft om Mijnentwil, die zal niet sterven, ook al is hij gestorven". Omdat nu de Geest geen product van ons denken kan zijn, en ook niet door ons gekend kan worden, kan Hij ons alleen maar gegeven worden van buitenaf: Hij ziet er niet uit zoals een dik wetboek, maar wel zoals een schuwe duif, en hij daalt op ons neer, niet door eigen inspanning en studie, maar in de vorm van vurige tongen. Hij is nu eenmaal volstrekt onderscheiden van de zogenaamde "kennis van goed en kwaad", waarvan alleen de duivel zich in het bezit waant.
30-05-2007
§20. De Geest in de wereld.
§20. De Geest in de wereld.
Contraproductiviteit is er inzake het menselijke ingrijpen in het natuurlijke en ook inzake het menselijke ingrijpen in het zogenaamd "bovennatuurlijke". Onder het eerste wordt hier verstaan dat de natuur zich wreekt op de dan toch min of meer vermetele of zelfs arrogante pogingen van de mens om over de natuur te heersen en er zijn zin mee te doen, en dit uit zich vooreerst in het feit dat macht niet deugt als ze misbruikt wordt, want in dat geval was ze er beter niet geweest. De "wraak" van het "bovennatuurlijke" zien wij zich op een analoge manier voltrekken waar regelgevende morele systemen in feite mensen verdelen in, enerzijds, de regelgevers en, anderzijds, de aan regels onderworpenen, waarbij de eerstgenoemden al te vaak samenvallen met de verdrukkers, de laatstgenoemden met de verdrukten. Zelfs in de zogenaamde democratieën, waarvan al te gauw verondersteld wordt dat de regelgevers daar met de aan regels onderworpenen samenvallen, zet zich eenzelfde tweedeling onvermijdelijk door, daar in dat geval de meerderheden zullen heersen over de minderheden, en zelfs het incalculeren van regels welke de bescherming van minderheden moet waarborgen, kan hieraan maar weinig verhelpen, zoals de feiten ons dat ook dagelijks laten zien. Het principe dat de macht toekent aan de "meerderheid", met de edele bedoeling de mens toe te staan over zichzelf te heersen, creëert op die wijze een nieuwe dictator van een zeer bijzondere en misschien ook wel niet geheel ongevaarlijke soort, aangezien deze alleenheerser, in de meest letterlijke zin van het woord, geen hoofd heeft, en dus zelf niet nadenken, vrij zijn of beslissen kan. Het getuigt immers van een grove fout tegen de logica en zelfs tegen het natuurlijk gezond verstand, dat een "beslissing" welke genomen wordt door een "meerderheid" van "mensen", ook een "menselijke beslissing" zou zijn: zo'n statement is géén beslissing en zij is ook niet menselijk van oorsprong of van aard. Indien, bijvoorbeeld, de zogenaamde "wetenschappelijke vooruitgang" democratisch georganiseerd was geweest, zodat zij de geldigheid van haar statements liet afhangen van meerderheidsbeslissingen, dan zou zij beslist nooit veel verder geraakt zijn dan, bijvoorbeeld, bij de opvatting dat de aarde plat was, of het centrum was van het heelal. Ten tijde van Giordano Bruno, zoals we allen weten, waren een bijzonder kleine minderheid van het volk - om niet te zeggen: slechts een handvol mensen - ervan overtuigd dat de aarde rond de zon draaide in plaats van andersom. Giordano Bruno werd veroordeeld omdat zijn "geloof" in strijd werd geacht met het geloof in God, die immers zijn Zoon "vanzelfsprekend" in het centrum van Zijn heelal wilde laten geboren worden, en niet ergens in een uithoekje daarvan. Op het eerste gezicht nu, lijkt het er op dat deze veroordeling uitging van een dictatoriaal systeem, verpersoonlijkt in de toenmalige pausen, maar in feite had de paus in kwestie deze veroordeling nooit kunnen voltrekken zonder de steun van de "meerderheid" der gelovigen. De paus mocht rekenen op de "goedkeuring" van het volk bij het nemen van zijn beslissing om Bruno te verbranden (en op eenzelfde meerderheid mochten ook Pilatus en Herodes rekenen bij de veroordeling van Christus), wat wil zeggen dat hij zodoende geen tegenstand te verwachten had omdat hij nu eenmaal over een "meerderheid" beschikte: elke tegenstand zou immers met zekerheid onderdrukt worden aangezien tegenstanders zich a priori aan de verliezende hand - want aan de kant van de minderheid - situeerden. Een individu - een dictator - ontleent zijn alleenheerschappij immers per definitie aan de meerderheid welke hij in zijn macht heeft, en waar dat niet of niet langer het geval is, valt hij van zodra zich een meerderheid tégen hem keert. Een dictator weet weliswaar de meerderheid in zijn persoon te concentreren, maar dat doet niets af aan het feit dat het nog steeds die meerderheid is die de macht feitelijk uitoefenent. Het verschil tussen de dictatuur van eertijds en de huidige "macht van de meerderheid", ligt hoofdzakelijk hierin, dat nu de "heersers" als zodanig quasi onzichtbaar zijn geworden. Het volk immers, laat zich vaak leiden door duistere wensen en verlangens - "duister", in die zin, dan men zich niet altijd even bewust is van de oorsprong van deze wensen, en al evenmin van hun "uitkomsten". Om een onschuldig maar niettemin niet irreëel voorbeeld te geven: een door de handel in tabak kapitaalkrachtig geworden groep, die haar macht wil behouden, en die bijgevolg wil dat het volk sigaretten rookt, zal met haar kapitaal bij het volk een voorman aanprijzen die er zal voor zorgen dat het volk zal blijven roken. Gebeurlijk zal deze voorman nooit het woord tabak in de mond nemen, en hij zal enkel praten over de grote idealen van gelijkheid, rechtvaardigheid, winst en nog andere dergelijke zaken meer - zaken waar alle verkiezingskandidaten de mond vol van hebben. Het volk gelooft dan - in het beste geval - dat het kiest voor welbepaalde, al dan niet begrepen nuances van tenslotte steeds weer hetzelfde, maar in feite kiest het, via de best gefinancierde kandidaat, telkens weer eender - dat wil zeggen: het "kiest" voor de sterkste kapitaalgroep. Het kapitaal kiest en herverkiest op die manier telkens weer zichzelf, en zowel haar voormannen als haar kiezers zijn daartoe slechts de middelen - middelen, die niettemin "democratisch" heten te zijn.
Uiteraard is de huidige gang van zaken, althans vanuit theoretisch oogpunt, allerminst verwerpelijk, want, wat de al dan niet vermeende achterliggende bedoelingen van welke kapitaalgroepen dan ook mogen zijn: het debat is steeds open, wat betekent dat het volk principieel beschikt over de mogelijkheden om "zichzelf" "op te voeden", en dat is uiteindelijk de enige doch ware kern van de democratie: zij mag hopen dat er een dag komt van "algehele opklaring", dat zij in staat zal zijn door het waas heen te kijken en die beslissingen te nemen die haar ook direct ten goede komen. Om het (wat simplistische) voorbeeld van hierboven te herhalen: de democratie kan en mag hopen dat er een dag komt dat het volk de schadelijkheid van tabak erkent, dat men in grote meerderheden beslist om niet meer te roken, en dat men zodoende aan die kapitaalgroepen de macht ontneemt die het volk aan de tabak verslaafd houdt. Want per slot van rekening is de tabakslobby of eender welke kapitaalgroep op haar beurt ook weer niets anders dan een hefboom van het volk zelf, dit wil zeggen: een middel waardoor het volk zich van de vrije verkrijgbaarheid van sigaretten of van welke waar of van welk recht ook verzekert.
De "duisternis" van de menselijke verlangens regeert vooralsnog grotendeels het hele toneel, dat niet zo gemakkelijk spontaan - vanuit zichzelf - tot grote kenteringen zal komen. Het is dan ook de taak en de verantwoordelijkheid van per definitie geheel apolitieke krachten, om verandering - verbetering - te brengen in de toestand. Het werkterrein van deze apolitieke krachten is nu beslist niet dat van de "kwantiteiten" - of: de "meerderheden", welke het geweld representeren - maar wel dat van de "kwaliteiten". En voor een oorlog tussen deze twee is, principieel, elke vrees misplaatst, aangezien kwaliteiten en kwantiteiten geen opponenten zijn (zoals Aristoteles het nog geloofde): de kwantiteit is daarentegen slechts een welbepaalde kwaliteit, en niets meer of niets minder dan dat. Inzake "verbeteringen" dienen we dus eigenlijk te spreken, niet zozeer over "kwaliteiten", doch over "andere kwaliteiten" - kwaliteiten die anders zijn dan de kwaliteit van de "meerderheid", die slechts de kwaliteit is van het geweld. In nog andere bewoordingen: het is aan het niet-gewelddadige, het niet-louter-stoffelijke, of het geestelijke, om zijn werkzaamheid te verrichten en zo de samenleving in goede banen te brengen of te houden. Per definitie - zoveel is nu duidelijk - is de Geest apolitiek en kan hij, zoals gezegd, niet in regels of in programma's gevat worden: hij luistert daarentegen slechts naar het gebod van de liefde.
Wanneer bijvoorbeeld sprake is van revolte in een samenleving, begrijpt men vaak zelden dat hier ook apolitieke krachten aan het werk kunnen zijn. Meestal immers zoekt de heersende "Herodes" dan een politieke tegenstander, die hij dan wil uitschakelen om zijn eigen macht te bestendigen. Maar de "Messias" is geen politicus en dus ook geen politiek tegenstander: hij is gewoon een burger die "aan Caesar geeft wat aan Caesar toekomt". Hij zoekt geen compromissen te sluiten met politieke heersers - zoals daarentegen bijvoorbeeld de pausen dat wél altijd deden en nog blijven doen - omdat zijn werkterrein niet in de wereld van de politiek ligt. Hij zal zich ook niet inbeelden dat het aan hem is om de mogelijkheidsvoorwaarden te scheppen voor de uitoefening van de liefde, aangezien de liefde zich noodzakelijk aftekent tegen het leed en de dood, zodat enkel de duivel hier een taak voor hem kan weggelegd zien (zoals dat bijvoorbeeld blijkt uit het boek Job). De Messias kan daarentegen enkel de Geest brengen, die per definitie een kwaliteit is die verschilt van deze van de kwantiteit, de "meerderheid", of het geweld.
Wel blijft de introductie van de Geest in de wereld niet zonder gevolgen, en dit wordt al te vaak niet naar behoren begrepen. Want stel dat, op een bepaald moment, de jeugd gaat revolteren tegen "het heersende systeem", en stel bovendien dat het hier voor een keer niét gaat om de infiltratie van een concurrerend politiek systeem. Stel dat kinderen plotseling en in grote getalen weigeren te studeren, of dat ze niet langer bereid zijn om het schoollopen nog ernstig te nemen. Als zo'n fenomeen zich voordoet, zal dit eerder een sluimerende dan een radicale tendens zijn, en de oorzaken kunnen ook veelvuldig zijn, maar het zou al te gemakkelijk wezen om dit verschijnsel dan enkel maar te wijten aan bijvoorbeeld luiheid en plichtsverzuim, of ondankbaarheid. Men dient zich immers rekenschap te geven van de werking van de Geest, bijvoorbeeld de geest van rechtvaardigheid. En dan zou het wel eens zo kunnen zijn dat kinderen niet meer naar school willen, gewoon omdat ze het schoollopen ervaren als een onverdiende kans en bijgevolg als een onrechtvaardigheid. Zij zijn zich immers bewust geworden van het feit dat vele anderen - kinderen uit de derde en de vierde wereld - deze kans niét krijgen, terwijl het huidige bestel hen tegenover deze achtergestelden situeert als "concurrenten". Zij voelen zich dan zoals deelnemers aan een loopwedstrijd, die vanwege de organisatoren, die toevallig hun eigen ouders en opvoeders zijn, op geheel arbitraire wijze een flinke voorsprong krijgen toebedeeld. Ten onrechte immers veronderstellen sommigen dat mensen zomaar bereid zijn om onrecht te aanvaarden als het bovendien in het eigen voordeel speelt. De remmende invloed welke uitgaat van dergelijke ondernemingen, ontneemt aan de vooralsnog niet corrupte deelnemers niet alleen de natuurlijke wil om te winnen, of zelfs om alleen maar vooruitgang te boeken, maar zij perverteert uiteindelijk ook de gezonde menselijke instelling om zich te handhaven. Als verantwoordelijken zich dan gaan afvragen wat er verkeerd gaat met de opvoeding, dan zouden ze zich allereerst eens rekenschap moeten geven van het bestaan van krachten welke het bedrog dat zijzelf er op nahouden, uiteindelijk te vlug af zijn, vaak ten koste van anderen. Dit "schoolvoorbeeld" mag dan vergezocht en onrealistisch lijken, maar het is alvast een feit dat deze vormen van, bijvoorbeeld, schoolmoeheid helemaal niet voorkomen in bijvoorbeeld ontwikkelingslanden. Iemand ontleent zijn gezag aan het feit dat hij het goed meent met diegene over wie hij gezag uitoefent, zoals Levinas het op een enigszins andere manier verwoordt, maar we kunnen hier aan toevoegen dat de goede bedoelingen van de gezagsdragers, als zij hun gezag wensen te behouden, niet enkel dienen te stroken met het goed van diegenen die hen ontzag bieden, maar tevens mogen zij het goed van alle anderen nooit in de weg staan, ook niet als die anderen afwezig of onzichtbaar lijken. Maar dat zijn nu precies "fouten" die in "heersende culturen" zeer frequent en welhaast onvermijdelijk zijn, en die, krachtens de nooit afwezige werking van de Geest - hier bijvoorbeeld als de geest van de rechtvaardigheid - dan ook zullen bestraft worden. Die Geest (van rechtvaardigheid) zorgt er immers voor dat (in dit voorbeeld) kinderen de normale regelgevingen en plichten plotseling naast zich neer leggen, omdat ze ergens aanvoelen dat het draagvlak ter rechtvaardiging van wat zij doen, zeer wankel is. Dat draagvlak ontsnapt aan elke regelgeving en aan elk menselijk plan, en het grijpt direct in, in de ziel zelf van de betrokkenen, omdat alle mensen uiteindelijk door een en dezelfde Geest onderling verbonden zijn. Andermaal: de zogenaamde "kennis van goed en kwaad" zal er nooit in slagen om de Geest aan zich te onderwerpen en hem naar zijn hand te zetten.