Mijn levensverhaal is niets uitzonderlijks, alleen de gebruikelijke liefde en werken van een onbekende kleurling als ik met bescheiden stapjes vooruitkomt in de wereld. Ik ben Solomon Northup en werd verkocht als slaaf zonder ik ervan wist. Dit is mijn verhaal.
Mijn kenissen, Hamilton en Brown, en ik hielden elkaar gezelschap bij een begrafenisstoet. We gingen toen naar het Capitool en Hamilton en Brown bestelden er sterkedranken. Telkens schonken ze me een glas in nadat ze hun eigen hebben geserveerd. Ik werd er niet ziek van. Maar dan tegen de avond werd ik me bewust van hoogst onprettige belevingen. Ik kreeg een enorme hoofdpijn; onbeschrijflijk onaangenaam. Ik kon zelfs niet eten door de misselijkheid, dat ik, wanneer het donker werd, me in mijn slaapkamer onderdook. Omstreeks middernacht strond ik op door een droge keel. Ik sloop mijn weg naar de keuken en kreeg er een glas water ingeschonken.Een uur of twee later hoorde ik stemmen in de gang. Het waren meerdere mannen, of Hamilton of Brown één van die stemmen was, is me onbekend gebleven. Al wat ik me nog herinner is dat er mij gevraagd werd om bij de arts een geneesmiddel te halen, vervolgens mijn laarzen aantrok en zonder jas of hoed door de steeg naar de straat volgde. Het leek wel alsof drie mensen met me meekwamen, maar dat is een nogal vage en onduidelijke herinnering. Telkens wanneer ik het dokterspraktijk naderde, leek het alsof die naar achter uitweek. Dat was het moment dat ik bewusteloos viel. Hoelang is buiten zinnen was, ben ik nooit te weten gekomen.
Maar toen ik weer bij bewustzijn raakte, wist ik één ding zeker: ik zat in het pikkedonker. Ik had enigszins geen hoofdpijn meer, maar ik voelde wel iets zwaars rond mijn enkels: ze geketend, net zoals mijn handen. Het duurde wel even voor ik alles op een rijtje kon zetten: waar ik was, waarom ik vastgeketend zit, waar waren Brown en Hamilton? Waarom zit ik in deze kerker?... Ik probeerde zo stil mogelijk te zijn, om aan te voelen of er iemand in de buurt was wie ik om hulp kon vragen; maar er was niemand, alleen ik. Wat ik me nog wist te herinneren, is dat ik mijn zakken betastte en tot mijn spijt had ik mijn gelijk gekregen: niet alleen werd ik van mijn vrijheid als kleurling beroofd, maar ik was ook nog eens mijn geld en vrijheidspapieren kwijt. Hoe meer ik eraan dacht, hoe meer mijn vermoedens bevestigd werden. Dit was een trieste realiteit. Het voelde alsof er geen vertrouwen of medelijden te verwachten was van de mens in al zijn harteloosheid.
Ik zat er zo'n een drie uur vast, diep in akelige gedachten verzonken. Door het hanengekraai en kort daarna een dreunend geluid, wist ik dat het dag was, nochtans kwam er geen zonlicht door. Het geluid boven me duurde een uur aan een stuk, tot ik ze hoorde naderen. Een sleutel knarste in het sleutelgat, de deur kraakte open en liet een stroom licht binnen. Twee mannen kwamen binnen: de ene was een krachtige type, wellicht een jaar of veertig, genaamd James H. Burch; de ander was maar een simpele knecht, een zekere Ebenezer Radburn. Dat terzijde, ik kon door het licht de kamer ( als je het zo kan noemen) waar ik verbleef beter observeren. Het was ongeveer 12 vierkante meter groot, met muren van massieve bakstenen. De vloer was van zware planken. Er was een klein raampje met een dikke ijzeren tralie ervoor en luik, stevig dichtgemaakt, aan de buitenkant. Het gebouw waar de binnenplaats bij hoorde, had één of twee verdiepingen. Aan de buitenkant leek het op een privéwoning, een voorbijganger zou niet eens merken dat er iets schandaligs gebeurde. Gek genoeg was het Capitool vandaar te zien, je kon het gebabbel horen van mannen die met trots vertellen over vrijheid en gelijkheid, en het rammelen van de ketens van slaven vielen bijna samen. Net een slavendepot in de schaduw van het Capitool.
Burch vroeg of hoe het met me ging, waarop ik antwoordde dat ik betere dagen heb gezien. Ik vroeg ook naar de reden van mijn gevangenneming, en hij antwoordde: "Ik heb je overkocht van een vriend, jij bent mijn slaaf nu. Ik sta zelfs op het punt om jou naar New Orleans te sturen." Ik was verbaasd toen ik dat hoorde en begon te brullen dat ik een vrij man ben, een inwonder van Saratoga Springs; waar ik een vrouw en kinderen heb die ook vrij waren. Ik heb ook zitten dreigen dat ik na mijn bevrijding, mijn beklag zal doen over deze ongewone behandeling die ik had ontvangen. Beide mannen ontkenden alles. Ik hield niet op met dreigen en roepen, en dat zorgde ervoor dat hij in een razernij liep: hij begon in volle snelheid te vloeken tegen mij. Hij noemde me een leugenachtige zwarte, een wegloper uit Georgia en andere vloeken die zelfs de geest niet kon verzinnen. Daarna werd ik uitgekleed en mijn voeten werden vastgemaakt aan de vloer. Radburn trok me over het bankje en Burch begon me ervan langs te geven met een plank.
Hij herhaalde zijn vraag, waarop ik hetzelfde bleef antwoorden: ik ben een vrij man. Toen kwamen de meppen weer, en harder dan tevoren want de plak brak waardoor hij et een nutteloze steel zat. Zo nutteloos was het nu ook weer niet aangezien Burch die gebruikte om me te slaan. Het deed heidens veel pijn. Bidden om genade deed ik. Hij bleef doorgaan totdat hij plots warempel stopte en me weer de vraag stelde. Ik kon niet antwoorden. Zelfs al wou ik antwoord geven kon ik niet. Noch dat, noch het feit dat ik om genade bad, hield hem tegen om het slaan te staken. Hij bleef maar de zweep op m'n arme lijf neerkomen, bleef de vraag tevergeefs herhalen. Ten slotte brulde Radburn dat het zo wel genoeg was. Het zou nutteloos zijn om me nog langer te geselen. Dat hield Burch wel tegen. Voor hi vertrok zwaaide hij een waarschuwende vuist in mijn gezicht. Mocht ik bezeren dat ik een vrij man was, ontvoerd werd en dergelijke meer, dan zou de straf die ik net kreeg niets zijn in vergelijking met die van hiernet. Met die woorden werden mijn polsen vrijgemaakt, maar mijn enkels bleven vast aan de ring hangen. Ze sloten de deur achter zich en ik was weer omsingeld door duisternis.
Eens we
vertrokken waren uit New Orleans, met het oog op onze aankomst in Bayou Boeuf,
smeedde ik een plan in mijn hoofd. Ik moest er op de één of andere manier
uitkomen. Ik besloot die geheim te houden diep in mijn hart. Om de ontsnapping
te voltooien steunde ik op mijn voorzienigheid en op mijn eigen intelligentie.
Uiteindelijk bereikten we Pine Woods. Ze ligt relatief hoog en is bedekt met
diverse soorten bomen- witte eiken, gele eiken, maar vooral moerasdennen.
Omstreeks middag kwamen we aan in Bayou Boeuf. Het was iets groter dan een
hectare, ook stond er een klein schuurtje met een vrijstaand keuken dide op
ongeveer een roede van het huis verwijderd lag. Daar rustten we even uit. Na
lunch liepen we verder. Met z'n allen vervolgden we onze weg naar Texas en net
voor de zon onderging, stootten we op een open plek van zo'n vijf tot zes hectare
groot. Daar stond een huis, groter dan die van daarjuist. Het huis van mijn
nieuwe meester Wiliam Ford. Sally werd gevraagd om ons naar onze slaapvertrek
te begeleiden. Harry en ik waren zo moe van onze voettocht dat, nadat de kok
John ons aankeek en al lachend wegliep zonder boe of bah, we zodra het donker
werd ons ik dekens wikkelden en op de vloer van de hut sliepen.