Ik zat er zo'n een drie uur vast, diep in akelige gedachten verzonken. Door het hanengekraai en kort daarna een dreunend geluid, wist ik dat het dag was, nochtans kwam er geen zonlicht door. Het geluid boven me duurde een uur aan een stuk, tot ik ze hoorde naderen. Een sleutel knarste in het sleutelgat, de deur kraakte open en liet een stroom licht binnen. Twee mannen kwamen binnen: de ene was een krachtige type, wellicht een jaar of veertig, genaamd James H. Burch; de ander was maar een simpele knecht, een zekere Ebenezer Radburn. Dat terzijde, ik kon door het licht de kamer ( als je het zo kan noemen) waar ik verbleef beter observeren. Het was ongeveer 12 vierkante meter groot, met muren van massieve bakstenen. De vloer was van zware planken. Er was een klein raampje met een dikke ijzeren tralie ervoor en luik, stevig dichtgemaakt, aan de buitenkant. Het gebouw waar de binnenplaats bij hoorde, had één of twee verdiepingen. Aan de buitenkant leek het op een privéwoning, een voorbijganger zou niet eens merken dat er iets schandaligs gebeurde. Gek genoeg was het Capitool vandaar te zien, je kon het gebabbel horen van mannen die met trots vertellen over vrijheid en gelijkheid, en het rammelen van de ketens van slaven vielen bijna samen. Net een slavendepot in de schaduw van het Capitool.
Burch vroeg of hoe het met me ging, waarop ik antwoordde dat ik betere dagen heb gezien. Ik vroeg ook naar de reden van mijn gevangenneming, en hij antwoordde: "Ik heb je overkocht van een vriend, jij bent mijn slaaf nu. Ik sta zelfs op het punt om jou naar New Orleans te sturen." Ik was verbaasd toen ik dat hoorde en begon te brullen dat ik een vrij man ben, een inwonder van Saratoga Springs; waar ik een vrouw en kinderen heb die ook vrij waren. Ik heb ook zitten dreigen dat ik na mijn bevrijding, mijn beklag zal doen over deze ongewone behandeling die ik had ontvangen. Beide mannen ontkenden alles. Ik hield niet op met dreigen en roepen, en dat zorgde ervoor dat hij in een razernij liep: hij begon in volle snelheid te vloeken tegen mij. Hij noemde me een leugenachtige zwarte, een wegloper uit Georgia en andere vloeken die zelfs de geest niet kon verzinnen. Daarna werd ik uitgekleed en mijn voeten werden vastgemaakt aan de vloer. Radburn trok me over het bankje en Burch begon me ervan langs te geven met een plank.

Hij herhaalde zijn vraag, waarop ik hetzelfde bleef antwoorden: ik ben een vrij man. Toen kwamen de meppen weer, en harder dan tevoren want de plak brak waardoor hij et een nutteloze steel zat. Zo nutteloos was het nu ook weer niet aangezien Burch die gebruikte om me te slaan. Het deed heidens veel pijn. Bidden om genade deed ik. Hij bleef doorgaan totdat hij plots warempel stopte en me weer de vraag stelde. Ik kon niet antwoorden. Zelfs al wou ik antwoord geven kon ik niet. Noch dat, noch het feit dat ik om genade bad, hield hem tegen om het slaan te staken. Hij bleef maar de zweep op m'n arme lijf neerkomen, bleef de vraag tevergeefs herhalen. Ten slotte brulde Radburn dat het zo wel genoeg was. Het zou nutteloos zijn om me nog langer te geselen. Dat hield Burch wel tegen. Voor hi vertrok zwaaide hij een waarschuwende vuist in mijn gezicht. Mocht ik bezeren dat ik een vrij man was, ontvoerd werd en dergelijke meer, dan zou de straf die ik net kreeg niets zijn in vergelijking met die van hiernet. Met die woorden werden mijn polsen vrijgemaakt, maar mijn enkels bleven vast aan de ring hangen. Ze sloten de deur achter zich en ik was weer omsingeld door duisternis.
|