Verdoofd als ik was door het lange slapen verdwaalde ik in de nachthal. Het was er stikdonker. Duizenden deuren - misschien waren het wel allemaal dezelfde - leken te leiden naar een plek waarnaar ik niet op zoek was. Ik zocht naar een uitgang, of iets wat daarvoor moest doorgaan. Miljoenen keren al had ik deze nachthal verkend. Ontelbare malen was zij de gids geweest die me doorheen de nacht leidde. Maar vannacht kon ik er geen touw aan vastknopen. Elke deur die ik opentrok, leek me terug te duwen naar het onvermijdelijke niets. Een leegte tussen volle muren. Het oriëntatiegevoel, dat me gewoonlijk uiterlijk een halfuurtje na het ontwaken bekruipt, leek nu niet meer dan een vage kennis. Een slechte vriend. Iemand die je in de steek laat op momenten dat je hem/haar het meeste nodig hebt. Dapper zette ik mijn verduisterde zoektocht verder, in de richting van het middelpunt van de cirkel waarin ik al uren stond te roteren. De deuren leken zich aan een razend tempo voort te planten. Ik betastte deurknoppen en scharnieren, vingerde hier en daar een sleutelgat en struikelde over het occasionele opstapje. Weer overeind scharrelen, opnieuw beginnen. Oriëntatie terug naar af. Misschien was ik al in een andere kamer terecht gekomen. Ik hoopte dat ik niemand wakker zou maken, tenzij misschien mezelf. Een paar rake klappen voor m'n kop, misschien zou dat het wel doen. Auw. Niet dus. Ik vond een deur, die me nieuw leek. De knop was anders en er zat geen sleutelgat onder. Ze opende zonder probleem. Zou dit het zijn? Hoezeer ik ook probeerde binnen te gaan in deze nieuwe kamer (misschien wel de heilige graal van mijn nachtqueeste), steeds leek een onkundig geplaatste balk me op ooghoogte tegen te houden. Ik probeerde m'n hoofd in te trekken, maar stootte m'n been aan een wel zeer onhandig opstapje. Deze kamer leek wel gemaakt voor dwergen. Ik hield het voor bekeken en sloot de deur opnieuw. Wacht 'ns even, dacht ik bij mezelf; als ik zonet een deur heb gesloten, moet ik wel ergens een muur vinden. Ik schuifelde langs de deur, m'n handen voor m'n lichaam uit. Ik bleef haken achter een nieuwe knop. Dit lijkt wel een deurenwinkel. Ik probeerde een uitgang te vinden, maar leek mezelf in een nieuw web te hebben vastgeketend. Tientallen deuren in deze kamer, geen enkele uitgang. Ik wist dat dit onmogelijk was, maar toch voelde ik de wil om verder te gaan uit m'n lichaam stromen. Ik kon wel huilen. Met de moed in de schoenen en totaal ontmoedigd, plaste ik in de linnenkast. Daarna vond ik probleemloos de weg naar m'n bed terug.