SF4 SPORTPSYCHOLOGIE

17-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.INLEIDING
Klik op de afbeelding om de link te volgen

 


 


 

 I N L E I D I N G

Vanuit een solutional focused standpunt kan vanwege de sportpsycholoog  op onderscheidene niveau’s een aanpak gerealiseerd worden. Voor een goed begrip van wat in deze context gebeurt is er een hiërarchische denkwijze van doen . In die zin vooreerst is er  het denken over de plaats en de nuttigheid van een discipline als de sportpsychologie (epistemologie). Daaruit volgend is er een mandaat dat bekomen wordt , afgesproken of dagdagelijks verdiend wordt, al of niet ondersteund van collegiale verbanden in een vereniging.
Met in het achterhoofd heel wat hypotheses  bij elk van de partijen (atleet-coach-mentaal  begeleider) worden doelstellingen met sporters en hun omgeving afgesproken. Het gemaakte akkoord kan via bijsturingen strategieën en tactieken een wezenlijk onderdeel worden van een goed geoliede en resultaatgerichte machine.
Deze web site heeft een ordening gemaakt rond de bovenstaande principes . First things first laat ons starten met epistemologie.


17-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
16-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.EPISTEMOLOGIE : 1) TOEKOMST SPORTPSYCHOLOGIE


EPISTEMOLOGIE : 1) TOEKOMST SPORTPSYCHOLOGIE

 

Wat is nu  nodig?   Die ene muur in stelling brengen waar alle sportpsychologische stenen nu eens in passen ( Nathalia Stambulova)? Of een bedrijfssportpsychologie( Dudink) waar alle impulsen nu eens  gemanaged worden volgens de beproefde bedrijfskundige systemen. Zeg maar het grootste gemene deler of het kleinste gemeen veelvoud principe. Inmiddels geïnspireerd door meerdere visies rond mentale vaardigheden, behoeften en organisatiesystemen  zie ik een veel complexere relatie.

Een even complex project of sportpsychologie is wellicht de ruimtevaart. Hieruit til ik dan ook de eerste metafoor. De metafoor van  de onherbergzame Soyuz raket waar de astronaut zich moet aanpassen aan de omgeving is mogelijk meer van toepassing voor het kluwen waar we heden ten dage voor staan. Immers met zijn dik pak moet de astronaut in staat zijn ( wegens ergonomisch  onaangepast,  plaatsingsmogelijkheden zijn gelimiteerd door gebrek aan ruimte) soms  omgekeerde handels te detecteren en te hanteren. Hij moet in staat zijn deze soms verwrongen informatie te lezen en er een adequate reactie op te geven. Terzelfdertijd volop rekening houdend met zijn contact met de organisatie in de thuisbasis op de aarde, de procedures, de visies en zijn uiteindelijke missie.

Op het gevaar af van  bij terugkeer in de dampkring verschroeid of opgebrand te worden is dit op zijn minst een hoogst geconcentreerde bezigheid te noemen…

Zo ook is het voor de sportpsycholoog in zijn sportomgeving  zaak constant zijn mentale training en zijn plaats hierin af te lezen en actief te checken. En het is heus zo niet eenvoudig over alle benodigde informatie te beschikken . Hiervoor komt onze kennis van  mentale training  ter hulp. Op de hogere niveaus met alle tegenstrijdigheden in de lichaam geest- relatie die hier inherent zijn , is dit geen overbodige luxe. Relationeel bestaan er verder soms verwarrende communicatieve situaties waar bijv. de trainer denkt in plaats van de atleet en vice versa (d.i. een symbiotische relaties van atleet- coach), motivationeel zijn er mogelijk op winstbejag geaxeerde dopingsattitudes , misbruik als (sex.harassment) is niet altijd uit te sluiten en  manipulaties vanuit uiteenlopende hoeken zijn, ook (of is het vooral) in de sportwereld, niet onbestaande. Hieruit blijkt dat kennis en gebruik van de  in de sportpsychologie ontwikkelde modellen over respectievelijk mentale training, objectieve monitoring van sportgedrag(overt en covert), ego- versus taakgerichte motivatie , misbruik en manipulatie  geëigende handvaten kunnen bieden. In aanvulling hierop komt het nut van de vereniging en de situering ervan  in een nuttige organisatie van de sportwereld en de vaardigheden die hier ontwikkeld worden hier om de hoek kijken. Immers in het kader van de vereniging is er een wetenschappelijk en deontologisch kader evenals een wettelijk kader waar men kan op terugvallen.

 Als een dergelijke complexe relatie tot de sportrealiteit tot een goed einde gebracht wordt, als samenwerkingen van sportpsychologen met sporters in echte prestaties vorm krijgen zal zulks natuurlijk te danken zijn aan training en opleiding. Uit deze aangepaste opleiding  spruiten vooral de volgende resultaten uit voort : techniciteit die niet  in de weg staat van motivationele processen vooral op de langere termijn(life coaching), een relationeel kader waar voor alle instanties geloofwaardige en nuttige kennis kan geëigend worden doorgegeven, geen klokkenluiders die zelf op de duur weggepest worden maar wetenschappelijke modellen met evidence based materiaal dat steeds consulteerbaar en stuurbaar is. Hier liggen de beste richtingaanwijzers. Deze keuze van modellen  en de relatiewijzen die hieruit ontstaan gaan bepalen of het lukt of niet, Het spiral model helpt ons op weg naar gezond prestatie management en synergiën.

 

16-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
14-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3) SPIRAAL MODEL INDIVDUEEL
Klik op de afbeelding om de link te volgen EPISTEMOLOGIE : 3) SPIRAAL MODEL INDIViDUEEL

14-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
13-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4) ORNITHOLOGISCHE VERSIE
Klik op de afbeelding om de link te volgen 4) ORNITHOLOGISCHE VERSIE

13-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
12-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5) SET A TEAMVISION
EPISTEMOLOGIE : 5) SET A TEAMVISION : eerste stap van de groepsaanpak

set a team vision:

Thinking of our team’s capabilities, suppose we were even more successful in the future…

What are the team’s current strengths (from the perspective of the team, colleagues, customers, etc.)?

Suppose in the future we were doing really well, what would we be doing well (relative to the organization’s vision)?

What will the organization see us doing that works well for them?

How would that be useful to our customers and other teams in the organization?

Suppose we went even further into the future, what would we be doing well?

Synthesize the thinking arising from the answers and craft a team vision. Then ask:

What would be the team’s first steps towards living the vision?

Your view…does a team need a vision?

 

 

Interessante vraagjes voor bestuursleden: inleiding tot kleine bijeenkomst na de algemene vergadering
 
 
 
neem nu eens dat we nog succesvoller worden...
wat zijn de sterktes die getoond werden bij collega's, optreden, bestuur, administratie, tegenover het publiek?
Neem nu dat we het echt sterk doen, wat zouden we dan allemaal doen( ook uit het oogpunt van de actuele team visie)...
Wat gaat er allemaal goed werken, nuttig zijn?
Hoe zal dat goed zijn voor ons publiek, klanten, sponsors?
Neem dat we nog vèrder gaan in de toekomst, wat zouden we goed doen?
 
Maak een samenvatting (synthese) vanuit de antwoorden en de sterktes , formuleer hieruit een visie over het team.
Wat zou een eerste stap; zijn om deze visie echt te beleven?
Bijkomende vraag heeft een team een visie nodig?

 

12-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
11-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MANDAAT : 1) PORT FOLIO
Klik op de afbeelding om de link te volgen MANDAAT : 1) PORT FOLIO 

vereniging voor sportpsychologie (VVSP) is een forum  voor wat reilt en zeilt in het sport- en topsportgebeuren in Vlaanderen. Het is ook een denk- en doe-tank gebleken waar gunstige impulsen naar federaties, coaches en officiële sportinstanties kunnen uit voortkomen.

 

Bij de VVSP is er bovendien een bijzondere aandacht  voor niet alleen preventieve en remediërende  accenten (bij wat dreigt mis te lopen in aspecten van de sportbeoefening ) maar ook voor wat betreft bijdragen in prestatieverbetering. Er is in die zin niet alleen een input op vlak van revalidatie en opvang maar ook een bijkomende hulp bij de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden tussen verschillende partners zoals sportpsychologen, clubs, federaties of overheidsinstanties. Voor de prestatiebevordering worden vele nieuwe tools en samenwerkingsverbanden ontwikkeld. Het is de taak van de VVSP om dit te ondersteunen en  naar voren te brengen door het promoten van de wetenschappelijk objectieve invalshoek, de dialoog en communicatie in respect voor alle andere sportwetenschappelijke disciplines, met tevens bijzondere aandacht voor de  probleemdefinities en de gekozen standaarden van uit sportwereld.

 

De  sportpsychologische kennis, de effectieve samenwerking en de impact op het sportgebeuren kan alleen een speerpunt worden voor de beoefenaar als er herkenbaarheid en erkenning is door de bestaande organisaties en als er een kader van samenwerking geschapen wordt. Een groepering  van gedragswetenschappers die binnen het deontologische kader in staat zijn een vakbekwame bijdrage te genereren is een noodzaak. De atleet, de trainer, de sportleiders hebben baat bij deze relevante benadering van de nuances waar het uiteindelijk veelal over gaat in de sportwereld. Maar ook het bestaan een betrouwbaar aanspreekpunt voor de noden uit de sportwereld is een vereiste..

Waar in 1987 de hoofdklemtoon lag op kennisvergaring en verspreiding is heden ten dage de globale aanvaarding van de rol en de persoon van de sportpsycholoog in de focus. Er is een groeiende vraag en behoefte naar sportmentale begeleiding. De paden van samenwerking en het elkaar vinden in een aangepast project is echter minder vanzelfsprekend. In een niet aflatend streven naar betere begeleidingsprestaties stelt de VVSP zich dit integreren als doel. Aangepaste tools, coaching en globale visies moeten deze toenadering bevorderen. Goodwill, internationale contacten en fair-play zijn heden ten dage standaarden in de sportwereld. Deze waarden passen heel goed in de boodschap die vanuit de sportpsychologie gebracht wordt. Men is aan een “inbreiding” toe  door een meer gesofisticeerd en verantwoorde omgang met de mentale noden van de huidige sporters en hun entourage.

Als we willen dat dit gebeurt is er een goed begrip nodig van de noden en een gemeenschappelijke identificatie van de oplossingen nodig. Dit krijgt nu een vorm in de samenwerking van VVSP met  federaties in topsportscholen maar ook in private initiatieven. 

11-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
10-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.2) RICOH SCHUIJERS
Klik op de afbeelding om de link te volgen MANDAAT : 2) RICOH SCHUIJERS

Studiedag VVSP 13/11/2010

Tools

Ricoh Schuijers

Bij zijn aanvang in het werken met een groep atleten, werknemers, in dit geval hier collega sportpsychologen maakt Rico Schuijers quasi onmiddellijk zijn mandaat duidelijk. Communicatie mogelijk maken wil hij, na een korte opwarming weliswaar,  informatie overbrengen over dat tikkeltje mentaal geïnduceerde prestatieverbetering dat het verschil kan maken. Daar is het hem om te doen.  Het begeleidingsmandaat dat hij krijgt gaat hij dan aan de hand van zijn tools nog verder uitdiepen en kracht bijzetten door het zichtbaar, hoorbaar, voelbaar en vooral bruikbaar te maken voor de sporter zelf en vooral in zijn beoefening van zijn sport. Niets meer en niets minder is het doel van de pragmatische aanpak van Rico.

Nadere analyse leert ons dat hij vooral de aandacht van de sporters verkrijgt door het aanbieden thema’s zoals mentale training, concentratie, ideale prestatietoestand , communicatie met de trainer, mentale weerbaarheid, de types en hun motivatie. Laat ons zeggen stuk voor stuk teasers die menig geïnteresseerde sporter als muziek in de oren klinken, verfrissend gebracht op een heel aanschouwelijke manier. Door hierbij gebruik te maken van een aantal tools, later in deze tekst verduidelijkt, is hij in staat zijn boodschap duidelijk aan te brengen en handvaten te bieden voor het aan te leren “nieuwe” gedrag.

Hij legt daarenboven voor ons, aanwezige sportpsychologen , eveneens het verband met gekende theoretische modellen : m.n.de theorievorming over trainbare mentale vaardigheden, handelingsfouten, comfortzone’s , IPT of het optimale prestatiemodel en tenslotte zin en onzin van de term “mentale weerbaarheid” .

Het kan steeds beter. Op de instructie ‘strek uw arm’ laat hij volgen ‘dit kan nog verder’. Inderdaad met wat meer aandacht en meer inspanning kan wat verder uitgestrekt worden, zij het maar een  centimeter, maar het kan. Dit is een metafoor voor ieder training. Een betere aanhef, concentratie doet iets. Ook op vlak van communicatie start hij met een illustratie aan de hand  van een experiment. De frontale oppositie tegenover aan aanstormende tegenstander (met hand vooruit ter hoogte van de borst aankomende opponent) leidt naar een destabilisatie(stilstaande opvangen moet wijken). Een handig meebewegen of ontwijken ( het vooruit duwen niet op de vlakke borst laten aankomen door ontwijkbeweging) leidt naar een bijna krachteloos worden van de frontaal  uitgeoefende energie. Zo ook heeft het weinig zin in de communicatie echt tegen de uitgeoefende krachten frontaal in te gaan. Naar analogie met de geschetste tool is dan wat verbale judo van toepassing. Even afstand nemen en een moment kiezen om dan op de gepaste manier te reageren, een antwoord te bieden kan heel wat energie en nieuwe oppositie besparen...

Mentale weerbaarheid als begrip blijkt bij nader inzien meerdere dimensies te hebben. Waar dikwijls nogal evaluatief met die term omgesprongen wordt, deze heeft “het”de andere heeft “het” niet, pleit Ricoh ervoor verder te gaan dan dat ene label mentaal sterk of zwak. Hoe handelt iemand op vlak van doorzetting, omgang met faalangst,  met vernederingen, eigen fouten, succes, verwachtingen, druk etc...Hij gaat het ook vertalen in handelingsfouten die zich kunnen voordoen op vlak van concentratie( te vroeg, te laat, teveel willen...), motivatie (niet genoeg, teveel je best doen, door stress abnormale motoriek) spanning (verandering van gewoonten) , zelfvertrouwen...

Opvallend is ook dat hij gebruik maakt van handigheidjes uit het motorisch leren om zijn denkbeelden verder en dieper te laten indringen.Zo moet je maar eens proberen met je beide handen voor je uit een tegengestelde richting een cirkel te draaien, of eens je armen net anders te kruisen dan gewoonlijk (rechter arm leggen zoals je normaal de linker legt en omgekeerd, dit heeft hij van Feldenkrais) of het niet-homoloog bewegen van voet en hand ( ene lidmaat tekent een negen, ander lidmaat een zes). Begrippen concentratie, resp. omgaan met discomfort  en beperkingen zijn hier het thema. Het is voor de sportpsycholoog dan zaak om duidelijk te maken dat kunnen blijven presteren in die discomfortzone, of met bewustzijn van beperkingen ook tot een gewoonte gemaakt kan worden. Het nut hiervan bij prestaties op de hoogste niveaus is onmiskenbaar. De houding is dan’ hoe groot laat ik dit discomfort worden, zodanig dat ik desalniettemin toch nog kan presteren?’

Overigens  is het hele domein van mentale training ook gelieerd aan zeer tastbare en actuele methodes. Aandachtstraining kan zeer goed gelieerd worden aan mindfulness. Uiterst werkbare EFR (energy field therapy)en EMDR technieken zijn zeer goed voor het doorbreken van cognitieve nefaste patronen, net zoals gedachtestop. Biofeedback past dan meer in  ademhalingsoefening. Ter vervollediging van het gebruik maken van deze technieken meldt hij dat aspecten van visualisatie en doelen stellen zijn  eveneens te liëren zijn aan de voorgestelde tools. Een RET - tool kan ook gehanteerd worden. Een rollenspel (psychodrama)waarbij negatieve gedachten die bij de sporter opkomen door afzonderlijke andere collega’s extra in het oor ingesproken worden ( en dat nog onder boegeroep van overige aanwezigen) kunnen aantonen hoe moeilijk de sporter het zichzelf maakt via zijn habituele negatieve gedachten. Dit in tegenstelling tot het tweede gedeelte van het psychodrama. Als de rationele en positieve alternatieve denkvormen ingesproken worden (onder applaus van aanwezigen) zijn het gevoel, coördinatie, hoop op winnen en aanwezige energie heel anders...

Als aandacht of concentratie theoretisch gekaderd wordt grijpt Rico graag naar het model van Eberspaecher. Via dit model zien we aantal mogelijke afleidingen door dingen uit het verleden (deze tegenstander is mijn zwart beest), tegenslag (mopperen), op winst denken, op beloningen denken... dit zijn afleiders die het hier en nu in de schaduw stellen en prestatieverminderend zijn qua perceptueel vermogen en het nemen van de juiste beslissingen. Concentratie kan tenslotte op verschillende manieren aangebracht worden. Neem nu wat gebeurt als twee personen elkaar perfect moeten imiteren, in bewegingen, in gelaatsuitdrukking. Afleiding is er volop, vooral als meerdere koppels nabootsers in de zaal actief aanwezig zijn. Opvallende waarneming hier is de opkomende creativiteit om dingen voor te doen die ontstaat ook op zo’n moment. Hier kan even bij stilgestaan worden.

Een volgende proef  bestond erin  meer complexe ritmisch terugkerende patronen na te bootsen (handen klappen, achtereenvolgens dijen klappen, voeten stampen, kreet etc.) Om deze uiteindelijk synchroon te laten evolueren(samen te gaan doen), gaat vooral op de duur een opperste een concentratie op eigen gedrag en ritmisch bewegen vereist zijn. Wie wacht en nabootst wat anderen doen schiet tekort in de opdracht om synchroon te reageren...

Een laatste individuele insteek betreft de oefening waarbij opnieuw oefenpartners tegenover elkaar staan. Hierbij geeft de “Bully” autoritaire coach (hier door de persoon van Rico aanwezig gesteld en commanderend) – en getooid met het epitheton “ervaren maker van kampioenen” -opdrachten. Hij verwijst telkens bij iedere opdracht naar het noodzakelijk zijn van het vereiste gedrag om het kampioen-zijn te bereiken. De vereiste bewegingen en gedragingen gaan dan van neutraal-vriendelijk (handen geven)naar negatief- bedreigend(kwaad , verwijtende gebaren) en autonomiedestructief (fysiek handtastelijk). Hier wordt vooral gevraagd naar de ervaring. Hoever wil je hierin meegaan in wat die autoritaire en succesvolle coach van je wil? Individuele verschillen hierin zijn overduidelijk. Ook kan de vraag gesteld worden hoever wil  de atleet gaan als er gevraagd wordt schadelijke lichaamsvreemde stoffen (doping) in te nemen?

 

Wanneer met groepen gewerkt wordt, wat bij sporters heel vaak gebeurt, komt een zeer belangrijke persoonlijkheidsfactor om het hoekje kijken. Wat is de insteek van deze sporter nu als bijvoorbeeld gecommuniceerd wordt in een groep? Wat is de rol die spontaan opgenomen wordt en het effect hiervan op het functioneren van de groep? Een gave oefening die gedaan wordt door Rico om inzicht te geven in wat er hier kan voorvallen is de volgende. Er is een simulatie van een vergadering rond een onderwerp dat van belang is voor een groep (die uit een vijftal leden bestaat).

Via een spiekbriefje is iedereen gebrieft over zijn rol (dit spiekbriefje wordt naderhand aan de volgende deelnemer doorgegeven). Een iemand neemt leiding, een ander krijgt opdracht om iedereen zich comfortabel te laten voelen, een ander onderbreekt als er iets gezegd wordt, een andere snijdt andere onderwerpen aan en de laatste deelnemer vindt en maakt alles ronduit belachelijk. Vanzelfsprekend gaat deze groep snel blokkeren. In de tweede hand doet het spiekbriefje opnieuw zijn werk, dus met iedereen in een andere rol blokkeert opnieuw de groep. Feedback is belangrijk en soms is de herkenbaarheid voor sporters van de eigen habituele rol hier een belangrijk leerpunt. Dit kan een insteek zijn op een ogenblik dat iemand in een groep extreem gedrag stelt. Ook bij verregaande introversie van een van de groepsleden kan dit bruikbaar zijn. Hier kan ook gerefereerd naar de comfortzone. Hoe ver kan iemand verdragen, toch nog blijven functioneren?

Een andere insteek is het belang dat de persoon hecht aan het uiterlijk, het dingen samen doen of het competitief zijn. Rico oefent dit door achtereenvolgens drie verschillende zaken te vragen. Eerst vraagt hij iedereen een kwart minuut “staan mooi te wezen”, dus zo goed mogelijk over te komen voor anderen, de tweede opdracht bestaat erin dat een groep binnen vijf seconden moet afspreken gedurende vijftien seconden iets gezamenlijk te doen waar ieder groepslid mee akkoord is ( bijvoorbeeld op een been springen). De derde opdracht waarbij intussen twee groepen gevormd zijn op een rij met evenveel medespelers waar gevraagd wordt een glas zo snel mogelijk van voor naar achter en onmiddellijk van achter naar voor terug door te geven zonder het glas te breken. De vraag die aan de deelnemers gesteld wordt is een evaluatievraag: “Waar voelde jij je het best bij in deze drie proeven?”. Wie het eerste interessantst aanvoelde beleeft het uiterlijke of esthetische, het tweede het samendoen en de derde het competitie-element als het belangrijkste, wellicht ook in zijn of haar sportuitoefening belangrijk... Rico werkt hier ook met kleuren Competitieve mensen geeft hij aan als degenen met de “rode “ kleur. Groen geldt dan als kleur voor de “samen” mensen.



Enkele andere groep- tools bestaan erin om zonder gebruik te maken van het verbale  aan de hand van het niet-verbale dus een rangschikking binnen de eigen groep te maken van ouder naar jongste of op basis van de donkerte van ogen. Wat hier opvalt, is het kunnen rekening houden met aanwijzingen van anderen.Het zijn pas de anderen die kunnen zeggen wat de juiste donkerte van de eigen ogen is in vergelijking met die van anderen, we weten dit gewoon niet van onszelf. Rico verwijst naar de wet van de communicatie waar vooral wat echt ontvangen wordt ( niet zozeer wat men denkt uit te zenden) van belang is, sommige dingen moeten we echt van anderen vernemen! Voor contactname kan men een groep laten spontaan door elkaar lopen en vragen dat  op een bepaald ogenblik de dichtstbije persoon aangeraakt wordt aan de linker elleboog dit met de eigen linker elleboog, de keer erop een ander lichaamsdeel. Hier is ook een aanvoelen van in meer de intieme ruimte van de persoon te komen bijvoorbeeld wanneer de neus aangeraakt wordt...

Ook het feit dat in een groepsgebeuren er heel dikwijls een spontane leider optreedt ,wat de dingen vergemakkelijkt, is hier een interessante ervaring. Dit doet zich ook voor bij het in groep handen geven aan de twee dichts staande groepsleden zodat iedereen aan linker en rechter hand een ander groepslid een hand geeft van op de plaats waar hij net na een dooreenmengeling van de groep plaats genomen had. Handen mogen dan niet meer losgelaten worden. De opdracht is om hier tot een cirkel te komen zonder loslaten van de handen. Dit spontane kluwen kan enkel ontward worden als iemand de leiding neemt.

De leider kan ook de aangever zijn van het signaal in een “telefoon spelletje”;  De groep staat hand in hand in een cirkel. De leider geeft via handdruk aan langs waar het signaal gaat en doorgegeven moet worden door eenvoudige handdruk. Eerst traag gaat het signaal (handdruk) in de cirkel rond, dan snel later met nog wat variaties (soms langs twee kanten tegelijk een signaal geven). Dit kan voor een groeps-aandacht-stimulerende gewoonte worden. Rico vertelt hoe  zijn olympisch waterpoloteam dit spontaan en succesrijk voor de wedstrijd opnam.

 

Laatste ervaringen die Rico met betrekking tot aandacht wil meegegeven worden zijn deze die hij gebruikte gedurende een “oproerpolitie”-begeleidingsopdracht. Hier wilde hij de vaardigheid de concentratie op bevelen en niet op uitdagingen van de omgeving (betogers edm...) te richten oefenen. Een experimentje moest hierbij de concentratie die vereist is illustreren.

Iemand wordt gevraagd  zich bewusteloos op de grond liggend geen enkele medewerking te geven aan iemand die helpt bij het rechtkomen ( dit is een eigen concentratie los van de omgeving). De moeilijkheid voor de hulpverlener (die wil de persoon rechtop krijgen) om hierin te slagen moet hierbij ook genegeerd worden. Dit is een uitschakeling van zeer opdringerige stimulus, in deze zin kan hij zeer eenvoudig zijn les “ concentratie” stofferen.

 De juiste knepen van het vak om het vertrouwen en zelfvertrouwen aan te voelen komen  tot slot ook aan bod. De startpositie hier is zo dat iemand op een tafel staat met zijn rug naar een groep vrijwilligers die bereid zijn de neervallende persoon op te vangen. Zo leert Rico hoe je als opvangende duo’s de handen in elkaar moet houden tot een soort slot. Dit om een collega met een stijf gehouden lichaam neer komende (van een tafel achterwaarts” in vertrouwen”op zijn ploegmaats..) even vertrouwvol als vlot op te vangen zonder moeite.

Even meldt Ricoh nog dat hij vooral door zelf sessies mee te maken, dingen via literatuur door te nemen en uit eigen evaringen deze tools bijeenbracht. Enkel citeert hij het werkje van Marcel Karreman “Energisers en starters”. Hij spreekt de hoop uit dat het een bruikbaar en aanstekelijk moment kan zijn voor het werk op het domein van de sportpsychologie. Het proces, de leerervaringen, de inzichten  kunnen enkel via de persoonlijke toepassingen en controle door de atleet zelf tot de juiste toestand leiden. Dit indien zoals het Optimaal prestatiemodel het voorschrijft dit voldoende ondersteund is door geloof, toewijding en verbondenheid. Als aller laatste ook mijn dank voor de”ijverige nota’s” die ik van Tine verkreeg.

 

I.BARROO

 

 

 

10-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
09-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3) RELATIE ATLEET BEGELEIDER
MANDAAT : 3) RELATIE ATLEET BEGELEIDER

De relatie Atleet-Psycholoog 

DE RELATIE ATLEET- PSYCHOLOOG ALS INSTRUMENT IN DE MENTALE BEGELEIDING I. Barroo(1)

 

(1)I. Barroo is als klinische psycholoog verbonden aan het Algemeen Ziekenhuis St. Jozef (Oostende). Hij is tevens gastdocent sportpsychologie aan de Sociale Hogeschool te Kortrijk. 

 

In deze bijdrage zullen we enkele factoren bespreken die de werkrelatie atleet- psycholoog kunnen vertroebelen. Het gaat met name over A) de verwachtingen van de atleet m.b.t. de mentale begeleiding, B) de verwachtingen van de psycholoog zelf en C) de sterke nood aan zelfbeschikking van de atleet. We pogen aan te geven hoe deze factoren de werkrelatie kunnen verstoren, welke middelen men kan aanwenden om deze valkuilen te vermijden en hoe men de werkrelatie kan gebruiken als instrument om de efficiëntie van de begeleiding te verhogen. 

 

Factoren die de werkrelatie atleet- psycholoog kunnen verstoren

De verwachtingen van de atleet m.b.t. de mentale begeleiding.

Vele atleten krijgen te maken met de hoog gespannen verwachtingen van familieleden en begeleiders. Deze verwachtingen beïnvloeden elke hulpvraag naar de psycholoog toe, omdat de sporter de eigen doelstellingen en problemen vermengt met die van anderen. Voor de psycholoog wordt het moeilijker in te schatten wat het eigenlijke probleem van de atleet is. Andere atleten willen bewijzen dat ze geen mentale begeleiding nodig hebben en dat ze het eigenlijk veel beter alleen aankunnen. Nog anderen wensen steun te krijgen voor een conflict dat ze met één of andere begeleider aan het uitvechten zijn. Tenslotte behoort het eveneens tot de wijdverspreide (mis)opvattingen dat de mentale begeleiding een wondermiddel is dat spectaculaire resultaten oplevert.

Het spreekt voor zich dat deze houdingen niet letterlijk naar voren gebracht worden. In de loop van de begeleiding echter worden ze duidelijker. Het zou interessant zijn om hiervan voordien weet te hebben; zoniet dreigt men in de functionele analyse (diagnosestelling: daar gaat het fout) van het gedrag van de atleet onvoldoende gewicht te geven aan de essentiële variabelen.

 

De verwachtingen van de psycholoog zelf.

Wat eveneens een werkrelatie kan doorkruisen, is de verwachting van de psycholoog zelf. Het enthousiasme voor de begeleiding vanwege de psycholoog kan soms verwarrend overkomen voor de atleet. In de zin dat de atleet dit begeleidings- enthousiasme gaat interpreteren als een bijkomende verwachting (druk) ten aanzien van zijn resultaten op sportief vlak. Psychologen gaan zich soms opstellen als concurrent van de ouders of trainer vanuit de bedoeling dat de atleet los te maken uit amateurisme op begeleidingsvlak. Ze drijven het soms zo ver dat ze de atleet laten kiezen tussen zichzelf en bijvoorbeeld de ouders. Dit kan de atleet weinig bijbrengen of voldoening geven. 

      Hier is een duidelijke stellingname met betrekking tot het aanbod van de sport- psycholoog vereist. Pas indien een haast economisch vraag-aanbodsysteem gehanteerd wordt, kan het gevoel van zelfbeschikking en instrumentaliteit van de werkrelatie atleet-psycholoog tot zijn recht komen. 

 

De sterke nood aan zelfbeschikking van de atleet. 

Een andere valkuil die de relatie dreigt te verstoren, is de heel sterke nood aan zelfbeschikking bij de atleet. Enkele collega’s sportpsychologen weigeren om deze reden hardnekkig iedere identificatie met de therapeutenrol. Ze vrezen dat de promotie van hun interventies in de sportwereld belemmerd wordt door de afhankelijkheid die een therapeutische relatie inhoudt. Deze afhankelijkheid druist immers regelrecht in tegen het spontane autonomiegevoel van de sporter (Barroo, 1990). 

Middelen om de storende werking van de verwachtingen te vermijden

*Principes

De verwachtingen bijstellen door leerprincipes te hanteren.

Het komt erop aan inzicht te krijgen in de manier waarop de atleet naar de begeleiding kijkt. We beogen een bevraging die rekening houdt met het klassieke en het operante leerparadigma om boven- genoemde storende factoren het hoofd te bieden. Houdingen en verwachtingen zijn immers feitelijkheden. Het zijn belangrijke antecedente stimuli die significante gedragingen kunnen uitlokken. Zicht krijgen hierop is onontbeerlijk voor een klare formulering van de begeleidingdoel- stellingen.

      Deze antecedente stimuli (hier de verwachtingen; cfr. Pavlov) verwijzen naar een klassieke conditionering. Bovendien gaat door de evaluatie van deze doelstellingen achteraf de wet van het effect of de operante conditionering eveneens een rol spelen. Door succeservaringen ontstaat er een kans op het frequenter herhalen van het geleerde gedrag. Dit betekent op zijn beurt een gunstige vertekening van de antecedenten. Het verwachtingspatroon gaat dus positiever worden, waardoor het leren versterkt (Vinck, 1989).

Vraag- en aanbod duidelijk stellen in het licht van enkele principes. 

De principes van vertrouwelijkheid, respect voor het individu in zijn totaliteit en loyaliteit met de standaarden van sportwetenschap- pen behoeden de atleet ervoor dat hij verstrikt raakt in zijn begeleidingsnetwerk waar zijn individuele belangen met de voeten getreden worden. Zij zijn de paden waarlangs een vakkundige en verantwoorde begeleiding plaatsgrijpt, waarbinnen een duidelijk vraag- en aanbodsysteem bestaat (Biddle, 1990).

*Vraagbaak ter ondersteuning

Door volgende vraagbaak pogen we bij het eerste kennismakingsgesprek zicht te krijgen op deze onderliggende motivaties. Enig speurwerk aan de hand van die vraagbaak kunnen voor de sportpsycholoog een ondersteuning bieden en hem van latere obstakels behoeden. 

De verwachtingen van de atleet t.a.v. mentale begeleiding (MB)

Volgende vragen moeten in het eerste gesprek aan bod komen. Door deze vragen komt men tot een inzicht in het relationeel netwerk waarin de betreffende sporter zich bevindt. Ook krijgt men zicht op hoe de sportman tegen MB aankijkt (vragen 1 tot 6). De gegevens die hieruit de distilleren zijn, kunnen bv. Confronterend gebruikt worden. Met de hierop volgende vragen (7 tot 11) pogen we de plaats van de mentale begeleiding inde planning van de atleet te situeren (Kratzer, 1990): 

Waarom neem je contact op m.b.t. MB? 

Wat zeggen collega’s over het feit dat je MB overweegt? 

Wat is hun ervaring met MB.

Wat denken je familieleden over MB? 

Wat denken je huidige begeleiders over MB?

Wat vind je van volgende uitspraak: “Iemand die goede resultaten bereikt zonder MB is er beter aan toe dan iemand die MB gebruikt en tot dezelfde resultaten 

Hoe is je seizoensplanning, wat wil je juist bereiken? Hoe wil je dat bereiken, op welke manier kan je je hier best mentaal op voorbereiden volgens jou? Hoe ging dat in het verleden? 

 
 

Hoe kan MB volgens jou een plaats krijgen hierin? Wat stel je je praktisch, concreet voor van zo’n begeleiding, hoe ziet die er juist uit? 

Welke periodes zijn voor jou het meest mentaal belastend en waarom? 

Hoe voel je aan jezelf en je prestatie dat je mentaal uitgeput bent en wat doe je daaraan? Heb je daar zicht op ?

Hoe sta je tegenover praten over problemen- helpt je dat- of word je er juist kregelig door?

Beschrijving van het aanbod van de sportpsycholoog.

Omdat er steeds een nieuwsgierigheid is- psychologie spreekt nog altijd tot de verbeelding- gaan we zo snel mogelijk in op wat verwacht kan worden van MB. 

Psychologisch inzicht en individueel aangepast advies m.b.t. motivationele vraagstukken bij de sportbeoefening. Een min of meer uitgebreide functionele analyse hoort hier ook bij.

Een vertrouwensrelatie. Wat de betrokkene niet wil gaat niet besproken worden met derden, zelfs indien ze behoren tot het begeleidende team. De sportpsycholoog zal steeds de belangen van de atleet voorop moeten stellen. (Braekelmans, 1985)

Verlichting van de lijdensdruk bij langdurig trainen, blessures of andere omstandigheden, is mogelijk door technieken zoals cognitieve herstructur-ering, relaxatie en suggestie.

Wedstrijdvoorbereiding door suggestie. 

Carrière- en doelstellingsplanning en evaluatie, op korte en op lange termijn, controleerbare doelen kiezen enz.

Meegeven van bagage op gebied van het eigen stressverwerkingssysteem. Dit gaat onder meer over de rol die de sporter in de eigen begeleidingsgroep inneemt (motivatiepersoonlijkheid). 

Inzicht geven in de eigen belastings- reacties en hun verband met prestaties. Vaststelling ervan vergemakkelijken en alternatieve uitwegen voor de stress- reacties aanleren.

Samenwerking met andere begeleiders daadwerkelijk helpen veranderen, indien ze niet voldoen aan de noden van de sporter. 

Het concreet opnemen van het psychologische begeleidingsmodel in de concrete dagelijkse oefenpraktijk door dagboeken, zelfregistratie. 

Voorbereiding op toekomstige belastende omstandigheden. 

Het spreekt voor zich dat de inhoud en de volgorde individueel varieert. Werken met voorbeelden en modellen zal deze uitleg voor de atleet meer begrijpelijk maken. Voorbeelden, ervaringen en resultaten gaan hierbij meer aanspreken dan theoretische standpunten. Daarom is hier wat illustratie van belang. 

      Vanzelfsprekend worden concrete afspraken en praktische omstandigheden van de sessies nader bepaald. Het gaat hier om: 

Plaats : nadruk op een omgeving die aangepast is aan de gebruiken van de sportwereld (bijv. plaats waarde briefing met de trainer plaatsgrijpt). 

Tijdstip: de duur, de aard, de hoeveelheid, het totaal aantal sessies, de spreiding in het seizoen, de duur van de intervallen, de onderbrekingen, vakanties,…

Condities: de norm die de sporter wil halen gedurende de begeleiding kan vooraf samen vastgelegd worden. Indien de betrokkene vindt dat deze niet, of niet meer gehaald wordt kan hij beslissen eruit te stappen. Hetzelfde geldt voor de sportpsycholoog. 

Een ander element is de motivatie van de sportpsycholoog. Ook hier gaat, zoals we reeds stelden, een invloed van uit. Om het enthousiasme van de sportpsycholoog- als storende factor die een bijkomende druk veroorzaakt – te temperen stellen we een hoge mate van zelfreflectie voor. Een eerste vereiste is dan dat de sportpsycholoog toegang heeft tot eigen gevoelens en houdingen ten aanzien van de begeleiding van deze of gene atleet. In dien er te weinig zelfbewustzijn is van de eigen houdingen bij de begeleider, kan deze vergeleken worden met een piloot die dronken opstijgt en niet in staat is tot navigatie. De relatie kan immers een hefboom zijn om de begeleiding effectiever te laten worden, ze kan echter ook in een dronken makend effect res- sorteren. De motivatie voor de begeleiding, de loyaliteit en doelgerichtheid worden op de proef gesteld indien de eigen motieven van de begeleider angstvallig uit de focus worden gehouden. 

Het gaat hier om volgende gerichtheden:

Wat weet de begeleider over de carrière van de betreffende sporter, over zijn persoonlijkheid, hoe wordt hij in de pers of door anderen voorgesteld, hoe komt hij over?

Persoonlijke appreciatie, bewondering voor de behaalde prestaties, sport- discipline, coaches, type wedstrijden, verdiensten, financieel, familiaal en niveau waarop de atleet acteert. 

Belang voor de eigen loopbaan als sportpsycholoog, persoonlijke ‘’liking’’  en bereidheid tot geven van informatie, zijn verdere aanwijzingen over hoe het gesteld is met de ‘’begeleidings- motivatie’’.

Al deze gegevens kan de psycholoog kenbaar maken in de loop van een begeleiding. Naargelang van het moment en de persoonlijkheid van de atleet kunnen ze bespreekbaar worden. De functie hiervan moet echter steeds zijn: “Het vlotter en beter laten lopen van de begeleiding naar de gestelde doelen toe”. 

Werken in het belang van de atleet

Er moet een bijzondere aandacht zijn om de behoeften van de atleet in rekening te brengen. Een van de meest in het oog springende wensen en verzuchtingen is de behoefte aan “autonomie”. Vandaar dat de atleet een hekel heeft als zonder aanwijsbare reden “te diep wordt gegraven”, of als men verglijdt naar een therapie- situatie. 

Daarom is het ten allen tijden van belang om: 

Bespreekbaar te maken waarom iets gebeurt, te laten kiezen tussen verschillende mogelijkheden en zelfs informatie te geven over de eigen interviewschema’s. 

Nadruk te leggen op samenwerken en op het experimenteel karakter, waardoor geen enkele strategie vaststaat en nieuwe opzetten opgestart kunnen worden. 

Zichzelf te presenteren als een gelimiteerd persoon die juist door de kennis van eigen grenzen een zekere kracht kan mobiliseren. Dit is dan een model voor de atleet. 

Andere begeleiders te appreciëren in hun werk en discipline. Het eigen aandeel wordt noch over-, noch onderschat. 

Nogmaals de boodschap mede te delen dat het tenslotte de atleet is die het moet doen, te danken voor de inzet en de “samenwerking”!

Besluit

Deze benadering gaat een licht werpen op de motivatie van zowel de atleet als de sportpsycholoog voor begeleiding. Het gaat ook een inzicht bieden in hoeverre de autonomie van het sportende individu bedreigd wordt door ons aanbod.

      Sportlui die zeer vertrouwd zijn met de metafoor “grenzen verleggen” gaan waardering opbrengen voor de deskundige en zelfkritische inzet van de sport- psycholoog voor hun sport in het algemeen en hun eigen sportieve prestaties in het bijzonder. Vooral omdat ze dezelfde integere bekommernis ontwaren bij hun begeleider. Deze spiegeling is voor hen van veel meer belang dan een koperen naamplaatje in een residentiële wijk. Er ontstaat een stuk aantrekkelijk vakman- schap, waar niemand naast kan kijken. Het aspect “ongevraagd hulp bieden” of “ zijn neus in andermans zaken steken” wordt vervangen door gezamenlijke doelstellingen en door samenwerking, waarbij op korte en lange termijn gevolgen nagestreefd worden. De valkuilen van de sportloopbaan worden hierbij vermeden.

      Het hoeft bij de begeleider niet zover te komen als bij Bruce Ogilvie’s “If you don’t trust men may be you can use me”. Toch valt het op dat een soort nieuw instrumenteel gedrag voor de sporter ontstaat. Hierdoor krijgt hij meer vat op zijn begeleiding en zijn eigen vrij functioneren hierin. Bij aandacht voor de aard van de werkrelatie en inzicht in wat er allemaal gepresteerd wordt, vanwege sporter en begeleider, ontstaat een ruimere steunbasis (Ogilvie, 1987). 

      In aanvulling op het traditionele diagnostische instrumentarium stelden we een “vraag- en aanbodlijst” voor, die de twee instanties - sporter en sportpsycho- logische begeleider – in een meer begrijpelijke en overtuigende samen- werkingsrelatie tot elkaar brengt. De effectiviteit kan erdoor verhoogd worden. Vooral door de doorzichtigheid voor beide instanties zal competentiegevoel en vakmanschap gestimuleerd worden. Erkenning hiervan volgt automatisch juist door het bijna mythische belang van “vakmanschap”. 

Voor wie is de brede erkenning weggelegd? 
Voor de politicus tot de volgende verkiezing,  
voor de bedrijfsleider tot zijn faillissement, 
voor eender welke staat zolang zij het maatschappelijk bestel kan dwingen tot brede erkenning en voor de vakman levenslang…


09-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
08-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

08-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4) FRANSTALIGE TEKST
MANDAAT : 4) FRANSTALIGE TEKST

Introduction: 

Si le footballeur d’aujourd’hui doit être décrit ce sera surtout dans des contextes et des systèmes qui surpassent l’individu.D’innombrables perspectives collectives semblent être liées à de bonnes et certainement de meilleures performances.

    Le travail physique,la préparation technique et l’éducation tactique et mentale sont des expériences qui se font en groupe.

    Si ce n’est pas en termes de communication,en travaillant ensemble,ceci se passe en termes de développement des méthodes scientifiques qui exigent aussi une expérimentation en groupe.

    Cette dernière tendance sera de plus en plus importante dans le football actuel,après l’arrêt “Bosman”.Le football est condamné à se développer et à combler les manques existants dès le commencement de la carrière du jeune joueur jusqu’à la fin de sa carrière professionnelle.

    De fait,certaines questions doivent être abordées:

           1-Quelles sont les différences entre un bon joueur et l’élite?

           2-Quelles sont leurs capacités physiques?

           3-De quelles manières peuvent-ils développer leur endurance,leur

             souplesse,la vitesse, la puissance et la force explosive?

           4-A quel âge peuvent-ils le faire?

           5-Quelles sont leurs capacités psychiques en termes de commu-

             nication,de motivation,de gestion du stress,d’intelligence

             dans le jeu,d’instinct de survie ou supplément de vigueur dans

             les circonstances les plus exigeantes?

    Le but de cet exposé sera de présenter des modèles et des méthodes différents afin d’obtenir une réponse à ces différentes questions.

    Dans cette recherche il sera nécessaire de trouver une solution aux problèmes causés par des conflits dans le système,dans les rôles et dans les procédures qui se déroulent dans l’ombre de toutes les relations interpersonnelles entre les entraîneurs,les joueurs et les scientifiques qui s’occupent de la carrière du sportif.

    On commencera avec ce dernier point car ce n’est qu’en clarifiant le contexte où se développe l’éducation physique et mentale que ce phénomène de l’influence de groupe peut-être comprise. 
 
 
 
 
 
 

 
 

Première partie: les conflits entre entraîneurs, joueurs et scientifiques sportifs et leurs solutions... 

Les sciences systémiques nous apprennent que tout conflit interpersonnel peut trouver ses racines dans des conflits à l’interieur du système géneral (des modèles opposés),dans les buts, dans les rôles et procédures

Le système en général: 

    Dans le football on est confronté  à la loi du résultat et si l’on veut garder un certain équilibre entre les protagonistes il est nécessaire que les personnes qui ne collaborent pas ou qui n’obtiennent pas de résultats satisfaisants quittent le groupe.

    Actuellement la tendance est de créer des positions dépendantes afin de conserver et fortifier sa propre position dans la hiérarchie.De bons résultats signifie alors progression personnelle favorisée.

    Dans ce flux d’informations,une hiérarchie distincte et traditionnelle doivent être respectée. Les raisonnements seront dès lors économiques,ethnocentriques(en faveur de son propre groupe)et conservateurs pour arriver au résultat suivant:standing et prestige,expérience,affillia-

tion,organisation(continuité  rigoureuse du système)qui réduira les petits problèmes .

    En contradiction on retrouvera chez les scientifiques un modèle de différentiel et de croissance qui pourrait même briser l’équilibre existant par la recherche de facteurs variants dans le temps et qui seraient à long terme une garantie d’obtenir de bons résultats.

    A partir de là, s’exprime un intérêt pour les nouveautés et l’influence du moment, les possibilités d’expérimentation,d’hypothèses dans le but d’obtenir des conclusions objectives. Celui ou celle qui désire évoluer dans ce domaine n’a pas beaucoup de choses à attendre d’une hiérarchie que de:

                  -Faire partie de l’équipe technique d’un grand club.

                  - Recevoir appréciation du travail effectué.

     Les raisonnements scientifiques,innovateurs,multiraciaux et progressifs vont mener au résultat suivant:

                -Efficacité personnelle de chaque joueur et de tous les membres de l’organisation.

                   -Réductions des moments d’échec.

               -Stabilité et balance du système de demande et de compétence.

            -Sélection des différents domaines de travail par le               scientifique lui-même.

            -Amélioration de la qualité  d’éducation de tous les responsables. 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

  

   Chez les footballeurs les rôles et les procédures s’expriment d’une manière autoritaire,ce qui est capable de faire monter une forme de tension qui provoque un certain stress dans la compétition et obtenu le Leadership est responsable des résultats obtenus. Par conséquent on peut remarquer une corrélation entre résultats et démission chez les entraîneurs.

    Les procédures étant traditionnellement bien définies,les entraînements se déroulent dans l’environnement familier de l’institution. On évite dès lors un inconfort. On recherche un développement d ’activité qui progresse rapidement par les réunions des groupes informels pour arriver à un but direct tout en respectant les conditions fixées par les groupes formels. Le langage a tendance à mélanger les différents points de vue tactiques(physique,psychique,organisation),le but majeur étant d’obtenir une ligne de conduite fixe. Ce flux d’information n’a pas l’intention d’être complet mais permet de trouver d’autres informations encore(différentes éducations par exemple). Soulignons que la presse fait également partie de ces différentes sources de renseignements. 

    Chez le scientifique sportif son rôle d’intellectuel et de chercheur sont bien accepté par le joueur pour son accompagnement mental et pour la la solution de ses problèmes récurrents. En évitant les faiblesses dans le jeu de force on observe que l’on peut perdre confiance en soi par la présence d’une autre personne qui vient à l’aide. Alors le joueur aura le sentiment qu’il lui faut lui-même résoudre ses problèmes. Ainsi la démission est plus probable quand tout tourne bien. On n’a plus besoin de lui.

    Les méthodes d’expérimentation, la recherche et l’entraînement mental et physique seront basés principalement sur des bases scientifiques tout en accordant un intérêt à l’observation individuelle. Le l’inconfort est parfois le chemin pour arriver aux buts établis. Le langage utilisé sera scientifique et définira les règles tactiques,techniques,physiques et psychologiques. Les réunions seront fonctionnelles,en relation avec les évaluations,les informations et les techniques étudiées,etc.

    Par déontologie,les relations avec la presse seront limitées. 

 
 

    Par ces contradictions qui se situent dans le système en général,on peut également avoir des conflits interpersonnels,par exemple:

       1. Entraîneurs se devant d’obtenir des résultats rapides en opposition avec le scientifique.

       2. Entraîneur qui estime qu’un joueur prend trop de risque alors qu’estime au contraire que ce risque est pris consciemment afin d’obtenir une guérison rapide.

         3. Relations individuelles qui se développent entre le scientifique et le joueur qui pourraient provoquer la jalousie d’autres joueurs.

         4. Le comportement autoritaire des responsables peut être difficile à supporter et faire diminuer l’efficacité. Le seul but serait dès lors de montrer qu’ils sont incontournables.

        5. Existence de castes,de groupes,etc. où les liens d’amitié seront plus importants que l’organisation même. 
 
 
 

Résolution: 

    Pour les scientifiques sportifs il faut être vigilant vis-à-vis de la hiérarchie tout en essayant de faire des compromis quant au besoins concrets de  l’organisation afin de permettre d’adapter ses propres méthodes et d’indiquer aux responsables la position spécifique et déontologique du scientifique. Si l’on parvient à maintenir cette position ce sera grâce à une attention soutenue de ce qui se passe à l’ombre des relations interpersonnelles. A court et à long terme la justification de la présence du scientifique sportif demandera de l’énergie et gagnera du temps pour se consacrer davantage aux joueurs et à l’organisation. 

Deuxième partie

La réponse aux conflits :la préparation physique et psychique en groupe par le circuit surinamien 
 

    Les spécialistes de l’éducation physique dans le domaine du football indiquent que les facteurs responsables de meilleures performances seraient:

l’endurance,la vitesse,la force ”explosive,du buste et isométrique”,la souplesse et la rapidité des mouvements. Dans ses études de JS Lieveld(1994) qui comparent les jeunes Européens (de l’ouest) aux jeunes du Suriname il constate que nous obtenons de meilleures performances pour l’endurance et la force du buste ainsi que de meilleures fonctions métaboliques. Mais les aspects neuromusculaires comme la souplesse,la coordination,la force explosive et la vitesse sont plus élevés chez les jeunes surinamiens. la valeur des jeunes joueurs sud-américains (argentins,brésilien et surinamiens)nous le démontrent clairement.  ci dessus par l’apprentissage et l’entraînement,on ferait de nos jeunes de meilleurs footballeurs. Dans cette étude ne contenait pas l’aspect psychique. Mais on peut bien s’ imaginer qu’il y en a .Ainsi on pourrait développer des traits psychologiques hypothétique comme l’instinct de survie, la communication directe, l’esprit d’aventure, l’inventivité dans les initiatives qui feraient ont le réveil du footballeur Surinamien dans nos jeunes joueurs .Pour cela nous avons développer notre “circuit surinamiens”. 

    Dès le départ on se laissera guider par une métaphore: celle de l’arbre. La condition physique comme l’arbre se développe en plusieurs étapes. En été l’arbre est fort et ses branches et recouvertes de feuilles afin d’obtenir l’oxygénation optimale. Cette métaphore de l’arbre nous indique que l’on aura également besoin d’une préparation consciencieuse du physique.

    Les étapes devront être franchies pas à pas.La vitesse ne peut se développer après que si l’on a pris le temps de développer l’endurance et la force explosive et isométrique. Après ceci les gabaries aux mouvements “footballistiques” seront à l’ordre. Ces traces neuromotoriques ne peuvent  qu’être mises en place comme il faut. Une automatisation reçu dans de circonstances variables va ensuite faire apparaître le besoin d’une effectivité mental et gestion du stress dans des niveau adapté au genre de réponse exigée. 

 

   1.l’endurance.Ici on développera le moteur et son carburant ce qui se nommera “Club 160” ce qui signifie obtenir un niveau de pulsations cardiaques maximum de 160.Ceci sera mesuré par un instrument adéquat durant l’exercice.

   2.La force explosive. Le développement du rendement musculaire peut-être atteint en surmontant son propre poids par exemple,en montant des marches et en pratiquant de la gymnastique.

   3.La vitesse se développera au moment où l’on pourra franchir sa propre barrière de fréquence et élargir la longueur des pas,ceci aura pour conséquence une meilleure position droite du buste et une meilleure coordination des membres supérieurs et inférieurs.

  4.La rapidité des mouvements, une des gabaries nécessaires au footballeur se développera également dans des conditions où l’on tiendra compte des lois de l’apprentissage motorique. Ce n’est qu’en s’entraînant des milliers de fois et en pratiquant les mêmes mouvements dans différentes amplitudes que l’on développera les liens neuromusculaires et obtiendront des automatismes, ainsi que la présence de la physiology, la tissue et la biochimie nécessaire aux exigences .

   5.Le mental. L’installation du mécanisme d’allumage de l’action demande un état de vigilance du mental , une agilité et de conscience du schéma corporel qui est susceptible de s’adresser à la fois aux différentes demandes de l’environnement sportif. Dans ce sens apprentissage des oscillations entre repos et effort maximale et gestion du niveau d’anxiété de l’échec est nécessaire .Une disponibilité à digérer les états de stress dans ‘les chorégraphies’ les plus impressionnantes est entraînable. 

Motivation obtenu par cette méthode 

      Ce qui augmente  la valeur d’une telle méthode est l’opérationnalisation des démarches nécessaire à devenir un bon footballeur. D’autant plus qu’il y a des testes, des normes , des objectives et des moyens des procédures pour y arriver. Dans la préparation de la compétition augmente aussi la conviction d’ être bien préparé et reposé à la fois. Aussi le joueur dispose de beaucoup de buts intermédiaires dans son entraînement. Ceci lui permet de faire une meilleure analyse des manques dans sa performance, de trouver un chemin à s’améliorer. L’efficacité personnelle augmentera. L’organisation sera servi si un circuit qui est bien décrit, qui est accessible et attractif. Au moment où la tendance à se développer soi même est stimulée une nouvelle dimension dans la motivation apparaît. Ensuite on peut constater que l’inspiration et la motivation vont gagner de puissance par l’identification avec une philosophie admirée (Sanderson 1996) 

      Quant au buts et l’évaluation de ce projet on peut se poser des questions. Faut-il qu’on vient à une performance homogène  dans tous les domaines ? Ou bien faut-il arrivé à des profiles hétérogènes qui indiquent qu’il y a des points extrêmement développées, mais qu’il y en a  d’autres qui le seraient moins. 
 
 
 
 
 
 
 

Dans le football le système de demandes et exigences envers le libero, le gardien de but, le buteur semble bien différent. Ce qu’il y a de commun est qu’on attend qu’il ne serait jamais en manque, surtout pour les joueurs en position défensive. A ces places on va attendre aucune trait faible ni physique, ni psychique. Pour ceux qui se trouvent à des endroits moins stratégiques on cherche à développer des points qui permettent de se mêler dans si beaucoup de duels que possible et d’en gagner si beaucoup que possible. Des gens qui se situent là on attend des traits qui vont leurs permettre de rester motivé, créatif et vigilant à l’adversaire. Ces propositions qui restent hypothétiques méritent certainement une investigation plus approfondie.

Le suivi psychologique et le circuit 

      Chez les jeunes on peut bien s’imaginer qu’il y a des différentes exigences  selon leurs ages. Dans la catégorie des juniors C( on trouvait le coté autorégulation bien importante. D’autant plus que a cette age le conscience de soi même mène à beaucoup de nervosités bloquantes. Ce qui est intéressant est d’apprendre à comment expulser les menaces et facteurs stressants, une choix de stratégies envers les défis de l’environnement, planification, programmation comportementale. La direction des actions s’adresse plutôt à l’extérieur de la personne. Une aide de collègues qui forment l’entourage (coéquipiers, entraîneurs etc...) indispensable. 

      Vers l’intérieur va s’adresser  l’accompagnement des juniors  A. Parce que ils sont dans cette période d’adolescence ou l’authenticité va prévaloir Le circuit va faire appel à l’autonomie de la personnalité qui est en train d’apparaître. La personnification prendra forme en les confrontant en groupe avec leurs résultats sur les testes physiques, en les confrontant individuellement avec leurs résultats sur les testes psychologiques. L’authenticité qui est le besoin de cette personnification va prendre forme dans le choix de buts  en termes de techniques, de personnes,de besoins, de désirs. Pour éliminer les obstacles  et devenir vraiment connecté à ses besoins des démarches concrètes seront fait. C’est surtout dans des courtes discussions individuelles ou dans des groupes fonctionnels que ces sujets seront abordés. 

      Pour les deux groupes  la transgression du moi vers épanouissement et équilibre consiste d’un fonctionnement à le service de la groupe. Le moment ou dans la compétition on va se soumettre aux processus naturels du sport qui reproduisent des valeurs comme sensation de groupe, valeurs amicales, combativité psychologique. Lors de notre expérience on avait l’évidence de l’importance de ce groupe en positif mais aussi comme une menace pour celui qui se trouvait dans une position confuse. 

CONCLUSIONS 

      Dans notre circuit Surinamien ils se développent bien beaucoup de qualités . En même temps avec le développement des buts intermédiaire attendus chez ces jeunes athlètes on peut constater qu’il y a un processus de formation de groupe tellement voulu dans le sport moderne. Les facteurs qui mènent a cela sont mentionné par J. Loehr.   

Surtout quand on passe àux plus haut niveau de stress. on a besoin de cette expérience de groupe qui va entre chair et viande. Ce n’est que là qu’une stabilité physique et mentale peut être obtenue. 

IMAGINEZ VOUS

Que je ferais ma vie

comme petit enfant

noir né  à RIO

ou Paramaribo

agé deux ans 

comblé  d’énergie débarassante

mais avec les yeux plein

de magie et attente

tendue vers celui qui est prêt

à m’apprivoiser

ainsi que le monde

se montre taillé à ma mesure

merci bien 

 



08-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
07-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5) OOSTDUITSE SPORT PSYCHOLOGIE
MANDAAT : 5) OOSTDUITSE SPORT PSYCHOLOGIE

Oost-Duitse sportpsychologie

De prestatierelevante psychische componenten van het sportschieten en de mogelijkheden tot mentale training in deze sporttak

In dit artikel zouden we de figuur van Hannes Kratzer wat ruimer willen belichten. Zijn herkomst (D.D.R.) en zijn kwalificaties maken van hem een markante figuur en zullen bij velen tot de verbeelding spreken.

Opvallend in zijn loopbaan is de verschuiving van zijn interessedomein van de arbeidspsychologie (hij studeerde af als psycholoog aan de technische universiteit van Dresden) naar de meer klinische richting (zijn laatste graad behaalde hij in de klinische psychologie). Boven alles echter valt zijn betrokkenheid in het sportpsychologisch domein op. Hij was heel vroeg verbonden aan de “DDR-National Mannschaft” van sportschutters. Recent werd hij ook hoofd van het Sportpsychologisch Instituut aan de universiteit te Leipzig, een functie waarvoor hij in het nieuwe, herenigde Duitsland opnieuw moest solliciteren.

In zijn werk, dat we hieronder summier bespreken, zijn de topics meer dan ooit de brandpunten van de huidige sportpsychologie: de ‘Handlungszuverlässigkeit’ (vrij vertaald: gedragsstabiliteit als voorwaarde tot een optimale prestatie). ‘Belastbarkeit’ (of: draagkracht, mogelijkheden tot stressverwerking), ‘Beherrschungsgrad und Einsatzhäufigkeit’ (bij het gebruik van mentale training), het implementeren van de sportpsychologie in het sportbedrijf (zur Tätigkeit des Psychologen…), het begeleiden van coaches, enz.

I.             Het drie-componenten-model van Kratzer (zie fig. 1)

De functie van prof. Kratzer als psychologisch begeleider van de sportschutters werd reeds aangehaald. In de D.D.R. was deze begeleiding, zoals de gehele sportbegeleiding, zeer intensief. Het was mogelijk om jarenlang met dezelfde mensen te werken. Kratzer noemt dit een noodzaak om tot een goede begeleiding te komen. Niettegenstaande hij naar eigen zeggen met heel weinig middelen moest werken, is er immers toch een minimum aan materiële omstandigheden vereist. Naast de materiële mogelijkheden moet ook mankracht ter beschikken zijn die de begeleiding op zich neemt. De psycholoog die het werk verricht, moet zelf de inschatting maken of hij het werk aankan of niet.                                                     

 

 

 

 

 

 

Beide voorwaarden (materiële en menselijke) worden begrijpelijk wanneer Kratzer zijn eigen werkwijze toelicht. Vooreerst gebeurt er een analyse en een empirisch onderzoek van de prestatierelevante psychische componenten. Vanuit zijn ervaring met arbeidspsychologie gaat hij uitvoerig de vereisten van de opdracht analyseren. Zo stelt hij de vraag naar de psychologische vereisten van de techniek, de omstandigheden waarin deze techniek moet worden toegepast, het leerproces dat vereist is. Hij poogt dan vast te leggen welke elementen in het gedrag van de atleet noodzakelijk zijn om de opdracht tot een goed einde te brengen. Hier gaat hij ook noties van organisatorische en opvoedkundige aard in verwerven. Wanneer we deze zeer ruime doelstelling bekijken, wordt meteen duidelijk waarom Kratzer spreekt van een werk dat verscheidene jaren duurt.

Het was voor hem mogelijk om een zeer “mentale” sport door te lichten, m.n. het sportschieten. Het was de plaats bij uitstek om aan te tonen dat fysiologische parameters onvoldoende zijn voor het verklaren van sportprestaties. De begeleiding van deze sporters was dan ook op een psychologische leest geschoeid. Hij stelde een model op in drie niveaus waarin enkele belangrijke componenten naar voor komen die de basis vormen van een (goede) sportprestatie (figuur 1) en waar men als begeleider in mindere of meerdere mate vat op kan hebben.

1.      Specifieke laboratoriumexperimenten en correlatiestudies met resultaten in wedstrijden werden verricht. Zij toonden aan dat heel specifieke sensori-motorische vaardigheden, ten dele vatbaar voor verbetering door oefening, vrij goed correleerden (r .75) met de resultaten op wedstrijden. Het gaat hier over vaardigheden zoals concentratie, discriminatievermogen en het kunnen onderdrukken van een dominante stimulus, vreemd aan het schieten. Hiermee was een significant betere voorspelling mogelijk dan met de gegevens waar trainers over het algemeen over beschikten (r .48). deze vergelijkingsgegevens bestonden uit een geschiktheidsverklaring op basis van de prestatie-ontwikkeling, de ingeschatte manier van werken, de rust van de arm, de atletische conditie en kracht, en de medische toestand. Een opvallend gegeven was ook het ontbreken van ‘minus’ karakteristieken bij de succesrijke atleet. Dit wil zeggen dat de kampioen niet uitblinkt in de hoogte van zijn scores, maar wel in de homogeniteit ervan en in het ontbreken van dieptepunten. Aldus kan het ontbreken van één prestatierelevante component een zware hypotheek leggen op toekomstige prestaties.

2.      In zijn model voor begeleiding heeft hij niet alleen oog voor deze sensori-motorische vaardigheden. Ook de motivationele component speelt een rol en is evenzeer een ingangspoort voor begeleiding. Als een jonge atleet voor een kwalificatie een snorfiets beloofd werd, kan dit specifieke reacties uitlokken. Bij een falen vroeg in de wedstrijd kan het idee dat de snorfiets nu wel verloren is, zijn vlot functioneren zodanig belemmeren dat de opwindingstoestand niet meer bij te sturen is met om het even welke regulatieve techniek.

3.      De toestands- of opwindingsfactor (‘arousal’) is eveneens van belang. Vooreerst stelt hij dat atleten moeten worden bijgebracht dat het opwindingsniveau iets positiefs is. Bij wedstrijden waar de gemiddelde opwindingsgraad hoger is, wordt ook duidelijk beter en nauwgezetter gepresteerd. Dit handelingsbetrokken weten (besef van eigen opwindingsniveau) wordt door Kratzer sterk gestimuleerd. Voor het bijsturen van de graad van opwinding gaat de atleet ook gebruik maken van “naïeve” technieken. Het is de taak van de psycholoog om deze te onderzoeken, te bevestigen of te wijzigen indien het effect negatief wordt.

II.           Stress en stress-signalen

Er zijn verschillen tussen sportende individuen zowel in sensori-motorische vaardigheden (uitvoering), motivatie als opwindingstoestand. Stress kan ontstaan ter hoogte van elk van deze factoren (motivatie, uitvoering of activatieniveau). Bovendien zijn bij stijgende prestaties ook steeds meer (mogelijke) stressbronnen aanwezig.

Verschillende van deze stressbronnen zijn voor onderzoek vatbaar. De uitvoering van de taak onder verhoogde stress kan nagegaan worden (verhoogde afleidbaarheid of verhoogde vermoeidheid); de fasen van het herstel kunnen worden bestudeerd; de grenzen waarna een systematisch verval optreedt, kunnen worden vastgesteld; primaire motivationele structuren en loopbaanplanning kunnen worden besproken en doelstellingen met betrekking tot stresshantering eveneens.

In deze aanpak is een duidelijk onderscheid merkbaar met zowel de arbeids- als met de klinische psychologie. Bij dit soort sportpsychologisch onderzoek wordt veel meer geïndividualiseerd, de grenzen worden meer afgetast en het herstel wordt veel meer bestudeerd dan in de arbeidspsychologie. Tegenover de klinische psychologie, waar gepoogd wordt een deficit te overwinnen, gaat de sportpsychologie de sporter pogen te brengen naar een zo hoog mogelijk prestatieniveau. Aldus verwondert het ons niet dat Kratzer de negatieve invloed van video-spelletjes gedurende de rustfases in een wedstrijd sportschieten op de concentratie aantoonde.

Vooraleer de destabilisering van de prestatie door stress gaat optreden, zijn een aantal signalen aanwezig. Deze kunnen vroegtijdig opgespoord worden. Kratzer maakt hiervoor gebruik van een toestel dat te Leipzig ontwikkeld werd. Het is een draagbaar psychofysiologisch meettoestel, toegesneden op het gebruik door sportschutters net voor de wedstrijden. Dankzij metingen van factoren zoals reactiesnelheid, aandacht en concentratie, fysiologische opwindingsgraad kan de atleet nagaan in welke mate bij hem de voorwaarden voor een goede prestatie aanwezig zijn en of hij in vergelijking met zjin eigen habitueel opwindingsniveau te hoog of te laag zit. Aan de hand van ademhalingsoefeningen (opwindend of rustbrengend) kan hij zichzelf op het gewenste niveau brengen.

III.         voorwaarden tot optimaal functioneren, determinanten van dysfunctioneren

Kratzer heeft veel oog voor het ergonomische aspect als hij het over “Handlungszuverlässigkeit” (HZV) heeft. Hiermee beschrijft hij immers de optimale prestatietoestand (prestatieniveau) als een volledig en stabiel op elkaar afgestemd zijn van persoon en taak. Zo zal er in iedere sport een andere vorm van deze toestand vereist zijn. Bij het sportschieten moet het bij wijze van spreken iedere keer raak zijn, bij voetbal is dit lang het geval niet.

HZV wordt aldus gedefinieerd: “De bekwaamheid een gegeven opdracht gedurende het vereiste tijdsverloop te vervullen; de werkzaamheidsgraad (prestatieniveau) van een systeem ten aanzien van zijn functioneel doel wordt aangegeven door de dysfunctionele handelingen, waarbij de fouten gezien worden als een incompabiliteit tussen individu en opgave”.

Het is zijn bedoeling door betere trainingsomstandigheden en begeleiding steeds bekwamere sportmensen te vormen. In de actualiteit is het inderdaad zo dat individuele fouten steeds meer bepalend zijn voor de uiteindelijke uitslag. Men zal moeten uitzoeken voor welke sport en voor welke positie binnen de sport, welke factoren (fysiek, sociaal, stress, persoonlijkheid) doorslaggevend zijn. Tot een ontdekking van alle prestatiebepalende factoren gaat men wellicht nooit komen, deze zijn gewoon te groot in aantal. Wel heeft Kratzer nagegaan welke individu-gebonden factoren van belang zijn voor de HZV bij sportschieten. Hij vond een drietal factoren die de goede van de slechte schutters onderscheiden: de gemakkelijkheid waarmee de schutter uit concentratie geraakt, zijn bekwaamheid om terug in concentratie te komen en de mate waarin hij zijn opwindingsniveau kan reguleren. De HZV betreft echter volgens Kratzer niet alleen de persoonlijkheid, de fysieke geschiktheid of regulatie van het opwindingsniveau maar ook de ruimere betekenis en belangrijkheid van de opdracht. Als het gaat om een wereldrecord gaan andere motivationele factoren een rol spelen dan bij een wedstrijd zonder inzet. Ook die moeten onderzocht worden.

Voor voetbal ontwikkelde hij zo enkele vragenlijsten die nagingen in welke mate dysfunctionele handelingen plaatsvonden in het vereistensysteem (fouten maak ik bij: duels, glad speelveld, kritiek van de trainer of ouders), in het persoonlijkheidssysteem (fouten maak ik bij: afleiding door ergernis of woede, zwakke medespelers, teveel inzet tonen, technisch onmogelijk zijn) en in de sportieve handelingen (fouten maak ik bij: bal aannemen, afgeven, storen, tactisch, na een goede actie). Het interessante hiervan is dat er door deze werkwijze individuele en doelgerichte training mogelijk wordt. Het gaat hier immers over een vorm van zelfsturing. Ook kan de ontwikkeling van de sport over de leeftijd heen onderzocht worden. bij jongeren gaan de dysfunctionele handelingen immers anders liggen dan bij profs.

    1. Mentale training
  1. Kenmerken van mentale training

Volgens Kratzer speelt mentale training een centrale rol in de ontwikkeling, de stabilisering en het herstel van de individuele bekwaamheden van een schutter. Steunend op zijn drie-componenten-model komt hij tot een training van de cognitieve, sensori-motorische mogelijkheden en een optimalisatie van de motivationele en psychofysiologische toestand bij de atleet. Deze benadering houdt rekening met de theorie van de handelingsregulatie (indeling in drie gebieden: bekwaamheid, motivatie en activatie). Zijn aanpak is tevens uitgesproken individueel en moet geïntegreerd worden in een gedragsprogramma. Het zomaar toepassen van autogene training vergelijkt hij met het schieten op een mus met een kanon.

In zekere zin is in de mentale training een hiërarchisch systeem van benaderen verwerven. Zo stelt Kratzer dat de atleet eerst zijn eigen opwindingsniveau moet kunnen sturen vooraleer hij kan overgaan naar een of andere relaxatietechniek. Ook dienen belangrijke voorafgaande condities gerealiseerd te zijn. Met name een positieve houding tegenover het 'handelingsbetrokken weten' (bijv. het bewustzijn van de eigen naïeve technieken die de atleet gebruikt) en de 'zelfwaarneming' (eigen psychofysiologische toestand) zijn voorwaarden om te kunnen overgaan tot een meer diepgaande mentale training.

Hij begeleidingsprogramma is individueel afgestemd op de problemen die zich bij de atleet vordoen. Ze kunnen van motivationele aard zijn (carrièreplanning, sociale context) maar ook kunnen ze louter technisch zijn. De aanpak zal voor beide gevallen grondig verschillen. In het laatste geval zal een training in het laboratorium een oplossing bieden, in het eerste enkele duidelijke gesprekken over verwachtingen en doelstellingen.

Tenslotte wijst hij erop dat er een stapsgewijze inpassing of integratie in het gedrag moet gebeuren. Wat in de mentale training is aangebracht, moet langzamerhand in de training en de competitie ingebed worden. Een constante evaluatie van dit proces door trainer en psycholoog is noodzakelijk.

  1. Indeling en evaluatie van mentale training

De indeling van de mentale technieken van Kratzer verwijst naar zijn drie-componenten-model: ze situeren zich op het cognitief sensori-motorisch-, het motivationeel- en het opwindingsniveau. Hij zette bovendien een evaluatiestudie op met betrekking tot zijn zgn. laboratoriumtraining (die zich op het cognitief sensori-motorisch niveau richt) en anderzijds het psychoregulatief optreden (het opwindings- of activatieniveau en motivationeel vlak).

  1. Laboratoriumtraining

Vanuit zijn analyse stelde Kratzer vast dat er bij het schieten in alle stappen van de opdracht (het aanleggen, mikken, naar het doel gaan, viseren, afdrukken, enz.) trainbare gedeeltes aanwezig zijn. Het gaat om factoren zoals reactietijd, discriminatievermogen, tactiel-kinesthetische kenmerken, weerstand tegen storingen. Deze training in het laboratorium was zinvol omdat hij erin slaagde te bewijzen dat al deze functies door oefening inderdaad beter werden. Het was opvallend, maar volgens hem te verwachten, dat de complexe vaardigheden zich het best ontwikkelden. Bovendien kon hij aantonen dat wie meer verbetering vertoonde op zijn laboratoriumtraining, ook meer vooruitgang boekte op het niveau van de resultaten. Hier waren echter ook grote individuele verschillen merkbaar.

  1. Psychoregulatieve optreden

Vooraleer overgegaan wordt tot het bijbrengen van technieken zoals autogene training, mentale oefeningen of gedachtenstop (psychoregulatief), moeten er nog leerpunten aangebracht worden bij trainers en atleten. Het belang van de reeds vermelde positieve houding tegenover de opwindingstoestand wordt met wetenschappelijke argumenten aangebracht. Het doel hiervan is een positieve houding tegenover het psychoregulatief bezig-zijn op te wekken.

Nadien is het mogelijk om over te gaan naar de toepassing van verscheidene technieken in een 'psychoregulatieve eenheid'. De ademhalingsoefeningen, het werken met positieve zelfinstructies en de mentale oefeningen worden in de club zelf bijgebracht, terwijl de onderzoeker zelf de autogene training, de progressieve relaxatie, de vierfasen training, gedachtenstop en een individueel activeringsprogramma voor zijn rekening neemt. Op gebied van ademhalingsoefeningen maakt Kratzer gebruik van een tweetal technieken. De Yoga-ademhaling ( buikademhaling, borst-hartademhaling en sleutelbeenademhaling) is de eerste methode. De tweede is de opwindings- en rustbrengende ademgymnastiek van BELJAJEW en KOPLOWA (Rusland).

Bij een evaluatie over een periode van acht jaar (1980-1988) van het gebruik van deze psycho-regulatieve eenheid kwam Kratzer tot de bevinding dat de eenvoudigste technieken (ademhaling, positieve zelfinstructie) het meest gekend waren en het meest beoefend werden. Bovendien stelde hij vast dat de meer succesrijke sporters deze technieken ook significant meer gebruiken dan minder succesrijke schutters. De vaststelling dat trainers  meer psychologische technieken bijbrengen dan de psycholoog zelf vindt Kratzer normaal. Er is immers een langere samenwerking en ook en dichtere vertrouwensrelatie met de trainer. Hij wist er wel op dat in de kwantitatieve studie sommige zeer positieve resultaten van individuele gevallen gemaskeerd werden: in tegenstelling tot de algemene trend haalden zij toch meer voordeel uit de meer complexe technieken die door de onderzoeker waren bijgebracht.

Hieruit besluit Kratzer dat er veel werk is voor de sportpsycholoog om deze technieken aan trainers en atleten over te brengen. Vooral de positieve zelfinstructies verdienen ruime aandacht. Meestal bestaan er een aantal negatieve gedachten rond de opdracht. Deze moeten positief geherformuleerd worden. oorzaken van negatieve gedachten kunnen zijn: directe vermijding van handelingsfouten, uitwendige negatieve factoren, 'moet' instelling, zelfkritiek, afleidende dominante gedachten. Het herformuleren naar positieve doelen toe is hier het middel. Soms is het niet zo eenvoudig. Kratzer gaat soms de resultaten van zijn labotraining hierbij gebruiken. Hij gaat iemand die goed presteert op reactietijden erop wijzen dat hij geluk heeft dat er veel wind staat. Want dankzij zijn goede reactietijd kan hij ten aanzien van anderen profiteren. Een andere techniek is het positief maken van een negatieve gedachte die opkomt. Bij een schutter die last heeft met zijn laatste vijf schoten stelt hij volgende formulering voor: 'Ik ben blij dat ik er op denk dat het nu moeilijk wordt voor mij. nu kan ik nog eens extra aandacht geven voor de laatste vijf'. De naïeve technieken die gebruikt worden zijn ook soms aan de orde in dit verband. De atleet die via het waarnemen van pijn (waarvoor geen echte reden is) zichzelf tot betere prestaties kan brengen is een voorbeeld hiervan. Dit levert een aantal voordelen op voor zijn motivatie bijvoorbeeld het minder onder druk staan ten aanzien van de buitenwereld die prestaties verwacht. Het constant blijven zich axeren hierop kan echter in de toekomst nefast zijn. Dan is het soms nodig om andere technieken bij te brengen in plaats van dit onzekere 'pijn'gevoel.

Geraadpleegde werken:

KRATZER,H., In U.J.T.(ed.) Informative brochure on sport medicine for competitive sportschooting, München, 1991.

KRATZER,H., Beherrschungsgrad und Einsatzhäufigkeit psychoregulativer Verfahren im Hochleistungsbereich, Leistungssport, 2, 1992 p.13-17.

KRATZER,H., Die Analyse der Handlungszuverlässigkeit als Voraussetzung für die Ableitung psychologische Interventionsmassnahmen, Kongressbericht, Köln 1991, in press.

KRATZER,H., Zür Problematik der psychischen Belastung im Sport, Medizin und Sport, 22, 1982, H.8, p.247-250.

KRATZER,H., Zur Tätigkeit der Psychologen im Sportverband, Sportpsych

 

07-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
06-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.HYPOTHESES : 1) TEKST OVER TAAL
HYPOTHESES : 1) TEKST OVER TAAL

Over taal- en cultuurverschillen en teams 

Inleiding

Volgens het gedachtengoed van Bion , een legerpsychiater (analyticus) die de eerste wereldoorlog als officier meemaakte, heeft een klein team onder stress( met een onderlinge afhankelijkheid in een delicate taak ) spontaan de mogelijkheid om drie verschillende wegen op te gaan. Dit heeft dan telkens zijn gevolgen voor het taalgebruik. 

Ofwel gaat een autoritaire leiderschaps- afhankelijkheidsgroep ontstaan. Dit wil zeggen dat alles wat de leider zegt klakkeloos aanvaard moet worden als norm geldt. Het is nogal wiedes dat hierbij geen vragen gesteld worden, taal is zelfs onbelangrijk enkel daden gaan tellen in functie van de eisen van de leider. In deze zin zal ook taalgebruik hieraan onderhevig zijn. Zo zie je teams wisselen van taalgebruik naargelang van de leider. Zo spreekt de teamcoach Solied in Club weer ongecomplexeerd (Europees)Engels na een periode van eentalige Vlaams als voertaal onder Verheyen. Clubbesturen gaan ook graag hun ‘ huisstijl’ en sfeer aan taalverwantschap te koppelen ( bijv. Italiaanse catenaccio, Engelse kick and rush, Duitse Mannschaft,Russische robotniks en apparatjiks...). Om deze en nog andere redenen speelt de taal van degene die het voor het zeggen heeft. Zo moet de Ajax-zilvervloot eentalig Nederlands zijn veeleer dan het Creools-Spaans-Engels Papiamento van de Surinamers spreken, hoewel soms in ruime getale aanwezig... Ook de volgende economische taalnorm wordt door de voetballers meer en meer gevolgd. Taalgebruik in de zin van commerciële termen vinden ook meer ingang in het voetbal door dat het economisch wereldbeeld er zo dominant aanwezig is...

Een andere vorm van groepsantwoord op stress is de ‘vecht-vlucht’ groep. Deze heeft nood heeft aan een onklopbare superman voor bepaalde deeltaken. Een ploeg waarbij bijvoorbeeld iedereen waterdrager wordt van èèn superspits ,zal ook met de taal van deze superspits worden rekening houden. Zo kunnen mogelijk meerdere subgroepen of systemen met een leider en aparte taal (bijvoorbeeld ook de groep verdedigers) ontstaan. Telkens kan zich per subgroep een gelijkend fenomeen van aparte taalkeuze voordoen. Bijvoorbeeld de verdediging spreekt Frans en de aanval spreekt Engels. Is de superman immers hardleers voor de taal van zijn eigen ploeg dan zal hier de ploeg zich genoodzaakt voelen om zich aan te passen. Ook in het vuur van de strijd zal zelfs Co Adriaanse van Ajax het niet wagen om advies te geven in het Nederlands ( hoewel zeer belangrijk bij Ajax als norm) bij een speler die op dat moment levensbelangrijke informatie moet krijgen en geen Nederlands begrijpt.

De laatste vorm van  een spontaan antwoord op de groepsstress bij een kleine onderling afhankelijke groep is het vormen van subgroepen die geen enkele verband houden met de prestatie. Het gaat hier meer om een antwoord op de boze stressvolle buitenwereld door het vormen van kliekjes. Een gemeenschappelijk dieventaaltje kan hier een interessant voertuig om informatie over de afspraakjes te bezorgen aan de gelijkgezinden. Als daarbij deze taal onbegrijpbaar is voor andere teamleden en voor de coach dan zal dit groepje zich nog meer beveiligd voelen .Dit fenomeen is sedert jaar en dag gekend in de voetbalmilieus.  

Het hoeft geen betoog dat deze drie soorten reacties het team als taakgerichte groep weinig of niet vooruitbrengen. Bion noemt ze dan ook ‘het psychotisch ( d.i. psychologisch gestoorde) gezicht’ van een groep. Op vlak van communicatie kan in elk van de gevallen heel wat mislopen. In het eerste geval is te weinig openheid voor ieder individu en zijn waarden, in moedertaal aangesproken of niet. In het tweede geval dreigen onderdelen van de opdracht de mist in te gaan wegens gebrek aan coördinatie en collectiviteit zodat niet alle doelen geïntegreerd zijn , in het derde geval zit men totaal naast de doelstellingen van het team en loopt de communicatie totaal vast. De enige oplossing bestaat erin een taakgerichte team in het leven te roepen met oog voor enerzijds het individu en de taak van de groep als totaliteit. Een genuanceerde en wetenschappelijke visie over het  wel en wee van het communiceren in de voorbereiding, in de uitvoering zelf  en bij de evaluatie is voor de verlangde werkgroep-modus ( de ideale groepsvorm volgens Bion)een noodzaak.

I DE VOORBEREIDING

In veel sporten wordt heden ten dage het Engels ( zeg maar Amerikaans) als voertaal gebruikt. Het gaat hem om twee interessante eigenschappen van deze taligheid. Enerzijds zal de eenduidigheid van betekenissen de doeltreffendheid van de groep verhogen ( bijv. wat betekent het voor de speler als de coach”alleen” roept? Moet hij alleen zijn kans gaan of staat hij in een positie zonder verdedigende tegenstander in nabijheid?), anderzijds is de sfeer die uit dit taalgebruik uitstraalt mogelijk een nieuwe interessante prikkel voor de sporter. 

Een Braziliaanse coach van de nationale volleyploeg vertelde me ooit dat in zijn land speciale aandacht werd besteed aan aanleren van eenvoudige communicatiepatronen omdat de geselecteerde jonge spelers qua taal zoveel verschilden, ze woonden soms duizenden kilometers uit elkaar . Men moet dus niet alleen spreken over de nood aan eenduidigheid internationaal maar ook nationaal.

Een andere taalvorm komt ook soms aan bod in de voorbereiding. Belangrijke tactische signalen worden ook soms analoog gegeven, denk maar aan de hoekschopnemer die met zijn vingers aangeeft waar de bal juis gaat komen, de volleybalspelverdeler die achter zijn rug aan de serviceman aangeeft welke spelvorm zal gespeeld worden. 

In de voorbereiding vooral is  aldus een specifiteit in het taalgebruik zeer noodzakelijk. Men denkt ook aan de nood om beter als team overeen te komen , betere vriendschapsbanden, elkaar beter te leren kennen, teambuilding. Toch zijn er enkele wetenschappelijke gegevens die hier tot nadenken stemmen. Eerstens blijkt het dat vooral goede taakafspraken teams aan goede uitslagen helpen in het begin van het seizoen. Anderzijds zouden goede vrienschapsbanden halfweg het seizoen de uitslagen naar het einde toe slechter maken.  Ten tweede  zouden topcoaches veeleer bezig zijn met het overbrengen van een tactisch concept veeleer dan met motiveren op zich. Ten derde gaat de handelingsgerichte ( zeer resultaatgericht afwerkerstype) speler eerder weinig informaties behoeven net voor een prestatie, terwijl het toestandsgerichte type (die meer creatief in het achterveld staat) meer gericht zal zijn op uitvoerige informaties over zijn taak net voor hij start.   

Hoe dit dan practisch in zijn werk moet gaan als de taal van de groepsleden verschillend is zal een betrouwbare tolk, hulptrainer zeker zijn rol kunnen spelen, zij het analoog of digitaal ...

Een richtsnoer is hierbij dat een goede communicatie de zaak vergemakkelijkt. Een teveel aan informaties kan eerder nefast werken bij de uitvoering. Het motorisch leren is het best gediend met interne informaties, het aspect zelfevaluatie mag aldus nooit uit het oog verloren worden gedurende het leerproces. Het is niet omdat gedurende de oefening luid staat te roepen ‘ afmaken ! ‘ dat dit de afwerking ten goede komt. Veeleer zijn interne patronen van zelfspraak en houding meer beslissend dan het taalgedrag van de trainer. Hoewel deze externe kreet van de trainer bij de speler zinvol kan zijn als prikkel, vooral als hijzelf deze als een interessante stimulus (cue) om in de juiste sfeer te komen bekijkt..   

DE UITVOERING

   

In een gesprek over zelfevaluatie met een eersteklasse coach drukte deze mij eens op het hart dat een goede speler gedurende zijn actie niet denkt. Hij voert intuïtief uit wat zijn lichaam aanvoelt wat de beste actie is. Het gaat om een soort motorisch geheugen... Met deze bedenking in het achterhoofd zou de kwestie taal- of cultuurverschil geen belang hebben. Als spelers die elkaar sprekende niet kunnen begrijpen, dan toch in staat blijken elkaar moeiteloos aan te voelen en perfect samen te spelen, neem  actueel het voorbeeld van Sonck en Dagano, vervalt nog meer het idee van het belang van de taal...Inderdaad veel studies over de ‘flow’ of ideale prestatie toestand van de atleet wijzen gedurende een topprestatie op een eerder beperkt bewustzijn, een volledig samenvallen van de speler met zijn actie, zonder woorden ‘erin zitten’... Des te meer spelen dan beelden, niet onder woorden te brengen sensaties, spelplezier. Bovendien zou het verwoorden zelfs afbreuk doen aan de prestatie. Een communicatie onder vorm van woorden is hier ongewenst

Onderzoek over wat gedurende de rust aan spelers verteld wordt komt uit Australië. Enerzijds uit de vaststelling dat niet eens bewezen is dat er een gunstig effect uitgaat van de woorden van de coach maar anderzijds vanuit de vaststelling dat een betere communicatie binnen het team de betere resultaten met zich brengt, stelde men zich de vraag bij 23 Australische eerste en tweede divisie teams naar het verband tussen de communicaties van de coach en de resultaten nadien. Vooral succesvolle coaches blijken weinig langdradig te zijn. Ze zijn ook zeer gericht om over mentale karakteristieken te spreken zoals concentratie, inzet, overtuiging... Ook hier kan men zich de vraag stellen of het niet eerder de houding is , de uitstraling dan hetgeen inhoudelijk gezegd wordt. Dit is natuurlijk moeilijk te meten, maar een positieve attitude wordt zowel cognitief als affectief het best ondersteund door positieve gevoelsmatige en sfeer componenten dan door cognitieve ( onder meer redeneringen) componenten. Vast staat in dit verband dat langgerekte tactische richtlijnen weinig verband hebben met gunstige resultaten.

Mogelijk steekt hier een sterkte van de huidige bondscoach Wasseige, in zijn aandoenlijk Nederlands legt hij op vrij eenvoudige wijze uit wat hij bedoelt, zijn appel op het mentale is ook altijd opvallend.

DE EVALUATIE

 

De specifiteit van taalgebruik bij evaluatie vergt ook een toelichting. Soms wordt er gedurende een evaluatie in groep of individueel door de trainers gebruik gemaakt van een handigheidje. Namelijk gaat hij een speler bij een positieve benadering van een vage eigenschap zichzelf hoog laten inschatten en zodanig diens zelfrespect opvijzelen. Van deze boodschap gaat dan een hogere positief suggestief effect uit. Aad de Mos stelde dat Clijsters zo goed was omdat hij een excellente betrokkenheid op het spel betoonde. Wat dit precies was , is tot op heden niet duidelijk, maar het werkte... Zo zou men bij de vage vraag aan 1OO Belgen of ze wel goed met de wagen kunnen rijden ook wel van 8O % van hen te horen krijgen dat ze boven de middelmaat in het rijden met de wagen uitstijgen... Statistisch klopt dit inderdaad niet, maar dit is de aard van ons denken over deze sociale vergelijking. Hier zou men kunnen stellen dat specifiteit eerder afdoet van dan wel waarde bijdoet aan een positieve beoordeling. Dit heeft ook wel zijn gevolgen voor de specifiteit van het taalgebruik die bij een evaluatie vereist is .

Een ander interessant gegeven uit de studie van sociale vergelijking is dat men een sterke eigen karakteristiek in verband met de taak hoger gaat inschatten qua waarde dan een karakteristiek waar men eerder zwak in is Ook dit kan door de trainer in zijn evaluatie gebruikt worden om de zelfwaarde van zijn speler op te vijzelen.

Als men dan een negatieve boodschap wil meegeven duidt men soms op het belang van de sandwich-structuur. De bijsturing die men wil maken zal minder overkomen als af te weren kritiek als men in staat is om deze specifieke mededeling in te passen tussen twee positieve mededelingen. “ Goed kopspel, Eric, probeer de dekking wat meer te verzorgen op... ik weet dat je het kunt”. Dit zal meer opgevolgd worden van “ Je moet nu niet denken dat je al een goede verdediger bent..”

Ook het omgaan met stress, wat men de stresscoping noemt, is bijwijlen aan een evaluatie toe. Een onderdeel hiervan is communicatie waarbij ook talenkennis hoort. Op deze basis zin worden in  bepaalde ploegen  nieuwe mensen geselecteerd of zelfs sancties gegeven voor het niet nauw nemen van de georganiseerd taalcursussen. Terecht als men weet dat dit element van communicatie heden ten dage , voor iedereen nuttig instrument is. Ook in de opleiding zal naast aandacht voor procedures, houding, waarden een goed en adekwaat taalgebruik noodwendig zijn. Soms wordt nadruk gelegd op het leren omgaan met ergernis en discipline. Aangepaste houding in verband  met vreemde culturen en talen kan een interessant onderdeel zijn van het basisprogramma.

BESLUIT

Tot slot kunnen we stellen dat taal en communicatie binnen het team zullen meehelpen om oplossingen te vinden maar zullen ook afhangen van de oplossingen die het team vindt voor zijn stressvolle opdracht, namelijk het presteren. 

Het platte Machiavellisme, het doel heiligt de middelen schijnt ook op gebied van taalgebruik niet zo te renderen. Verplichte taalcursussen en taalgebruik kunnen enkel een positief effect hebben indien ze ingebed zijn in een reeks andere maatregelen die vooral rekening houden met teambuiding en het aanleren van omgaan met stress. Eigenaardig maar opvallend is de vaststelling dat taal op ogenblik van  de inspanning en in de evaluatie op een andere manier gebruikt wordt dan in de voorbereiding. In de voorbereiding behoeft men vooral duidelijkheid.  In de uitvoering is een woord enkel een kapstok (cue) die verwijst naar een zeer ruime belevingscomponent. Ter gelegenheid van de evaluatie is de taal dan weer het voertuig om emotionele betrokkenheid te vergroten. 
 
 

I. BARROO

SPORTPSYCHOLOOG  


06-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
05-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.2) DE EEUWIGE TWEEDE
2) DE EEUWIGE TWEEDE

De ‘eeuwige’ tweede hoe word ik het niet?

Ze zijn ons allen bekend, de kampioenen van weleer. Op ons netvlies staan ze als het ware gebrand, de stralende Pélé, glimlachende hagelwitte tanden, de gouden copa naar boven duwende Diégo Maradonna en de immer dominant vingerwijzende Johan Cruyff. Geen mens haalt het in zijn hoofd figuren uit verschillende tijdperken met elkaar te meten. Het zijn de kampioenen van dit moment. Als het echter over het net niet bereiken van het hoogste -de tweede plaats- gaat, komt men als gauw met het adjectief ‘eeuwig’ aandraven. Vreemd toch dat die tweede als eeuwig gebrandmerkt wordt! In de wielersport met een nog veel grotere rij -zeg maar galerij- kampioenen is het fenomeen ‘eeuwig tweede’ ten voeten uit gekend. U raadt het: de razend populaire Raymond Poulidor slaagde er nooit in een belangrijke wedstrijd als Tour de France of wereldkampioenschap op zijn naam te schrijven. Op een andere manier stoten we hier op het tijdelijke karakter van ‘de primus’ te zijn. Want minzame Poupou fietst nog vrolijk rond in de lavendelgeuren van de Provence. Terwijl de Normandische herenboer maître Jacques Anquetil reeds lang de weg naar de eeuwige wielerjachtvelden ingeslagen is. Wat is nu die tijdelijke roem die de kampioen te beurt valt?
De kampioen krijgt door het meest fantasierijke wezen op het universum, namelijk de mens, de lof toegezwaaid; de boodschap van die lof is: hij/zij is het waard dat ooit al zijn/haar verlangens ingelost worden. De tweede blijft verstoken van die belofte. Ook deze beelden van ontroostbaar, wenende binken zijn ons niet vreemd. Wat het virtuele van kampioen zijn niet allemaal in ons oproept.
Het succes kent hierbij vele vaders terwijl de mislukking veelal een wees is.
In Genk zijn het trainers, spelers, bestuur, honderden vrijwilligers, Limburg tot en met Kim Clijsters die ingeroepen worden als mede veroorzakers van het succes van de nationale voetbalcompetitie. Bij Club heeft men het hoogstens over het falende spitsen duo Lange-Mendozza of trainer Trond Solied.
Deze redenering is simplistisch. Op zoek gaan naar nuttige mentale ‘trics’ om succesvol door een periode “waar het erop aankomt” te komen, is wellicht zinvoller in dit verband. We stoten hierbij op een drietal heikele punten die toelichting vergen:

  1. met name het stress- of opwindingsniveau
  2. hieraan gekoppeld het geloof in eigen kunnen en
  3. tenslotte het zelfbeeld gedurende de periode van de waarheid

1. Het (te) hoge opwindingsniveau sturen.

Bij ervaren spelers gaat dit vlotter dan bij jongeren die voor de eerste keer voor de ‘Bühne van het leven ‘ komen. Voor wie survivor-kenmerken heeft, valt het ook wat makkelijker het als een ‘spelletje’ te blijven zien en de spanning aldus niet te hoog te laten komen. Een bevinding uit de sociale psychologie die hiermee samenhangt is het gegeven van de sociale facilitatie.
Deze theorie wijst erop dat bij aanwezige uitgesproken aantallen toeschouwers frequent geoefend -presteren-voor de spelers nóg makkelijker wordt. Daarentegen gaat bij relatief nieuw gedrag het omgekeerde gelden. Dus wie niet de ervaring heeft om heel belangrijke wedstrijden te spelen gaat de publieke steun als een blokkering van functioneren ervaren. Volgens proefondervindelijke studies kwam men tot de vaststelling dat enkel een positief denken en houding tegenover deze uitdaging in staat is om dit blokkerend effect op te heffen.
Enkel bij een positieve houding en zelfspraak kan de speler de nefaste uitwerking voorkomen.
Dus weinig ervaren atleten deze nieuwe uitdaging positief leren benaderen is succesvolst. Ellen van Lange hield zich in de Olympische finale 800 meter het volgende voor: …”en al die mensen die verlangen dat je wint…”. Haar succes is deels hier aan te danken.
Om gedurende de periode net vóór dit soort wedstrijden spanningsdalend te werken zijn er tot slot nog volgende suggesties:

  • Baloefeningen met een effect van balcontact in een positieve (niet schrik) sfeer en véél balcontact, zal vertouwen en positieve automatismen verstevigen.
  • Socceraerobics en aquajogging zijn aangename, niet belastende ontspanningen die zeer voetbalspecifiek kunnen zijn.
  • Vertrouwd maken met ritmes op fysiologisch vlak via hartslagmeting, sauna en dit in een aangename atmosfeer en ambiance, werkt stressbevrijdend.
  • Houdingsspieren bewust hanteren in stretch-, yoga- en zwaai oefeningen is rustgevend, met nadruk op eigen competenties en trics, en verhoogt het vertrouwen.
  • Op een ontspannen manier omgaan met snelle ritmes, snelheid in recreatieve vormen

bijv. racing, etc. Als dit in groep gebeurt, komt dit ook de teamspirit ten goede.

2. Het geloof in eigen kunnen ondersteunen.

Alle negatieve gevoelens zoals angst, agressie, depressie, moeheid, verwardheid,… kunnen in deze periode optreden. In het vorige stuk legden we de nadruk op het laten dalen van spanning -de factor rust-. Het nagaan van het subjectief fitheidgevoel (bijv. dagelijkse zelfscore op 10 bijhouden) helpt om aan te wijzen wie in deze periode meer rust behoeft. Door dit in rekening te brengen is gegarandeerd een overtuigingsgevoel stabieler aanwezig. Vooral wedstrijd -gericht oefenen zal het zelfvertrouwen realistisch verhogen. De vorm van Prognose training is een zeer interessante oefenvorm in dit verband, zowel voor het nemen van strafschoppen of alleen voor de keeper komen.

A Beslissende strafschoppen nemen

Zoals Cruyff het stelt in zijn de traditionele denkoefeningen over penaltytrappen: als oefenmaterie is het zinloos. De grootmeester verdedigt zich als volgt:” Het is niet de afstand (elf meter) of de grootte van het doelkader maar het omgaan met spanning die hier telt. Hiermee word je geboren…”
In de sportpsychologie bestudeerde men eveneens het fenomeen via studie van de efficiëntieverwachting en kwam men tot ongeveer dezelfde conclusie, het enige wat verschilde was dat men meent er iets aan te kunnen doen. De redenering gaat als volgt. Een oefenstonde gevuld met een sessie strafschoppen zal nooit een weergave zijn van de werkelijkheid; de spanning en verwachtingen, het tijdstip in de inspanning. Alles is anders dan hetgeen zich in de werkelijkheid op dit cruciale moment voordoet. De mening bestaat zelfs door dit los oefenen nefaste conditioneringen ontstaan. Men leert onaangepaste concentratiepatronen en slechte uitvoeringen aan.
Veeleer is het aangewezen via ‘prognosetraining’ en ‘emotietraining’ te werken. Hierbij gaat men in een beperkt aantal duidelijk vooraf te programmeren beurten de speler in de oefenstof aanleren hoe hij zijn emotionaliteit, verwachtingen, concentratiepunten ( liefst gebaseerd op de bestaande knowhow en statistieken over de ’juiste‘ plaatsing en houding bij de aanloop) kan instellen, en na evaluaties kan bijsturen. Dit gebeurt ‘life’, soms in combinatie met oefeningen in fantasie. Op deze wijze wordt een mentale weerbaarheid aangeleerd en aangevoeld tegenover het emotionele uitputtingsgevoel.
Dit uitputten wordt vooral uitgelokt door de constante afwisseling van “ win-verlies” situaties (bijv. duels, gebeurtenissen in de wedstrijd die verwijzen naar winst of verlies, gemiste penalty's) en de daarmee gepaard gaande” vecht-vlucht “emotie die vereist wordt om het hoofd te bieden aan de concrete situaties. Deze opstapeling gedurende de hele wedstrijd leidt in eerste instantie naar een mentale vermoeidheid. Dus het leren sturen van de emoties als valabele trainingsvorm zou de grenzen van de vermoeidheid zowel mentaal als fysiek kunnen verleggen.
Dit gaat veel verder dan het devies ‘als je vermoeid bent kies je best een hoek…’ Het vergt een meer genuanceerde benadering dan een enkel devies dat wellicht in Toldo’s kaart en grijpgrage armen speelde gedurende het laatste Europees kampioenschap van landenteams.

B Ook een speler van wie men zeker is dat hij gedurende de wedstrijd enkele keren oog in oog met de keeper komt te staan, kan men deze prognosetraining aanbieden.

Dus naast de technische optie in verband met afwerken:

  • ofwel naast het steunbeen van de keeper
  • ofwel zeer breed kappen
  • ofwel pass

Nadruk leggen op de emotionele- en concentratiepunten en de optimale toestand voor het bereiken om handelingsstabiliteit in alle omstandigheden meer waarschijnlijk te maken. Een meer evenwichtige houding tegenover eigen faal- en succesmomenten zal hier het gevolg van zijn. Want na een gemiste kans doet zich vroeg of laat weer een nieuwe kans voor. Prognosetraining helpt om wat nuchterder te denken over de blijvende mogelijkheden. Deze training is ook voor het team een verwijzing naar het ‘samenwerken’ gericht op de nabije toekomst.

3. Het zelfbeeld positief maken

In de N.B.A waar de vedetten in trosjes gedijen bedrijft toptrainer Phil Jackson de kunst om onhandelbare supermannen tot een resultaatploeg te kneden.
Naast de op maat gesneden rol in het spel biedt hij zijn multimiljonairs individueel literatuur aan. Dit kan gaan over het existentialisme van Camus, het Boeddhisme van de Dalai Lama tot Steppewolf van Herman Hesse. Wat de dreamplayers werkelijk opsteken is tot op heden onduidelijk. Shaquille O’ Neal, kolos van formaat, pleegt wel eens een Frans woord uit zijn Amerikaanse mouw te wurmen, maar dat is dan ook het enige merkbaar gegeven. Het zijn het zelfrespect en de waardengevoeligheid die gestimuleerd worden. Grenzen verleggen op fysisch vlak maar ook mentaal en moreel zit in deze voorbereiding. Logisch want wie succes wil behalen maar niet over een positief zelfbeeld of beeld van zijn team beschikt, krijgt het moeilijk om zichzelf toe te staan te winnen van de tegenstander. Wie daarentegen zich bijv. op moreel vlak hogere doelen stelt door iets te doen voor de zwakkeren, zal voldoende zelfrespect ontwikkelen. Dus zichzelf leren zien als iemand die verdient te winnen hoort erbij.
Maar Roberto Baggio, notoir zen-boedhist, miste dan toch ook een beslissende wereldbeker penalty door Himalaya- hoog over te schieten…hoor ik de lezer luidop denken.
Dit recept is natuurlijk een onderdeel en kan nooit als enige doorslaggevende factor ingeroepen worden. Het geloof dat inzet en verantwoordelijkheidszin, fierheid en hogere morele waarden uiteindelijk naar een beter controlegevoel leiden is de grond hiervan. De werkelijkheid zal echter nooit volledig onder controle van de mens komen. Maar dat maakt het juist zo ongemeen boeiend, het bezig zijn met wat onszelf als mens overstijgt. We doen een gooi naar de titel.
Of uit deze visvijver dan echt iets naar boven komt, het visje net van de haak wegglijdt, dan wel flink toebijt…hebben we het raden naar. Deze filosofie kan de coach dan naar de hele groep overbrengen. De groep heeft immer dan echt iets nodig om zich geestelijk in vast te bijten.

Besluitend: het Ikaros verhaal

Ook voor Ikaros (Griekse mythe) was “The sky is the limit” het adagio. Met behulp van wat was en wat pluimen had hij zijn armen omgevormd tot sterke vleugels. Hij wou zich nog hoger in de lucht begeven dan de goden. En zo gebeurde het dat hij in zijn vlucht te dicht de zon benaderde. Zo stortte de overambitieuze held in de zee, dit was zijn einde.
Zijn verhaal illustreert hoe de kandidaat winnaar of verliezer mogelijk uit habituele doen wordt gebracht door de stress ( Ikaros : warmte), door verlies van geloof in eigen kunnen
( Ikaros: vliegen met smeltende vleugels) of door het ontbreken van een voldoende positief zelfbeeld ( Ikaros: vermetel overschatter) voor het behalen van succes. De verliezer heeft wellicht in zijn voorbereiding onvoldoende rekening gehouden met één of meerdere van deze factoren, of was het gewoon brute pech? Want dit laatste overstijgt iedereen op deze aarde. Of dit voor eeuwig zo moet blijven?
Volgens de wet van de sport is een geen enkele reden waarom dit zou moeten. Een nieuwe voorbereiding en een nieuwe competitie zullen het antwoord brengen. Wat wel eeuwig blijft is die drang om de hoop te toppen te bereiken. U weet wel, de kampioenicoon blijft op het netvlies.


 

05-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
04-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3) DE LAGE LANDEN
HYPOTHESES : 3) DE LAGE LANDEN

Artikel: De lage landen

DE LAGE LANDEN NIET OP HOOGTE VAN SPORTWETENSCHAPPEN IN EURO 2OOO

België verloor wellicht het pleit in te warme atmosferische omstandigheden niet door de ongebreidelde inspanningen of tekort aan vochtopname .Mogelijk wèl door het zweten mede door de nylon shirts. Hoewel deze fris ogen en door ons allen als weldoend fris aangevoeld worden, zijn ze nefast voor de afkoeling van het lichaam door zweten. Want via het zweten is ons lichaam in staat de temperatuur op peil te houden. Bij nylon kledij vermindert de verdamping. Dit heeft een vermindering van het afkoelingseffect tot gevolg. Door een verlaagde doorlaatbaarheid van de stof is er een minder goed contact van het zweet met de afkoelende lucht bij het lopen. Gevolg daarvan is een nog sterkere warmteontwikkeling onder het truitje, een sterkere algemene opwarming en een nog sterkere transpiratie. Wetenschappers bewezen dat dit vochtverlies zeer sterk storend werkt in een accurate werking van de spieren en bijgevolg van reflexen en synchronisaties. Zodanig dat op relatief korte tijd de nuances verloren gaan die bij deze fijnmotorische vaardigheid die het voetbal in wezen is, vereist zijn. Vandaar dat soms het devies gegeven wordt: “Drinken voor je dorst hebt”. Dit zal menige Belg goed in de oren klinken, maar bij sporters blijkbaar niet.
Verdachtmakingen, als zou het gaan om een psychologische barrière voor te grote hitte bij de ‘koude’ Belgen, zijn zeker niet op hun plaats.
Hoogstens kan men spreken over de gewoonte om bij hoge temperaturen te spelen wat vooral tactische implicaties heeft ( middenveld overslaan enz…) . Dat er een significante tendens was dat de Zuid-Europese landen het beter deden kan gedeeltelijk ook hieraan te wijten zijn. Ooit erop gelet dat de Italianen zelfs in grote warmte wat ondergoed onder hun shirt dragen? Dit zal zeker niet alleen zijn om er hun bijgelovig scapulier op te spelden of om boze reacties van mamma mia te vermijden. Jawel om te kunnen dampen! Nederland van zijn kant had het dan pas goed fout voor op het psychologisch vlak. Zoals Cruyff het stelt in zijn de traditionele denkoefeningen over penaltytrappen: als oefenmaterie is het zinloos. De grootmeester verdedigt zich als volgt:” Het is niet de afstand (elf meter) of de grootte van het doelkader maar het omgaan met spanning die hier telt. Hiermee wordt je geboren…”
In de sportsychologie bestudeerde men eveneens het fenomeen via studie van de efficiëntie-verwachting en kwam men tot ongeveer dezelfde conclusie, het enige wat verschilde was dat men meent er iets aan te kunnen doen. De redenering gaat als volgt. Een oefenstonde gevuld met een sessie strafschoppen zal nooit een weergave zijn van de werkelijkheid; de spanning en verwachtingen, het tijdstip in de inspanning …Alles is anders dan hetgeen zich in de werkelijkheid op dit cruciale moment voordoet. De mening bestaat zelfs door dit los oefenen nefaste conditioneringen ontstaan. Men leert onaangepaste concentratiepatronen en slechte uitvoeringen aan… Veeleer is het aangewezen via ‘prognosetraining’ en ‘emotietraining’ te werken. Hierbij gaat men in een beperkt aantal duidelijk vooraf te programmeren beurten de speler in de oefenstof aanleren hoe hij zijn emotionaliteit , verwachtingen, concentratiepunten ( liefst gebaseerd op de bestaande know-how en statistieken over de’ juiste ‘ plaatsing en houding bij de aanloop)kan instellen , en na evaluaties kan bijsturen. Dit gebeurt ‘life’ soms in combinatie met oefeningen in fantasie. Op deze wijze wordt een mentale weerbaarheid aangeleerd en aangevoeld tegenover het emotionele uitputtingsgevoel . Dit uitputten wordt vooral uitgelokt door de constante afwisseling van “ win-verlies” situaties (bijv. duels, gebeurtenissen in de wedstrijd die verwijzen naar winst of verlies, gemiste penalties) en de daarmee gepaard gaande” vecht-vlucht “emotie die vereist wordt om het hoofd te bieden aan de concrete situaties. Deze opstapeling gedurende de hele wedstrijd leidt in eerste instantie naar een mentale vermoeidheid. Dus het leren sturen van de emoties als valabele trainingsvorm zou de grenzen van de vermoeidheid zowel mentaal als fysiek kunnen verleggen. Dit gaat veel verder dan het devies ‘als je vermoeid bent kies je best een hoek…’ Het vergt een meer genuanceerde benadering dan een enkel devies dat wellicht in Toldo’s kaart en grijpgrage armen speelde.
Drs. I. BARROO & DR. J. LIEVELD

 

04-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
03-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4) DOPING IN DE SPORT
Klik op de afbeelding om de link te volgen HYPOTHESES : 4) DOPING IN DE SPORT

 

 

 

 

DOPING IN DE SPORT

 

Van scherprechter tot schaamlap

Het Waarom, de Reactie, en de Bestrijding

 

 

 

Door

Drs. Ignace Barroo

&

Drs. Serge De Caesstecker

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Samenvatting

 

Het orde op zaken stellen in de doping van sporters. Het is een oplichtend doel voor menige weldenkende sport adept. Hoe dan ook komen we al snel in een nood aan een klaar begrippenkader. Dit is zelfs zo belangrijk dat enkel het juiste begrip kan helpen om het probleem aan te pakken. Hier is de sportpsychologische invalshoek aan de orde. Het dopinggebruik gebeurt niet in een vacuüm. Het is daarentegen ingebed in de ruimere fysieke en een -voor ons nog belangrijkere- mentale context in het sportgebeuren.

Wat interessant om te zien dat zowel motivationele, operante, sociale en cognitieve leerprocessen aan het werk zijn. Hier blijkt dat in de opleiding van de sporter de wegen naar presteren bezaaid zijn met zijsprongen en èen gezonde weg, die van de cleane op eigen effectiviteit gerichte sportbeoefening.

Randfenomeen zijn de groep sporters, de groep begeleiders, de ambigue reactie van publiek, commercie en de wetgeving. Op zichzelf allemaal instanties met eigen insteek in de thematiek. De fenomenologie  toont aan dat ook deze instanties een rol te spelen hebben. Ze zijn betrokken partij in een circulair proces van wederzijdse beïnvloeding. Iedere maatregel zal in elk van deze instanties verankerd zijn.

Wie aan zet is , is soms niet zo duidelijk. Een breed maatschappelijk en wettelijk kader steunt heel wat initiatieven vanuit sportbonden. Zoveel is zeker. De uniformiteit, doortastendheid en broodnoodzakelijke impact van maatregelen daar mangelt het al jaren aan. Een genuanceerde visie op wat medisch kan, wat fysiek en mentaal kan zal hier een vertrekbasis moeten worden. Omgaan met de beperkingen, van meet af aan in de opleiding ook cognitief en educatief aangegeven, samen met  de repressieve en restrictieve eisen van de sportbeoefening op kop kunnen het verschil maken.

Of de sport van doping bevrijd raakt is zeer twijfelachtig. De kansen zijn eigenlijk onbestaand. De strijd of oorlog tegen deze vijand kan niet gewonnen worden. Enkele veldslagen zullen echter altijd blijven boeien. De  nuancering van het menselijke aspect in deze is wat in dit artikel  betracht werd. Boeiendst  van het hier geschetste kader zijn de aangeboden handvaten.

 

 

 

 

 

 

 

 

1       Introductie

 

Wat hebben wij de afgelopen jaren topsport gezien! Een bijna bejaarde Belgische atleet die door een innovatieve trainingsmethode sneller liep als ooit tevoren. Zijn jongere Amerikaanse collega die sneller liep dan zijn schaduw. Een Italiaanse wielrenner die tijdens de Giro van 2006 over Dolomietencols raasde alsof het brugjes over de snelweg betrof en daarbij nauwelijks ademde, net alsof hij over een in zijn lichaam ingeplante zuurstoftank beschikte. Een Amerikaanse wielrenner die daags na een zware inzinking in een bergetappe van de Tour van 2006 iedereen op een hoopje reed zoals enkel Merckx en Hinault dit konden. Juicht oh juicht, topsport om duimen en vingers af te likken, en iedere sportliefhebber vol eerbied bij de aanschouwing van zoveel menselijk fysisch vermogen.

 

Té mooi om waar te zijn? Jazeker. Wie bedenkingen had over deze krachtexplosies had het bij het rechte eind. De sceptici hadden (opnieuw) gelijk! De TV was pas uit of de dopinglamp ging aan… En meer dan eentje. De innovatieve trainingsmethode van die bijna bejaarde Belgische atleet bleek dan toch niet zó innovatief te zijn… Zijn Amerikaanse collega had ook al pech. Die Italiaanse wielrenner bleek een bezoekje te hebben gebracht aan een Spaanse dokter die een handeltje in bloed had opgezet waarvan we dachten dat Graaf Dracula zijn enige klant kon zijn. De Amerikaanse wielrenner had nog maar net staan pronken met zijn gele trui op de Champs Elysées, of hij mocht hem al inleveren. En alsof dat allemaal nog niet genoeg is, domineert het extrasportieve nieuws van de Tour van de afgelopen twee jaar het sportieve. Déja-vu.

 

Waarom toch worden sporters verleid tot het nemen van doping als het risico om tegen de lamp te lopen meer dan reëel is? Wat motiveert hen om dit te doen, door wat wordt hun gedrag gedetermineerd? Hoe staan andere sporters tegenover frauderende collega’s? Hoe reageert het sportpubliek nu dopingschandalen schering en inslag zijn? Hoe is doping in de sport te bestrijden? Wat is eigenlijk de definitie van doping? Hoe kan de morele afgang van vele sporters en sportbegeleiders  in hun na-carrière voorkomen worden?

 

 In dit artikel proberen we op veel van deze vragen een antwoord te geven.

 

 

 

 

 

 

 2       Van motivatie tot gedrag

 

2.1      Inleiding

 

Wie sport beoefent levert arbeid. En arbeid leidt altijd tot resultaten die geëvalueerd worden. Die evaluatie kan negatief of positief zijn. Mensen worden gedreven door een prestatiedrang, een relatief stabiele dispositie, verworven in de kinderjaren, die ertoe leidt dat we ons fier en gelukkig voelen bij het behalen van succes en gevoelens van schaamte en teleurstelling ervaren wanneer we mislukken (Atkinson, 1957, 1983; Atkinson & Feather, 1966; Atkinson & Raynor, 1978).

 

Het voorgaande beklemtoont de gevoelens die men ervaart, m.a.w., het verwijst naar de intrinsieke motivatie voor het uitvoeren van taken. Maar iedereen weet dat men ook gedreven wordt door zaken die buiten het intrinsieke van de mens gelegen is, namelijk beloning in geld, status, sociale achting,  enz.. Deze motivatie heet de extrinsieke motivatie. Daarom kunnen we simpelweg stellen dat prestatiegedrag meervoudig bepaald is en dat motivatie veel meer is dan alleen maar het streven naar succes op zich. Volgens vele wetenschappers (o.a. Lawler, 1981; Vroom, 1964) zijn financiële vergoedingen de belangrijkste beloningen waartoe arbeid leidt, dus laten we niet hypocriet zijn en stellen dat in vele gevallen de extrinsieke motivatie sterker zal zijn dan de intrinsieke motivatie.

 

De determinanten van gedrag zijn dus concreet onder te brengen in intrinsieke en extrinsieke motivatie. In de psychologie zijn er enkele theorieën te onderkennen die het gebruik van doping in de sport kunnen verklaren. We zetten ze op een rijtje.

 

2.2     Algemene theorieën over het ontstaan van gedrag

 

A .Operante conditionering of de wet van het effect

Het uitgangspunt van deze theorie is dat een persoon via gewaarwordingen leert welke gedragingen positieve en negatieve uitkomsten (effecten) hebben. Die gewaarwordingen kunnen door anderen omgezet worden in beloningen en straffen. Beloningen versterken het gedrag, terwijl straffen het gedrag doet afnemen (o.a. Skinner, 1974; Hamner, 1974; Luthans & Kreitner, 1975). Vertaald naar de sport betekent dit dat als een sporter door doping te gebruiken beter presteert, en anderen, bijv. het publiek en/of sponsors,  hem daarvoor belonen (resp. meer erkenning, aandacht, en/of respect, en betere sponsorcontracten), de sporter deze ‘beloning’ zal willen behouden en zijn dopinggebruik zal verder zetten. De theorie van operante conditionering is tevens relevant voor de bestrijding van doping in de sport (zie paragraaf 4).

 

B. Sociaal leren

Theorieën over sociaal leren (of modeling) gaan ervan uit dat mensen anderen observeren en zien welk gedrag belonend is. De beloning komt hier dus niet van anderen. Sociaal leren is o.a. van belang bij opvoeding (kinderen nemen gedragingen over van ouders) en reclame (belangrijke personen laten fungeren als modelfiguur bij de aanbieding van een product) (Bandura, 1986). Gerelateerd aan het gebruik van doping in de sportwereld is deze theorie relevant om te verklaren waarom atleten zich een eerste maal (laten) doperen. Ze kijken op naar succesvolle sporters en zien welke beloningen ze krijgen (zie ‘operante conditionering’). Als dan blijkt dat die anderen jarenlang doping hebben gebruikt zonder betrapt te worden, dan wordt het gebruik van doping beschouwd als een middel om de kansen op die beloning te verkrijgen. Ook op deze theorie komen we terug bij de bestrijding van dopinggebruik in de sport.

 

C. Leren door referentiegroepen 

Het leren door referentiegroepen wordt ook wel aangeduid met de term socialisatie. Deze theorie gaat uit van de invloed van andere groepen waarmee we ons identificeren en waartoe we willen behoren (Festinger, 1954; Suls & Wills, 1991)). Als een atleet zich bijvoorbeeld identificeert met zijn sportheld, dan zal deze sportheld invloed hebben op diens gedrag. Deze invloed kan direct zijn via de principes van conditionering (beloning of straf) of informatie-uitwisseling, maar ook indirect door simpele waarneming van diens gedrag (modeling).

 

D. Leren door blootstelling

Bij deze theorie gaat het louter om het gevolg van de hoeveelheid contact met een bepaald product (Zajonc, 1968). Als een atleet bijvoorbeeld merkt dat een bepaald dopingproduct ‘in’ is (bijv. in de jaren negentig EPO, momenteel heeft men de mond vol van bloeddoping) dan kan een atleet door steeds geconfronteerd te worden met dit soort doping, er positief over gaan denken.  

 

 2.3    Specifieke sociaal-psychologische theorieën

 

2.3.1   Inleiding

 

Uit voorgaande theorieën blijkt hoe anderen belangrijk zijn bij het ontstaan, het uitdoven en het voorduren van gedrag. In de psychologie wordt dit aangeduid met de term ’sociale invloed’. Daarbij wordt uitgegaan van de stelling dat sociale invloed het gedrag van een persoon op twee manieren kan beïnvloeden, namelijk via informatie en via beloning. Men spreekt van sociale steun wanneer de sociale invloed congruent is met de attitude van de ontvanger. Is dit niet het geval, dan spreekt men van sociale druk. Personen kunnen op drie verschillende manieren met deze invloed omgaan, namelijk door acceptatie, door compliance (inwilligen) en door te weigeren.

 

2.3.2   Het informatieprincipe en het beloningsprincipe

 

Het informatieprincipe is gangbaar in de cognitieve psychologie. Het uitgangspunt is dat mensen behoefte hebben aan juiste informatie, aan ordening en structurering van kennis en dat mensen zich pas gedragen nadat ze zorgvuldig alle beschikbare informatie over iets hebben verwerkt (Heider, 1958; Festinger, 1957).

 

Het beloningsprincipe is gangbaar in de leerpsychologie. Het uitgangspunt hierbij is dat belonend gedrag vaker zal worden vertoond dan niet belonend gedrag (o.a. Festinger, 1954).

 

2.3.3   Sociale druk en sociale steun

 

Sociale druk is het beïnvloeden van een individu om diens gedrag te veranderen (o.a. Asch, 1952). Gerelateerd aan doping in de sport, kan het hierbij gaan om ploegmaats, collega’s sporters, begeleiders, coaches, en anderen, die een sporter onder druk zetten om verboden middelen te gebruiken.

 

Waar bij sociale druk zo goed als geen keuzevrijheid wordt gelaten, geldt bij sociale steun dat anderen helpen met de uitvoering van diens keuze om zijn gedrag te veranderen. Er zijn drie vormen van sociale steun te onderscheiden. Ten eerste is dat informationele steun. Hierbij krijgt de ontvanger informatie die nodig is om een bepaald beeld over iets te krijgen, bijvoorbeeld, hoe een dopingproduct prestatiebevorderend kan werken. Bij emotionele steun wordt gewerkt op de affectieve reacties van een persoon. Gerelateerd aan doping in de sport kan het hierbij gaan om anderen die een collega sporter bijstaan (bv. door het aanbevelen van verboden middelen) tijdens diens verwerkingsproces bij mindere prestaties. Ten derde kan ook instrumentele steun onderscheiden worden. Hierbij wordt een persoon geholpen bij het verkrijgen van middelen die nodig zijn, bijvoorbeeld, waar een sporter dopingproducten kan verkrijgen.

 

Sociale druk en sociale steun zijn vormen van directe beïnvloeding van gedrag. Menselijk gedrag kan echter ook indirect beïnvloed worden. Andere personen beïnvloeden wel het gedrag, maar dit gebeurt niet doelbewust. Daardoor wordt geen druk ervaren om te veranderen. Echter, door het waarnemen van het gedrag van een ander, die als een model fungeert, en de waargenomen consequenties van diens gedrag, kan een persoon bepaalde opvattingen vormen over dit gedrag, en dit gedrag overnemen. Bijvoorbeeld: een bepaalde sporter fungeert als model van een ander, die ander heeft weet van diens dopinggebruik, ziet welke successen hij daardoor behaalt en neemt diens gedrag over.

 

2.3.4   Reacties op sociale invloed

 

Het voorgaande kan de indruk wekken dat mensen marionetten zijn, passieve elementen die alles na-apen of doen wat anderen hen zeggen te doen. Dat is echter niet het geval. Een persoon heeft bij sociale invloed de mogelijkheid tot drie verschillende reacties (Kok, 1994). Ten eerste is er acceptatie. Hierbij neemt een persoon het gedrag over en verandert er ook zijn mening over, bijvoorbeeld, een sporter die tegen doping is, uiteindelijk toch doping gebruikt en voorstander wordt van het gebruik van doping in de sport. Ten tweede kan een persoon instemmen (inwilligen of compliance) met het vertonen van een bepaald gedrag. Bij compliance zal een persoon wel zijn gedrag veranderen, maar verandert zijn mening over het gedrag niet. Bijvoorbeeld: een sporter die onder sociale druk doping gebruikt, maar zijn mening dat doping in de sport niet mag, niet veranderd.

Ten derde kan een persoon ook weigeren een bepaald gedrag te vertonen. Er is hierbij simpelweg geen sprake van een publiekelijke, noch een privé verandering.

 

2.4     Cognities

 

2.4.1   Inleiding

 

Mensen leren door eigen ervaringen en door de reacties van anderen. Doordat mensen leren ontstaan ook verwachtingen. Als een sporter ‘beloond wordt’ door het gebruik van doping, leert hij welke gevolgen zijn handeling heeft. Hij leert ook wat hij moet en wat hij niet moet doen. Deze verwachting over een bepaald gedrag worden cognities genoemd. Er zijn een drietal cognities te onderscheiden: attitudes, sociale normen en  effectiviteitsverwachtingen.

 

 

 

 

2.4.2   Attitudes

 

De huidige definities van attitudes stellen dat een attitude wordt opgevat als een afweging van alle voor- en nadelen die de persoon aan het gedrag verbindt.  Die afweging kan zowel een logische redenering en verstandelijke overwegingen omvatten, alsook gewoontes en irrationele overtuigingen.

 

Een attitude bestaat uit een drietal componenten (Allport, 1935; Rosenberg & Hovland, 1960): ten eerste is dat de cognitieve component. Dit omvat de kennis die een persoon heeft over de consequenties van gedrag (bv. doping kan op termijn schadelijk zijn, maar door doping kan ik beter presteren). Ten tweede wordt de evaluatieve component onderscheiden. Dit omvat de affectieve evaluatie (bv. als ik door doping te nemen beter presteer zal ik mij beter voelen), en de consequenties die worden gekoppeld aan dat gedrag (bv. ik kan op doping betrapt worden). Tot slot wordt de conatieve component onderscheiden. Hiermee worden de reacties bedoeld die gekoppeld worden aan dat gedrag (bv. ik neem geen doping om me beter te voelen, ik neem doping om uiteindelijk betere contracten te versieren).

 

Uit het voorgaande is duidelijk dat de vorming van een attitude bepaald wordt door meerdere afwegingen. Tevens kunnen mensen verschillende redenen hebben om zich op een bepaalde manier te gedragen. Echter, stellen dat een attitude het gedrag voorspelt is onterecht. Gedrag wordt ook bepaald door twee andere determinanten die we in onderstaande subparagrafen zullen beschrijven, namelijk de ervaren sociale invloeden (o.a. Fishbein & Ajezen, 1975) en de eigen-effectiviteitsverwachtingen (o.a. Bandura, 1986; Ajzen, 1988).

 

2.4.3   Ervaren sociale invloeden

 

Met ervaren sociale invloeden worden de invloeden van anderen bedoeld die een persoon ervaart om zich op een bepaalde manier te gedragen. Men onderscheidt hierbij de sociale normen, het waargenomen gedrag van anderen en waargenomen druk.

 

Met sociale normen worden de verwachtingen van anderen bedoeld over het gedrag van een individu. Bij waargenomen gedrag gaat het om de observatie van het individu van de context waarin hij zich bevindt en welke gedragingen in die context gewenst zijn. Bepaalde sociale normen kunnen ook opgelegd worden door sociale druk, met eventueel een daaraan gekoppelde straf of beloning voor resp. ongewenst en gewenst gedrag.

 

We illustreren het voorgaande met volgend voorbeeld. Stel dat een individu in een nieuwe ploeg belandt. Die ploeg haalt goede resultaten, dankzij dopinggebruik van de verschillende individuen in de ploeg. De ploeg wil die positieve lijn verder zetten en hoopt dat het nieuwe individu daaraan zal bijdragen. Na een tijdje merkt het individu dat er intensief dopinggebruik is in zijn ploeg. Hij besluit daaruit dat dit de ’sociale norm’ is die in de ploeg hoort. De ploegmaats verwachten van het individu dat hij zich op dezelfde manier gedraagt, zoniet zouden de ploegprestaties wel eens achteruit kunnen gaan. Coaches, trainers, sponsors, enz. zetten het individu onder druk zetten om te presteren (zoniet ontslag uit de ploeg…), met  als gevolg dat het individu verleid wordt tot het gangbaar gedrag van zijn ploeg. 

 

2.4.4   Eigen-effectiviteitsverwachting

    

Eigen-effectiviteitsverwachtingen zijn inschattingen die een persoon maakt van zijn mogelijkheden om een bepaald gedrag te vertonen. Die kunnen ontstaan door vroegere ervaringen, observatie van anderen, overtuigingen van anderen en fysiologische informatie. Iemand kan overtuigd zijn dat hij tot een bepaald gedrag in staat is, terwijl dat in feite niet het geval is. Veelal is het omgekeerde van toepassing. Alhoewel een persoon wel beschikt over voldoende vaardigheden, heeft hij het gevoel niet in staat te zijn tot het uitvoeren van gewenst gedrag. In beide gevallen kan doping verklaard worden. Als een sporter verwacht dat hij een bepaald niveau kan bereiken en daarin niet slaagt, dan is de verleiding tot onnatuurlijk presteren groot. Als een sporter niet verwacht dat hij een bepaald niveau kan bereiken, maar dit in feite wel kan, dan is de verleiding tot het nemen van doping eveneens reëel, ter geruststelling dat men er zeker aan toe komt te presteren zoals het hoort..

Uit het voorgaande is duidelijk dat eigen-effectiviteitsverwachtingen (self efficacy) bepaald worden door doelen die gesteld worden en de feedback op het al dan niet behalen van die doelen. Die doelen kunnen individuele doelen zijn, maar ook opgelegde doelen door bestuur en/of management. Als de doelen niet gehaald worden en de daaraan gekoppelde gevolgen zijn nefast voor het individu, dan kan de verleiding tot onreglementair gedrag groot zijn. Deze effectiviteitsverwachting  op alle mogelijke  manieren trainen is dan ook voor iedere opleider en trainer een primordiale opgave wil men komen tot een cleanere sportbeoefening.

 

2.5     Fysieke belasting in de sport

 

Het is opvallend dat veel dopingschandalen zich voordoen in sporten waar zware fysieke inspanningen nodig zijn. In, wat we zullen noemen, zuivere technische sporten, bijvoorbeeld het biljarten of darts, horen we geen of weinig dopingschandalen, dit in vergelijking met sporten zoals atletiek en wielrennen, die eerder onder de noemer van uithouding- en krachtsporten kunnen geplaatst worden. Aangezien doping zich niet enkel beperkt tot krachtopbouwende middelen, zouden ook kalmerende middelen (bijv. beta-blokkers) voor beoefenaars van technische sporten prestatiebevorderend kunnen zijn. Voorlopig zijn er echter relatief weinig dopingschandalen bekend in technische sporten. We vrezen echter dat op termijn ook in deze sporten de dopingbel eens regelmatig zal rinkelen. Dit is geen kwestie van ‘als’, eerder van ‘wanneer’.

 

Sommigen stellen dat een mogelijke oorzaak van dopinggebruik in de sport gelegen is in het feit dat sport fysiek té belastend is geworden. De mondialisering en commercialisering van sommige sporten hebben geleid tot kalenders die in vergelijking met pakweg twintig jaar geleden veel zwaarder zijn geworden (bv. het voetbal of het wielrennen). In het voetbal moeten topploegen soms 2 tot 3 wedstrijden per week afwerken, in het wielrennen is het soms moeilijk om de wedstrijden die op één dag gereden worden bij te houden. In hoeverre een atleet van nature over voldoende fysieke vermogens beschikt om deze inspanningen te leveren en of hij kan klaargestoomd worden om dat te doen, lijkt ons eerder een vraag die moet beantwoord worden door specialisten op dat terrein, bijv. inspanningsfysiologen. Toch mogen we volgende feiten niet negeren. In het prehistorisch wielrennen wogen fietsen tweemaal zwaarder dan nu, lagen de wegen er bijlange niet zo goed bij als nu, en werden de wedstrijden over een langere afstand gereden. In het prehistorisch voetbal bestond een voetbalploeg over 15 spelers, waar nu het dubbele aantal professionelen tot de kern behoren. In USA-competities,  zoals het NBA-basketbal en MLB (Major League Baseball) worden gemakkelijk meer dan 100 wedstrijden per seizoen afgewerkt.

 

Daarnaast is de entourage van de sporter ook ruimer is geworden. De tijd van een masseur en een coach is voorbij: nu zijn er verschillende coaches, verschillende masseurs, kinesitherapeuten, speciaal opgeleide physical coaches, enz.. Is een sporter daardoor niet beter fysisch voorbereid om de zwaardere competities aan te kunnen. M.a.w., is er sprake van soort van compensatie: betere begeleiding compenseert de zwaardere competitie.

 

Natuurlijk waren in de tijd van het prehistorisch sporten de dopingcontroles bijlange niet zo scherp of nu, of bestonden ze helemaal niet. Toch zijn er sporters die zware competities aankunnen zonder doping. Niet iedere sporter van een bepaalde sporttak is immers gedopeerd. Gegeven het voorgaande zijn we, vanuit een psychologisch oogpunt, daarom van mening dat zwaardere competities niet dé oorzaak zijn van dopinggebruik in de sport, maar eerder één van de redenen zijn waarom doelen niet worden gehaald, en de prestatiedrang niet kan worden bevredigd.

 

2.6     Conclusie

 

Concluderend kunnen we het volgende stellen. Dopinggebruik in de sport kan op verschillende manieren verklaard worden. Veel draait duidelijk rond drie elementen, namelijk het stellen van doelen, c.q. de prestatiedrang, competitie, en beloning.

 

Als een atleet bepaalde doelen stelt, en hij weet (of is van mening) dat hij op een natuurlijke wijze die doelen niet kan halen, dan is de verleiding tot onnatuurlijk presteren meer dan reëel.

 

Zolang er sprake is van presteren op competitief niveau, kan iedere competitie onreglementair verlopen. Dit betekent dat we niet naïef mogen zijn door te stellen dat dopinggebruik in de sport zich beperkt tot professioneel niveau. Het is immers ook zo dat iemand die sport beoefent op amateuristisch niveau, bijv. een lokale clubcompetitie, verleid kan worden tot het nemen van een middeltje die zijn prestaties doet verbeteren.

 

Beloning ligt in het verlengde van het stellen van doelen en het competitief element van de sport. Wat beloning precies inhoudt heeft een verschillende betekenis bij ieder individu. Bij de ene kan het gaan om het verkrijgen van aandacht en/of erkenning (bijv. op amateuristisch vlak waar geen geld mee gemoeid is – of toch relatief weinig), bij de andere de kick van dat ultieme moment om eerste te zijn, of de wetenschap dat doo

03-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
02-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5) FILMSCENARIO
Klik op de afbeelding om de link te volgen HYPOTHESES : 5) FILMSCENARIO









>>>>>>  Klik op het beeld en dan verschijnt de film  <<<<<<<<<

Filmscenario  “ vrijblijvende relatie”
 

In concreto zien we een teleurgestelde echtgenote met slaande deuren vertrekken uit een dokter bureel. Zij had gehoopt dat de hulpverlenende arts de drankgewoonte van haar man kon stop zetten. Nu dat doet hij net niet. De therapeutische arts spiegelt gewoon het gedrag van de aangemelde patiënt. Want de arts zegt dat hij ook wel eens drinkt. Het voorstel om een wijntje gezamenlijk te nuttigen is er voor de vrouw te veel aan. Zij vertrekt met de nodige verwijten aan het adres van de voor haar falende hulpverlener uit een voor haar absurde situatie. Voor de drinker is het een signaal van zijn vrouw dat sterk genoeg is om met de arts een coalitie te vormen, om het probleem ernstig te nemen en er iets aan te doen…

Op deze manier raken ze uit de noodlottige paradoxale communicaties die voordien ontstaan: de nietszeggende verklaringen ,  de sociale verwachtingen ,  toewijzingen van schuld , redenen om al of niet te drinken worden in een handomdraai naar de prullenmand verwezen. Het zijn de relatie en de hefbomen om de relatie te verbeteren die aan de orde zijn. Niet de vermeende problematische relatie, het gebrek aan werk van Wim of een verdrongen kinderwens  van Julie zijn aan de orde. Wel een redelijke communicatie naar voor beide partners gewenste veranderingen in hun leven. De stap zetten van “Problem talk naar solutional talk” wordt aangegeven als het nuttigste wat kan gebeuren.

De hieruit volgende logica van dit stuk is dan de vraag : kan het uiteindelijk de effectieve medewerking  bij eenieder die zich in de  contouren van een  therapeutische relatie , hoe vrijblijvend ook, beweegt ? En is het überhaupt mogelijk om iemand te doen bewegen in een richting die hij niet uit wil? Wellicht is het antwoord: nee. Zoals de verslaafde die per definitie wil voortdoen op de vraag : “Wil je stoppen met uw kwalijke drankgewoonte?” zou antwoorden. De vraag luidt dan ook beter : hoe maak ik wat onwil is tot openheid, hoe vorm ik tegenzin of ronduit koppigheid en pessimisme om in optimistische openheid of kortweg: wat is de weg om van keuzeonvrijheid over te gaan naar keuzevrijheid?  Een boeiende hierbij horende vraag is dan : wat is de aard van het veranderingsproces dat hier op gang komt?

Veel heeft te maken met de initiële aandacht die gegeven wordt aan de persoonsvariabelen. Immers onderzoek geeft aan dat 40% van het welslagen van therapie hiermee te maken heeft ( Isebaert,2007). Hoe profileert die patiënt zich , waar toont hij interesse of enthousiasme voor?  Welke soort vader, echtgenoot, kind ( existentiële keuze) wil hij zijn ten aanzien voor hem belangrijke anderen. Hoe beschrijft hij dat precies? Wat zijn de reeds bestaande competenties en waarden waarvoor hij staat?  Wat wil hij zeker niet verliezen, wat wil hij zeker verder zetten ?  Wat spreekt hem aan: op welk sensorieel vlak gaan de metaforen het meest aanslaan?  Is het een auditieve , of de visuele voorkeursweg of is het dan weer een kinesthetisch type of een combinatie van deze voorkeuren die meest aanslaat ?  Want niemand wil het echt slecht doen en iedereen bezoekt de voor hem meest aansprekende weg als de juiste weg .

  Wat is zijn basismetafoor of standaard voor het leven dat hij leeft, waar hij zich aan meet ?  Wat is de roman die hij wil schrijven, en vooral hoe ziet hij de toekomst en de stappen die hij wil zetten, te beginnen met de kleinste stap in de goede richting ?  Ook wat soort verandering hij wenst en ziet gebeuren. Ongewilde en gewilde veranderingen zijn er sowieso .  Het uitspreken, mentaliseren en van uit het nuttigheidsperspectief bekijken  van alle relevante gebeurtenissen en betekenissen uit het leven  dienen zich hier aan. 

 

Om tot een alliantie, de fameuze ‘klik’, te komen is het enige mogelijk uitgangspunt van de therapeut  het  enorme respect voor de cliënt met zijn keuzes ,  een geloof in zijn ‘eigenste’ mogelijkheden tot heling . Startend vanuit het van binnenuit proberen aan te voelen waar die ene unieke persoon voor staat, gaat de therapeut een weg op, samen .  Meedenkend en meevoelend binnen de contouren van de gevoelens, gewoonten en de denkpatronen verblijven waarbinnen de cliënt zich bevindt, dit is de teneur, dit is hetgeen dragend is .  Een helpende suggestie hierbij is  :  als het ware ziet op dat moment de therapeut zijn eigen binnenste  in de cliënts binnenste (Skårderud,2010) .  Zoals de cliënt in het buitenste van de therapeut zijn eigen buitenste kan zien. Deze spiegeling gekoppeld aan metaforen ,  beeldspraak die sensoriëel aansluiten,  helpen doelen en waarden constant op te nemen in het gesprek .  Op een rechtstreekse  of onrechtstreekse manier complementeren voor deze actieve (zelf) valorisaties vanwege de cliënt gaan dan een katalysator zijn van verdere veranderingsprocessen .

Afwegen waar men staat en waar me naar toe wil ,  toekomstvragen afgewisseld met verwondering en bewondering van de weg die reeds gedaan is ,  daar gaat het over .  Vanuit de dynamiek en de alliantie die hier ontstaan is ,  is een gerichtheid op verandering onontkoombaar. Een benadering en evaluatie van het totale systeem waarin de cliënt zich bevindt is tevens onmiddellijk aan te orde en wordt ook voortdurend teruggekoppeld .  Is dit een verandering die de cliënt echt wil of juist onverwacht maar daarom niet oninteressant ?  Wat betekent dit eigenlijk in de realiteit voor belangrijke anderen ? Hoe reageren ze , of hoe zullen ze reageren wanneer de dingen zijn zoals gewenst? Waar gaat dit naar toe ? Hoe kan therapie hier een rol in spelen hierin?(Lefevere,2011 )

 Als dan via een interventie de negatieve spiraal  trance, waarin problemen meestal heel stereotiep ingebed zijn, even doorbroken worden. Is dit in gevoel, in het denken, in gedragsuiting of in de relationele context dat er een klein detail verschilt met vooraf. En dit maakt het iets beter.. Dan ontstaat iets meer keuze , anticiperen ,  voorspelbaarheid van eigen controle .  Plots is iets aan de orde wat hier niet verwacht werd .  Eigen keuzemogelijkheden lichten op. En samen hiermee  komt de verantwoordelijkheid voor het eigen proces er aan als een nieuwe geboorte .  Dan ontstaat een proces dat onherroepelijk is en dat de therapeut degradeert naar zijn meest logische rol ,  namelijk deze van buitenstaander in het leven van de cliënt dat opnieuw uitermate boeiend kan worden .  En waar het ondersteunende contact enkel is op de momenten dat de cliënt het nuttig vindt en dat het toegestaan wordt door de cliënt.

 

 


Even terugspoelend naar de trailer over de `vrijblijvende relatie` zien we  dat het eerste deel reeds een hoogtepunt kent. De duidelijke ommezwaai van een dubbelzinnige , tragische communicatie tussen partners naar een positieve en hoopvolle, eerlijke wil tot een nuttig gesprek is het resultaat. Dit wordt door de therapeut in de verf gezet als een verdienste van het inzicht bij zijn cliënt.

Bij de start van het tweede deel is de inleiding van het Brugse model aan de orde. Eerder lichtvoetig en met mondjesmaat wordt een en ander toegelicht. Illustrerende flashbacks tonen aan dat hulpvraag en leefwereld van de cliënt heel snel in rekening gebracht worden Dit zit in deze benaderingswijze van meet af aan ingebet. Elegant is niet het juiste  woord , wel vlot gaat het voor de cliënt om vanuit zijn vertrouwde leefwereld en uit zijn sterkte zijn prioriteiten te bepalen. Met name zijn relatie is het  die hij ten alle koste wil redden. Een eerste stap hierbij is zijn partner te kalmeren en opnieuw hoopvol te maken. In de realiteit gaat de stretch (alcohol serveren op het consult) niet zo ver. Maar de ervaring toont aan dat het aangaan van een alliantie met de therapeut door het respect dat deze toont voor de cliënt veel uitmaakt.

Het gebeuren lijkt op het eerste zicht het plot wat aan te dikken en de zaak ingewikkelder te maken. Niets is minder waar. De eindgeneriek wordt immers supereenvoudig. Heel toepasselijk wordt ze ingezet op een historische plaats, waar zelfs ook zee en land elkaar ontmoeten. Ook het nu dansende koppel ontmoet er elkaar en komt opnieuw zichtbaar, hoorbaar en voelbaar dichter bij elkaar te staan. Dit is een sprekend contact, beelden zeggen soms meer dan woorden (A.Stellemans2012)…

Deze wals is geen one million dans (waarbij nadien zoals in de bijbel het hoofd van de profeet op de tafel geserveerd wordt). Het is een eindbeeld dat met een knipoog verwijst naar de eindgeneriek van een one dollar stripverhaal. Alle acteurs worden er in hun waarde gelaten en kunnen er fijn de film uitdansen. De eindsekwens laat een terugdraaiende solo begindans zien van de toelichter van het model. Dit is tevens illustratief voor de verwisselbaarheid van beginpunt en eindpunt van de communicatie bij levende systemen.

 

 

 

Ref.

 L. Isebaert Cognitieve oplossingsgerichte therapie. De tijdstroom ,Utrecht, 2007.

 F. Skårderud e.a., Psychiatriboken, Gyldendal Akademisk, Oslo, 2010

 G. Lefevere, opleiding OGT  ,Brugge, 2011

A. Stellemans, opleiding OGT, Brugge , 2012

 

02-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
01-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DOELSTELLINGEN : 1) PRESTATIEPSYCHOLOGIE
DOELSTELLINGEN : 1) PRESTATIEPSYCHOLOGIE

Current research topics in exercise and sport psychology in Europe

Filip Boen, Bert Decuyper en Joke Opdenacker (Editors)

Ter gelegenheid van het emeritaat van Prof. Yves Vanden Auweele mikken de initiatiefnemers Filip Boen, Bert Decuyper en Joke Opdenacker op een verzameling onderwerpen die naar inhoud dicht aanleunen bij de inspirerende loopbaan van de gevierde. De titel ‘Current research topics in excercise and sport psychology in Europe’ laat aan duidelijkheid niet te wensen over.
Hieruit blijkt dat Yves Vanden Auweele zich in zijn werk liet inspireren door de definitie van Hannes Kratzer die sportpsychologie definieerde als die tak die de individuele grenzen bij de menselijke inspanning bestudeert. De voortreffelijke auteurs behandelen stuk voor stuk pertinente vragen. De wisselwerking tussen grenzen van fysieke en psychische belasting worden afgetast. De bedoeling om deze grenzen te verleggen, het adagio van de sporter, wordt vanuit het menselijk psychisch proces doorgelicht.
R. Seiler brengt de vaststelling dat jongere leerkrachten LO meer angst ervaren in hun praktijk-leeropdracht dan de meer ervaren collega’s. Taru Lintunen stelt van haar kant een waardevol model van sociaal en emotioneel leren voor dat in iedere opleidingssituatie en in het bijzonder in de praktijk van lichamelijke opleiding op zijn plaats is.
Twee Scandinavische auteurs schuiven het teamfunctioneren naar voor. Apitz bespreekt de condities in een team waarbij een plotse collaps optreedt. Vermeldenswaardig is voor hem hoe zeer negatieve reacties op een zeer betekenisvolle en expressieve manier gebracht door teamleden een soort lawine-effect genereren. Hij doet ook voorstellen om zulks te voorkomen. Stelter gaat uit van de sociaal constructivistische en narratieve standpunten bij het beschrijven van de ontwikkeling van het team en het verhaal van het team. Typisch voor hem is dat hij enerzijds het individu en zijn zingeving in deze context niet wil laten verloren gaan, maar anderzijds ook benadrukt dat het ontstaan van nieuwe teambetekenissen een deel is van een proces waarover circulair door alle leden gecommuniceerd wordt. Resultaten zijn in de focus hiervan en staan hier nooit los van op zichzelf...
Dorothee Alferman stelt bij jongere succesvolle topsporters vast dat de ondersteuning vanwege de coach veel groter gepercipieerd wordt is dan bij minder succesvolle atleten. Het betreft hier individuele sporters. Bij teamsporters is deze tendens helemaal niet aanwezig, een intensere uitwisseling met teamleden en coach wordt daarentegen wel gepercipieerd bij succesvolle teamsporters. In deze zin is vanuit percepties voorspelling van vooruitgang bij teamsporters en individuele sporters mogelijk. Dus wordt een gunstige ontwikkeling verwacht bij teamsporters bij meer sociale ondersteuning en minder instructie. Bij individuele sporters is het tegengestelde waar. J. Cruz belicht de oorzaken van stress bij de topatleet en geeft terzelfdertijd aan dat dopinggebruik als een gevolg kan gezien worden van extreem kritiekloos conformeren met de eisen van de coach. De rol van de sportpsycholoog is er een om een meer genuanceerde respons bij de atleet te genereren.
Over de typische coach-atleet-relatie ter gelegenheid van de voorbereidingen op de Olympische Spelen heeft S. Serpa het in zijn bijdrage. Van belang blijken uit zijn onderzoek ondersteuning van zowel coach als atleet. Het positief en geconcentreerd blijven ondanks onverwachte wendingen en ook een betekenisvolle relatie waarbij communicatie over veel aspecten mogelijk blijkt, is het meest belovend naar resultaten toe.
Glyn Roberts waardeert ten volle de motivationeel gunstige resultaten van de taakoriëntatie ten aanzien van ego-oriëntatie. Hij stelt echter ook vast dat competente atleten via ego-gerichtheid bijkomende motivaties ontwikkelen. Verder onderzoek over de bruikbaarheid van beide oriëntaties, die overigens onafhankelijk van elkaar zijn, is aangewezen.
Naar de toekomst wordt op een interessante manier gekeken door Johnson. Studenten sportpsychologie waarderen enkele recente evoluties, onder andere een betere acceptatie in de maatschappij vooral bij individuele atleten. Ze wensen dat in de toekomst nu ook werk gemaakt wordt van een verantwoorde sportpsychologie bij teams, in educatie en ook voor wat betreft de accreditatie.
De E.N.Y.S.P.P. stelt zichzelf voor als een vereniging voor jongere sportpsychologen, gegroeid uit de Europese masteropleiding.
Het laboratorium te Leuven lag aan de basis van de drie afsluitende bijdragen. Een eerste stuk gaat over een conformeringtendens bij de jurering van artistiek turnen. Dit valt voor wanneer informatie verstrekt wordt over de jurering van collega-juryleden. De volgende bijdrage wijst uit dat de betere opvolging door ‘experts’ van fysieke activiteit bij leden van sociaal-culturele organisaties aanleiding geeft tot een significant betere respons. Tenslotte wordt het sport-specifiek testdiagnostisch onderzoek van het psychologisch proces aan de basis van sportbeoefening toegelicht. Aanwijzingen voor consequenties voor de praktijk maar ook voor toekomstige onderzoeksvragen zijn in de drie studies gemeenschappelijk eindpunt.
Te vermelden naast de uitgebreide bibliografie van zijn werk is tenslotte het ‘geestelijke vaderschap’ van de Europese masters en zijn drijvende kracht bij het verschijnen van het Europees handboek waarvan hij co-editor is. Dat betrokkene zich verder gaat richten op ethiek in de jeugdsport en op de mogelijkheden dat sport een positieve rol kan spelen bij de betere ontwikkeling van bevolkingsgroepen is het laatste element dat zijn carrière tot op heden kenmerkt.
Gelezen door Ignace Barroo

Praktisch:
Uitgegeven door Lannoo campus, Leuven, 2006
Prijs: varieert
ISBN 978-90-209-6957-3, 188 blz.
Te bestellen bij Lannoo LannooCampus, Naamsesteenweg 203, 3001 Leuven, tel. 016 300 110, fax 016 300 119, info@lannoocampus.com, www.lannoocampus.com

Sportspecifieke stress hanteren

Voor

  1. IDEALE PRESTATIE TOESTAND
  2. PROGNOSE TRAINING
  3. DUELTRAINING
  4. VIERFAZENTRAINING

OPDRACHTEN EN FOCUS

Tijdens

TAAKGERICHT EN POSITIEF DENKEN
KORTE HERCONCENTRATIES
LANGDURIGE HERCONCENTRATIES

Na

EVALUATIES OPDRACHTEN
RESULTATEN
MENTALE STERKTE EN ZWAKTE

NIEUWE CYCLUS

Honger naar...

komt tot uiting in esthetische,

fysieke, lichamelijke,geestelijke triggers
basis wordt gelegd in sessies
concept fysieke voorbereiding
aqua fitness
aerobics,yoga en stretch
rust/herstel yin & yang,
derde oog

Mentale vereisten:

meerdere doelen; carrière planning
realistische verwachtingen
inschatting succes 60%
concreet doelen
automatismen vertrouwen
uitschakelen storingen
pluriforme verklaringen van succes en verlies

 

01-03-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
28-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.2) REVALIDATIEPSYCHOLOGIE
DOELSTELLINGEN : 2) REVALIDATIEPSYCHOLOGIE

Doseren van Bewegen

Inleidende tekst naar aanleiding van studiedag ingericht in samenwerking met  psychomotorisch therapeuten

De vraag waarom het zinvol is verschillende groepen patiënten binnen dezelfde studiedag aan bod te laten komen wordt gesteld. Er zijn meerdere argumenten hiervoor.
De rode draad van deze studiedag is immers het omgaan van de professionele hulpverlener met de limitaties fysiek en mentaal, deze vergen beiden een aangepaste doelgerichte aanpak. Opvallend hierbij is dat voor uiteenlopende patiëntencategorieën dezelfde processen aan de orde kunnen zijn. Recent ervaart men ook in de dagelijkse praktijk frequent dat bij dezelfde patiënt tezelfdertijd meerdere pathologieën aanwezig zijn.
Veel trainingsprocessen van fysiek actief zijn maar ook conditioneringen van emoties en gedragingen zijn daarenboven heel snel zeer specifiek. Iedereen heeft belang bij een aangepaste benadering. Sportpsychologen, revalidatietherapeuten, psychomotorisch therapeuten worden ook steeds meer bevraagd om hun werkwijze te motiveren maar ook hun programma zinvol voor te stellen en iedere bijsturing van commentaar te voor zien. Vandaar dat deze studiedag voor heel wat professionelen uit de gezondheidssector, maar ook uit de fitness- of sportsector een hoge mate van relevantie heeft. Een niet te missen opportuniteit die illustratief is voor de meest recente ontwikkelingen in een vakgebied waar de meest basale reflexen en conditioneringen heersen maar de gesofisticeerde geest-lichaam band de doorslag geeft voor de uiteindelijke kwaliteit!
De sprekers van vandaag gaan vanuit hun specialiteit, wat toch telkens een pigment vertoont,de klemtonen van hun specialisatie belichten . Onmiskenbaar zijn er een aantal gemeenschappelijke processen die hier op een originele en wetenschappelijke manier naar voor zullen komen. Aan de luisteraar om ze te detecteren. Als dan voor de eigen praktijk niet alleen inspiratie, maar ook concrete toegangswegen en handvaten aangereikt worden dan zijn de doelstellingen bereikt. Indien daarbij nog de relevantie van interdisciplinair werken voor de beroepsgroep van psychomotorisch therapeuten en sportpsychologen geprikkeld wordt en naar een groter vermogen stuwt mogen we gewagen van een beoogd effect.

Vangnet voor geblesseerden

1. Preventief

Onderzoek ergometrie ,tests ,mogelijkheden
Dagboek bijhouden:
's morgens en 'savonds gewicht,hartslag,
op 1O puntenschaal fitheidsgevoel 's morgens

bijbrengen principes trainingsopbouw:
stretching, tapering off,cooling down

2. Bij kwetsuur

Zo snel mogelijk duidelijke diagnose en zicht op behandeling, rust, modaliteiten en periode van herstel, en opnieuw competitief worden

Fysiotherapie naast hersteltraining
betekenis van de pijnen, graad van handicap, weg te gaan middelen, instrumenten, aantal oefeningen en tijd te gaan

3. Voor het emotioneel gedeelte

 

Ondersteunen en belonen van wil en motivatie van de cliënt

contact met de groep houden
evaluatieschema's met vooruitgang bijhouden,
realistische doelen
afleiding bieden: literatuur,tests in vrije tijd

evtl.naast evaluatie van presteren
gemoedstoestand bijhouden (positief,neutr,.neg)

terugvinden competitieritme en zelfvertrouwen: prognosetraining

aanpak blijvende moeilijkheden

 

28-02-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
27-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

27-02-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3) STRESS REDEMPTION
DOELSTELLINGEN : 3) STRESS REDEMPTION

Minder stress

Stress redemption in a youth soccer team through the Surinam Circuit

Lic.I.Barroo Az.Damiaan Ostend

Holistic model, metaphor , physiologic and psychic factor, openness

Introduction

Purpose of this pilot study is to introduce some models and metaphors which might enlarge the focus on how to tackle stress in youth soccer.
Flemish youth soccer teams analysed by C. JANNES (1998) revealed a lack openness in most of the comprised sample. This means that they demonstrated less fantasy, less esthetical intrest, less willingness to change. The’ inner part ‘such as feelings, ideas and values seem to be irrelevant to them. When this finding is contributing to the lack of creativity on the one side and the higher levels of stress and drop - out at the other side an appropriate (applied) research which tries to handle this openness factor would be most valuable.
This mentioned finding can be a consequence of the mechanistic viewpoints which are prominent in adult soccer. Only results seem to be at the demand of clubs and teams. However in developmental psychology dealing with youth the holistic point of view is favorised. It stresses on the organic growcapacities, differentiation, variability between individuals and educational steps to be undertoken. Moreover that soccer from the physiological point of view is known as an intermittent kind of effort and team sport , it is more likely that a larger focus is at the demand than merely reinforcing unidirectional vision and strategies.
An approach which takes into account both physical and psychic demands of the intermittent effort, which is called soccer,can be found in a metaphor.The so called ‘surinam circuit’ has the intention to make physical and mental praparation understandable and accessable in order to reach higher and higher levels of performing.

Method and procedure

Specialists of physical education agree upon some of the most important physical capacities which enable soccer players to play at their best. They are endurance, explosive power, speed, sportspecific motor learning( agility,pivotability,balance etc...) and suppleness. J. LIEVELD ( 1994) compared the results of young Surinams (12 -16 yrs.) with those of West-European youngsters. As a result of this measurement a better metabolic function (endurance and body power) was found for the latter group. Whereas in the former surinam group neuromotor functions ( coordination, suppleness, explosive power, speed) exceeded. The bright soccer performance of this south american (surinam)people in European top teams might be due to this physiologic difference. In this way one can hypothise that the training and development of this explosiveness ,speed, coördination and suppleness in the group westeuropeans would be most fruitful. Moreover if one could enhance psychological (hypothetical) characteristics of this surinam group ( survival spirit, openness, spontanity,direct and simple comunication,creativity)one could fit even more in a kind of admired philosophy(SANDERSON 1996) and maybe overcome the already mentioned lack of openness that is obstructive to every learning proces.
Our experience was an applied research pilot experiment. The focus was on the metaphor of the condition of the soccer player which was symbolised as the growing proces of a ‘growing tree’. The maximal capacity to oxyginate depends on the carefull development, step by step of the metabolism that has to function well, then the stem has to become stronger, the tree brunches, will develop,little supple brunches appear permitting the leaves to have the ultimate contact with the wind, sun,oxygenation and environment... Only folowing this successive direction development is possible in an appropriate way. Transfering our metaphor to the preparation field we can assume : we have to develop endurance first, then we are able to emphasize on basic power thereafter speed is in the focus, only thereafter sportpecific psychomotor learning will take place and finally mental training can be appropriatly implemented.
These five steps were disguised in several well described excercises and images. So we called the endurance tasks : club 16O (working with the sport tester, aqua jogging), the basic power work : cape canaveral ( fittness, power, steps, jumps), the speed work: eurostar ( action, reaction, starting power, frequence training), the neuromotor training: dark side ( footwork, mini foot, soccer aerobics) finally the mental training was called bingo club ( communication, challenge, irritation,regeneration, prognosis training) .(BARROO, 1997)

Procedure

We started an information program which intended to anchor the surinam circuit eight weeks before an international tournament of 12-14 years players ( n= 14). There was a brief explanation of the purpose, the necessity of this procedure to become well prepared and at the same time to feel in a good mood. Therefor an invitation to start a kind of selfmonitoring was made :as to which step of the circuit they trained ?(this was an indication how they understood the training), how they felt about their training ?( positive,negative, neutral), how their mood was afterwards ?( good,bad,uncertain). After every training session players were stimulated to go on with this kind of monitoring.
During the last three weeks of the preparation, when on the physical level a tapering off period was instigated, a new kind of monitoring was introduced. Daily they had to indicate how fit they felt i n the morning after awaking ( they had to give points from one to ten, ten meaning they felt super fit, one meaning the opposite). Further they had to continue their training monitoring. This was also the time to start informations about stress management by means of goal setting (sorting out their own stronger and weaker points), searching optimal arousal zone before the game, how to cope with irritation, prognosis training ( excercises with prediction of the result) ( KELLMAN, 1995), challenge training (doing duels). Here there was also some individual work depending on the kind of problems we detected.
During the last week one group session was held. The communication excercise subsisted of three questions: what kind of reaction do you want when you are doing something wrong? when you are in a fifty/fifty situation with a team mate, who do you want to take the ball?
What is your prognosis on the teamresult for the tournament? The expectations of the team and club responsables were set out. An attractable stretching video tape and device was handled over.

Method

Three weeks after the tournament a brief form was filled out by the players. This form consisted of four times five self-ratings dealing with the themes they met in the surinam circuit: monitoring internal cues (occilation stress/relaxation,arousal, breath,fit in the morning,keep a diary) , socializing appropriately ( irritation under controle, aware of expectations, taskoriented cohesion, group oriented cohesion,speaking out tensions), self-image ( challenging, goal setting ability, creativity, coping with stress, positive thinking on the task) , volition ( consciently training on endurance, power, speed, agility,suppleness). The five point scale rating indicated wether the behaviour took place : never, a few times,some times, often, always. They were also asked to evaluate the habitual way (retrospective rating) before the tournament and the way they evaluate after the tournament.
Our analysis of the results makes a descriptive( no statistical tests are made) comment on how the themes were scored before and after the tournament and which items seem to change most at this occasion. We also make the comparison between subjects who did already have an experience with the circuit in the year before tournament preparation.

Results

The self - rating means as a group didn’t show changes ( = differences in evaluation before and after the tournament); the mean ratings were about the same. On both occasions self rating for volition scored 3 (sometimes), monitoring scored 3 (sometimes), self image scored 4 ( often), socializing scored 4 (often).
Only some individual item tendencies were perceived such as changings in higher self -image scores 8 on14, the ability in dealing with competion stress became higher scored in 6 of the 14 ratings. Anyway 11 out of the 14 did see some changings happen , this means that only 3 didn’t have the experience of being changed . After the tournament less changes for monitoring(3) and socializing (3) were found. Volition was decremented in 3 cases whereas an augmentation was found in 4 cases. Getting more creative was noted in 4 of the cases. None was intrested in keeping a diary.
The group with one year experience did show a little less changes than the group with two years( 1 no change/5 change versus2nochange/ 6change)

Discussion

This group did show us moderate intrest in volition (consciously training will) and monitoring. The confirmation of the emphasize on self image and socializing items was more than moderate. It was also observed that individual differences among players exist : some emphasize on the more problem focused coping ( volition, self-esteem), some on the emotion focused coping ( monitoring, socializing). Some individuals used them both. The event of the stressful tournament didn’t seem to change much in the self rating of the players as a group.
However individuals admit changes: they indicate to be able to cope better with stress, to have a better self image. Changing attitude towards training intentions and differentiating this work is on the other hand an indication of some changes that might occur during the accompaniment.Some instrumental ways to cope better seemed to be instigated by the circuit, some palliative, emotion controling responses were learned in a few of the cases.
At a higher level a belief in the accessability of changing and proces to become a better player was probably introduced (outcome expectancies heightened) when one can stand the higher degrees of stress. Especially when it comes to teamresults and teambuilding manifestations (which are not studied here) we saw some remarkable evolutions happen.
The openness of mind (demonstrated in willingness to change, , emphasize on creativity ,being though enough to take new challenges)in combination with the appropiate training methods (Explosiveness, agility, neuromotor training) will ask further research and understanding.Because this most promising subject is not only giving nice results on the motivational level but is implementing a new philosophy towards education and the holistic model being the most fruitful in youth sport.

Conclusion

Although figures are scarcely convincing one can plead for this surinam circuit and for the use of the holistic educational model. The physiologic and psychic event of the understandable and easy accessable circuit throws a new light on how to learn to cope with the higher levels of stress in youth sports. Some new inspiration , tools and models in relation to the important openness characteristic were handled over.

References

BARROO,I., L’ importance d’ une preparation physique et mentale en groupe chez les jeunes footballeurs de haut niveau, proceedings colloque Louvain la neuve1997, ed. P. Godin.
JANNES ,C.R., Toestandsangst en angsttrek bij jeugdvoetballers met sportblessures.
Licentiaatsscriptie R.U.G. Fac. Psychol. en pedagog., 1998.
KELLMANN, M., EBERSPÄCHER,H, Contempory issues of psychological skill training: techniques to optimize self-efficacy in sports, F.E.P.S.A.C. congress proceedings, Brussels, 1995.
LIEVELD,J, Etnische kenmerken in de lichaamsbouw, groei en fysisch prestatievermogen van Surinaamse jongens. Doctoraal scriptie R.U.G. H.I.L.O., 1995.
SANDERSON, F., Psychology, in Science and Soccer ( Ed. Thomas Reilly), E &FW Spon, London,1996, pp 273-3O9.

 

27-02-2013 om 00:00 geschreven door ignace  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)


Inhoud blog
  • INLEIDING
  • EPISTEMOLOGIE : 1) TOEKOMST SPORTPSYCHOLOGIE
  • 3) SPIRAAL MODEL INDIVDUEEL
  • 4) ORNITHOLOGISCHE VERSIE
  • 5) SET A TEAMVISION
  • MANDAAT : 1) PORT FOLIO
  • 2) RICOH SCHUIJERS
  • 3) RELATIE ATLEET BEGELEIDER
  • 4) FRANSTALIGE TEKST
  • 5) OOSTDUITSE SPORT PSYCHOLOGIE
  • HYPOTHESES : 1) TEKST OVER TAAL
  • 2) DE EEUWIGE TWEEDE
  • 3) DE LAGE LANDEN
  • 4) DOPING IN DE SPORT
  • 5) FILMSCENARIO
  • DOELSTELLINGEN : 1) PRESTATIEPSYCHOLOGIE
  • 2) REVALIDATIEPSYCHOLOGIE
  • 3) STRESS REDEMPTION
  • 4) BEGELEIDING GETALENTEERDE KINDEREN
  • STRATEGIE EN TACTIEK : 1) SEQUENTIËLE ANALYSE
  • 2) BIO FEED BACK
  • 3) BRUIKBAARHEID BRUGS MODEL
  • translation from problem focus into solution
  • 4) PPT SF IN A SOCCER TEAM
  • 5) BEGELEIDING TOPATLEET
  • IN MEMORIAM

    Externe links
  • VVSP
  • CUBRIX
  • GLASGOW GROUP
  • OPLOSSINGSGERICHTE THERAPIE
  • MINDFULNESS
  • ILLUSTRATIEVE FILM


  • E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs