Burundi
Blues (Deel 1)
Een broer heb ik niet, wel drie zusters. Lieve
zusters, maar ik mis hem wel, die broer. Soms denk ik dat hij bestaat,
dobberend op het Tanganykameer aan het Land van de Duizend Heuvels, Burundi,
mijn geboorteland waar het opnieuw stevig hommeles is.
1962 was het, rond de paasvakantie. Kijk goed
rond, zei mij ma vanop de voorbank in de auto die ons naar de luchthaven
voerde. Het is de laatste keer dat jullie dit zien.
Ik keek mij de ogen uit het hoofd. Het huis dat
verdween achter de bocht, het gerechtsgebouw, de lanen met platanen, Stella
Matutina waar ik naar school ging, het drukke rondpunt met die agent met zijn
gekke gebaren, de markt met de dagverse vis uit het meer, de bananen, kruiden,
pataten en thee, de maniokvelden waar negerinnen met hun baby op de rug onder
hun pagne het veld stonden te bewerken, de lange rechte lijn naar de
luchthaven, de propellers van de DC-9 die gingen brullen en dan de rookpluimen
die opstegen vanuit de bergen. We verdwenen in de wolken. En ik verdween in de
herinneringen.
Het contrast kon daags nadien niet groter. Het was
koud, zo koud dat mijn oren kraakten. De tuin met eucalyptus had plaats gemaakt
voor sparren, de lanen waren straten geworden met rijwoningen en terwijl wij op
zondag op het strand keken naar de nijlpaarden aan de einder, liep ik nu elke schooldag
aan de hand van mijn neef over de Dender die zwarter was dan de donkerste
nachten in Afrika. Mijn neef vertelde me dat niemand die ooit in de rivier was
gesukkeld er levend was uitgekomen. Van de stroming, maar vooral van de
bedwelmende stank. De bakstenen muur aan de achterkant van het station leek
eindeloos. Met de kraag tot aan de oren opgetrokken, kwamen we aan de zeshoek
waar autos vanuit vijf straten naar elkaar toeterden. De zanderige speelplaats
op school was er een van betonnen tegels. Iedereen sprak dialect, en ik
algemeen beschaafd Nederlands, zoals dat toen nog heette. Dit was Aalst, waar
ik was overgeplant, ontworteld uit Bujumbura.
De blues maakte zich meester van mij, zoals
malaria. Het gaat op en af, maar het ging nooit meer weg. Soms hoop ik dat ik
die broer heb om samen de trossen te lossen en te varen naar het maanlicht.
|