Sint Antonius van Patoe, zorg dat ik mijn sleutels
terugvind, toe.
Zo zong hem overgrootmoeder dat, toen hij haar na
het brengen van een dampende en stinkende kop karnemelk, slaapwel moest wensen.
Ze zat op de rand van het hoge bed.
Ze trok haar avond kleed tot in haar schoot.
Trok de rubber ring het leek wel een Weckpot
sluitring- van over haar grijsbruine wollen vooroorlogse kousen, legde die in
het schuifje van het nachtkastje, waar ze trouwens ook van die heerlijk mooie
metalen hemdsmouw ophoudt armbanden had liggen.
Ra mocht die van haar nu en dan eens over zijn mouw
trekken, en dan paradeerde hij, als was hij een belangrijk klerk of boekhouder in de grote Brugsche Gist en Spiritus Fabriek.
Toen mocht hij haar helpen om die honderd maal op de
houten bal herstelde lange kousen, uit te doen.
De bruine en grijze wollen draad die voor het
stoppen was gebruikt, had nooit de kleur gehad van de kous, maar uiteindelijk
leek het op een borduurwerk van kruisjes, halve en hele steken, die volledig
bij de vaalkleurige kousen hoorden.
Onder die kousen, kwamen haar oude ledematen te
voorschijn.
Ze moet toen reeds in de negentig geweest zijn,
maar ze had haar huid
waarschijnlijk nooit aan de zon blootgesteld en door de wekelijkse wasbeurt met
Savon de Marseille in grote onhandige blokken die in aanvang wel een halve
kilo zwaar waren, maar zuinig werden opgebruikt tot het haast niet meer vast te
houden kleine weg-floeppende schijfje, dat kleverig in het zeepbakje opdroogde
en barsten vertoonde die nog steeds de richting aangaven waarin die
waarschijnlijk 100 jaar geleden was gekneed en gevormd.
Het leek op zacht en broos perkament, maar dan zo
soepel en dun, dat je er zelfs met een ganzenveer niet op had durven schrijven,
de zwarte inkt, uit het kleine porseleinen potje, was zeker tussen al die
minuscule nerven, die op een gebarsten kleivlakte onder een hete zon leken,
uitgelopen tot een onleesbaar aquarel van grijstinten zonder boodschap en
somber van uitstraling, terwijl je eigenlijk vrolijk je naam had willen
schrijven als was het de gips op het been van je beste schoolkameraadje.
Hoewel het vel gelig bleek tot bijna kaarsvet wit
was, kreeg het kleur door de kleine roestkleurige vlekjes die er hoe langer je
ernaar keek, hoe meer het er waren, onregelmatig over het vel waren gespat.
De kleine adertjes onder het vel waren niet
gesprongen, het leek hem dat die benen niet veel te verduren hadden gehad.
Hij wist wel beter, uit de vele verhalen van de
harde tijden, de twee grote oorlogen, de armoede in de wintertijden, de vele
kinderen, levend of vroegtijdig verloren, dat deze benen in die meer dan
negentig jaren, hadden afgezien.
Maar het leek wel een wonder, dat het lichaam niet weerspiegelde wat het
allemaal had gezien, ondergaan.
Maar er ontbrak iets aan die benen.
Waardoor ze onwezenlijk fragiel leken.
Onder die zachte, breekbare bovenlaag, zag je de
vorm van de beenderen en gewrichten.
De lang en dun uitgetrokken spieren gaven de benen
geen volume.
De huid was losjes over dit mechanisme van hefbomen,
steunpeilers, katrollen en klampen gespannen, als een vershoudfolie over de
zondagse kip waar al het lekkers van af is gepeuzeld, maar die in de koelkast
gaat om er maandag nog een bouillon mee te koken.
Er was helemaal niets van tussenlaag te vinden,
geen vlees, dat het geheel kleur zou hebben gegeven, geen vet, die deze benen
zestig jaar gelden waarschijnlijk onweerstaanbaar zouden hebben gemaakt.
Hier en daar een kleine bloeduitstorting, allicht
van het stoten tegen stoel of bank, contrasteerde tegen het bleke broze vel.
Hij hielp haar bij het afrollen van de kousen, tot
het twee kleine mutsjes waren.
Ze tilde met de hulp van haar handen eerst het ene,
dan het ander been onder de dikke dons, en leunde tevreden achterover in het
zalige hoofdkussen waar hij jaloers op was.
Ze keek even opzij naar het nachtkastje.
Zag het beeldje staan en zette in zachte toon een
vrolijk deuntje aan.
Saint Antoine de Patoe, zorg dat hij de weg
terugvind, toe.
Ze gaf hem een nachtzoen, gebaarde met haar duim op
hem voorhoofd en prevelde zacht;
Hij kijkt om zich heen en probeer in de ruimte iets
te vinden waar hij zich op kan concentreren.
Maar het lijkt hem allemaal zo vlak, oppervlakkig
en vooral niet mooi.
Hij ziet muren, ramen, deuren, beelden, altaar...
allemaal symbolen voor een geloof waar hij zich niet kan achter scharen.
Hij kan zich hier niet thuis voelen.
Niet dat hij zich door de plaats waar hij zit, op
zijn ongemak voel, maar dit geeft hem niet de rust die nodig is om
onbevooroordeeld na te denken.
Het voelt allemaal wel vertrouwd aan.
Het is hem niet vreemd.
Hij weet veel over de achtergrond van dit alles.
Hij is sinds zijn jonge jaren ingewijd in deze
geloofsgemeenschap, maar voelt zich er nu helemaal niet in thuis.
Het geeft hem alleen maar een gevoel van
bekrompenheid, kleinburgerlijke godsvrees, frustraties. Gewoon, een groot
tekort.
Met dit gezegend
water doop hij jou, Ra, in de naam van de vader, en de zoon, en de heilige
geest, Amen.
Zoveel volk rond
de doopfont.
Allemaal zo vol
verwachtingen uitziend naar wat hij in hun leven zou brengen.
Iedereen zo trots
op de nieuwe lang verwachte aanwinst voor de familie.
Alles leek goed
te gaan in hun wereld, en daar hadden ze voor hem al een plaatsje vrijgemaakt.
Hij was een
bevestiging dat het leven zoals het nu was, goed was en alleen maar beter kon
worden.
De zware tijden
van tijdens en na de oorlog waren
nu stilaan voorbij.
De doop van de
eerste kleinzoon kondigde de gouden jaren aan.
Twee zusjes keken
reikhalzend over de rand van de zwarte granieten font en wilden zijn lange
witte doopkleed niet lossen.
Ook zij wilden
een beetje van die zalf op zijn hoofdje smeren.
Iedereen dreef
mee in de euforie van het geloof
in een door god uitgestippelde gouden weg naar de hemel voor dit kind.
Oom Jos en Oom
Jacques leiden de dienst.
Wezen zijn Peter
Jean en Meter Yvette op hun plichten en verantwoordelijkheden tegenover God en
hem.
Dat ze hem zouden
bijstaan in zijn weg naar god en steunen in goede minder goede dagen.
Zij zouden de
taak van zijn ouders overnemen als deze er niet meer zouden zijn.
En daar hadden ze
tegenover god verantwoording voor af te leggen.
Ook zijn ouders
werden duidelijk ingeprent dat hun eerste taak erin bestond hem een godvruchtig
leven te laten leven en onvoorwaardelijk voor hem klaar te staan.
Niemand vond deze
voorwaarden vreemd of zwaar maar was vol vuur en overtuiging dat dit zou
lukken.
Tegelijk legden
zij alle hoop en verwachtingen in zijn schoot.
Was hij voor hen
een deel van de belofte voor toegang tot de hemel en een eeuwig leven in vrede
na de dood.
Zon heerlijk
warm gevoel van ongenaakbaarheid, perfectie, samenhorigheid en vreugde was over
de familie in lange tijd niet meer neergedaald.
De vreugde bij de
geboorte van zijn eerste zus, het eerste kleinkind, was ver overtroffen.
De lichte
ontgoocheling bij de geboorte van een tweede kleindochter was lang vergeten.
Iedereen was blij
dat ze er waren, maar nu hij er was, was de voorzetting van het geslacht een
feit en waren de verwachtingen ingelost.
Grootvader
Charles stond trots naast zijn zoon Paul, glunderde als een gelukkig kind, en
hield stevig de hand vast van grootmoeder.
Vaders zussen
voelden zich zo opgewonden.
Het leek wel of
ze persoonlijk de engel Gabriel op bezoek hadden gekregen en nog nazinderden van het onbestemde
orgasme die zij hadden gevoeld bij de aankondiging van hem geboorte.
Ze stonden er,
rood aangelopen bij, dankbaar tegenover God, zachtjes kirrend en mekaar lichte
trekjes van onderling begrip en gedeelde vreugde gevend.
Tante Ginette zou
hem alles over Latijn en planten bijbrengen.
Tante Monique zou
hem alle weetjes over het kweken van groenten en dieren vertellen.
Tante Anne-marie
zou voor hem de heerlijkste gerechte koken, zorgen dat hij altijd warm gekleed
was en de schaafwonden ontsmetten die hij langs zijn speelweg zou oplopen.
Tante Guillaine
zou altijd voor hem bidden in het klooster en hoopte dat hij op een dag voor
haar de Eucharistie zou opdragen of haar zou voorgaan op weg naar de missiepost
van Lubumbashi in Kongo.
Tante Cecile
zou hem alles tonen wat mooi is en
boeken voorlezen over heldendaden
van ridders en ontdekkingsreizigers, of fantasten als Jules Verne.
En Tante Colette
was vastbesloten hem op het rechte
pad te houden, te waken over zijn kuisheid en goede zeden als was het
haar eigen voorwaarde om de hemel te verdienen.
Zijn Peter Jean
wilde hem zo snel mogelijk handig maken zodat alle knepen van de techniek hem
eigen zouden worden.
Aan moeders kant
stond Bonpapa Richard ongeduldig te wachten tot hij hem kon voorstellen aan al
zijn collegas en vrienden.
In zijn Mercedes
had hij reeds een grote doos sigaren klaarliggen.
Hij zou hem rond
zeulen naar alle boeren in Vlaanderen waar hij op bezoek kwam als inspecteur
van de Wateringen.
Hij zou ze
aansporen hem het ploegen en eggen aan te leren.
De boerinnen
zouden voor hem dikke boterhammen smeren met een heerlijke schelle van
dhespe en hem zacht maar kordaat de warme melk uit de spenen van de koeien
laten kneden.
Later zou hij hem
meenemen naar Brussel, met zn tweeën, naar het beste restaurant van België, om
er kreeftensoep te eten en heerlijke Sol Meuniere.
Als dessert zou
hij hem op reuze Pêche Melba trakteren en dan zou hij tegen de chef, als die
aan tafel kwam om te vragen of alles goed was verlopen, pochen over zijn
kleinzoon die aan zijn jeugdige leeftijd reeds de fijne keuken kon appreciëren
en later in zijn voetstappen zou treden.
Mamy wilde hem
graag op sleeptouw als ze de zondag naar Knokke ging stappen, een wandeling in
Het Zwin, een wafel bij Marie-Siska, of op de koffie bij haar vriendinnen voor
een partijtje Bridge.
Zij was er gerust
in.
Ze voelde meteen
de eigenheid in die kleine persoonlijkheid en stond open voor alle verassingen
die dit in haar leven zou brengen.
Meter Yvette
wilde hem overladen met de liefde die zij voelde opborrelen telkens ze aan hem
dacht, en zou dat doen tot op de dag van vandaag en alle dagen die nog mochten
komen.
Tantes Matine en
Anne waren gewoon blij met een nieuw klein popje om mee te spelen, om op het
stand van Albert-Plage putten te graven en daarin een winkeltje in te richten
om de zelfgemaakte papieren bloemen te verkopen voor een of twee handjes
schelpen.
En slim als ze
waren, zouden ze hem erop uit sturen om met zijn lief gezicht en kleine handjes
bij de concurrentie de mooiste bloemen in te kopen, om ze dan zelf voor grote
volle handen te verkopen.
Of hem achterna
lopen op de pelouze voor de villa Hurle Vent en dan in het opblaasbadje met
de gieter op een douche trakteren.
Zo speels zouden
ze altijd wel blijven, die tweeling.