Ik dwaal door de straat, er loopt een traan over mijn wang. De mensen kijken op, maar steken geen hand toe.
De hoop was ik bijna verloren, de put werdt dieper voor me gegraven. Ik zag het einde van het bos niet meer, deed domme dingen en leefde alleen maar met geheimen.
Maar soms schijnt terrug de zon, voel je de warmte om je heen. Op zo een dag open je de ogen, vormt een glimlach zich om je mond. Je voelt de kracht door je lichaam stromen en raapt al je moed bijeen. Je zoekt hulp, je legt al die geheimen bloot.
Iets waarop je steunde, valt opeens weg. De muur die je bouwde, stuikt ineen. Je klimt terrug uit de put en graaft hem toe.
Wanneer je zoiets doet, ben je trost op jezelf. Na regen komt zonneschijn, de zon dringt langzaam tot jouw eigen wereldje door en je krijgt het gevoel van gelukzaligheid
|