De
lange stukken rechtdoor waren het ergste.
Hij diende zichzelf sporadisch een ferme slag in het gezicht toe om
wakker te blijven. Maar hij deed het
dolgaarne. Zijn stel stevige poten
hielden de teugels van het de drieste blok metaal onder de knoet. De treinsporen kreunden onder het gigantische
gewicht van het gevaarte. Alles werd
vermorzeld. Ook een Blauwe Vinvis en
een Opel Ascona. Niets was opgewassen
tegen 80,000 ton ijzer. De volle maan verlichtte de bestuurderscabine
voldoende. Er was maar één nadeel aan
heel de goederentreinbesturing en dat waren de zwartrijders en de
zelfmoordenaars. Hij had enkel respect
voor zelfmoordenaars. Zo leerde hij op
een avond Pepijn kennen. Pepijn de
eigenmoordenaar. Deze figuur wenste een
einde aan zijn leven te maken door zichzelf voor een rijdende trein te gooien. Lang had hij er blijkbaar niet over
nagedacht. Op een schier eindeloos lang
spoor had hij zichzelf vastgemaakt aan de sporen. Je kon hem moeilijk missen vanop minstens een
halve kilometer. Op de één of andere
bijzondere manier gaf de man licht. Dat
is nadelig wanneer je nogal stiekem eigenmoord wenst te plegen. Hij stopte de trein dus, verliet de cabine en
schokte in de richting van het hoopje wanhoop op de sporen. Het was mei.
Een Nachtegaal liet zich kortbij horen.
Twintig jaar geleden speelde ik nog met blokken, dacht hij terwijl zijn
schoenen de grote kiezels in de spoorwegbedding deden knarsen. Hij naderde een oude bekende. Dat was althans de gedachte die hem overviel
toen hij op het wanhopige reepje mens af stapte. Hoe meer hij naderde, hoe trager hij ging. De nacht had vele bekoorlijkheden. Lelijkheden vielen niet op en de schijnbare
afwezigheid van anderen werkte ontspannend. Zelf was hij niet lelijk, althans
niet op het hoogtepunt van zijn schoonheid, zo rond een jaar of elf. Nadien ging het bergaf. Hij zou zich voor zijn eigen gebrek aan
bekoorlijkheden niet ombrengen zoals de homp vlees dat zich op zo'n twintig
meter afstand op de sporen bevond. Hij
bleef staan, armen naast het lichaam, keek rondom zich en nam wat tsjirpende
insectengeluiden in zich op. Vervolgens
keek hij naar de spoorweg, die bedekt was met wanhoop. Achter hem stond zijn trein, een ferm stuk
trein.
Is u
wel?, riep hij de spoorligger toe, met de handen rond de mond een megafoon
nabootsend om het geluid beter over te brengen.
De
spoorligger reageerde niet. Althans, dat
wilde hij niet en zo had hij het zich ook voorgenomen. Zijn laatste woorden waren al lang
uitgesproken. Die waren voor zijn moeder
geweest die hem op de aarde had gezet en nu moest laten gaan. Tegen haar zin, zo hadden haar tranen
gezegd. Spoorwegman draaide zijn hoofd
naar hem toe en hoorde hem zijn vraag herhalen.
Er verscheen een glimlach op het gelaat van de man. Wat daarachter schuilging waren prachtige
momenten uit s mans leven geweest.
Onvoorwaardelijke ouderzorg, jeugdige gelukzaligheid, het hebben mogen
leren kennen van rechtvaardige, minzame en steengoede mensen.
Vindt
u dat nu werkelijk iets om te vragen aan iemand die zich voor een trein legt?
vroeg ligman met een schittering in de ogen.
Het
kon perfect zijn dat u hier per ongeluk in slaap was gedommeld of dat schurken
u hier hadden vastgemaakt.
Ligman
begon vermakelijk te lachen en voegde toe dat hij niet 'wel' was en hij op het
punt stond zijn tijd op aarde drastisch in te korten.
Met
zijn handen in de zakken staarde hij naar ligman en vouwde zijn gezicht in een
afkeurende blik. Ga 'ns van de sporen
af, ik heb geen zin om politie deze mooie nacht te laten verbrodden. De ligger verroerde geen vin.
Oprotten
kerel. Laat me niet tot ginder komen.
Hij
dacht aan een warm stel borsten, meteen nadat hij dat had gezegd. Het waren zo'n stel borsten waarbij je niet
doorhad dat het er twee waren. Het was
net een ferme boeg van een oceaankliever, de golven brekend. Je wist dat het er twee waren, maar ze waren
net één. Ze waren zo aan elkaar gehecht
dat ze een in elkaar waren opgegaan.
Geen luchtballon maar eerder een zeppelin. Een stel zware borsten op
kamertemperatuur. Daar had hij wel zin
in.
Hij
zette een enkele passen in de richting van het uitgerekte lichaam dat hierop
meteen zijn richting uit keek.
Mijn
hele leven heb ik gediend, sprak hij met zijn gelaat ferm naar hem
gericht. Gewerkt, complimenten gegeven,
gespaard, cadeaus gekocht, gezwoegd, aanbeden, gekookt en getimmerd. Op geen enkele wijze op geen enkel moment heb
ik ooit het gevoel gehad dat ik gewenst of geloofd, begrepen en geliefd
was. Nooit. Ligman begon te janken temidden van
wegdeemsterende faunageluiden.
Je
hebt nog zelfmedelijden. Dat is dodelijk
voor een zelfmoordenaar. Laat het mij
anders uitdrukken. Dat is eerder een
reden om je niet van kant te maken en van mijn sporen te gaan. En rap wat, mompelde hij stoïcijns.
Er
flitsten allerlei vrouwenborsten langs zijn blikveld. Aan het einde van de flits vloeiden ze
telkens in elkaar over tot een ééntepelige zeppelin. Uiteindelijk losten ze op, gelijk een
zeepbel. Hij werd er rustig van en vroeg
wat de treinspoorligger zoal had gedaan om den brode. Dat was niets bijzonders geweest en mocht
het iets uitzonderlijks zijn geweest, had hij er geen aandacht aan
besteed. Hij wilde terug achter het
stuur van zijn trein. Een mens is bijzonder krachtig wanneer hij dood wil. Hij was op de man afgelopen, had de hoop vastgenomen en getracht van de sporen te trekken. De man hield zich met de handen vast aan de sporen. Hij leek wel weerhaken te bezitten op zijn handen, of alleszins van die zuignappen, zo fel bleef hij de sporen omknellen. Om de man ervan te weerhouden om de sporen te sterven, plaatste hij zijn schoen tegen het hoofde van de spoorligger. Deze laatste raakte bewusteloos zodat hij hem van zijn spoor kon halen. Hij legde hem op een ander spoor waar de trein van 05:25u richting Brussel hem zou meenemen naar waar mensen geloofd, geliefd, gewenst en begrepen zouden worden.
|