Soms wou ik dat ik een vogel was. Geen protserig wezen met bonte veren, stalen testikelen en een fallus van marsepijn. Begrijp me niet verkeerd! Ik maak helemaal geen discriminerend onderscheid tussen onze gevederde vrienden, op basis van ras, geslacht of sekse. Of zij nu de trotse bezitters zijn van een kogelronde cloaca of juist lopen te pronken met een homerische fallus. Die al dan niet geschapen is in het meest roomzachte marsepijn of in het meest pansterharde titanium. Desalniettemin zou ik het liefst van al een mus zijn. Geen huismus, dat nooit, maar een kleine lieve gevederde sjilpgrage bosmus. Zo eentje die hoog in de bomen nestjes bouwt en lieflijk regenwormen aan zijn jongen voedt. Eentje die nog naïef genoeg is om te geloven in de eeuwige liefde en nog eindeloze serenades uit zijn kleine lijfje perst. Serenades die de ochtend en de avond aan elkaar rijgen met een web van ragfijn vogelgezang.
Zeker op dit moment in het bijzonder zou ik een moord willen begaan om -al was het maar voor even- in de donsachtige huid van een klein vogeltje te kruipen. Ik zou er zelfs christen voor willen worden, of moslim of jood. Wat maakt het in godsnaam uit? Religie is opium van het volk, zei ene Marx ooit. In mijn ogen had Marx gelijk. En of je die opium nu rookt, opspuit of chineest het effect blijft ongeveer het zelfde. De verschillende religies zijn slechts de diverse manieren waarop we de verdovende middelen en de geestesverengende geboden van eenzelfde onbestaande god genadeloos in onze bloedbaan knallen. Begrijp me niet verkeerd! Ik heb niets tegen religieuzen, ik heb er alleen kritiek op. Ook als wannabe mus heb ik dat recht! Zeker nu zou ik willen metamorferen tot een klein, lief musje. Nu mijn geest versuft is door de geestelijke kwellingen en de lijflijke ontberingen van een ganse dag school. Als was het een verlepte en beschimpte spons die weigert om verder ook nog maar iets te absorberen. Nu mijn lichaam trilt van spanning en zich gevangen voelt in die kooi van staal, glas en beton. Dodelijke drievuldigheid, de hemel lijkt verboden terrein.
Als ik een klein lief musje was dan zou ik ongekende hoogtes verkennen. Ik zou mijn kleine buikje rondeten met vogelzaad en vervolgens met opengesperde cloaca de liefde bedrijven op een duizelingwekkende hoogte van 1000 meter. Wie weet zou ik wel eieren leggen? Is het gezegd dat ik zal reïncarneren tot een vogel van het mannelijke geslacht? Is dat gezegd? In lieflijkheid en bemiddelijkheid zal ik uitblinken. Vogelspotters van over de ganse aardkluit zullen mij komen bewonderen en minnekozen. Omwille van mijn ranke esthetiek, mijn haarfijne aerodynamica. Ik zal schijten op de mensheid. Kleine salpeterhoudende drolletjes. Schijten op hun hoofden, hun verse kapsels die ze protserig torsen als opgeblazen dandy's beschieten met mijn zure darmsappen. Ik zal nooit meer een kat in een zak kopen. Nooit meer!
En op een zekere dag, wanneer mijn jongen oud genoeg zijn op voor zichzelf te zorgen, en ze geen voorgekauwde pieren uit mijn bek meer moeten peuteren, zal ik de atlantische oceaan overvliegeren. Hup, naar the land of the free. De Verenigde Staten van Amerika. Met mijn instinct dat fungeert als een feilloos GPS systeem zal ik in een mum van tijd het witte huis getraceerd hebben. Aldaar aangekomen zal ik mijn missie voltooien. Mijn vorte faeces achterlaten in de duurste champagne, het buffet besprenkelen en zegenen met mijn zure urine en tenslotte binnendringen in de echtelijke kamer van George en Laura Bush, het presidentiële huwelijk zal er eindigen in mineur. Ik zal hen betrappen tijdens de geslachtsdaad. Ik zal de testikelen van Bush bewerken met mijn pikgrage snaveltje. Vervolgens steek ik zijn ogen uit. Ik fladder om hen heen, drijf hen tot waanzin totdat ze zich wanhopig van het balkon storten.
Tijdens hun dans over het toetsenbord van mijn GSM trilden mijn vingers lichtjes. Subtiel, als grashalmen in een lichte lentebries. Hier had ik al lang op gewacht. Een mystieke deus ex machina aan de andere kant van de lijn. Zou die alles kunnen verklaren? Zou hij het enigma dat het leven is als een bruistablet in een glas water kunnen oplossen? Zou de bekomen consistentie pijnstillend werken en in staat zijn het levenszeer op zalvende wijze weg te masseren? De beltoon ging over. Eén keer..., twee keer..., elke keer een nieuwe..., derde keer..., op de proef stelling,...vierde keer..., voor het hoogspanningsnetwerk..., vijfde keer..., waarin mijn zenuwbanen..., zesde keer... waren verworden..., "Hallo?"
Een ietwat bekakte stem weerklonk doorheen de speaker van mijn mobiele telefoon. Op één of andere manier kwam het stemgeluid me erg bekend voor. "Hallo," zei ik aarzelend. "Ik heb uw telefoonnummer in het metrokrantje zien staan en ik dacht..." "Je dacht dat je een redder in nood wel kon gebruiken." nam de onbekende stem me de woorden uit de mond. "Wel, dan ben je honderdentien ten honderd komen aankloppen aan het juiste adres. Ik ben namelijk je heiland, je messias en je bevrijder." Ik hoorde nu dat het toch geen volbloed bekakte stem was, er was nog iets anders aanwezig. Een duistere toets die ik niet kon thuisbrengen. Ineens was ik ervan overtuigd dat ik met één of andere sinistere gluiperd te doen had. Een gefnuikte ziel die in zijn ontspoorde traject oveel mogelijk onschuldigen de verdoemenis in wenste te sleuren.
"Wie ben je?" vroeg ik. "Waarschijnlijk ben je een of andere gek die erop kickt dat onbekenden naar hem bellen. Zo'n eenzame zielepoot die op de meest hallucinante manieren contact met de mensheid probeert te zoeken. Trek je je 's avonds soms af boven polaroid foto's die je overdag stiekem bent gaan nemen op de speelplaatsen van lagere schooltjes?" Het werd even stil aan de andere kant van de lijn. De stilte werd opgevuld met een soort van kleurloze ruis. Was het magnetische ruis of was het het kraken van zijn macabere ademhaling? "Wie ik ben doet er niet toe," sprak de stem. Het leek wel alsof het geluid in een ijskoud wolkje uit mijn telefoon dwarrelde. "Ik heb vele gezichten en dus ook vele namen. Volgens sommigen heb ik bokkepoten en een sik, stink ik uit mijn bek, en dan nog wel naar zwavel. Volgens andere huist mijn ziel in het giftige lijf van een slang. Je kan het je zo gek nog niet bedenken. Ik heb het gelaat en de stem die men aan mij wilt geven."
"Wil je zeggen dat je..." "Dat ik de Duivel ben? Jazeker. Ook ik maak gebruik van de communicatiemedia die eigen zijn aan de tijdsgeest waarin ik opereer. Een duivel moet met zijn tijd meegaan, is het niet? In de middeleeuwen stuurde ik mijn heksen als sinistere doodsgezanten uit over de wereld. Nu ben ik niet langer op hun diensten aangewezen. Ik heb alle heksen reeds lang geleden van hun ambt ontslagen al zwerven hun afstammelingen nog steeds rond over deze aardkluit. Denk maar aan Marie-Rose Morel of Anke Vermeersch... Nu bedien ik me van krantenadvertenties en het internet. Heb je mijn weblog nog niet bezocht? www.bloggen.be/beelzebulanno2007, dat is mijn virtuele stokpaardje."
"Je bent een gek!" brieste ik in de telefoon. "Gek ben ik niet," zei Beelzebul. "Ik kan je redder zijn. Als je op het hekje van je GSM drukt dan verkoop je je ziel aan mij... Nooit meer pijn, nooit meer de trein van 7.51... Nooit meer..." Ik legde op. Ik wandelde het station uit. Het leek aantrekkelijk. Zielsverkoop met een hekje...
Ziekenbroeders laadden het stijfwordende lijk van het nonnetje op een brancard de ambulance in.
Een van hen rookte een sigaret.
Het liaantje van kwijl bungelde nog steeds uit één van haar mondhoeken, het slingerde op het ritme van de tijd...
Volgens mij is 2007 een héél bijzonder jaar. Het lijkt wel of dit jaar iedereen verjaart. Of gebeurt dat elk jaar? Hoe dan ook, dit weekend gaf een jarige vriend, nu een prille twintiger, zijn verjaardagsfeest. Het was een aangenaam gebeuren. We swingden onze heupen vanonder onze zweterige lijven en brachten fraaie danspassen ten uitvoer op de met bier oversmoste dansvloer. Het schonk mij de inspiratie om een klein verjaardagsgedicht uit te braken.
Tattoeages overdekken zijn ranke lijf Een vreemde snuiter, dat staat buiten kijf Een lederen jasje -80's- veel te kort Je zou haast denken, dat er iets aan hem schort
De vriendschap is er daarom niet minder om Poosje terug verliet de 19 hem met stille trom Maar vrijdag kliederde hij danspassen over de vloer Het was zijn avond, kapitein 80's stond aan het roer
Wilde palmboom, schud je cocosnoten in het rond Laat ze neerregegen over de aarde en de grond Wij staan klaar om ze op te vangen en te drinken van hun sap Laten we samen genieten van de vruchten, onze vriendschap
Gedonder op donderdag. Dat was het credo van deze dag. Het begon allemaal erg rustig in de sporen van het aloude stramien en de door en door verroeste routine van het schoolse leven. Zoals elke dag kwam ik kreunend uit mijn bedstee gekropen, in gedachten de uitvinder van de wekker geselend met titanium weerhaken en zwartleren zwachtels. Daarna spoelde ik me met een krachtige straal water langzaam het rijk der levenden in om me vervolgens in sneltempo vol te proppen achter de ontbijttafel. Cornflakes met melk. Wakgeworden granen die het elan van mijn doorsnee weekdagen op pijnlijke manier leken weer te geven. Zwemmend in een zee van weke individuen, verdrinkend en naar adem smachtend in een oceaan van vuilbruine melk. Het rottingsvocht dat gestaag uit de wonden onze verdorven maatschappij naar buiten sijpelt. Tenslotte verliet ik ijlings het ouderlijke huis, mij doodspoedend om alsnog de trein van 7.53 te halen.
Eens gezeten op het aftandse leer van de treinzitjes sloeg ik bloedrochelend en nahijgend het metrokrantje open om het haast meteen weer te willen dichtslaan. De media heeft ook nooit iets te melden, dacht ik bij mezelf. Of zei ik dat toch luidop? Een oud nonnetje, gehuld in de kleuren van de maagdelijkheid en met een massief stalen brilmontuur op haar vijgachtige neusje geplant keek me wantrouwig aan. Volgens mij zou haar brilmontuur met gemak een kernoorlog kunnen doorstaan. Artifact van het mensdom. Haar blik sprak bijbelse boekdelen. Haar puriteinse mond tuitte ze in een venijnige rozet van korstig droog vlees. Ik zond haar mijn wegzap-blik en vergat haar...
Als je maar hard genoeg je best doet ben je in staat om iemand weg te zappen, daar ben ik van overtuigd. In deze televisionele samenleving zou dat kinderspel moeten wezen. Wat zou dat heerlijk zijn, het wegzappen van al die wantrouwige blikken, al die bitse gelaatsuitdrukkingen en al die liefdeloze godverlaten ogen. Weg ermee! Naar een onbestemde strook van duisternis ergens tussen het nu en het nooit. Zie ik het somber in? Ik rochelde nog wat in het aluminium vuilbakje dat zo onhandig tussen de vloer en het tafeltje geprangd was. Geen bloed meer. Dat was positief. Prompt vielen mijn blikken op een klein artikeltje -een adevertentie- dat enigszins verloren stond tussen al die andere bombastische verzoeken: Goudlokje zoekt bodybuilder om eens stevig mee van bil te gaan, Al Gore zoekt gat in de ozonlaag, eekhoorn zoekt stier, Eendagsvlieg zoekt begrafenisondernemer, Guy Verhofstadt bedankt prinses Mathilde voor het triootje, prinses Mathilde biedt haar welgemeende excuses aan aan Filip, Filip die een zelfmoordaankondiging poneert, etc.
De advertentie die enkele verwonderde blikken wist te ontlokken aan mijn stoïcijnse gelaat ging als volgt: 'Voel je jezelf als een bommeltrein die elke dag noodgedwongen hetzelfde traject moet afleggen, vervloek je de uitvinder van de wekker, rochel je elke morgen bloed door je rot te haasten op weg naar je trein? Ik heb de remedie! Bel 00-00.00.00!' De remedie... Zou die bestaan? Wie zou de oplossing in pacht hebben, vroeg ik me af. Wie?? Wat voor nummer is dat? Alleen maar nullen... Ik nam me voor om het nummer te proberen van zodra ik door de mond van dit blikken monster het perron zou opgespuwd worden. Je weet maar nooit.
Intussen ging ik verder met het schaamteloos aanstaren van mijn medereizigers. Vermoeide gezichten, blauwe wallen rondom onneembare oculaire vestigingen, een overdaad aan parfum om de zure ochtendgeurtjes te maskeren. Mijn blik gleed terug over het nonnetje.
Ze zag er koud en doods uit. Ogen gesloten. Brilmontuur op half zes. Een straaltje kwijl bungelde als een onwillig liaantje uit één van haar slappe mondhoeken.
Ze was dood. Dat wist ik wel zeker! Spontane hartstilstand. Het kan iedereen overkomen.Wérkelijk iedereen!
Maar kan het iemand wat verdommen?
(Lees in de volgende episode wie het bizarre specimen aan de andere kant van de lijn is.)
De houten trap van het woonblok kraakte en kreunde onder
mijn voeten. Het leek wel een vermolmde hoop die toevallig ineengestort was tot
een trapachtig gedrocht. In het gangpad van mijn benedenbuur lag een jongen met
een spuit in zijn arm. Mijn benedenbuur in kwestie is een drugsdealer. Wat voor
drugs? Hoor ik je hardop denken. Alles, eigen brouwsels en fantasietjes
incluis, wérkelijk alles wat er op de illegale markt en in fantasialand te
verkrijgen valt. Het is vooral door die geïmproviseerde elixirs van de buurman
dat de junks dikwijls niet verder geraken dan de traphal. Ofwel verkeren ze in
zulk een verregaande toestand van extase dat hun benen gewoonweg als gesmolten
elastieken onder hen wegglijden ofwel vallen ze gewoon dood. Of in een coma als
ze geluk hebben. Of noem je dat juist ongeluk? De waarde van hun amechtige levens
in acht genomen. Plots vloog de deur van mijn buurman wild open, rauwe muziek
bulkte naar buiten. Het was iets van de Sex Pistols, vermoedde ik. God save the
queen? Ik vind het lang geen slechte muziek al is het een stijl die ik
tegenwoordig eerder toedicht aan pubers die nog op zoek zijn naar zichzelf en
het gemis aan persoonlijkheid plachten op te vullen met bonte kleren en
amechtige kapsels.
Godverdomme! brulde mijn buurman. Hoeveel keer heb ik je
al niet gezegd dat je het moet laten om in mijn traphal te spuiten?!
De junk murmelde iets onverstaanbaars. Het enige wat ik
eruit kon opmaken was dat hij nog leefde en niet aan een overdosis het leven
gelaten had zoals ik aanvankelijk had begroot.
In onze traphal... deed ik mijn duit in het zakje. Ik koos
ondubbelzinnig de kant van mijn buurman. Niet op de laatste plaats omdat ik een
bloedhekel heb aan junks maar toch vooral omdat ik mijn buurman te vriend wilde
houden. Het is een zware jongen en daarmee doel ik niet op de homerische
bierpens die als een enorme lap dood vlees over zijn leren broeksriem
gedrapeerd hangt. Hij beheerste klaarblijkelijk wel de geheime codetaal der
junks:
Ik wéét dat het goed spul is en dat je nauwelijks kan
wachten. Het is immers mijn eigen specialiteit. Je zou eens moet wagen om het
slecht te vinden, verdomde onderkruiper die je bent. Scheer je weg of ik roep
de hulp van Loebas in.
Loabas is zijn geliefkoosde buldog. Een dantesk beest met
een muil waarin je probleemloos een cordon F16s zou kunnen parkeren en tanden die met gemak
het panster van een Leopard tank zouden kunnen doorboren. Als was het warme
boter. De ogen van het dier spuwen vuur en haat alsof het gratis is in deze
wereld en zijn adem riekt naar verjaarde tenenkaas. Het zou een monster uit één
van mijn nachtmerries kunnen wezen. Die naam deed iets bij de junk. Niet langer
in staat om op zijn uitgeteerde benen te staan maar toch bevangen door een
onbedaarlijke drang om te vluchten liet hij zich maar van de trappen rollen.
Een halve minuut later kwam hij tot stilstand. Een luide bons en een
misselijkmakende krak galmden door de traphal.
Dat doet hij nou iedere keer! deelde mijn buurman me mee.
Niet zonder enige leedvermaak weliswaar. het is één van mijn meest frequente
klanten. Hopelijk is hij niet dood. Ach wat, je raapt ze toch gewoon weer uit
de goot. Goede morgen trouwens.
Goede morgen. Repliceerde ik plichtsgetrouw.
Zin om even een pilsje te nuttigen in mijn nederige woonst?
Buren onder elkaar...
Ik wierp een ostentatieve blik op mijn horloge. Het was nog
maar tien uur in de ochtend. Een beetje vroeg, vind je niet? Ik heb nu eenmaal
niet de gewoonte om mij voor het middaguur al aan dronkenmakende dranken te
bezondigen. Ik wens toch een beetje op mijn gezondheid te letten. Bovendien zou
het niet bij een pilsje blijven, wist ik, de buurman zou zo weer met één van
zijn brouwsels op de proppen komen.
Nee, dank je. Ik heb haast. Een andere keer. Wees ik zijn
voorstel op diplomatische wijze af.
Andere keer, ik hou je eraan. Riep hij me na terwijl ik
verder de trap afdaalde.
De junk lag nu opgerold tegen de muur op de
benedenverdieping. Zijn been lag erbij in een vreemde hoek en op zijn voorhoofd
gaapte een open hoofdwonde.
Zielige slak. fluisterde ik.
Inkrimpend en pruttelend door de zoute smaak van het leven totdat je
helemaal opgelost bent en niemand zich ooit nog je bestaan zal herinneren. Gaat
het bij iedereen niet een beetje op die manier? Uit stof geboren en tot stof
wederkeren. Cyclus van het leven. Een vonkje dat nauwelijks het oplichten waard
is in de duisternis van de eeuwigheid en het koude tikken van de tijd
nauwelijks kan verwarmen. Ik verkocht de junk nog snel een trap in de ribben en
wandelde de straat op.
Allerbekoorlijkste sympathisantes en sympathisanten,
Post-weekendbleus, de luxekwaal bij uitstek. Je kent dat wel: ledematen die aanvoelen als uitgewrongen vodden, de alcohol die nog stiekem nazindert in de diepste krochten van je uitgeperste lijf, huilende spieren en wallen onder je ogen. Wallen die geschikt zouden zijn om een middeleeuwse burcht te beschermen tegen een 10000koppig leger van schuimbekkende saracenen en bloeddorstige moren, met daaronder twee blinkende slotgrachtjes van wegsijpelend oogvocht. Vermoeide ogen, doodgekeken op de wereld en een krampachtige strijd voerend om open te blijven voor het levenslicht van alledag.
Elke week opnieuw stuur ik mijn vlot door het slop van de weekdagen, de weekends als welgekomen eilandjes van verpozing in die stille oceaan van pikzwarte verveling. Nuja, tijdens de week onderneem ik doorgaans ook wel het nodige ter ontspanning, maar toch... Maar wat blijkt telkens weer na elk weekend? De vermoeidheid is groter als ooit tevoren, de blues slaat als een stalen smeedhamer mijn voorhoofd aan diggelen. Het weekend ligt achter mij, vormt slechts een sluierachtige herinnering die mijn zicht op het heden vetroebelt.
Ook vandaag vormt hier geen uitzondering op. Integendeel. Zaterdag bezocht ik immers de Weerdse Bierfeesten. Weerde is een kluchtig boerengehucht. Als de aarde plat was geweest, zoals een overheerlijke pizza margharita als het ware, dan zou Weerde een of ander aangebrand vlekje zijn op de buitenste deegrand van de korst. De koe is er nog heilig, het varken een icoon en de kippen bepalen er nog steeds het levensritme van het plebs. De haan heeft er meer macht en inspraak dan de burgemeester, die getooid gaat in boerlijke vestimenten en rond zijn middel een ongelooide ossenstaart heeft gebonden. Als surrogaat voor de burgemeesterlijke sjerp.
Het exorbitale klootjesvolkgehalte van de Weerdse agglomeratie ten spijt waren de bierfeesten in mijn beleving toch een groot succes. Er was sfeer, een ruim scala aan smaakbieren en een mooie setlist, verzorgd door één of andere Galaxiaanse Discobar. De naam ervan ontgaat me even... Bovendien is er mij een zeer bijzondere ontmoeting te beurt gevallen. De locatie, alwaar desbetreffend rendez-vous plaatsvond, is iets minder luisterrijk van aard. Het gaat namelijk om de sanitaire voorzieningen van het festijn. 'Sanitaire voorzieningen' is misschien een iets te eufemistische woordkeuze. Stronthuis, schijthol of kaktempel zou mogelijks meer op zijn plaats zijn.
Ik was dus gezeten als een keizer in het schijtpaleis, zachtjes persend en genietend van dit o zo bekende gevoel van bevrijding en verlossing -verdere plasticiteiten zal ik jullie besparen- toen ik toegesproken werd door een timide piepstemmetje. "Ben je boedhistisch?" What the fuck? dacht ik bij mezelf. Was het mijn kromgeslagen verbeelding. Had ik teveel gedronken? Was ik aan het vliegen op de klapwiekende vleugels van een nakend delirium? Neen, ik voelde me nog relatief nuchter... Ik keek rond... Wat verwachtte ik nu voor gezelschap binnen de omwalling van die plastieken kakburcht? Het enige levende wezen in mijn directe omgeving was een dikke strontvlieg die zich had neergevleid op het papier van de WC rol.
"Ja, ik ben het die je zonet heeft toegesproken. Sla me niet dood, dat heb je al eens gedaan! Ik ben het wel degelijk. De strontvlieg." Mijn adem stokte. Ik wist even niet meer waar ik het had. Ergens in mijn binnenste trilde een onzichtbare snaar van afschuw en walging. Vevruld van rudimentair ongeloof boog ik voorover om de strontvlieg beter te kunnen bekijken. "Je adem stinkt naar alcohol." beet de strontvlieg me toe. "Wel heb je ooit..." stamelde ik. "Moeilijk om te geloven, hé!" zei de strontvlieg. "Vroeger zou ik net als jij gereageerd hebben. In het verleden was mijn leven gebaseerd op seculiere liberale principers. Nu domineert de Ying en de Yang. Het boedhisme viert in mijn beleving hoogtij. Mijn geloof is het fundament waarop mijn existentiële tempel gebouwd is. "
"What the fuck?!" zei ik nu luidop. "Weet je niet wie ik ben?" vroeg de strontvlieg enigszins tekortgedaan. "Wel...nee..." zei ik eerlijkheidshalve. "Ik ben Bart Somers. Gereïncarneerd in de gedaante van een ééndagsvlieg. Ik bevind me nu letterlijk in de avond van mijn leven. Benieuwd wt het hierna zal worden. Bon, waarom ik je opgezocht heb... Ik heb me de ganse dag afgevraagd waarom je me eigenlijk vermoord hebt. Ben je een socialist? Een anti-liberaal? Is het mijn kapsel? Mijn woedeuitlokkende babyface?" "Niets van dat alles, Bart," zei ik. "Ik dacht dat je lid was van de KGB."
Voor mij was de kous af. Ik had geen verdere behoefte aan die onzin. Prompt richtte ik me op, richtte mijn lid op Bart en spoelde hem weg met een hete straal urine. De avond van zijn leven werd plots nacht. Een bruuske overgang.
Vervolgens ontvluchtte ik de plee en liep de feesttent weer binnen. Het feestgedruis ging onverstoord verder. 'The Fly' het zevende nummer op het album 1991 van U2 vulde de tent op met zijn typische geluid. Condens druppelde naar beneden...
Zoals jullie reeds weten is het mij op de dag van de arbeid te beurt gevallen om niemand minder dan God himself te ontmoeten op een avondlijke zuipcontest bij de Westmallense paters. Deze transcendente ervaring zal ongetwijfeld het verdere verloop van mijn leven drastisch omspitten. Vanaf heden zal je me noch op vloeken noch op het ijdele gebruik van Zijn naam kunnen betrappen. Mijn moeder en vader zal ik thans eren en ik zal geen afgodsbeelden meer vereren. De gouden stier die trouw op mijn nachtkastje pronkte heb ik sito presto het raam uitgezwierd, helaas kwam deze op funeste wijze op het hoofd van mijn bejaarde buurvrouw terecht. Achtentachtig winters aan levenservaring in één klap de vergetelheid in gekatapulteerd. Het leven is o zo broos. Als een eierschaal op volgesneeuwde winterdagen, stervende sterren in een jankend universum, dat zijn wij. De zonde van de kortheid, de pijn van het verlies. Zou je er niet om huilen?
Als een verlicht despoot was God gezeten aan één van de eikenhouten tafeltjes in de refter van het kloostergebouw. Zijn reeds verbruikte Westmalle's stonden in een hallucinante trein voor hem opgesteld. De Siberië express zou het op de sporen moeten doen van schaamte. Ik telde er maar liefst vijfendertig. Rond God lagen een dozijn geradbraakte paters die reeds bezweken waren aan een overdosis van hun eigen arbeidsvocht. Gefnuikte zielen, door het slijk gehaalde lijven, hier en daar een levensmoe gezicht begraven onder een plakaat van opgedroogde kots. Kletsnatte haren, bevrucht met een mengeling van dronkemanszweet en verdwaald braaksel, opgedroogd tot krankzinnige punkkapsels. God lachtte als een boer met kiespijn, tuitte zijn lippen en klokte algauw nog een Westmalle naar binnen.
"Ha, sterveling!" sprak God. "Ben jij ook stoutmoedig en dwaas genoeg om het tegen mij op te nemen?" "Welnee," zei ik. "Ik ken mijn plaats in het universum, ik ben slechts een onbeduidende paria." God bulderde van het lachen. Een walm van verteerde alcohol sloeg me als een vuist van Mohammed Ali in het gezicht. "Jezus Christus!" zei ik vol walging. "Dat is mijn zoon." bevestigde God. "Ze zeggen dat Maria slechts de draagmoeder van mijn goddelijke vrucht was, maar jongens, reken maar dat het er die nacht heel wat minder beschaafd aan toeging als ze in de bijbel beschrijven. Maria gilde haast de ganse straat bijeen toen ik bij haar binnendrong met mijn goddelijke lid. Volgens mij was ze niet veel gewoon. Die Jozef was een loser. Een loser, zeg ik u. Maar wat wil je? Het was immers een timmerman."
"So what?" zei ik. "Alle timmermannen zijn losers," lalde God. "net zoals de rest van het mensdom overigens. Kijk naar die godverdomde paters. Ze kunnen niet eens tegen de alcohol die ze zelf brouwen. Stuk voor stuk drink ik hen onder tafel. En nog veel dieper als ik dat zou willen. Maar ik ben mild, een milde vader die hoedt over zijn verdwaalde szchaapjes." "God?" "Ja, sterveling." "Zou ik U iets mogen vragen?" "Je mag me alles vragen, behalve om een wonder of een blowjob." antwoordde God. Hij schuddebuikte van het lachen, speekseldruppels lancerend vanuit de roze rozet die ergens diep begraven lag onder zijn klittige, grijze baard.
"Wel," zei ik. "Sommigen, en tot voor kort behoorde ik tot die sommigen, zeggen dat je niet bestaat. En dan wel omdat er zoveel slechte dingen in de wereld gebeuren. Waarom, God, laat je..." "Je?" bulderde hij. "Ik wens met U aangesproken te worden. Ik walg ervan als stervelingen het aandurven om mij te tutoyeren." "Sorry," verontschuldigde ik me schielijk. "Waarom laat U -ondanks het feit dat U almachtig bent- toch zoveel onheil over de aarde neerdalen? Neem nu 11 september..." "11 september..." reminisceerde God. "De mensen weten er niets van. Er zaten helemaal geen zelfmoordterroristen achter die vliegtuigkapingen. Dat is je reinste bullshit, om het in menselijke termen uit te drukken..."
"...het was mijn goddelijke hand die de Boeings als pikvogeltjes in het WTC deed boren. Je vraagt je af waarom? Het antwoord is even goddelijk in zijn eenvoud als in zijn gronden. Ik krijg de kanker van die hoogbouw! De mens probeert de hemel te beroeren met zijn mastodonten van glas en staal. Ze willen de wolken krabben maar dat heb ik voor hen niet voorzien. De mens moet eens beseffen dat ze niet veel meer zijn dan de kakkerlakken die in het duister van hun stadsriolen rondscharrelen. Het enige wat jullie op die slijmerige insecten voorhebben is jullie eigen deerniswekkende hoogmoed. De mens leerde niet uit de toren van Babel, wel, 11 september was het vervolgd op dat epistel." "Maar er waren toch terroristen?" vroeg ik. "Die waren er, " gaf God toe. "Doch, het waren slechts stromannen. Pionnen met de juiste huidskleur en afkomst om de ramp voor jullie wat verteerbaarder te maken."
"Ach zo," zei ik. "Weet je wat nog verteerbaarder is?" wilde God weten. "Euh..." "Een Westmalle Tripel natuurlijk."
We ontkurkten beide een Westmalle en zetten het schuimende trappistenvocht aan onze lippen.
Aangezien ik niet aan jullie intelligentiepeil durf te twijfelen neem ik maar aan dat het niet aan jullie voorbijgegaan is dat de scheurkalender gisteren iets moeizamer als anders de nieuwe maand inluide. Het was immers de eerste dag van de maand mei en dan neemt zelfs onze teerbeminde scheurkalender -houvast in de ruimte-tijd en trouwe moppentapper- al eens graag een dagje vrijaf. Eén mei, de dag van de arbeid! Heeft iemand onder U zich ook al eens afgevraagd waarom 1 mei de dag van de arbeid werd gedoopt, ondanks het feit dat er uitgerekend dan juist niet gewerkt wordt? Ironie ten top...
Hoe dan ook zullen sommigen onder jullie de binnenstad wel onveilig hebben gemaakt met dol wimpelgezwaai en volborstig liederengezang. Socialistische leuzen scanderend en kameraadschappelijke strijdliederen aanheffend. Gehuld in passende vestimenten, dieprood als de ondergaande zon, voorbode van een nieuwe veel te korte nacht voor een veel te lange werk- of schooldag. Anderen zullen zich dan weer achter de donkerblauwe garde van Grote Smurf geschaard hebben. Grote Smurf, die zijn oldschool lag-me-alstublieft-uit-uilenbril wijselijk heeft ingeruild voor een iets hipper en minder gedateerd exemplaar. Grote Smurf die gebukt gaat onder een bos van stroharen die schreeuwen om niet gezien te worden. Grote Smurf die diepblauw bloed in zijn aderen heeft stromen en met zijn Engelse spraak het zelfde effect heeft als een veer tussen de tenen. Grote Smurf -alias Guy Verhofstadt- die nog stiekem nagrijnsde van zijn nachtelijke intersectie met prinses Mathilde.
Ikzelf deed niets van dit alles. Ik ben een dagje op retraite gegaan in het klooster van Westmalle. Voor een dagje heb ik me vermengd in het existentiële beloop van de authentieke Westmallense paters. Het warm water hebben zij niet uitgevonden, maar wel iets veel beters, de koning der trapisten. Goudblond als de haren van Mathilde, overdekt met een schuimlaagje als een zomers wolkendek. Heerlijk! Gisteren kwam ik tot de ontdekking dat de paters leven als...nuja...paters. 's Morgens om 5.00 uur uit de veren, dan de ochtendlijke litanie bedrijven, gevolgd door een halfuurtje zelfkastijding. Hierna bier brouwen om daarna over te gaan tot het middagbed en het middagmaal. Vervolgens volgt er nog een halfuurtje zelfkastijding om daarna terug de draad van het bierbrouwen op te nemen. Om af te sluiten gaat men opnieuw over tot een half uurtje zelfkastijding, als opwarming voor de avondletanie. Daarna...zuipcontest!!!!! Hij die de meeste trappisten weet te versmaden mag de volgende dag als god in Frankrijk leven. Dat wil zeggen: hoeren, drugs en rock 'n roll...
De winnaar was...
Niemand minder dan...
God Himself...
God had ter gelegenheid van de eerste mei ook besloten om een dagje vrijaf te nemen om broederlijk Westmalle's te komen versjouwen bij zijn begunstigde Paters. God zag er beeldig uit in zijn lange grijze baard en zijn sjieke Joodse gebedsgewaad...
Meigroeten!
(Lees volgende keer hoe ik met God de conversatie aanging)
Ik ben Tim
Ik ben een man en woon in Mechelen (België) en mijn beroep is Part-time student/ Part-time messias.
Ik ben geboren op 15/07/1987 en ben nu dus 38 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Lezen, schrijven, gitaar spelen, hardlopen, scouts, noem maar op,...