Ik had me het Planetarium* in Genk groter voorgesteld. Vraag me niet waarom. Ook het zaaltje waar de lezing plaats vond, bleek kleiner dan ik had gedacht. Dat alles kon niet gezegd worden van Stijn Meuris, die was letterlijk en figuurlijk groter, veel groter, dan ik had durven hopen. Wat een présence!Wat een uitstraling!
Stijn Meuris begon niet met dat laatste hoofdstuk, wat alweer veel vertelt over mijn inschattingsvermogen. Meuris startte gewoon bij het begin, en dat begin bevond zich in Neerpelt waar de zestienjarige Stijn in de warme zomer van 76 uitkeek naar een geschikte hobby. Hij geraakte in het woordenboek niet verder dan A , maar besefte gelukkig tijdig dat astrologie bullshit was. Astronomie daarentegen leek hem een betere keuze. Al vlug had hij door dat sterrenkunde de wetenschap der wetenschappen is. Zijn hobby werd dan ook snel een passie; een passie die hij op een begeesterende manier met ons deelde.
Even tussendoor. Stijn Meuris is een begaafd spreker, dat heb ik al verteld. Ik heb echter geprobeerd op zoek te gaan naar zijn trukendoos, naar wat precies zijn lezing zo levendig en interessant maakte. Natuurlijk is er de humor die het ontspanningsgehalte hoog houdt, je hebt niet de indruk dat je in een klas zit. Het is ook telkens verbazingwekkend hoe Meuris zulk een moeilijke materie weet te kneden in verteerbare brokken. Voorts geeft hij soms de onwaarschijnlijkste vergelijkingen om zijn informatie erin te prenten.
Back to business! Binnen onze kosmos bevindt zich ook ons zonnestelsel, en als je het hebt over een zonnestelsel, dan start je best bij de zon. Dat deed Stijn dan ook. Onze zon ontstond zon 4.57 miljard jaar geleden. Rond deze zon draaien planeten, acht om precies te zijn. Het zijn er even negen geweest, maar Pluto hebben ze er terug uitgekieperd. Die planeten overliep Stijn rustig en hij begon met degene die het dichts bij de zon ligt. Hieronder een korte samenvatting (geïnteresseerden kunnen meer lezen in het boek, hoofdstuk De zon en zo):
Mercurius
Deze planeet kent enorme temperatuurschommelingen omdat ze geen atmosfeer heeft. Op Mercurius kunnen de temperaturen oplopen tot een paar honderd graden Celsius. Veel te warm voor ons dus.
Venus
Dan maar naar Venus, een planeet waar het altijd bewolkt is. Niet prettig daar te vertoeven, te meer daar de omliggende atmosfeer zorgt voor een broeikaseffect om u tegen te zeggen.
Aarde
Deze derde planeet in het zonnestelsel dient niet meer voorgesteld te worden. Die draait nog even mee, ten minste zon kleine vier miljard jaar lang, en dan zien we wel.
Mars
Deze vierde planeet is de enige planeet in ons zonnestelsel die een vergelijking met de aarde kan doorstaan. Als het hier op aarde wat te druk wordt met zn miljarden mensen, dan kunnen we misschien uitwijken naar onze buurplaneet. Het enige probleem is dat we er misschien wel iets langer over doen dan gepland om daar te geraken. Ik vrees dat het een ticket enkele reis wordt.
Mercurius, Venus en Mars worden ook weleens de terraplaneten genoemd, gewoon omdat ze veel weg hebben van de aarde.
Jupiter
Nu wordt het pas echt serieus. Op een afstand van 778.000.000 km van de zon hangt het grootste en meest indrukwekkende hemellichaam uit ons zonnestelsel, Jupiter. Deze planeet telt maar liefst 63 manen en bij iedere nieuwe ruimtemissie ontdekken de wetenschappers er nog nieuwe.
Saturnus
Sla eender welke strip erop na, als er een planeet in voorkomt is het meestal Saturnus. Een bal met een ring rond. Deze gasvormige planeet is iets kleiner dan Jupiter, maar telt toch ook 61 manen.
Uranus
Heel ver weg van de zon ligt haast in het donker de ongezellige planeet Uranus. De kleur van deze planeet is cyaanblauw en de samenstelling is hoogst giftig. Niet echt uitnodigend.
Neptunus
Deze planeet kan je het tweelingbroertje van Uranus noemen, m.a.w. ook daar kan je best wegblijven.
Even tellen. Ik geloof dat we er acht hebben gehad. Dat zijn dus de planeten van ons zonnestelsel. En hoe zit het dan met Pluto? Dat is een triest verhaal.
Pluto
Dit miniplaneetje is in feite een achteropkomertje.Het werd pas ontdekt in 1930en heeft niet echt de kenmerken van de andere planeten. Pluto was een meelopertje en de insiders wisten al langer dat Pluto niet meer was dan een planetoïde. In 2006 hebben de wetenschappers Pluto, de mislukte planeet, dan ook gedegradeerd.
Na de voorstelling van ons zonnestelsel zat de lezing er ongeveer voor driekwart op. Meuris had zich daarbij trouw gehouden aan de opbouw van zijn boek. Hij ging ook nog even in op de andere zonnestelsels binnen de Melkweg. Ten slotte maakte hij wat tijd vrij om vragen te beantwoorden. Na de lezing kon je eventueel bij Meuris terecht voor een gesigneerd exemplaar van Stijn & De Sterren.
Het handboek van Stijn Meuris over het heelal en omstreken is een echte aanrader. Ik sta niet alleen met deze mening.
Na de fel gesmaakte zesdelige Canvas-reeks genaamd Stijn & Het Heelal kon een boek niet uitblijven. Zeker niet in 2009, het Internationaal Jaar van de Astronomie. Dus zette Meuris zich aan het werk.
Stijn Meuris, als kind al gefascineerd door het onmetelijke universum, gidst in Stijn & De Sterren Een Handboek Voor Het Heelal En Omstreken de lezer langs het pad der planeten, sterrenstelsels en bij uitbreiding het hele heelal. Waar komt het vandaan en waar gaat het in godsnaam naartoe? Wetenschappelijk verantwoord, uiteraard. Maar ook voorzien van filosofie en gedachten, Meuris-stijl.
Een wondere publicatie. Want als Stijn Meuris naar de sterren kijkt, dan zingt ie een flink stukje stiller.
·Dat, mits een duidelijke uitleg, ons zonnestelsel heus niet zo moeilijk in elkaar zit.
·Dat Meuris een begenadigd verteller is die meer in zijn mars heeft dan geef me een kus!
·Dat wij allen nietiger zijn in dit universum dan dat we soms durven denken.
LEES STIJN MEURIS & DE STERREN, OF BETER NOG, GA NAAR EEN LEZING VAN STIJN MEURIS. IK GARANDEER JE DAT JE IN DE TOEKOMST NAAR ANDERE STERREN ZAL KIJKEN DAN DIE VAN DE DANSVLOER, HET WITTE DOEK, DE RODE LOPER,
Kunst, daarover wil ik het deze week hebben. Dat weet ik met zekerheid als de schuifdeuren van de plaatselijke bib zich langzaam voor me openen. Het liefst van al wil ik iets meer te weten komen over schilderkunst, dat is voor mij onontgonnen terrein. De boekrekken puilen uit met grote, zware boeken over de geschiedenis van de schilderkunst. Rembrandt, Van Gogh, Gauguin, Picasso, Neen, het moet echt iemand zijn die ik nog niet ken.
Dan valt plots mijn oog op een kleine, rode dvd die verborgen zit tussen al die grote boeken. Een knalrode hoes met daarop een gek, kinderlijk getekend mannetje met daar rond korte zwarte strepen als zonnestralen. Waar heb ik dat nog gezien? Dat figuurtje ken ik! Maar van waar? Even lezen op de achterkant van de dvd.:
De artistieke erfenis van kunstenaar Keith Haring is overal: zijn kleurige, speelse, grafische en cartoonachtige afbeeldingen sieren muren, posters, T-shirts, horloges en staan in het collectieve geheugen gegrift. Daarmee heeft de (te) jong overleden Haring zijn oorspronkelijke ideaal waargemaakt: kunst moet er zijn voor iedereen.
Nu weet ik weer! Mijn nonkel heeft jarenlang rondgelopen met zon T-shirt. Vandaar ken ik dat figuurtje. Hierover wil ik meer weten. Keith Haring, die is van voor mijn tijd, ik heb die naam nog nooit gehoord, maar zijn figuurtje ken ik wel. Ben ik dan echt zo ongeletterd op cultureel vlak. Thuis even testen. Mijn broer Gertjan kent het figuurtje ook maar kan er ook geen naam opplakken. Mijn vader kent dat gekke mannetje ook, weet dat die kunstenaar jong gestorven is, maar komt niet op zijn naam. Dan maar mijn moeder: Dat is Keith Haring. Hebben we daar vorige zomer geen werk van gezien in de Modern Tate te Londen? Ik word stil en denk na. Ik heb daar in dat grote museum veel gezien, maar ik begreep er weinig van. Na enkele zalen interesseerde dat museum me in feite niet meer. Teveel schilders, teveel namen, teveel stromingen, Tijd dus nu om dat goed te maken met deze film over het leven van Keith Haring.
Wat is het doel van deze week? Alles aan de weet komen over Keith Haring door de film grondig te bekijken. Ook wil ik meer te weten komen over de kunststroom waarin hij thuishoort? Misschien ga ik ook op zoek naar andere kunstenaars binnen diezelfde kunststroming. Er is natuurlijk ook het gegeven van de ziekte aids waaraan Keith Haring stierf. Misschien kan ik die nieuwe ziekte van de jaren tachtig plaatsen in de tijd. Voorts wil ik ook zien of er sporen van deze kunstenaar in België terug te vinden zijn, en of het haalbaar is om die te bezoeken. Andere doelen komen misschien aan de oppervlakte tijdens mijn opzoekingwerk.
Hoe ga ik het aanpakken? Eerst kijk ik dus naar de film. Ik heb daarnaast ook nog een boek gevonden in de reeks van Taschen die het leven belicht van Keith Haring. Dan is er natuurlijk nog internet, en wie weet een museum. En verwacht u vooral aan veel afbeeldingen van zijn werken. LETS GO!
Keith Haring groeide op in Kutztown, Pensylvania. Van kinds af tekende hij al en werd daarin gestimuleerd door zijn vader. Vooral de figuren uit Disney trokken zijn aandacht, maar zijn vader zette hem aan tot eigen creaties. In zijn jeugd ontwikkelde hij een sterke, snelle hand en zijn tekeningen kregen al vlug een eigen signatuur. De snelheid waarmee hij kon tekenen zal bepalend blijken in zijn latere werken.
Al vlug bleek Kutztown te klein voor Haring en samen met enkele outcast vrienden trok hij in 1976 naar de kunstschool in Pittsburg. De rest van zijn leven bleef hij echter op regelmatige basis afzakken naar zijn geboortedorp, wat wees op een goede band met zijn ouders en drie jongere zussen.
Op de kunstschool in Pittsburg werd Haring vooral geïnspireerd door de latere werken van Pablo Picasso, meer bepaald door Guernica uit zijn abstracte periode.
Ook Pittsburg werd te klein voor Haring en hij schreef zich een jaar later in aan de School of Visual Arts in New York. Vanaf dat ogenblik bleef New York voor de rest van zijn leven zijn vaste uitvalbasis. Naast de klassieke lessen zoals tekenen, schilderen en kunstgeschiedenis toonde Haring ook grote interesse voor experimentele video-opnames. Al vanaf dat eerste jaar in New York gaf hij blijk van zijn voorliefde voor de lijn en een streng geometrische structurering. (zie afbeelding linksonder).
Wat was er nu eerst? Dat mannetje of de energiestralen? Uit het werk zonder titel uit 1980 blijken de energiestralen als eerste aanwezig te zijn. De hond die op dat werk wordt afgebeeld lijkt nog maar op een ruwe schets van wat later zijn beroemde hond zal worden. (zie afbeelding rechtsonder)
In 1980 beseften ook de leerkrachten van Haring dat ze het te maken hadden met een unieke kunstenaar die een heel eigen stijl had. Ze raadden hem dan ook aan om zijn opleiding te beëindigen en zich volledig waar te maken als kunstenaar. Vanaf 1980 ging Haring experimenteren met graffiti, en zijn favoriete terrein daarvoor was de subway in New York.
Als je Keith Haring zou moeten samenballen in enkele kernwoorden, dan krijg je naast AIDS, New York, Subway en Pop Art bijna altijd het woord graffiti te horen. Met die graffiti wou Haring zijn nieuwe kunstvorm voor iedereen toegankelijk maken. In de film wordt dat mooi verwoord: Voor mensen die nooit naar kunst gingen kijken in een museum, bracht Haring die kunst naar hun eigen biotoop.
Vanaf 1980 bevond Haring zich in New York in het centrum van het artistieke gebeuren. Hij schaarde een volledige generatie van jonge kunstenaars rond zich en beperkte zijn kunstuitingen niet enkel tot het schilderen. Hij maakte ook eigentijdse video-opnames en trad geregeld op in Club 57 in East Village.
In 1982 hield Haring zijn eerste grote tentoonstelling in de Tony Shafrazi galerij in New York. De figuurtjes met energiestralen die al waren opgedoken in het metrobeeld van New York en op tal van buttons die hijzelf uitdeelde, vonden toen ook hun weg naar de kunstverzamelaar. Vanaf dan ging alles razend snel en tegen 1984 waren de figuurtjes van Haring een begrip in heel de wereld. Door de snelheid waarmee hij werkte en dat alles zonder nagenoeg enige voorbereiding, lag de productiviteit van Haring heel hoog. Vrienden van het eerste uur gaven Haring de raad zich toe te leggen op grotere projecten omdat ze angst hadden dat de verhouding vraag en aanbod weleens in het nadeel kon gaan spelen van de snelschilder.
Halverwege de jaren tachtig was Keith Haring overal aanwezig in het straatbeeld. Zijn speelse afbeeldingen sierden posters, T-shirts, horloges (Swatch) en vooral veel muren! Door het repetitieve gebruik van zijn figuurtjes versterkte hij ook het handelsmerk Haring. Toch zorgde hij binnen zijn eigen gecreëerde universum voor de nodige verbreding door het betrekken van andere kunstvormen. Zo ging hij schilderen op de maat van muziek (hiphop was zijn favoriete genre) en liet hij zijn publiek schilderen soms begeleiden door dansers.
De grote kracht van Harings werken ligt vooral in de herkenbaarheid. De zwart omlijnende figuren, de blaffende hond, de figuren met een gat in hun buik, Daarnaast beperkte Haring zich niet enkel tot papier of canvas, maar ging op zowat alles schilderen wat hij op zijn weg tegenkwam. Muren, vinyl, autos, schoenen, lichamen, het maakte Haring niet uit waarop hij zijn kunst kon uiten, zolang hij zijn boodschap maar kon overbrengen.
Pop Art
Keith Haring behoorde duidelijk tot de kunststroming van de Pop Art maar als graffitikunstenaar gaf hij aan deze kunstvorm een nieuwe dimensie. Niet per toeval behoorde één van de grote namen uit de Pop Art beweging, Andy Warhol, tot de nauwe kennissenkring van Keith Haring.
Van Pop Art was al sprake in 1954 en deze kunstvorm liet zich typeren door een grote verscheidenheid aan stijlen en technieken. Als onderwerpen kozen de kunstenaars voor massaproducten uit het dagelijks leven (denk aan de Campbell soepen van Warhol), reclame, strips, Grote namen van de Pop Art zijn Andy Warhol, Roy Lichtenstein, George Segal en Tom Wesselmann.
ACTUA è op 11 november 2010 bracht een schilderij van de Pop-art-kunstenaar Roy Lichtenstein tijdens een veilind het recordbedrag op van 30,8 miljoen euro!!!
In tegenstelling tot het uiterst conservatieve platteland was New York in het begin van de jaren tachtig een waar paradijs voor homos. Van de ziekte AIDS was nog geen sprake en het ging er dan ook heel losbandig aan toe. Keith Haring had vanaf deze periode enkele langdurige relaties met mannen, en maakte er geen geheim van op seksueel vlak erg actief te zijn. Die seksualiteit was ook expliciet aanwezig in zijn vroegere werken.
In 2010 vinden (gelukkig) de meesten onder ons dat homoseksualiteit als normaal mag beschouwd worden in onze maatschappij. Dat is niet altijd zo geweest. De Britse schrijver Oscar Wilde mocht zowat een eeuw geleden aan de lijve ondervinden hoe het Brits gerecht omging met homos. En tijdens de Tweede Wereldoorlog kregen de Duitse homos een roze ster opgespeld in de concentratiekampen. (Geen wonder dat de holibi-beweging precies de kleur roos prefereert als strijdkleur)
In de jaren 60 en 70 van vorige eeuw kwam er een kentering in de situatie, maar het feit dat vele bekende sterren hun geaardheid verborgen hielden toont aan dat de homoseksualiteit toen maatschappelijk nog altijd niet aanvaard was. Het einde van de jaren zeventig brengen verandering in de situatie en er volgt een ware emancipatiebeweging.
De film Philadelphia met Tom Hanks uit 1993 schetst een perfect beeld van de onderhuidse homofobe Amerikaanse maatschappij tijdens het begin van de jaren 90. Het hoofdthema van deze film is AIDS wat later in deze bespreking nog aan bod komt.
Haring was natuurlijk niet vies van publiciteit. In het begin van zijn carrière liet hij zich vaak fotograferen in het gezelschap van beroemdheden. Pop Art icoon Andy Warhol sprong geregeld binnen bij Haring, de jonge popster Madonna behoorde ook tot de vriendenkring van hem en de vrouw van de vermoorde John Lennon, Yoko Ono, kwam ook geregeld over de vloer bij Keith Haring. Er was ook de bodypaint van zangeres Grace Jones die veel aandacht kreeg in de pers en de schrijver William S.Burroughs ging samen op de foto met Haring.
Keith Haring was een bijzonder sociaal mens en hij had niet de minste problemen met grote media-aandacht rond zijn persoon. Op de talloze fotos en filmpjes op Youtube kan je zien hoe Haring zonder de minste problemen kunstwerken creëert onder het oog van de camera.
Als je kijkt naar de snelheid, en het gemak, waarmee Keith Haring werkt, dan krijg je indruk dat het kinderspel is. Probeer zelf eens enkele van zijn figuurtjes te tekenen. En als je ze dan toch onder de knie hebt, wat mij overigens niet gelukt is, zorg dan eens voor de nodige variatie in dit beperkte universum. Daar precies lag het grote talent van Haring. Het leek allemaal zo eenvoudig, maar een echte kunstliefhebber wist wel beter.
Het probleem met vele kunstwerken van Haring is het feit dat het gaat om muurschilderingen die na verloop van tijd verdwijnen als er niet wordt ingegrepen. De beroemde erotische badkamerschildering kan enkel bewaard worden voor het nageslacht als deze ruimte erkend wordt als cultureel erfgoed. Sommige steden doen veel moeite om de authentieke muurschilderingen van Haring te bewaren voor het nageslacht. Zo worden de gevelschilderingen voorzien van een beschermend glas zoals je kan zien op onderstaande afbeelding.
Vooral in de tweede helft van zijn korte kunstenaarsloopbaan besefte Haring dat hij zijn muurschilderingen op plaatsen moest aanbrengen die de tand des tijds konden doorstaan. Hij ging vooral in op uitnodigingen van musea om daar muurschilderingen te komen aanbrengen. Raadpleeg eens onderstaande site, je krijgt er een enorm lange lijst van musea verspreid over de wereld waar je terecht kan voor werk van Keith Haring. Wat een productiviteit moet deze kunstenaar aan de dag hebben gelegd om een dergelijke oeuvre bijeen te schilderen in zulk een kort leven.
In 1988 werd er AIDS vastgesteld bij Keith Haring. Door het besef dat hij maar enkele jaren meer te leven had, ging hij nog intensiever schilderen. In 1989 richtte hij de Keith Haring Foundation op. Deze organisatie stelde kunst ten dienste van het inzamelen van fondsen voor onderzoek naar AIDS. Gedurende de twee laatste jaren van zijn leven maakte Haring gebruik van zijn kunst om de mensen wakker te schudden voor de problematiek van AIDS.
Begin jaren 80 verspreidde de tot dan toe onbekende ziekte AIDS zich razendsnel in Amerika en Europa. Deze ziekte tastte de weerstand van de getroffen personen aan en had altijd een fatale afloop. Omdat de meeste patiënten homoseksueel waren sprak men in de beginperiode over de homoziekte. Naarmate het onderzoek naar deze ziekte vorderde, gingen wetenschappers inzien dat deze stelling fout was.
Haring bleef actief tot enkele dagen voor zijn dood. Zo zijn er nog opnames gemaakt van Keith Haring die eind januari 1990 een nieuwe BMW beschilderde in het Duitse autofabriek. Amper veertien dagen later stierf hij op 31-jarige leeftijd. Zijn as werd tijdens een sobere plechtigheid op een heuvel van zijn geboortedorp uitgestrooid. Vandaag wordt Keith Haring gezien als één van de grootste iconen van de Pop Art.
In 1989 gaf Keith Haring een openhartig interview in het Amerikaanse blad Rolling Stone.
Naast zijn grenzeloze inzet voor Keith Haring Foundation was deze schilder ook betrokken bij tal van liefdadigheidsacties tijdens zijn leven. Hij maakte maar dan vijftig kunstwerken voor diverse goede doelen zoals het bouwen van weeshuizen, het herinrichten van kinderafdeling in ziekenhuizen,
Daarnaast ontwierp hij Free South Africa posters en voorzag in 1986 de Berlijnse muur van een grote muurschildering. Hij organiseerde ook in verschillende grote steden teken-workshops voor jongeren.
Ook in België heeft Keith Haring zijn sporen nagelaten. Zo is er de prachtige muurschildering in het Museum van Hedendaagse Kunst te Antwerpen en ook in het Casino van Knokke was Haring actief in 1987. Verder beschilderde hij ook enkele wanden van het privéhuis van kunstenaar Roger Nellens in Knokke-Heist.
De voorbije zomer kwam Keith Haring nog in onze Belgische berichtgeving voor toen er sprake was van een door Haring beschilderde container die werd teruggevonden. De eigenaar leende deze container uit voor een tentoonstelling in Knokke.
Op een regenachtige dag bracht ik samen met mijn moeder, de kunstzinnige in onze familie, een bezoek aan het M HKA te Antwerpen. Voor één luttele euro (en mijn moeder zes euro i.p.v. drie euro omdat ze haar leerkrachtenkaart niet bij had) kwamen wein het M HKA-café oog in oog te staan met Keith Haring. Ik werd er stil van, zo imposant was het. Mijn moeder vond het fantastisch en haalde dan ook enthousiast haar fototoestel boven. Na twee fotos was het festijn echter al afgelopen want we werden door het personeel er vriendelijk opgewezen geen fotos meer te nemen. Achteraf bekeken hadden we zelfs geen inkom hoeven te betalen, want dit café heeft een aparte ingang. Je kan er ook lekkere snacks eten; een cultuurlunch dus in het gezelschap van Keith Haring.
Keith Haring in de klas
Als toekomstig leerkracht kan je natuurlijk niet voorbij aan het gebruik van Haring in de klas. Tijdens zijn korte loopbaan organiseerde Haring zelf heel wat workshops in scholen. Mijn zoektocht op internet leverde al vlug bruikbaar materiaal op voor in de klas. Er waren zelfs scholen bij die een heuse Keith Haring-dag organiseerden.
Al deze initiatieven zijn niet enkel interessant, maar geven me tevens de goesting om er eens zelf in te vliegen. Samen met mijn moeder (voor de technische bijstand!) heb ik de Haring in mezelf wakker geschud met het volgende resultaat:
Wil je na deze cultuurprik een Haring in huis halen?
Wat heeft de cultuurprik van deze week me bijgeleerd?
Dat het een schande is dat ik zo weinig wist over deze unieke kunstenaar.
Dat het erop aankomt op het juiste moment op de juiste plaats te zijn, m.a.w. dat je als kunstenaar deel moet uitmaken van de tijdsgeest die op dat moment heerst.
Dat ik in de toekomst nooit meer onvoorbereid een museum mag binnenstappen.
Verhalen over leven en dood, lijf en lust1937 1964
door Peter Vandekerckhove
In een boek van vierhonderd bladzijden vertellen een zestigtal oude huisdokters hoe zij hun stiel een halve eeuw geleden uitvoerden. Die getuigenissen werden overzichtelijk ondergebracht in drieëndertig hoofdstukken door de journalist en oud-filmcriticus Peter Vandekerkhove. Naar aanleiding van dit omvangrijk boek verscheen er in 2009 een documentaire serie op Canvas onder dezelfde titel.
Wat verwacht ik van het boek en de documentaire? Naar wat ik ervan gezien en gelezen heb, verwacht ik een lange aaneenschakeling van anekdotes en getuigenissen die ons uiteindelijk een beter zicht geven op het leven van een dokter rond het midden van de 20ste eeuw.
Zal ik daar wijzer van worden? Misschien wel, als ik telkens per hoofdstuk een vergelijking maak tussen vroeger en nu. Gaat me dat lukken? Dat zal moeten blijken tijdens de uitwerking van deze opdracht. Bij het ene hoofdstuk zal me dat beter lukken dan bij het andere, maar uiteindelijk ben ik ervan overtuigd dat dit de juiste benadering is van het onderwerp.
Telkens geef ik per hoofdstuk een korte samenvatting over het behandelde onderwerp, aangevuld met enkele citaten. Vervolgens ga ik a.d.h.v. bronnen op zoek naar hoe het er nu aan toe gaat. Bij dit alles zal ik natuurlijk beknopt te werk moeten gaan want drieëndertig hoofdstukken zijn er heel wat!
Op bladzijde elf schrijft de auteur dat hij meer wou te weten komen over de tijd van meneer den docteur. Op die manier wou hij ook meer vernemen over de generatie van zijn ouders.Wel, door het boek te lezen en naar de documentaire te kijken hoop ik ook meer te vernemen over de generatie van mijn grootouders. Als me de tijd rest, hoop ik op het einde van dit werkje een kort interview te plaatsen met mijn grootmoeder om te informeren naar haar contacten met meneer den docteur in haar jeugd. Verder hoop ik ook een bezoek te brengen aan de oude ziekenhuiszaal van het Museum Kamp van Beverlo. Daar hebben ze veel oude ziekenhuisapparaten.
Een echte aanrader is ook de site van Canvas waar je heel wat korte fragmenten van de verschillende dokters krijgt voorgeschoteld. Die filmpjes werken echt verslavend; als je er één hebt gezien, wil je ze allemaal zien.
Nog even dit voor ik start: Als jestraks geconfronteerd wordt met de citaten, zal je merken dat de schrijver bewust gebruik heeft gemaakt van een verouderde woordenschat om ons nog meer in de sfeer te brengen van die oude tijden. Ik peins dat ge wel weet wat k wil zeggen, hé?
1.Het opstarten van een dokterspraktijk
De meeste doktoren vertellen mooie anekdotes over hun opstarten van een praktijk, maar over het algemeen hadden ze geen grote moeilijkheden want overal in het land was er nog vraag naar dokters. De meeste dokters hielden zich ook aan de gewoonte om zich niet te vestigen in hun geboortedorp. Ook het bisdom speelde soms een rol in de plaats waar een dokter zijn praktijk begon.
Neuropsychiater Roger De Berdt: In 1958 waren er maar zeven neuropsychiaters in gans West-Vlaanderen, nu zijn dat er ongeveer 150! (p.18)
Dokter Gommar Crepel: De keuze van de huisdokter werd gemaakt door de vrouw. Als de vrouw u goed vond, werd gans het gezin uw clientèle. Ge kreeg de kraambedden en dan hebt ge de kinders voor de rest van hun leven. (p.29)
Dokter Gommar Crepel: Een huisdokter moest ingeschreven zijn in de Orde der Geneesheren en men moest beschikken over een vervoermiddel om de patiënten ten huize te gaan bezoeken. Voor mij persoonlijk was dat startvehikel, gedurende een tweetal maanden, een fiets. (p.24)
Stel je even voor, een arts die vandaag de dag zijn huisbezoeken aflegt met een fiets! De meeste beginnende artsen vinden we nu terug in groepspraktijken. Het is ook zo dat er na schaarste van het midden van vorige eeuw rond de jaren tachtig een overschot kwam aan huisartsen. Momenteel merken we echter een terugval van huisartsen, wat waarschijnlijk te maken heeft met de lange opleiding gecombineerd met de zware uren. Bovendien zijn er nog andere opties voor degenen die een opleiding hebben gevolgd voor arts; zo kunnen ze ondermeer ook kiezen voor een betrekking als ziekenhuisarts of arbeidsgeneesheer. Velen studeren ook verder voor specialist.
In dit hoofdstuk heb je aan de ene kant dokters die beweren dat vroeger de vertrouwensrelatie tussen dokter en patiënt sterker was dan vandaag de dag het geval is. Daarnaast zijn er echter anderen die stellen dat voor zon vertrouwensrelatie vroeger gewoonweg de tijd ontbrak en dat de huidige generatie van artsen meer tijd kunnen vrijmaken voor hun patiënten. Bovendien zijn de patiënten tegenwoordig veel mondiger dan vroeger en laat het tijdsbeeld het toe om je gevoelens te verwoorden.
Dokter Descheemaeker: Wij zagen onze mensen meer, ik zou bijna zeggen, als evenmens, veel meer dan als patiënt. In een ziekenhuis ziet men de mensen meer als patiënt, maar ik heb altijd de mens gezien als evenmens. (p.33)
Dokter Frans Van Leuven: De vertrouwensrelatie tussen een dokter en zijn patiënt. We zouden onze pluimen verliezen als we eerlijk zouden zeggen waarover we deskundig zijn. Eigenlijk zijn wij alleen deskundig op het gebied van ziektes. (p.44)
Het is niet enkel zo dat artsen vandaag meer tijd kunnen maken voor hun patiënten, ze kunnen een patiënt ook gemakkelijker doorsturen naar een psychiater bij zware emotionele problemen. Volgende site geeft ons nuttige informatie over de huidige samenwerking tussen artsen en psychiaters: http://www.paaz.be/public/LezingTeksten001.php
3.De concurrentie: kwakzalvers
Elk dorp kende in het midden van de 20ste eeuw nog zijn kwakzalvers, zijn moderne heksen die zo hun eigen manier hadden om kwalen te verhelpen en daarmee rechtstreekse concurrenten waren van de dokters. We mogen natuurlijk niet vergeten dat die dorpsgemeenschappen toen kwamen uit een tijdperk dat vele dorpen geen dokter hadden en aangewezen waren op deze kwakzalverij.
Dokter Ernest Maes: Zon dingen waren schering en inslag. Spek op een zweer leggen was nog zon middeltje. Dat moet ge erop leggen, en de zweer zal rap rijp zijn. Ik zei dan: Spek moet ge op uw boterham leggen!(p.48)
Op het eerste zicht zou je zeggen dat deze middeleeuwse praktijken gelukkig helemaal tot het verleden behoren, maar als je dan in bepaalde tijdschriften bedrieglijke reclames opmerkt over diëten en miraculeuze gezondheidsproducten, dan weet je dat kwakzalverij van alle tijden is.
4.De dagelijkse praktijk
De werkuren die deze oude dokters presteerden grensden haast aan het onmogelijke. Dag en nacht stonden ze voor hun patiënten klaar en deden dat vaak in primitieve omstandigheden. De dokters legden tot s avonds laat huisbezoeken af aan een tempo van soms wel 15 huisbezoeken per uur!
Dokter Etienne Van Moen: Een wachtdienst dat bestond ook niet. Het was 24 uur op 24. Weekdag en zondag. De mensen kwamen aanbellen. Zelfs toen de telefoon al bestond kwamen de mensen liever aan de deur. (p.63)
Dokter Raymond Jooken: Tijdens een griepepidemie durfde ik zeggen aan mijn patiënten dat ze mochten gaan slapen en dat ze de achterdeur maar moesten openlaten. Ik kwam dan midden in de nacht hun huis binnen en ik maakte hen wakker. Zon epidemie kon twee tot drie weken duren. Als ge dan moest kloppen of bellen, kwamen ze half in slaap afgewiegeld en dan verloor ge te veel tijd. (p.54)
Huisartsen opereren vandaag veel meer vanuit een groepspraktijk waardoor het werk beter verdeeld kan worden. We mogen ook het werk van het witgele kruis niet onderschatten, want ook die huisverpleging neemt veel werk uit de handen van de artsen. Het invoeren van een arts van dienst in het weekend gunt ook de arts meer vrije tijd en rust. Voorts zijn er nog zelden vrouwen die thuis bevallen en sterven de meeste mensen in het ziekenhuis. Door de toename van ziekenhuizen werd dus ook de arts minder belast.
5.Het sociaal aspect
Vroeger was er eerder een willekeur in de tarieven die de dokters vroegen aan hun patiënten. Daartegenover stond wel dat er dokters waren die rekening hielden met de financiële toestand van patiënten en hen op de poef behandelden. Uit dit hoofdstuk blijkt ook dat de dokters vroeger niet enkel hard werkten, maar ook degelijk hun boterham verdienden.
Dokter De Buck: De raadpleging was 30 frank en 40 frank voor een huisbezoek, maar als ge naar Ursel moest, dan mocht ge 50 frank vragen. Een zondagsbezoek was het dubbel van een gewoon bezoek en s nachts was het driedubbel. Maar met hetgeen we toen verdienden konden we veel meer doen dan met wat we nu verdienen. (p.71)
Dokter Van Gerven: De tarieven werden lokaal overeengekomen. Er waren wel richttarieven van de ziekenfondsen. Zij betaalden aan iedereen een bepaald bedrag terug maar ze hadden eigenlijk geen enkele impact op de tarieven. We konden vragen wat we wilden, maar lokaal werd wel onder dokters onderling onderhandeld om hetzelfde tarief te gebruiken. (p.71)
Een arts in de 21ste eeuw bepaalt al lang niet meer zelf, of onderling met andere artsen, de tarieven. Een arts kan wel een honorarium vragen maar dit bedrag, dat niet wordt terugbetaald door de ziekenfondsen, wordt ook vaak bepaald door officiële instantiesof door bv. ziekenhuizen waar deze artsen werken. Tegenwoordig bestaat er ook het remgeld, dit is het verschil tussen het wettelijk honorarium en wat het ziekenfonds terugbetaalt. arhttp://www.belgium.be/nl/gezondheid/medische_kosten/medische_honoraria/
Als we het over hygiëne hebben, mogen we niet vergeten dat de gewone man in die tijd geen badkamer had. Ook toiletten waren in die tijd nog zeldzaam. Mensen zagen gewoon het verband niet tussen hygiëne en ziektes. Ook bij de dokters liet de hygiëne soms te wensen over; vaak beschikten ze niet over de nodige middelen om hun materiaal te steriliseren.
Dokter Jozef Vanryckeghem: We gingen bij zieke patiënten op niet-verluchte kamers, we kwamen vlakbij met onze stethoscoop het gevaar op besmetting voor ons was natuurlijk groot. Maar als dokter kom je zodanig veel in contact met ziektes dat je heel veel antistoffen opbouwt. (p.78)
Dokter De Bont: De huisvesting was armzalig. Als er een kindje geboren moest worden, wist ge niet hoe dat ge dat moest doen in zon slaapkamertje waar ge amper iets kon zetten. Er stond een waskom met water. Ik smeet daar een tabletje in om te ontsmetten. Er was geen sprake van om ons materiaal te steriliseren. Bij het verdoven, als we tanden moesten trekken, gebruikte ik altijd dezelfde spuit.
Vandaag beschikken we over alle middelen om een perfecte hygiëne te garanderen. Ook de dokters en ziekenhuizen werken op een veilige manier, maar dat heeft toch niet kunnen vermijden dat we te kampen hebben met de ziekenhuisbacterie.
Vroeger was er wat betreft tandheelkunde een verschil tussen dorp en stad. In de steden waren er al tandartsen, maar op het platteland waren ze aangewezen op de huisdokters voor het verzorgen van de tanden. Mensen waren zich ook niet bewust van het nut van een degelijke tandhygiëne. Dat alles resulteerde in pijnlijke bezoeken aan de dokter.
Dokter Johan Buytaert: Voor hij een tand trok, zei die dokter: Pak goed de sporten van je stoel vast! Hij heeft veel nieuwe stoelen mogen kopen: de mensen trokken de sporten van de stoel uit van de pijn. En als ze flauw vielen, sleepte hij ze met stoel en al naar buiten en stak hij hun hoofd onder de waterpomp. Dat waren pas oude dokters! (p.83)
Dokter Albert Delesie: Elke week ging ik naar een garagist om iets aan mijn auto te herstellen. Ik weet nog dat hij op een dag zei: Dokter, ik heb pijn in mijn tand. Ik zei: Toon eens. Ik zag dat het een maaltand was die losstond. Ik nam een tang van zijn werkbank en trok die tand eruit. (p.84)
Deze middeleeuwse folterpraktijken behoren gelukkig tot het verleden. Nu kan je, met uitzondering van een klein prikje voor de verdoving, zo goed als pijnloos terecht in de tandartsstoel. Naast een verbeterde mondverzorging legt men de laatste twintig jaar ook de nadruk op rechttrekken van scheve tanden. Veel kinderen gaan op jonge leeftijd naar een orthodontist om daar een beugel te laten plaatsen.
8.Bevallingen
Thuisbevallingen waren dagelijkse (of beter, nachtelijke) kost voor de huisdokters. Enkel de hogere klasse maakte gebruik van de ziekenhuizen om te bevallen. Deze thuisbevalling verliepen niet altijd zonder risico voor kind en moeder. Hoeveel vrouwen stierven niet aan kraambedkoorts?
Dokter uit het Kortrijkse: Peinst ge dat de mensen veel kwamen als ze zwanger waren? Weet ge wanneer ze kwamen? Als de bevalling elk moment kon gebeuren. Voordien kwamen ze niet. Dat ging ook, en ze waren allemaal gezond. Sommige vrouwen willen tegenwoordig elke week naar de echo. Maar lieve hemel toch, die echo dat kost geld, hé. Ik weet trouwens niet wat ze daar zitten te doen: of t een manneke is, of een meiske, waar de beentjes liggen? (p.99)
Dokter Albert Geerinckx: Dat is het enige sterfgeval dat ik heb gehad bij bevalling. Ik had mezelf niets te verwijten maar toch dacht ik: potverdorie, als die in de kliniek geweest zou zijn, was dat misschien niet gebeurd, dan had ze misschien op tijd een bloedtransfusie gekregen. Dat zijn triestige momenten. (p.99)
Heden spreekt men haast niet meer over thuisbevallingen. Ten gepaste tijde vertrekken de ouders met het klaarstaand koffertje richting ziekenhuis waar de man met camera in opnamestand de in sommige gevallen pijnloze bevalling van zijn vrouw bijwoont. Als het even kan zijn er ook al onderwaterbevallingen. Terug naar de goeie oude tijd willen we echter niet, want dankzij de moderne verloskunde zijn er al veel levens gered.
9.Telefoon & taxi
In de vroege jaren 50 hadden veel dokters nog geen telefoon of wagen. Die primitieve toestanden zorgden ervoor dat de dokters zich op de vreemdste manieren moesten behelpen.
Dokter René Vroonen: Er was een winkel in Mièle waar ze telefoon hadden. In hun etalage stond een reclamepaneel voor Unox-soep. Als dat Unox-paneel weg was dan was dat een teken dat ik moest binnengaan. De mensen wisten dat ze daar konden gaan om te vragen of ik op huisbezoek wou komen. (p.101)
Dokter Gommar Crepel: Een ander negatief punt in de huisartsen praktijk van de jaren 1950-1960 negatief omdat de huisarts in feite zijn diploma niet verworven had om taximan te spelen- was het gebruik dat er toen bestond dat hij zijn patiënten naar het ziekenhuis en de kraaminrichting voerde en ze ervan terughaalde. (p.102)
Vandaag beschikken de artsen over de modernste communicatiemiddelen zoals gsm en mail waarmee ze op een efficiënte manier kunnen communiceren met de patiënten. Huisbezoeken worden afgelegd met een wagen voorzien van GPS, en ambulances en MUG (Mobiele Urgentie Groep) zijn niet meer uit het straatbeeld weg te denken.
10.Ongevallen / zelfmoord
Ongevallen en zelfmoorden zijn van alle tijden, maar de interventies achteraf verliepen vroeger wel enigszins anders dan vandaag.
Dokter Gommar Crepel: In de jaren 1950 werden er te Moen veel drenkelingen uit de vaart gehaald. Men zou precies gedacht hebben dat een soort rage mee gemoeid was om naar Moen te komen, er in de vaart kopke onder te gaan en zo het tijdelijke met het eeuwige te wisselen. Als het stoffelijk overschot dan op het droge was getrokken werd de dichtstbijwonenende landbouwer door de politie opgevorderd om het lijk met paard en kar, op wat stro, naar het gemeentehuis te brengen. (p.107)
Nog nooit werd er zoveel gedaan aan zelfmoordpreventie als de laatste jaren. Denk bijvoorbeeld aan de zelfmoordlijn. http://www.preventiezelfdoding.be/
Vreemd genoeg staat daartegenover dat de Vlaamse zelfmoordcijfers nog nooit zo hoog lagen als de laatste jaren. Waren die kleine dorpsgemeenschappen van vroeger dan toch beter dan onze jachtige maatschappij van vandaag?
De keuze van zijn vrouw was erg bepalend bij de uitbouw van een dokterspraktijk. Vaak filterde de vrouw van de huisdokter de dringende oproepen en nam ook heel wat taken uit de handen van de dokter.
Dokter Van Gerven: Doktersvrouwen moesten vroeger altijd thuis zijn om de telefoon op te pakken en de deur open te doen. Ze waren bijna huisslaven. Dag en nacht. (p.112)
Dokter aan de westkust: Ik antwoordde nooit s nachts. Het was altijd mijn vrouw die de telefoon opnam. Als een soort buffer. We hoorden wie het was of waarom; dringend of niet? (p.113)
Vandaag maken artsen vaak deel uit van een groepspraktijk en worden ze ook omringd door een team van medische secretaresses die veel papierwerk overnemen van de arts. Enkele dokterspraktijken hebben verpleegsters in dienst die routineklussen overnemen van de artsen.
12.De evolutie van de geneeskunde
In dit hoofdstuk krijgen we een kijk op levensbedreigende ziektes uit het begin van de 20ste eeuw die door toedoen van uitvindingen op medisch vlak nu bijna geheel verdwenen zijn. De opkomst van penicilline en antibiotica zorgden ervoor dat de huisdokters degelijke wapens in handen kregen om hun patiënten te genezen. Ook in tal van andere ziektes was er een duidelijke evolutie vast te stellen.
Dokter Hostens: We hadden medicamenten tegen besmettingen maar die hielpen allemaal niet zoveel. Het was gewoon zo. Andere medicatie? Aspirine en Piramidon. Dat was een antikoortsmiddel maar het deed de microben niet dood. Het stilde alleen de pijn. (p.117)
Dokter Robert Pannier: Met tuberculostatica werden de microben gedood, dus het genas. Tuberculose is in enkele jaren, heel snel, praktisch verdwenen in ons land. Pneumonie is ook rap verdwenen met penicilline. (p.119)
Artsen beschikken nu over de modernste apparatuur en de meest efficiënte medicamenten om allerlei ziektebeelden te bestrijden. Ze kunnen bij hun onderzoek van de patiënt ook gebruik maken van laboratoria voor de gewenste onderzoeken. Toch is er een keerzijde van de medaille: Het misbruik van antibiotica heeft het aantal gevallen van besmetting met de ziekenhuisbacterie fors doen toenemen.
Hand in hand met de evolutie in de geneeskunde zien we ook de farmaceutische industrie groeien. Vroeger beschikten huisdokters hoogstens over een arsenaal van 15 medicamenten waarmee ze op pad gingen. Gaandeweg kwamen er na de Tweede Wereldoorlog van de V.S. nieuwe medicamenten overgewaaid naar Europa.
Dokter uit het Kortrijkse: Wat hadden we voor 45? Een fleske voor de hoest, een pot of twee zalf, een aspirine, dat was allemaal niet veel hoor. En toen gingen de deuren open: de amerikanen zaten klaar om al hun medicamenten op de markt te gooien. (p.156)
Dokter Verresen: Medicaties nu hebben veel bijwerkingen. Vroeger niet, maar dat was vrij logisch, want eigenlijk moogt ge u afvragen of ze toen wel werkingen hadden! Op goeie aspirine na, dan. (p.161)
De medische wereld is nog steeds in evolutie, wat maakt dat er ook heel veel nieuwe medicamenten op de markt komen. Elke ziekte kent vandaag de dag haar medicament om de ziekte te vertragen of te genezen. Denk bijvoorbeeld aan aidsremmers. Nadeel bij dit grote aanbod aan medicamenten zijn de vele verslavingen die daarmee gepaard gaan.
14.Homeopathie en alternatieve geneeskunde
Geen enkele oude huisdokter liep hoog op met homeopathie en alternatieve geneeskunde. Uit hun getuigenissen kan ik opmaken dat ze die termen klasseerden onder kwakzalverij.
Dokter Jozef Van Gerven: Ik geef homeopathie twee positieve punten. Ten eerste dat ze erin slagen om mensen die eigenlijk geen medicatie nodig hebben, tevreden te laten zijn zonder medicatie. Grote verdienste. Tweede grote verdienste: mensen die een goed gesprek en aandacht nodig hebben en het elders niet krijgen, krijgen die meestal wel bij homeopaten. (p.163)
Dokter Paul Byttebier: Homeopathie en zo Ik heb me daar altijd met hand en tand tegen verzet. Het is schandalig. Laat ik het cru stellen: ofwel zijn het naïevelingen, ofwel zijn het geldzakken. (p.164)
Ook vandaag is er nog sprake van homeopathie, al dan niet in de positieve zin. Zelf heb ik er geen uitgesproken mening over; ik kan enkel benadrukken dat homeopathie een pseudowetenschap is!
Buiten de notaris, pastoor, dokter en enkele onderwijzers waren er vroeger in een dorpsgemeenschap zelden ontwikkelde mensen. Dat bracht met zich mee dat ze hun ziektebeeld moeilijk konden verwoorden bij de dokter en dat leidde af en toe tot grappige toestanden.
Neuropsychiater Deberdt: Bij sommige lage rugletsels vroeg ik soms: Heb je nog een erectie? Ook dat begrepen ze niet. Staat em nog recht? moest ik dan vragen. Als het over seksualiteit ging, moest je zeer goed het dialect kennen. (p.172)
Dokter Jordaen Bockaert: De mondigheid van mijn patiënten scheelde veel van generatie tot generatie. Hoe ouder ze waren, hoe meer schroom ze hadden. Maar er waren ook mensen die geen blad voor hun mond namen, hé. (p.172)
De tweede helft van de 20ste eeuw heeft veel taboes laten wegvallen waaronder dat van de seksualiteit. Televisie heeft er ook voor gezorgd dat mensen mondiger staan tegenover hun huisarts betreffende hun ziektes.
16.Relaties, geboortebeperking, seksualiteit
In de eerste helft van de 20ste eeuw behoorden seksualiteit, anticonceptiemiddelen, homoseksualiteit, pedofilie, tot de taboesfeer. Naarmate de 20ste eeuw vorderde, nam ook de mondigheid van de patiënten toe.
Dokter Lenaers: Na 68 werd het de mode bij de artsen om sterk de nadruk te leggen op de psychologie van de patiënt en ook de seksuologie kwam erg in trek. Op de duur ging een patiënt met keelpijn naar zijn dokter en die vroeg: Hoe is het met uw seksleven? Ik zei: Ja jongens, pas op, hé, het seksleven goed en wel, maar ze komen ook nog ne keer voor hun keel of voor een bronchite of hun bloeddruk. (p.180)
Dokter Ernest Maes: Want condooms, de enige efficiënte contraceptie, mocht ik niet aanraden aan gehuwden. De invloed van de kerk op de maatschappelijke omgangstaal was zo groot dat zelfs de naam van de condooms niet rechtstreeks gebruikt werd in deftige kringen. (p.189)
Dokter Johan Buytaert: Een patiënt kwam van Westkapelle naar Brugge met de fiets. Hij vroeg of ik eens naar zijn spel wou kijken. Ik zie een duidelijke syfiliszweer. Ik zeg Jongen, hoe ben je daaraan gekomen? Ik heb van Westkapelle naar Brugge tegen wind moeten rijden en dat komt waarschijnlijk daardoor. (p.192)
Na de grote omwenteling van de jaren 60 is het bespreken van seksualiteit in onze samenleving een normale zaak geworden. Getuigen daarvan zijn de vele programmas die we tegenwoordig krijgen aangeboden op de televisie. (Heel actueel is ook het bespreekbaar maken van de pedofilie binnen de kerk)
17.Psychiatrie
De huisdokters wisten weinig of niets over psychiatrie, deze wetenschap stond nog in zijn kinderschoenen. In instellingen konden de verzorgers enkel werken met kalmeringsmiddelen, en in geval van hoogste nood met koudwaterbaden. Na de Tweede Wereldoorlog werkten de instellingen geregeld met elektroshocks.
Neuropsychiater Roger Deberdt: In een psychiatrische instelling kwamen de mensen op één manier binnen: de collocatie! De burgemeester moest tekenen. De grootste rem om opgenomen te worden was het odium (Latijnse woord voor haat of vijandschap)dat de instelling had van zottenkot. (p.208)
Neuropsychiater Roger Deberdt: De eerste therapie om depressies te behandelen was het toedienen van elektroshocks. Dat is het eerste therapeutisch middel tegen depressies dat werd gebruikt, vanaf 1945. We hadden niks anders tegen depressies. (p.210)
Gelukkig is deze wetenschap sterk geëvolueerd zodat we vandaag gepaste therapieën hebben voor dementie, schizofrenie, depressies, Ook de kinderpsychiatrie heeft de laatste jaren veel vooruitgang geboekt.
Uit de getuigenissen van dit hoofdstuk blijkt dat de dokters geregeld botsten met de pastoors. Daarbij moesten de dokters wel oppassen dat de priesters hen niet vanuit de biechtstoel hun broodwinning afnam door patiënten te verwijzen naar een andere dokter.
Dokter in Vlaanderen: Met depressies na donderpreken heb ik geen ervaring. Ik merkte wel dat het aantal geboortes toenam. Op de kansel werd nadrukkelijk op de echtelijke plichten gewezen. Ik heb nog meegemaakt dat er absenties genomen werden. Straat per straat werd genoteerd wie kwam en wie niet. Degene die niet kwamen mochten een huisbezoek verwachten. (p.217)
Dokter Gilot: De pastoor heeft me eens gezegd: Dokter, ik kan toch niet akkoord gaan met al wat gij doet. Ik heb gezegd: Mijnheer pastoor, ik ook niet met al wat gij doet. (p.216)
Vanaf de jaren 70 van vorige eeuw begon de macht van de kerk langzaam maar zeker te tanen. Momenteel ligt de kerk als instelling om bekende redenen zwaar onder vuur.
19.Abortus, euthanasie, ethiek
Onder het motto dont ask, dont tell werd er vroeger in grote discretie aan abortus en euthanasie gedaan. De getuigenissen bewijzen dat er wel verdeelde meningen waren bij de huisdokters betreffende deze pijnlijke onderwerpen. Vooruitstrevende dokters hielden rekening met te vermijden alternatieven (engeltjesmaaksters, onnodig lijden, ) en gebruikten zo hun gezond verstand. Natuurlijk kon dit niet openbaar gemaakt worden omdat deze feiten strafbaar waren.
Internist uit N-Antwerpen: Abortus was verboden, er waren engeltjesmaaksters die dat deden met allerlei heel gevaarlijke technieken. Met vaak ernstige baarmoederperforaties of in infecties als gevolg. Er waren enkele dokters die dat deden: uit medelijden of uit winstbejag, of misschien de twee samen. (p.230)
Dokter Deloof: Ik denk dat veel dokters vroeger het leven van een patiënt hebben helpen verkorten door een hogere dosis morfine voor te schrijven. In plaats van nog een week af te zien, werd hun lijden verkort. Ik deed dat gewoonlijk ook, als de mensen erom vroegen en als ik de familie kende. Ik zei natuurlijk niet: Ik ga hem dood spuiten, maar ik gaf dus eigenlijk een overdosis. De mensen wisten zeer goed dat die mogelijkheid er was. (p.234)
Door de wet van 1990 is abortus onder bepaalde omstandigheden in België niet meer strafbaar. Euthanasie kan ook onder strikte voorwaarden uitgevoerd worden, zo moet er ondermeer een wilsbeschikking van de patiënt aanwezig zijn.
Onder speciale beroepen verstond men ondermeer mijnwerkers, schippers en ovenmannen. Elk van deze beroepen riepen specifieke herinneringen op bij de oude dokters. Er bestonden toen ook al beroepsziektes zoals een stoflong voor de mijnwerkers.
Dokter in Vlaanderen: Ons werk op een maandagmorgen was elke week hetzelfde: talrijke ziektebriefjes schrijven voor mijnwerkers die niet gingen werken. Het absenteïsme op een maandag was zeer groot. Die gasten moesten dan ook ongelooflijk hard werken. Die waren gewoon oververmoeid, kapotgewerkt. (p.245)
Ook vandaag bestaan er nog beroepsziektes maar door degelijke preventiemaatregelen worden die wel tot een minimum beperkt.
Schooldokters, militaire dokters en controledokters bij de ziekenfondsen hebben zo ook hun eigen verhaal als het gaat om hun relatie met patiënten. Uit de getuigenis van de controledokter blijkt dat die merkelijk minder verdienen dan een gewone huisdokter.
Dokter Jérôme De Buck: Ik was schooldokter in Beke. Ik moest daar alle maanden naartoe: wegen, lengte opmeten, in de ogen kijken. Ik deed dat eigenlijk niet graag: dat waren allemaal normale gevallen. Hoewel: bij één meisje heb ik toch eens een hartziekte ontdekt door het geruis dat ik hoorde. (p.247)
Dokter uit Beernem: Ik zag als controlearts 5000 mensen per jaar en ik heb het vak 33 jaar uitgevoerd. Als ik één algemene conclusie kan stellen dan is het toch wel dat het absenteïsme bij het werkvolk het laagst ligt waar de lonen het hoogst zijn. (p.251)
Ook vandaag bestaan er nog steeds medische onderzoeken op school; die worden meestal uitgevoerd door de CLB-arts. Deze onderzoeken zijn verplicht voor de leerlingen.
22.Vroeger / nu
Onder het motto vroeger was het beter laat de auteur hier de oude dokters een vergelijking maken met de huisdokters van nu. Vroeger gaven de dokters niet zoveel tekst en uitleg bij de ziektes van hun patiënten. Het Latijn was toen nog erg in trek bij de geneeskunde, wat het natuurlijk ontoegankelijk maakte voor de gewone man. Daarnaast beschikte de huisdokter toen ook niet over de middelen waarover een dokter nu beschikt.
Dokter Willy Hostens: Nu wordt het kindje én de vrouw onderzocht. Alles wordt onderzocht. Ze worden zelfs al tijdens de dracht onderzocht. Ze kunnen het geslacht al bepalen. De geneeskunde is zodanig veranderd dat ik niet meer kan meespreken. (p.258)
Dokter Etienne Van Moen: Het bekloppen, het betasten, dat was belangrijk. Wij konden longontstekingen en pneumonieën vaststellen met bekloppen, hé. Toktoktok. Nu klopt een dokter niet meer. Die steekt u onder de scanner. (p.260)
Waarom zou de moderne huisarts geen gebruik maken van een scanner als hij daarmee een juistere diagnose kan stellen? De gewone man is nu ook meer belezen in veel domeinen van de geneeskunde. Het nadeel daarvan is natuurlijk dat patiënten met ingebeelde ziektes bij de dokter komen. Als mijn grootvader op televisie een reportage ziet over mensen met hartproblemen, dan mag je er zeker van zijn dat hij de volgende dag iets raars voelt aan zijn hart.
23.Dokter vs specialist
Bij de boom van specialisten in de jaren 60 merkte je toch enige wrevel op bij gewone huisdokters. Niet enkel de hogere honoraria stonden ter discussie, maar ook de meer zakelijke kant waarmee deze specialisten hun patiënten benaderden was een twistpunt.
Dokter Etienne Van Moen: In het Heilig Hart-ziekenhuis waren in t begin vier specialisten: een radioloog, een chirurg en twee specialisten voor inwendige ziekten. Dat was alles. Nu zijn er honderd. (p.270)
Dokter aan de westkust: Er is altijd de mogelijkheid om patiënten door te sturen. Als dokter moet ge niet denken dat ge het allemaal kunt. Het is een fout dat dokters dikwijls te lang een moeilijk geval zelf behandelen en niet doorsturen naar een specialist. Het omgekeerde is nog meer waar. Als ze dan behandeld worden door een specialist, ziet ge ze niet meer terug Een specialist wordt meer betaald. Dat is normaal. Ze hebben langer gestudeerd ook, maar daarom moeten onze patiënten niet afpakken. (p.266)
Vandaag worden patiënten bij de minste twijfel door de huisarts door verwezen naar een specialist. De laatste jaren merken we dat er binnen het leger specialisten nog eens specialisten ontstaan die zich toeleggen op een deelgebied van hun specialisatie.
24.Vrouwelijke dokters
De auteur van het boek heeft het klaargespeeld om drie vrouwelijke dokters te interviewen wat op zich niet vanzelfsprekend is voor een tijd dat vrouwen zelden verder studeerden, laat staan geneeskunde gingen studeren. De weinige vrouwen die deze studiekeuze maakten, gingen zich dan meestal specialiseren in pediatrie of gynaecologie.
Dokter Leike Ringoet: Daarom ben ik ook geen huisarts willen worden. Wilt ge een goede huisarts zijn dan moet ge beschikbaar zijn voor de mensen. Daarom waren er zoveel vrouwen die zich specialiseerden. Omdat het gemakkelijker te combineren viel met het huishouden. Er bestond toen ook nog geen groepspraktijk. (p.290)
Dokter Emilienne Van Assche: Ik kon natuurlijk ook niet doen zoals alle mannelijke dokters om patiënten te werven en me inschrijven in allerlei verenigingen als voorzitter; dat hoorde niet voor een vrouw. En ik had nog een andere handicap op mijn mannelijke collegas: ik had namelijk geen doktersvrouw die telefoons opnam en patiëntenbezoeken regelde. (p.295)
De laatste twintig jaar is het aantal vrouwelijke huisartsen fel gestegen; niet toevallig namen ook het aantal groepspraktijken tijdens die jaren toe. Natuurlijk heeft de emancipatie van de vrouw tijdens de 20ste eeuw ook meegespeeld in de toename van de vrouwelijke huisartsen.
Net zoals bij andere beroepen met aanzien, zoals bijvoorbeeld notarissen of advocaten, merk je dat ook bij dokters de traditie een grote rol speelde bij hun roeping. Vaak werd een dokterspraktijk van vader op zoon doorgegeven.
Dokter Van Leuven: Ik wilde als kind al huisdokter worden. Dat kwam door een persoonlijke geschiedenis met onze huisarts van toen. In 1944 kwam hij mijn vader verzorgen die toen ernstig ziek was. Hij riskeerde een paar keer per week zijn leven door met een koetsier op de bok naar ons dorp te komen. Alles werd gemitrailleerd op die baan. Onze huisarts was mijn held. (p.299)
Dokter uit Brabant: Ik heb altijd dokter willen worden. Ik had het gezien bij mijn grootvader en bij mijn nonkel. Nu is mijn zoon dokter. En mijn dochter en mijn schoondochter en mijn schoonzoon. Iedereen. Die houden mijn klanten. Alle klanten zijn vanaf mijn grootvader binnen de familie gebleven. Ze blijven nog altijd komen. (p.301)
Door de democratisering van het onderwijs gaan mensen voor diverse redenen geneeskunde studeren, en dus niet enkel meer uit het oogpunt van traditie. Toch zal de overheid zich de komende jaren moeten bezinnen over de roeping van huisarts want de laatste jaren kampt men reeds in een aantal dorpen met een tekort van huisartsen.
Veel keuze had men vroeger niet om voor dokter te leren. Er was de Katholieke universiteit van Leuven of de Rijksuniversiteit van Gent. Enkelen trokken naar de Franstalige universiteit van Luik.
Dokter Emilienne Van Assche: In 45 ben ik naar de universiteit gegaan, dus de oorlog was net gedaan. Ik heb in Leuven gestudeerd, dat was de traditie: ik kwam uit een jezuïetencollege, traditioneel gingen die allemaal naar Leuven. Indien ik een andere universiteit had gekozen, dan had ik alleen moeten gaan. (p.304)
Vandaag kan je in Vlaanderen niet enkel in Gent en Leuven terecht voor uw studies van huisarts, maar ook in Antwerpen, Brussel en Hasselt. In Hasselt is het wel zo dat je er enkel de bachelor jaren kan volgen.
De doktersopleiding van zeven jaar was voor alle geïnterviewde dokters een tijd van veel theorie en weinig praktijk. Ziektes als mazelen, kinkhoest en rode hond die toen frequent voorkwamen, werden haast niet behandeld in de opleiding. Gelukkig voor al deze artsen hebben ze na het opstarten van hun praktijk nog voldoende kansen gekregen om zich bij te scholen.
Dokter Emilienne Van Assche: Dialoog tijdens de les bestond niet. Een prof kon je niet aanspreken. Ik heb nooit met een prof gesproken gedurende het jaar, alleen tijdens de examens. (p.320)
Dokter uit Limburg: Als ik het achteraf bekijk, stel ik mij dikwijls de vraag hoe ik het aangedurfd heb een praktijk te beginnen met zon kleine pakket aan praktische ervaring. (p.321)
Dokter Jozef Van Gerven: Ik ben begonnen in 50 en ben uitgekomen in 57. De opleiding was zwak. Zeer zwak. Er waren weinig of geen praktische vaardigheden. Het was allemaal theorie. (p.322)
Opgelet! Onlangs verscheen er in de pers dat de opleiding geneeskunde, onder druk van Europa, van zeven naar zes jaar wordt gebracht. Dit is echter enkel van toepassing voor specialisten, en dus niet voor gewone huisartsen. Meer uitleg hierover is te vinden in het volgende artikel:
In het laatste jaar moesten de studenten een verplichte stage doen. Dit kon variëren van een specialiteit naar keuze tot het vervangen van een huisarts. In de Tweede Wereldoorlog werden enkele studenten ingezet om de opgepakte huisartsen te vervangen in bepaalde dorpen.
Internist uit N-Antwerpen: Vanaf ons zevende jaar (stagejaar) mochten we huisartsen vervangen. Dat was leerrijk, leuk en leverde nog wat zakgeld op. Als toekomstige internisten moesten we destijds geen stage doen op chirurgie noch op verloskunde. Een heel jaar op interne. Dat is reeds lang veranderd. (p.327)
Volgens opzoekwerk hebben de studenten geneeskunde nu heel wat meer stages op het programma staan dan vroeger. Volgende site geeft daar meer informatie over:
Elke huisdokter die de oorlog heeft meegemaakt, vertelt zijn eigen verhaal. Weinigen hebben nostalgie naar deze afschuwelijke periode.
Dokter Albert Geerinckx: In 1940 ben ik met mijn eigen praktijk begonnen. Tijdens de oorlogsjaren deed ik mijn huisbezoeken per fiets op slechte, onverlichte wegen. Het is een zeer zware periode geweest: we waren slecht gevoed en werden slecht betaald. Op het einde van de oorlog was ik helemaal leeg, uitgeput. Ik ben toen twee maanden moeten stoppen. (p.335)
Dokter André Galot: Op het einde van de oorlog was er een oproep aan studenten geneeskunde om naar het concentratiekamp van Bergen-Belsen te gaan werken als vrijwilliger. Dit was eigenlijk onze legerdienst maar het was op vrijwillige basis, we waren niet verplicht. (p.350)
Gelukkig zijn we sindsdien niet meer rechtstreeks betrokken geweest bij een grote oorlog. Tegenwoordig zijn er wel enkele Belgische dokters actief bij de organisatie Dokters van de Wereld. Meer informatie hierover vindt u op volgende site:
Met deze materie begeeft de auteur van het boek zich op glad ijs. Vele dokters willen er wel over praten, maar dan wel off the record. De farmaceutische industrie is een sector met grote belangen en torenhoge winsten. In die beginperiode lieten vele dokters zich verleiden door de mooie cadeaus die de farmaceutische industrie aanbood.
Dokter Gilot: Giften van de farmaceutische industrie dat hing ervan af hoe fel jij geslepen waart op cadeaus. Mij hebben ze ook van alles voorgesteld. En ik heb altijd geantwoord dat ik zelf niets moest hebben, maar dat ze wel een gift mochten doen voor onze lokale kring van geneesheren onder de vorm van navormingslessen. Maar het bestond natuurlijk. Het was ook gemakkelijk: in de dorpen gingen de mensen allemaal naar dezelfde apotheker. Dus was het voor die firmas een koud kunstje om het voorschrijfgedrag van de dokters te controleren. (p. 359)
Tegenwoordig wordt het voorschrijfgedrag van een huisarts veel strenger in de gaten gehouden dan vroeger. Voorts is het zo dat in gans de sector regels worden opgesteld om dit soort misbruiken terug te schroeven.
Dichotomie betekent het verdelen van een (illegaal) voordeel. De praktijken die worden uitgelegd in onderstaande citaten geven ons een minder fraai beeld van dit nobele beroep.
Dokter Van Hoonacker: Als je als huisarts een patiënt naar de specialist stuurde, kreeg je 30% van de operatie onder tafel. De één gaf 20% en de ander gaf 30%. Dus die met 30% was natuurlijk de beste en kreeg het meeste werk. Bepaalde chirurgen gaven elk jaar een groot feest voor de huisartsen. Het waren niet alleen medische firmas die cadeaus gaven, het waren ook de chirurgen. (p.365)
Internist uit N-Antwerpen: Op sommige plaatsen paste men een systeem toe van progressieve opsplitsing van het ereloon. Voor de eerste operatie die ge doorstuurde kreeg de verwijzer 10%, voor de tweede 20%, voor de derde 30 tot aan 100% voor de tiende operatie. En dan begon men opnieuw aan 10%. Uiteraard zorgde men ervoor dat een klein ingreepke van niks aan 10% werd betaald, en een grote, dure operatie spaarde men op tot men aan 100% zat. (p.368)
Ik heb er geen idee van of dergelijke toestanden vandaag nog voorkomen, maar ik ga er vanuit dat de fiscus hier wel een stokje voorsteekt.
32.Meneer doktoor in Kongo
Destijds konden studenten geneeskunde in de plaats van hun legerdienst drie jaar gaan werken in Kongo, onze toenmalige kolonie.
Dokter Marcel Zaman: De verhouding tussen de geneesheer en de patiënten was daar ideaal. Ze hadden enorm veel vertrouwen in de Belgische geneeskunde. Ook na de Indépendance. Ik ben terug gekeerd naar Bangabola na de onafhankelijkheid. Tien jaar geleden. Mijn bedoeling is eigenlijk altijd geweest om een volledige loopbaan te doen in Kongo. Dat is dan in duigen gevallen. (p.382)
Over het huidige verblijf van Belgische artsen in Kongo heb ik geen informatie kunnen vinden. Tijdens mijn zoektocht stootte ik wel op gegevens van Artsen zonder Grenzen: http://www.msf-azg.be/index.php?id=1&L=0
33.De artstenstaking van 1964
De artsenstaking van 1964 kende zowel zijn voor- als tegenstanders. Door een nieuwe wet in de uitkeringen voelden de dokters zich behandeld als overheidsambtenaren en dat pikten ze niet. Gedurende een tweetal weken gingen de huisartsen massaal in staking en moest de regering de gezondheid van de bevolking garanderenmet 3.500 geneesheren-reserveofficieren.
Dokter aan de westkust: We waren solidair met elkaar. Het heeft schone vruchten opgeleverd, vermits onze tarieven enorm veel verbeterd zijn. Het maakte ons beroep leefbaar. De overeenkomst met de regering en de hulpkas heeft dat veel verbeterd. We konden een redelijk pensioen opbouwen. Die staking heeft veel opgeleverd voor ons. (p.399)
Dokter Jozef Van Gerven: Ik kreeg telefoon op de wachtdienst van de staking. Het was toevallig dan nog een van mijn eigen patiënten die zei dat zijn kind erg ziek was. Ik zal iemand sturen Kunt ge niet zelf komen. Wij zijn dat gewoon. Dat mocht dus niet. Niets aan te doen. Dat kind had een gevaarlijke vorm van besmettelijke meningitis. Het is direct opgenomen geweest, maar het is gestorven. Dat vond ik verschrikkelijk. Daarna was ik erg gekant tegen die staking. (p.400)
Buiten enkele kleine stakingen heeft ons land geen grote artsenstaking meer gekend zoals in 1964. Gelukkig maar! Sommige artsen hebben ook moeilijkheden om de eed die ze ooit hebben afgelegd te doen rijmen met een mogelijke staking.
Drieëndertig hoofdstukken lang heeft Peter Vandekerckhove het leven belicht van oude dokters in het midden van de 20ste eeuw. Maar hoe zat het dan met de patiënten? Hoe stonden zij tegenover hun doktoor?
Ik ben zo vrij geweest een extra hoofdstuk aan het boek toe te voegen met de getuigenissen van mijn oma. Ze werd in 1935 geboren en was destijds woonachtig te Mol.
34.Getuigenissen van een patiënt
Hieronder volgen enkele losse uittreksels uit het gesprek met mijn oma.
Mijn vroegste herinneringen aan een dokter gaan terug naar het begin van de Tweede Wereldoorlog. Ik had toen geelzucht en moest van de dokter, een grote strenge man met weinig tijd, veel rusten. Mijn vader plaatste in de tuin, onder een perzikenboom, een ligstoel. Die buitenlucht was gezond.
Toen ik negen was, werd mijn moeder ernstig ziek. Ze verbleef lange tijd in het hospitaal van Turnhout. Uiteindelijk kwam ze op eigen verzoek naar huis waar ze een week later stierf. Ze mankeerde iets aan haar nieren. Had ze in onze tijd geleefd, had ze het misschien overleefd. Ze liet drie kinderen na, waarvan de jongste amper vier jaar was. Het duurde drie jaar voor mijn vader de ziekenhuiskosten had afbetaald.
Voorts kwam er zelden bij ons een dokter over de vloer. Mensen gingen toen enkel naar de dokter als het echt nodig was. Een dokter kostte veel geld. Ik weet nog wel dat ik als kind achterop de fiets van mijn tante op een dag naar de dokter reed. Bij de dokter thuis kreeg ik een spuit waarvan de hele terugweg mijn bil stijf en hard was. Die dokter kon geen spuiten zetten. De meeste dokters kunnen trouwens geen spuiten zetten. Verpleegsters, en vroeger de nonnen, die konden dat veel beter. Eigenlijk heb ik nooit echt naar dokters opgekeken. Ik behandelde ze wel met respect, maar ik heb er nooit naar opgekeken.
Op school kregen we in de refter ook eenmaal per jaar een spuit, meestal achteraan op je schouder. Die spuiten deden ook pijn. Ik denk dat we daarmee tegen het een of t ander ingeënt werden. Dat was toen nieuw.
Ik ben van mijn vier kinderen bevallen in het ziekenhuis van Mol. Daar werd ik steeds geholpen door een oude non met van die grote handen. Bij de bevalling van mijn jongste dochter hebben ze die non nog speciaal moeten gaan wakker maken.
Ik heb geleerd dat het bij dokters is zoals bij alle andere beroepen, je hebt er goede en je hebt er slechte. Mijn oudste dochtertje Kristel werd op zeven maanden ernstig ziek. De dokter stelde een longontsteking vast en schreef medicatie voor. De volgende morgen lag ze dood in haar bedje.
Jouw vader werd twee jaar later geboren en kreeg op acht maanden een dubbele longontsteking. Ik ging met hem naar een kinderdokter in Turnhout. Ik vergeet nooit het moment waarop deze dokter mijn zoontje uit mijn armen graaide toen we op de lift stonden te wachten, en via de trappen naar boven snelde. Voor wij met de oude lift boven waren, was die kinderdokter al bezig met de behandeling. Jouw vader heeft het gehaald.
Ik ben altijd met mijn kinderen naar die dokter blijven gaan. Soms moesten we twee tot drie uur wachten, want hij werkte niet op afspraak. Maar ja, ik had het ervoor over, die man was het waard! Als hij er niet geweest was, had jij hier nu misschien niet gezeten, meneerde interviewer.
Je zal later in je leven wel merken dat sommige mensen die je pad kruisen bepalend kunnen zijn voor je verdere leven. Sommige mensen maken het verschil. Wel, Maxim, die dokter heeft het verschil gemaakt. Hij werd maar 58 jaar oud. Die dokter is de enige in mijn hele leven die het verdiende om MENEER doktoor genoemd te worden.
Uit deze getuigenis leren we dat de eerste inentingen op school waarschijnlijk dateren van de periode 1940-1950. Door gebrek aan moderne apparatuur overleden mensen toen aan ziektes waarmee ze nu zouden kunnen blijven leven. In die tijd was er ook nog sprake van nonnen in de ziekenhuizen. Begin jaren 60 beginnen de specialisten (zie kinderarts) op te komen. De kindersterfte lag toen ook hoger.
Heb ik een beter zicht gekregen op het leven van een dokter in het midden van de 20ste eeuw? Het zou er nog moeten aan ontbreken na het lezen van zon omvangrijk boek. Deze dokters maakte als het ware een sprong van middeleeuwse toestanden naar onze moderne, alles omvattende maatschappij. Prachtige zin, niet? Helaas niet zelf bedacht. Laten we maar eindigen met een dokter aan het woord te laten:
Dokter Geerinckx: In onze hoedanigheid van soldaten te velde deden wij een sprong die als het ware in middeleeuwse armoede van de grond kwam om neer te komen in de meest complete hedendaagse luxe. Jarenlang dag en nacht op de fiets, op slecht gebaande en vaak onverlichte wegen, slecht gevoed en slecht betaald, beregend, besneeuwd, halfbevroren soms in de barre winters van de oorlogsjaren; in menige kritieke situatie uitsluitend aangewezen op eigen kennen en kunnen. En nu? Een snelle wagen met radio en semafoon aan boord, keuze van goed uitgeruste klinieken met een pléiade specialisten, praktijkcomputer, vrije weekend en vakantie tot in de verste continenten. De doktoor van 1939 is in die van 2006 nog nauwelijks te herkennen. Het beeld van de zorgen-verstrekker-per-fiets behoort tot de folklore, zoals de soutane van de pastoors. (p.116)
Een bedenking:
De doktoor van 1939 bevond zich op een scharniermoment in de ontwikkeling van de geneeskunde, of beter nog, in de ontwikkeling van onze moderne maatschappij. Stel nu even dat we zo ook op zoek gaan naar oude meesters om op die manier de evolutie in het onderwijs te schetsen. Zou dat geen interessant leesvoer opleveren? Ik heb al een titel: Van griffel tot laptop.