Het ontbijt in de voortuin van ons logies wordt fijngekruld door een kolibri. Die fladdert rond de takken van een hoge struik. Of dan komt hij binnenwaaieren in het voorportaal achter een insectje aan. Zijn schitterende Engelse naam, zonnevogel, doet hij alle eer aan als hij de eerste gouden stralen uitbundig doorheen de lange bananenbladeren aan de overkant naar boven hijst. In de namiddag onderhouden we op het hete strand een lange babbel met een jong koppel uit Nice. Zoals gewoonlijk op uitkijk naar schildpadden. Momenteel zwerven er een drietal rond in de zachtdeinende branding. Helaas is het water steeds op dit tijdstip van de dag erg troebel door zandopwerping. Toch komen de hoofdjes van deze zeedieren regelmatig boven tot vreugde van onze Franse buren. Tot mijn lampjes eveneens opgewonden beginnen flikkeren als de witbuikzeearend majestueus komt aanzweven. Voor onze verblufte ogen valt de keizer in zee, en glinstert vervolgens terug op met een spartelende streep zilvervis tussen zijn klauwen. Aan het slaapeiland van de vogels, gelegen op korte wandelafstand van onze rustplek, staat solitair in de avondschemering een cinnamon bittern tussen het oevergewas. Welluidende naam in het Engels, letterlijk bittere kaneel, voor rossige woudaap. Deze bruine waadvogel foerageert, in tegenstelling tot andere reigersoorten vaak alleen. Net als zijn broertje roerdomp. In de avondschemering vat zijn spekulaasachtig verenkleed een gloed van gloeiend koolvuur, uitdovend in het oorverdovende gekras van aanvliegers op zoek naar een hangmatje voor de nacht.