Honderd jaar geleden vertrok de eerste kindertrein uit Boedapest, met daarin tientallen arme en ondervoede kinderen die een tijdje zouden aansterken bij pleeggezinnen in het buitenland. Het Rode Kruis en christelijke hulporganisaties hadden de hulpactie internationaal opgezet, omdat Hongarije zwaar getroffen was na de Eerste Wereldoorlog. Door het Verdrag van Trianon (1920) verloor het land twee derde van zijn grondgebied. Ouders die niet meer voor hun kinderen konden zorgen, konden die zo een kans op een beter bestaan geven.
In totaal vertrokken tussen 1920 en 1930 zon 50.000 kinderen naar België en Nederland voor een verblijf van zes maanden tot enkele jaren. Een deel van hen bleef na hun vakanties voorgoed bij hun pleegouders. Een van hen was mijn grootmoeder, Teruszka Házi. Toen ze zeven was, werd ze samen met haar achtjarige zus, Erzsébet, op de trein gezet richting Antwerpen een kartonnen doos met wat spullen onder de arm, een identiteitspas rond haar hals. Door een administratieve fout moest Teruszka moederziel alleen verder reizen naar het Nederlandse Hengelo, terwijl Erzsébet naar een Kempisch pleeggezin ging. Mijn grootmoeder zou later trouwen met een Nederlander en emigreren naar Turnhout om dichter bij haar zus te zijn.
Het is een vergeten geschiedenis, maar naar schatting migreerden enkele duizenden kinderen definitief naar België en Nederland, al dan niet op vrijwillige basis. De overgrote meerderheid van hen waren meisjes. Ze trouwden met een Nederlander of Belg en bouwden hier een leven op. Omdat familienamen worden doorgegeven via vaderskant, is hun aanwezigheid vandaag amper zichtbaar. Ook mijn naam draagt geen spoor meer van de Hongaars-Nederlandse roots van mijn moeder. Ze zijn er nochtans wel. Het is een van de vele onbelichte migratieverhalen die Europa rijk is en die onze gelaagde identiteit hebben vormgegeven.
Honderd jaar geleden rekende Hongarije op de gastvrijheid van zijn buurlanden, vandaag sluit het de deur voor wie vlucht voor armoede en oorlog
De familie van mijn moeder woonde in de Kempen, maar sprak Vlaams met een Nederlandse tongval. Aan de muur hingen Hongaarse spreuken. Wanneer we bij mijn grootmoeder op bezoek waren, aten we net zo lief goulash als beschuit met muisjes of stoofvlees met frietjes. Een deel van de familie is gezegend met een Hongaars vel, dat in de zomer nooit verbrandt. Een ander deel is bleek en blond, zoals mijn Nederlandse grootvader. Die mix van tradities en genen is voor ons gewoon en tegelijk bijzonder, het maakt mijn moeders familie uniek, zoals zoveel Europese families. Vandaag heeft 23,3 procent van de Vlaamse bevolking migratieroots, dat is bijna een op de vier.
Het is pijnlijk om te merken dat honderd jaar na het vertrek van de eerste kindertrein net Hongarije een van de meest onverbiddelijke Europese landen is voor migratie. Waar het land een eeuw geleden rekende op de gastvrijheid van zijn buurlanden, sluit het vandaag de deur voor wie vlucht voor armoede en oorlog. Uit getuigenissen van insiders blijkt hoe de Hongaarse publieke omroep vluchtelingen demoniseert en de bevolking tegen hen opzet. Journalisten krijgen de opdracht minstens één negatief migrantenitem per dag te publiceren (DS 14 november). Van solidariteit met de buurlanden is bij premier Viktor Orban al helemaal geen sprake. Hij stemde maandag tegen de Europese meerjarenbegroting en het corona-herstelfonds, waardoor hij de EU in een diepe crisis stort (DS 17 november).
Migratie is een onlosmakelijk deel van ons voortbestaan. Toch is dit geen eenzijdig hoeraverhaal over migratie, laat staan over massale interlandelijke adoptie van kinderen uit oorlogsgebieden. Sommige pleegouders haalden bijvoorbeeld een Hongaars meisje in huis als gratis meid. Mijn grootmoeder was een van hen. Ze moest al haar Hongaarse spullen verbranden omdat die vies waren, en werd gestraft door haar kille pleegmoeder wanneer ze Hongaars praatte. De christelijke organisaties die de plaatsingen regelden, deden dat niet altijd alleen uit naastenliefde, maar ook om katholieke zieltjes te werven. Ook was de reis voor veel kinderen een traumatische ervaring. Mijn grootmoeder worstelde met depressies en zou haar hele leven met heimwee terugdenken aan haar geboorteland.
En toch. Het verhaal over de kindertreinen vertelt hoe mensen 100 jaar geleden hun hart openden voor wie het minder goed had. Ook al had Hongarije meegevochten met de vijand, ook al waren de mensen hier zelf aan het bekomen van een gruwelijke oorlog en de daaropvolgende Spaanse griepepidemie. Het merendeel van de 21.000 Hongaarse kinderen kreeg in België een warm welkom. Onderzoekster Vera Hajtó schrijft in haar publicatie De Hongaartjes, Belgisch-Hongaarse kinderacties dat onder meer in De Standaard reportages verschenen over het onrechtvaardige verdrag van Trianon en de bittere ellende in Boedapest. Dat wekte empathie op bij burgers en potentiële gastgezinnen. Enkele lokale kranten publiceerden zelfs Hongaarse woordenlijsten om de gesprekken tussen nieuwkomers en Vlamingen makkelijker te maken. Mensen zagen erop toe dat de kinderen niet vervreemdden van het Hongaars en Hongaarse onderwijzeressen reisden rond om de kinderen te bezoeken. Dat alles in een tijd zonder internet of computers, en waarin mensen het met een pak minder moesten doen dan vandaag.
Als we wat vaker deze onbelichte verhalen vertellen in plaats van alleen negatieve verhalen over migratie, zouden we een heel ander beeld krijgen van nieuwkomers en mensen op de vlucht. Helaas begrijpen mensen als Orban dat maar al te goed.