Columns zonder labrador in de hoofdrol. Onderdeel van de website Labracolumns: http://www.labracolumns.blogspot.com
30-01-2014
Schadelijk wild.
Vanmorgen gelezen in Het Nieuwsblad: vandaag in natuurdomein Vloethemveldbos een "drukjacht" op de everzwijnen. U weet niet "drukjacht" betekent? Daar heeft de journalist aan gedacht, er staat een woordje uitleg bij: "tussen 9 en 14 uur simuleren drijvers een normale verstoring door wandelaars, recreanten en bosarbeiders". Klinkt onschuldig, toch? Prima verteerbaar voor domme, zachte zieltjes als ik - meelevend met die dieren. Maar heeft u ooit al gezien dat wandelaars en recreanten met een grote groep aan één zijde van het bos afspreken, en dan, zoveel mogelijk over de volledige breedte, één lijn vormen om samen dwars door het bos op te rukken, terwijl ze roepen en schreeuwen en met een stok tegen braamstruiken, takken en boomstammen slaan? Heeft u ooit al eens geobserveerd dat bosarbeiders op één dag tijd de gehele oppervlakte van het bos afwerken?
Daarenboven lijkt het op deze manier alsof de gewone recreant dagdagelijks geconfronteerd wordt met deze gevaarlijke beesten. Dan moet het voor de publieke veiligheid toch een opperbeste zaak zijn? Met het bestwil van allen in gedachten?
Nu wandel ik al jaren drie maal per week in Vloethemveld. In al die jaren lieten de everzwijnen zich, ook in de drukst bevolkte periode, zich slechts drie maal zien of horen. Drie maal.
Misschien ben ik een uitzondering?
Vreemd dan toch dat de andere vaste wandelaars, met wie ik regelmatig eens een babbeltje sla, dezelfde ervaringen hebben: je ziet ze bijna nooit.
Met andere woorden: normale verstoring is niet voldoende om deze nachtdieren in hun slaap te verstoren en uit hun schuilplaatsen te lokken.
Een andere ervaring die we gemeen hebben, is dat deze gevaarlijke beesten zo snel en zo ver mogelijk wegvluchten. Zodra ze iemand bespeuren. Ook wanneer er van die schattige pyama- everzwijntjes rondhuppelen.
Hiermee wil ik niet beweren dat everzwijnen de liefste, meest onschuldige diertjes ooit zijn. Wereldwijd verhalen genoeg van mensen en honden die aangevallen zijn.*
Maar die kwalijke reputatie die hen toegeschreven wordt, nee, die verdienen ze niet. Vooral niet als u een aantal voorzorgsmaatregelen in acht neemt. Blijf bijvoorbeeld op de paden, en leer uw hond hetzelfde. Vermijd de schemering of de nacht. Ziet u hen toch, gedraag u dan niet als een roofdier (bukken en stil blijven), maar stap rustig door en nurie of babbel om hen van uw aanwezigheid op de hoogte te stellen.
Dan is er in het bos plek voor iedereen.
Helaas blijven everzwijnen niet altijd in het bos, en ja dan berokkenen ze schade aan de landbouw. Woelen grond om en vernielen zo gras en andere gewassen.
Gezien de reeds penibele situatie van boeren, wens ik hen dit zeker niet toe. Maar met een simpel elektrisch draadje, laag bij de grond, is ongewenst bezoek te vermijden zo leerde ik van een bevriende boer.
Vredig samenleven is dus geen utopie.
Al ben ik ook niet hopeloos idealistisch, zonder jacht raken we er op deze overbevolkte wereld niet. Dat geldt zelfs voor wildparken in Afrika. Te weinig plek en een tekort aan natuurlijke vijanden kan ervoor zorgen dat bepaalde soorten zo in aantal toenemen dat andere soorten én de natuur eronder lijden.
Maar gisteren was ik toevallig in Vloethemveld. Minstens vijftien hoogzits (zon torentje waarin de jager plaatsneemt) staan er opgesteld. Voor een populatie everzwijnen "die onder controle lijkt". Sinds de laatste jacht (begin vorig jaar) zijn er inderdaad nauwelijks nog woelsporen en voetafdrukken op de paden. Met erg veel kunnen ze niet meer zijn. Maar onder controle houden is helaas dan ook niet de bedoeling. Uitroeing van een schadelijke soort wel.
Was er maar een hogere instantie die de sterkst uitdijende populatie van de meest schadelijke soort op aarde inperken kon.
*Wat betreft Vloethemveld en omstreken is me slechts één geval van een aanval bekend. De personen in kwestie stapten dwars door een maisveld (niet aan te raden), en konden het dier wegjagen zonder gewond te raken.
22-08-2013
Familiegeheim.
Zelfs van
iemand die je zo goed als je broekzak kent, kan plots een geheim boven water
komen. Een uiterst verrassend geheim.
Vandaag
bijvoorbeeld. De scéne: een mooi gedekte feesttafel. Errond de feestvierders:
ik, mijn ouders, mijn grootmoeder, mijn oom. Eronder de hond des huizes: Doby
(strategisch op mijn omas voeten). De gelegenheid: zomaar.
We zitten aan
het voorgerecht, een gegrild boterhammetje met hesp, kaas en paprikapoeder, en
het gesprek kabbelt voort. Van hogere prijzen over moslimterroristen naar de
actualiteit. Het buitenechtelijke kind van onze oude koning komt ter sprake.
Mijn
moeder, mijn oom, en ik, we houden onze mond, en kijken verwachtingsvol lachend
van mijn oma naar mijn vader. Die laatste opent het spel: Albert had nooit
zijn vrouw mogen bedriegen. En toen het toch gebeurd was, had hij tenminste dat
kind moeten erkennen. Zoals altijd tuimelt ons mareintje in de val. Haar
geliefde koningshuis, waarvan ze alle huwelijken volgt, alle DeLacre
koekjesdozen spaart, alle belevenissen via Royalty volgt. Met verve verdedigt ze
de brave mensen. Waarop mijn geamuseerde vader nog wat olie op het vuur
gooit: dat koningshuis had al lang afgeschaft moeten zijn. Ook Geert Hoste en
zijn koningsgrappen passeren de revue. Mijn pa: Zon goede komiek. Mijn
grootmoeder: Hij moest zich schamen. Ze moesten hem ophangen. Algemene
hilariteit volgt.
Zonder
enige overgang begint mijn oom plots een verhaal.
Zon tien
jaar geleden, vertelt hij: ontving ik een oproep van de politie. Ik moest
naar het politiebureau komen. En ik had geen flauw idee waarom. Alle hoofden
kijken meteen zijn richting uit, en uit onze monden, nochtans wijd geopend,
komt geen geluid meer. De politie? Mijn oom?
Toen ik
daar aankwam, gaat hij verder, moest ik mijn vingerafdrukken laten nemen. Verraste
kreten weerklinken. Onverstoorbaar vervolgt hij: En ze namen me mee naar zon
verhoorruimte. Hij laat een dramatische stilte vallen.
Daar
vroegen ze waarom ik die dreigtelefoon gepleegd had. Naar Danneels. Ik zeg
(stem klinkt luider): ik heb helemaal geen dreigtelefoon gepleegd. Ik weet van
niets.
Wij: Huh?
Maar hoe?
Mijn oom
licht toe: Maar niet naar kardinaal Danneels,
hé. Mario Danneels, die dat
schandaalboek over ons koningshuis neerpende.
Wij: Oh
ja, die. Maar ???
Hij
vervolgt: Kom ik thuis, blijkt dat ZIJ
(nadrukkelijke blik naar mijn grootmoeder) vanuit MIJN huis gebeld heeft.
We staren
elkaar verbluft aan, raken niet uit onze woorden, schieten in de lach. Dat
lieve mensje dat haar laatste korst nog weg zou geven, dat andermans honden,
katten en kinderen (naast haar eigen kroost van vier) in huis genomen heeft,
dat ondanks haar schamele pensioentje jaarlijks aan goede doelen doneert. Die nooit
haar stem verheft, de zachtheid zelve is, en destijds tachtig jaar was. Zij?
Met grote
ogen kijken we haar aan, vragen om meer uitleg, willen weten wat ze dan precies
gezegd heeft. Ik weet het niet meer, is al wat de schuldige kwijt wil. Stug
kijkt ze voor zich uit, haar blik naar binnen gericht. Net daardoor verradend
dat ze het nog prima weet.
Wij dringen
aan. Zonder resultaat.
Grappen
vliegen haar om de oren. Zij blijft selectief doof, maakt een nonchalante opmerking
over een achterkleinkind. Een nieuw lachsalvo barst los. Wij: Zo snel kom je
er niet vanaf!
Maar lossen
doet ze niets.
En zo
verglijdt het gesprek in de loop van het hoofdgerecht (Gesmaakte scampis in knoflooksaus
voor mij) vanzelf naar minder gevoelige onderwerpen.
Ik kan er
mijn hoofd niet bijhouden. Nieuwsgierigheid verzengt me, verbazing overvalt me,
plotse schaterlachen breken uit. Terwijl de Syrische gifaanval op kinderen
besproken wordt.
Mijn arme
mareintje. Een bedreiging zal ze niet geuit hebben, haar mening wel. Iets te
theatraal.
En nu is
dat aan het licht gekomen. In het bijzijn van een columniste.
05-03-2013
Kranig.
Mareintje
is met de ambulance naar de spoed , klinkt het aangeslagen aan de andere kant
van de lijn. De dokter vermoedt een heupfractuur, ik bel jullie zodra we meer
weten. Oh, jee. Ons mareintje (mijn oma ) is niet meer van de jongsten. Ze
is gevallen, en ook al hadden we verwacht dat een doktersvisite noodzakelijk
was, dit was niet waar we op gehoopt hadden.
Want
je hoort zo vaak dat oudere, nog kranige dametjes na een gebroken heup snel achteruit
gaan.
Dat
ze oud is, is een feit. Door haar niet als zodanig erkend (want oud, dat zijn
alleen andere mensen), maar desalniettemin iets waar we met haar 92 lentes niet
meer omheen kunnen.
Dat
ze kranig is, is al evenzeer een feit. Mijn grootmoeder die nog grotendeels het
huishouden voor haar en haar inwonende zoon doet. Dagelijks een verse maaltijd
bereidt, wekelijks strijkt en dweilt. Jaarlijks een verre busreis maakt.
En
die nog steeds een echte moederkloek is:zo eentje die iedereen in de watten legt, en bij familiefeestjes stiekem
aan de afwas slaat.
Alleen
soms een beetje te kranig. Want de val die haar vandaag in het ziekenhuis heeft
doen belanden, dateert van eergisteren. Een dokter? Nee, die was niet nodig. Hoezeer
de familie ook aandrong. Even rusten, dan
zou het wel weer gaan.
Tot
zelfs zij moet inzien dat er meer aan de hand is. En een breuk blijkt te hebben
die, zo horen we na een dag vol spanning, diezelfde avond nog geopereerd moet worden.
De
huisarts begrijpt niet hoe ze de pijn kon uithouden. De verpleging op spoed begrijpt
niet dat ze zon hoge pijngrens heeft . De chirurg begrijpt het niet waarom ze
niet eerder hulp zocht.
Wij
wel. Wij kennen onze pappenheimer. Onze pappenheimer die ons af en toe laat
zuchten. En glimlachen tegelijkertijd.
Maar
nu? Zal ze de operatie goed doorstaan? Zal ze terug naar huis kunnen? Zal ze
terug de oude worden?
Morgen
mogen we pas bij haar langs gaan. Morgen. Eerst nog een lange nacht. En een
lange ochtend.
En
dan gaan we bij haar langs. Met knikkende knieën. De twintig minuten durende
autorit. De wandeling over de grote parking (enkel in het uiterste hoekje een
vrij plekje). De rit in de overal halthoudende lift(naar de twaalfde verdieping).
En
daar ligt ze dan. Kwiek. Vrolijk. En verrassend normaal: haar wenkbrauwen bijgetekend, de witte lokken
in het zo typische, charmante haarknotje (met dank aan een aardige verpleegster, zo
vertelt ze ons later).
Een
begroeting kan er nog net vanaf, daarna worden we op missie gestuurd. Op zoek
naar haar mooiste slaapkleedje:zwart, met
kant en een doorkijkstukje. Ik en mijn moeder kijken elkaar verbluft aan. Wat
is ze dan van plan? vragen we giechelend: heeft ze dan zon knappe arts en
verplegers?
Onverstoorbaar
gaat ze verder: of we haar make-up tasje willen aanreiken?. Met haar spiegeltje
in de hand voorziet ze geroutineerd haar gezicht van een laagje poeder. En gaat
daarna op zoek naar oorbellen.
Deze
blijken echter, net als het slaapkleedje, onvindbaar, en komen aldus prompt op
ons boodschappenlijstje terecht.
Pas
dan heeft ze tijd voor ons, en begint aan een geanimeerd relaas. Over hoe zij
haar arme nicht (met wie ze gearmd liep) in haar val meegesleurd heeft. Over
hoe het tweetal, tot verbazing van een onwetende passant, beduusd op de grond
bleef zitten. Over hoe mijn oom haar, toen bleek dat ze niet meer recht kon staan,
als een ordinaire zak aardappelen over zijn schouder gegooid heeft.
Dochter
en kleindochter kijken elkaar glimlachend aan. En lezen de opluchting op
elkaars gezicht: dit komt goed.
Sneller
dan verwacht nog wel: over twee weken mag ze terug naar huis. Gelukkig maar,
kranige dametjes niet de makkelijkste patiënten.
Categorie:Niet verschenen op homepage.
15-01-2012
Voor een paar euro's.
Ik ga zo dicht mogelijk staan, wil niets missen. Niet de
capriolen, niet het onvermijdelijke. Dat het zijn eigen schuld is, verhoogt
mijn voorpret nog. Een beetje leedvermaak is me niet vreemd. Een beetje
wraakzucht ook niet.
Want hoewel
mijn vader een gul mens is, is een beetje zuinigheid hem niet vreemd. Vooral in
zaken als water, elektriciteit en benzine. Lampen uit zodra je een nanoseconde
de ruimte verlaat! Verwarming enkel op bepaalde tijdstippen! Douchen op halve
kracht!
Geen onnodige verkwisting, daarin heeft hij gelijk.
Maar soms
(váák in mijn ogen) draaft papa een beetje door. Houdt hij als een havik de op
achttien graden ingestelde thermostaat in de gaten (vanwege mogelijke
sabotage). Verkleumt de dochter onder een Mount Everest aan dekens in haar
onverwarmde slaapkamer. Sakkert de moeder omdat ze, tijdsgebrek en files niet
te na gelaten, naar een goedkoper tankstation moet omrijden.
Zijn
parkeertaktiek bij onze maandelijkse rit hoort bij die categorie. Waarom twee
euro betalen (en vlak naast de bestemming staan) als je een halve stad verderop
gratis kunt parkeren? Op een miniparking waar ook in de drukste periodes een
plekje te vinden is. Middenin de stad. Dankzij de diepe waterplassen, eerder meren,
op het miezerige grindlaagje.
Meren die
zelfs putje zomer weinig glorie verliezen. Die niet vriendelijk aan de kant
liggen, maar dwars over het middenpad. Die zo diep zijn dat bij één ervan
(tegen de straat gelegen) de onderkant van de auto hard op de betonnen
straatrand smakt (waardoor wij nu steevast langs de uitgang binnenrijden). Die
na uitstappen slechts via klauterpartijen en sprongen ietwat te vermijden zijn.
Vandaar ons
compromis: als paps hier wil parkeren, zet hij mij eerst af. Bij de stoep.
Vandaag
blijken de meren, met dank aan de wekenlange vorst, ijszeeën. Door
collega-centenbijters reeds omgetoverd in een schotsenbrij. Twintig-centimeter-dikke-schotsenbrij.
Er is maar
eén plekje meer vrij. In de ijszee. Aan de rand ervan weliswaar, maar zonder droge
ontsnappingsroute. Dit moet ik zien!
Papa houdt
even halt, zijn ogen groot, zijn lippen opeen. Dan stuurt hij, zoals verwacht,
toch de ijszee in. Bruin water spat op aan alle kanten, moddergeur stijgt
omhoog, een boeggolf vormt zich. Ijsschotsen botsen, schuiven over elkaar en
kwakken tegen de carrosserie, of duiken omlaag en blokkeren de wielen. Maar
mijn vader geeft niet op. Rijdt een paar keer achteruit, en krijgt toch de auto
op het plekje.
Nu staat
mijn pa daar dus. Of liever gezegd: hangt daar. Met zijn ene hand zich vastklampend
aan het dak van de auto, zijn andere steunend op het geopende portier, zijn
voeten op de rand van de deur. Speurend naar de beste route. Hihi.
Hij neemt
diep adem, springt, en gooit in dezelfde beweging het portier dicht. Met zijn
ene voet balanceert hij op een ijsschots, zijn armen zwaaiend, zijn
bovenlichaam vervaarlijk achteroverhellend. De schots kantelt. Zijn voet glijdt
naar beneden. Ha!.
Maar zijn
andere voet landt al op een volgende schots, en de bijna kletsnatte voet
verhuist net op tijd. Potverdorie!
Schotsen
kantelen, water klotst, armen zwaaien in het rond, voeten glijden weg. Maar
papa hupt gezwind van schots naar schots. Bah!
Dan belandt
eindelijk toch een voet in het water. In het ijskoude, enkeldiepe water. Hihi! Eén
sprong verder, en daar plonst de andere voet. Haha!
Met
soppende schoenen en natte broekspijpen bereikt papa het vasteland.
Misschien was
gratis parkeren vandaag niet zon goed idee: lees ik op zijn gezicht.
Terug thuis,
aan de avondmaaltijd, verhaal ik mijn moeder over een collega-centenbijter.
Eentje die gratis uit de betalende parkeergarage wou glippen. Wat niet alleen
mislukte, maar zelfs ternauwernood een gebarsten voorruit opleverde. Tot groot
plezier van vader en dochter (geld willen besparen zonder er iets voor over te
hebben?!)
Mama (hoofdschuddend): Voor een paar euros doen sommige mensen
alles.. Hmm. Juist, ja.