Mareintje
is met de ambulance naar de spoed , klinkt het aangeslagen aan de andere kant
van de lijn. De dokter vermoedt een heupfractuur, ik bel jullie zodra we meer
weten. Oh, jee. Ons mareintje (mijn oma ) is niet meer van de jongsten. Ze
is gevallen, en ook al hadden we verwacht dat een doktersvisite noodzakelijk
was, dit was niet waar we op gehoopt hadden.
Want
je hoort zo vaak dat oudere, nog kranige dametjes na een gebroken heup snel achteruit
gaan.
Dat
ze oud is, is een feit. Door haar niet als zodanig erkend (want oud, dat zijn
alleen andere mensen), maar desalniettemin iets waar we met haar 92 lentes niet
meer omheen kunnen.
Dat
ze kranig is, is al evenzeer een feit. Mijn grootmoeder die nog grotendeels het
huishouden voor haar en haar inwonende zoon doet. Dagelijks een verse maaltijd
bereidt, wekelijks strijkt en dweilt. Jaarlijks een verre busreis maakt.
En
die nog steeds een echte moederkloek is:
zo eentje die iedereen in de watten legt, en bij familiefeestjes stiekem
aan de afwas slaat.
Alleen
soms een beetje te kranig. Want de val die haar vandaag in het ziekenhuis heeft
doen belanden, dateert van eergisteren. Een dokter? Nee, die was niet nodig. Hoezeer
de familie ook aandrong. Even rusten, dan
zou het wel weer gaan.
Tot
zelfs zij moet inzien dat er meer aan de hand is. En een breuk blijkt te hebben
die, zo horen we na een dag vol spanning, diezelfde avond nog geopereerd moet worden.
De
huisarts begrijpt niet hoe ze de pijn kon uithouden. De verpleging op spoed begrijpt
niet dat ze zon hoge pijngrens heeft . De chirurg begrijpt het niet waarom ze
niet eerder hulp zocht.
Wij
wel. Wij kennen onze pappenheimer. Onze pappenheimer die ons af en toe laat
zuchten. En glimlachen tegelijkertijd.
Maar
nu? Zal ze de operatie goed doorstaan? Zal ze terug naar huis kunnen? Zal ze
terug de oude worden?
Morgen
mogen we pas bij haar langs gaan. Morgen. Eerst nog een lange nacht. En een
lange ochtend.
En
dan gaan we bij haar langs. Met knikkende knieën. De twintig minuten durende
autorit. De wandeling over de grote parking (enkel in het uiterste hoekje een
vrij plekje). De rit in de overal halthoudende lift (naar de twaalfde verdieping).
En
daar ligt ze dan. Kwiek. Vrolijk. En verrassend normaal: haar wenkbrauwen bijgetekend, de witte lokken
in het zo typische, charmante haarknotje (met dank aan een aardige verpleegster, zo
vertelt ze ons later).
Een
begroeting kan er nog net vanaf, daarna worden we op missie gestuurd. Op zoek
naar haar mooiste slaapkleedje: zwart, met
kant en een doorkijkstukje. Ik en mijn moeder kijken elkaar verbluft aan. Wat
is ze dan van plan? vragen we giechelend: heeft ze dan zon knappe arts en
verplegers?
Onverstoorbaar
gaat ze verder: of we haar make-up tasje willen aanreiken?. Met haar spiegeltje
in de hand voorziet ze geroutineerd haar gezicht van een laagje poeder. En gaat
daarna op zoek naar oorbellen.
Deze
blijken echter, net als het slaapkleedje, onvindbaar, en komen aldus prompt op
ons boodschappenlijstje terecht.
Pas
dan heeft ze tijd voor ons, en begint aan een geanimeerd relaas. Over hoe zij
haar arme nicht (met wie ze gearmd liep) in haar val meegesleurd heeft. Over
hoe het tweetal, tot verbazing van een onwetende passant, beduusd op de grond
bleef zitten. Over hoe mijn oom haar, toen bleek dat ze niet meer recht kon staan,
als een ordinaire zak aardappelen over zijn schouder gegooid heeft.
Dochter
en kleindochter kijken elkaar glimlachend aan. En lezen de opluchting op
elkaars gezicht: dit komt goed.
Sneller
dan verwacht nog wel: over twee weken mag ze terug naar huis. Gelukkig maar,
kranige dametjes
niet de makkelijkste patiënten.
Categorie:Niet verschenen op homepage.
|