Zelfs van
iemand die je zo goed als je broekzak kent, kan plots een geheim boven water
komen. Een uiterst verrassend geheim.
Vandaag
bijvoorbeeld. De scéne: een mooi gedekte feesttafel. Errond de feestvierders:
ik, mijn ouders, mijn grootmoeder, mijn oom. Eronder de hond des huizes: Doby
(strategisch op mijn omas voeten). De gelegenheid: zomaar.
We zitten aan
het voorgerecht, een gegrild boterhammetje met hesp, kaas en paprikapoeder, en
het gesprek kabbelt voort. Van hogere prijzen over moslimterroristen naar de
actualiteit. Het buitenechtelijke kind van onze oude koning komt ter sprake.
Mijn
moeder, mijn oom, en ik, we houden onze mond, en kijken verwachtingsvol lachend
van mijn oma naar mijn vader. Die laatste opent het spel: Albert had nooit
zijn vrouw mogen bedriegen. En toen het toch gebeurd was, had hij tenminste dat
kind moeten erkennen. Zoals altijd tuimelt ons mareintje in de val. Haar
geliefde koningshuis, waarvan ze alle huwelijken volgt, alle DeLacre
koekjesdozen spaart, alle belevenissen via Royalty volgt. Met verve verdedigt ze
de brave mensen. Waarop mijn geamuseerde vader nog wat olie op het vuur
gooit: dat koningshuis had al lang afgeschaft moeten zijn. Ook Geert Hoste en
zijn koningsgrappen passeren de revue. Mijn pa: Zon goede komiek. Mijn
grootmoeder: Hij moest zich schamen. Ze moesten hem ophangen. Algemene
hilariteit volgt.
Zonder
enige overgang begint mijn oom plots een verhaal.
Zon tien
jaar geleden, vertelt hij: ontving ik een oproep van de politie. Ik moest
naar het politiebureau komen. En ik had geen flauw idee waarom. Alle hoofden
kijken meteen zijn richting uit, en uit onze monden, nochtans wijd geopend,
komt geen geluid meer. De politie? Mijn oom?
Toen ik
daar aankwam, gaat hij verder, moest ik mijn vingerafdrukken laten nemen. Verraste
kreten weerklinken. Onverstoorbaar vervolgt hij: En ze namen me mee naar zon
verhoorruimte. Hij laat een dramatische stilte vallen.
Daar
vroegen ze waarom ik die dreigtelefoon gepleegd had. Naar Danneels. Ik zeg
(stem klinkt luider): ik heb helemaal geen dreigtelefoon gepleegd. Ik weet van
niets.
Wij: Huh?
Maar hoe?
Mijn oom
licht toe: Maar niet naar kardinaal Danneels,
hé. Mario Danneels, die dat
schandaalboek over ons koningshuis neerpende.
Wij: Oh
ja, die. Maar
???
Hij
vervolgt: Kom ik thuis, blijkt dat ZIJ
(nadrukkelijke blik naar mijn grootmoeder) vanuit MIJN huis gebeld heeft.
We staren
elkaar verbluft aan, raken niet uit onze woorden, schieten in de lach. Dat
lieve mensje dat haar laatste korst nog weg zou geven, dat andermans honden,
katten en kinderen (naast haar eigen kroost van vier) in huis genomen heeft,
dat ondanks haar schamele pensioentje jaarlijks aan goede doelen doneert. Die nooit
haar stem verheft, de zachtheid zelve is, en destijds tachtig jaar was. Zij?
Met grote
ogen kijken we haar aan, vragen om meer uitleg, willen weten wat ze dan precies
gezegd heeft. Ik weet het niet meer, is al wat de schuldige kwijt wil. Stug
kijkt ze voor zich uit, haar blik naar binnen gericht. Net daardoor verradend
dat ze het nog prima weet.
Wij dringen
aan. Zonder resultaat.
Grappen
vliegen haar om de oren. Zij blijft selectief doof, maakt een nonchalante opmerking
over een achterkleinkind. Een nieuw lachsalvo barst los. Wij: Zo snel kom je
er niet vanaf!
Maar lossen
doet ze niets.
En zo
verglijdt het gesprek in de loop van het hoofdgerecht (Gesmaakte scampis in knoflooksaus
voor mij) vanzelf naar minder gevoelige onderwerpen.
Ik kan er
mijn hoofd niet bijhouden. Nieuwsgierigheid verzengt me, verbazing overvalt me,
plotse schaterlachen breken uit. Terwijl de Syrische gifaanval op kinderen
besproken wordt.
Mijn arme
mareintje. Een bedreiging zal ze niet geuit hebben, haar mening wel. Iets te
theatraal.
En nu is
dat aan het licht gekomen. In het bijzijn van een columniste.
|