Eerbetoon aan Hugo Claus
"Lieve vriend, vaar wel en ik vraag je maar een ding: kom vooral spoken'', zei Cees Nooteboom ten afscheid tegen zijn overleden vriend Hugo Claus.
(Nu.nl Algemeen, Hugo Claus herdacht, 29 maart 2008)
Jaja, natuurlijk was Hugo Claus als mens en auteur een monument, een reus, een gigant, dé grootste schrijver die het Nederlandstalige gebied ooit gekend heeft en ooit nog zàl kennen met andere woorden. En tsja, de verteller die ikzelf ben dient zich natuurlijk neer te leggen bij het schrijnende feit dat hij nooit ofte nimmer een roman of een gedicht of een scenario of een kortverhaal of een toneelstuk of wat dan ook aan het papier zal kunnen toevertrouwen dat qua kwaliteit of stijl of originaliteit zelfs maar in de verste verte aan het genie van onze Vlaamse grootmeester kan ruiken, nee, hij zal er voldoening mee moeten nemen slechts pennevruchtjes te kunnen afleveren die nederig gecomponeerd zijn in the manner of Claus.
Ik zit trouwens al jaren te spelen met een ideetje omtrent zon roman in the manner of Hugo Claus. Het zou een even lijvige als beklijvende roman moeten worden, niet over kleffe hoeren -ik ben niet het soort artistiek Vlaming met poen dat samen met belastingsinspecteurs en politiekers er zijn subsidies gaat doorzwieren in plattelandsbordelen-, maar wel een heuse familieroman, 3 delen, 1.302 paginas dik, en met als korte, zéér korte titel: Stoma.
En waarover ik het in dit magnum opus zoal zou hebben? Oh, ik zou vooreerst een klaagzang afsteken voor mijn grootmoeder langs moeders zijde, die altijd voor de katholieken heeft gestemd en wellicht nooit een orgasme heeft mogen beleven in haar negenentachtigjarige bestaan, en over haar man -mijn grootvader dus- die als bibliothecaris te Lebbeke steeds de Vlaamse gedachte heeft aangehangen en altijd trouw voor de Volksunie heeft gestemd, zodanig zelfs dat hij na de Tweede Wereldoorlog valselijk is beticht geweest van collaboratie en genadeloos voor een aantal maanden in de bak is gesmeten geweest. Als tegengewicht zou ik de ouders van mijn vader beschrijven die beiden voor mijn geboorte zijn overleden, ik zou omtrent Kamiel kunnen vertellen dat hij de ganse Eerste Wereldoorlog als krijgsgevangene in Polen heeft vastgezeten en dat hij dus steeds een hartsgrondige afkeer heeft gehad van den Duits, en natuurlijk zou ik ook een aantal bladzijden wijden aan diens echtgenote Zoë, de moeder van mijn vader dus, van Hongaarse -joodse?- afkomst, die na het baren van haar twee kinderen haar verdere leven als multiplescleroselijdster in een rolstoeltje heeft doorgebracht en schielijk overleden is in 1944, net op het ogenblik dat de Amerikanen hun dorp Berlare kwamen bevrijden.
Na deze proloog omtrent mijn grootouders zou ik de tragedie van ons gezin, een wit-zwartgezin dus, op een -oh, ik heb het adjectief reeds gebruikt!- beklijvende manier uit de doeken doen, ik zou à la Tom Lanoye over het Noodlot uitweiden, over hoe mijn vader de opvolger is geworden van een notaris te Tongerlo van wie was geweten dat deze een kind bij zijn dochter had verwekt en dit bij de geboorte in het bijzijn van de dorpspastoor ver... euh, ja, versmacht had, ik zou nogmaals in beklijvende bewoordingen beschrijven hoe deze Vloek zich over ons en ons huis gespreid heeft, een moeder met gezondheids- en alcoholproblemen en een chronische darmziekte, een laf en geldzuchtig vader, een kinderloze dochter met epilepsie, de dood van de eerstgeboren zoon, mijn broer dus, op zijn twintigste, erg Egyptisch en erg Bijbels! ... en ik, ja, ik, de vrolijke homofiel!
De finale zou moeten plaatsgrijpen op de vooravond van de operatie in het Gasthuisbergziekenhuis te Leuven die mijn moeder van haar door de ziekte van Cron onherroepelijk aangetaste aars en endeldarm zou moeten beroofd hebben en haar voor de rest van haar bestaan zou moeten opgezadeld hebben met een artificiële anus, een stoma dus.
Ons gezinnetje, of wat er van overblijft, vader, moeder, mijn zus en ik, zouden op deze weemoedige vooravond een gastronomisch dîner gaan nuttigen in restaurant De Snepkeshoeve. Ik zou in enkele doorwrochte passages de Luculliaanse gerechten zoals wijngaardslakken en ossehaasjes bezingen, met als dramatische ondertoon natuurlijk het feit dat de overblijfselen ervan bij mijn moeder wellicht niet meer langs de natuurlijke weg zouden geëlimineerd worden. En dan, en dan, dan zou ik wat te veel rode wijn -Château Migraine- drinken, bij het terug naar huis, naar Tongerlo, rijden -ik ben de chauffeur-, zou ik de vloek op onze familie, die algehele ellende die we al generaties meeslepen, gewoon niet meer op mijn zwakke schouders kunnen torsen hebben, en ik zou gewoonweg, een malheur zou Tom Lanoye zo beeldig verwoord hebben, in de vaart, in het Albertkanaal gereden zijn, alwaar we alle vier al dadelijk zouden verzopen zijn in het koele water des Doods!
Tsja, dat is zowat de synopsis van de familieroman die ik met het oog op eeuwige roem ooit graag aan die eeuwigheid zou toevoegen, en vermits ik evenals Cees Nooteboom -zie citaat hierboven!- in spoken geloof, en zeker als het de spoken zijn van net overledenen die nog wat verdwaasd in hun eigen omgeving -voor Hugo Claus het mythische Vlaanderen dus!- ronddolen, heb ik gisteren dan ook in de eenzaamheid van mijn Brusselse keukentje -jaja, Brussel ligt in Vlaanderen!- en met een fles rode landwijn aan een sessie channeling gedaan, ofte het oproepen van geesten, en dit in de hoop een gesprek te kunnen voeren met onze onterecht niet met de Nobelprijs bekroonde Vlaamse reus om misschien een paar schrijftips van hem te hebben kunnen bekomen...
En of ik Hugo Claus aan de lijn gehad heb? God, daar verwed ik mijn arme hoofd op, en als ik thans, de volgende ochtend dus, aan mijn gesprek met de geest van wijlen deze mijnheer Hugo Claus terugdenk, krijg ik zowaar nog de daver op het lijf, neenee, niet van de schrik, ik heb gewoonweg in de eenzaamheid van mijn vrijgezellenkeukentje zitten daveren van het lachen!
Goed. Ik heb dus net drie lamskoteletjes verorberd met groene boontjes en gratin dauphinois, en bij het kijken naar de afgeknaagde beentjes herinner ik me nu hoe onze Hugo ooit voor een gewichtige krant officieel heeft bekend gemaakt dat zijn lievelingsgerecht lamsvlees rosé was, rosé, niet doorbakken dus, omdat hij het lekker pervers vond dat zon arm jong beestje moest geslacht worden en halfgaar moest gebakken worden om de maag te vullen van een grijzaard als hij.
En pervers, wat is pervers? vraag ik me nu hoofdschuddend af, ik die ondanks de nodige uitspattingen in mijn leven een goede mentale en lichamelijke gezondheid steeds hoog in het vaandel heb gedragen,mezelf beschouw ik bijvoorbeeld hoegenaamd niet als pervers, het is nooit in mijn hoofd opgekomen om met mijn schrijfsels te willen -wat een idioot woord!- choqueren, en toch worden sommige van mijn verhalen als nasty bestempeld en zijn er boekenwinkels, zoals De Oude Linden in de abdij van Tongerlo, die mijn bundels weigeren te koop aan te bieden.
Mijn opmerking omtrent rosé lamsvlees vind je dus niet pervers? vraagt de geest van wijlen Hugo me nu streng.
Op zijn best aanstellerig, antwoord ik voorlopig nog met een klein stemmetje, iedereen moet nu eenmaal eten, en trouwens, wat wou je ermee bereiken: de vegetariërs tegen je in het harnas jagen om nog maar eens de spots op jou gericht te krijgen? Als je dan toch pervers wil zijn, schrijf dan bijvoorbeeld eens een verhaaltje omtrent een militant en onwrikbaar vegetariër die in alle talk shows zijn theoriëen komt verkondigen en tijdens een strandvakantie aan de Atlantische Kust gewoon uit elkaar gereten en verslonden wordt door een hongerige haai.
Al goed, al goed! schudt hij met zijn spokenhoofd.
Vervolgens grijp ik naar het tijdschrift op de vensterbank dat ik me die namiddag bij het Chinees heertje in de krantenkiosk onder mijn deur heb aangeschaft: Latin Inches, u weet wel, één van die charmeblaadjes voor homofielen wier uitgevers en fotografen zoals de titel al doet vermoeden de gewoonte hebben hun modellen temidden het Spaanssprekende straatjesvolk van New York te ronselen en hen voor wat zakgeld vòòr een camera uit de kleren doen gaan. En oh nee, de gustibus non disputandum est, in een steriel debat omtrent pornografie versus erotiek wens ik evenmin betrokken te raken, maar feit is wel dat ik steeds een zwak heb gehad voor mannelijk schoon, en dat ook in dit nummer deze jonge en meer rijpe specimen met ronkende namen zoals Antonio Biaggi qua gelaat en lichaam de vergelijking met de meest nobele en viriele standbeelden uit de Griekse Oudheid moeiteloos kunnen doorstaan -ware het natuurlijk niet dat uit editoriale overwegingen hun lid wel degelijk steigert en dat ze wat minder klassieke poses aannemen waarbij ze bijvoorbeeld lubriek hun bolle billen open trekken om hun gezonde aarsholletje te tonen.
En een glimlach verschijnt nu om mijn mond wanneer ik me plots herinner hoe sommige -vrouwelijke- bewonderaars Hugo Claus in zijn meer jonge jaren ooit beschreven hebben als een Griekse God.
Wel? vraagt Hugo me nu wat verontwaardigd, was ik dan geen knap man, was ik dan niet een beetje een Griekse God?
Mijn gelaatsuitdrukking wordt er wellicht één van een lichte verbijstering.
En euh, stamel ik tot mijn spook op bezoek, de Vlaamse intelligentsia, en u dus ook, mag dan wel voortdurend verder geborduurd hebben op de Bijbelse en antieke mythes, maar geen volk is mijns inziens verder verwijderd van die antieke Grieken dan de Vlamingen.
Verklaar jezelf nader!
Wel, voor zover ik me daar natuurlijk een mening kan over formuleren hebben de Grieken me steeds een eerder wispelturig volkje toegeleken met een nodige dosis aan magie en bijgeloof en een al even grote interesse in erotische aangelegenheden, wettelijk of niet, met een vrouw, een man of een knaap, en langs het achterpoortje als het even kan.
Hmm.
Ja hmm, doch wat zie ik nu in het Vlaamse theatermilieu -waarvoor jij nota bene ook in opdracht de nodige kwakkels hebt gecomponeerd-? Langs de ene kant weidt men er hoogdravend uit over het Noodlot, het Fatum, en bezingt men er en bewerkt men er en investeert men er in klassiekers zoals Oedipus Rex en Hamlet, maar als men met deze zelfde mensen die toneelstukken regisseren waarin orakels en toekomstvoorspellingen en het verschijnen van geesten centraal staan onderwerpen zoals astrologie of magie of kaartenlegsters durft aan te snijden wordt men al onmiddellijk als onnozel afgedaan.
Hmm.
Hetzelfde wat de culinaire gewoontes van het merendeel van deze theaterlui betreft: de Grieken lazen de toekomst in de ingewanden van vogels en geiten om deze vervolgens in de kookpot te gooien, ze vraten de lever en teelballen van hun vijanden op om hun kracht over te nemen, maar voor iets meer avontuurlijk dan een ordinaire biefstuk -zonder vet alstublieft!- halen deze zelfde theaterlui hun neus al op. Geen linzen of lever of ingewanden met andere woorden.
Hmm.
En dan erotiek. De Grieken zijn opgegroeid met de meest wispelturige en overspelige en elegante verhaaltjes omtrent onder andere Goden die zich transformeren in een arend om een jonge knaap te perverteren, hebben de meest sierlijke naaktstandbeelden gesculpteerd en de meest Dyonische erotische scènes op hun vazen afgebeeld, doch de Vlamingen zijn qua prikkelende literatuur nooit verder geraakt dan even lullige als platvoerse schrijfsels als Mieke Maaikes obscene jeugd van je collega Louis-Paul Boon, en op schilderkunstig gebied buiten Rubens romige vrouwen houterige blote ventjes en madammetjes die door het Hellevuur worden opgeslokt.
Hmmm.
Ik voel in mijn keukentje hoe de spanning met mijn gesprekspartner Hugo Claus stijgt.
Dus je...
Nee, onderbreek ik hem met een wat koppig glimlachje, sommige allochtone straatvegers en vuilnisophalers hier in Brussel hebben ondanks hun vuile werkplunje in mijn ogen soms wel de allure van een Griekse God, en...
En...?
Op uiterlijke kenmerken mag men nooit iemand aanvallen, maar eerlijk gezegd, mijnheer Hugo Claus, eerder dan een Griekse God lijk je me, euh, een banale doordeweekse Vlaamse kop te hebben die men in elk dorpscafé kan aantreffen, de nodige couperose van het zuipen...
Je zit daar zelf met een fles voor je!
Ik heb van mezelf ook nooit beweerd dat ik een Griekse God was, en, om verder te gaan, zoals je daar op het fotootje op de achterflap van je Het verdriet van België staat, bontjas inclusief, nee, daar kan ik maar één woord op kleven: parvenu.
Hoor hem daar, je komt zelf uit een omhooggevallen nouveau riche notarisfamile, moeten we misschien in het Frans verder converseren?
Nee, lach ik nu smakelijk, ik schrijf al gans mijn leven in ons beider moedertaal, het Nederlands, én zonder krampachtig te moeten gebruik maken van ge en gij om wat authenticiteit aan mijn geschriften te verlenen...
Ge begint op mijn zenuwen te werken!
... terwijl ik evenmin mijn Vlaamsche origines tracht te verbergen door potjesfrans te spreken zoals sommige meer hautaine figuren uit onze televisiefeuilletons.
Ik giet me een glas wijn in.
Proost! hef ik mijn glas, in een redelijke stemming van mauvaise foi.
Ik heb ooit je monoloog Gilles! gelezen. Over Gilles de Rais.
En?
Ja, schud ik met mijn hoofd, briljante tekst! Echt! Er worden de nodige subsidies tegenaan gezwierd om hem naar het Frans te vertalen en Gérard Depardieu proberen te strikken voor het opvoeren ervan, maar de wereldpremière heeft toch maar netjes plaatsgegrepen in de Muntschouwburg hier onder mijn deur, en met in de titelrol lokaal acteur Jan Declair.
Ge zijt ne smeerlap!
Misschien, mompel ik. Ik vraag me nu even af of afgunst en jaloesie misschien de onderliggende redenen zijn van mijn zo typisch Vlaams twistgesprek met onze Vlaamse grootmeester, doch moet dan al dadelijk tot de conclusie komen dat ik hem hoegenaamd niet benijd -integendeel.
Zo, ge durft dus te beweren dat ge me niet benijdt? leest Hugos spook natuurlijk mijn gedachten.
Ik word stilletjes, het spreekwoord Over de doden niets dan goeds speelt nu even door mijn hoofd, doch mijn vrolijkheid ruimt dan plots plaats voor een algehele hilariteit.
En God, Hugo, roep ik nu uit, wat zou je toch een groot man geworden zijn als je had kunnen schrijven!
Ik voel hoe mijn spook verbeten op zijn immateriële onderlip bijt.
En tja, ging ik verder, je hebt ervoor gekozen kunstmatig te overlijden, nu moeten we enkel nog zien dat we je oeuvre kunstmatig in leven kunnen houden. Doch goed, zolang er flaminganten zijn zal er hoop zijn. Hoewel, ik heb onlangs gelezen dat jouw Het verdriet van België de nummer één heeft gehaald op het lijstje van de meest verkochte en minst gelezen boeken.
Ik meen als een gegrom binnen de besloten ruimte van mijn keukentje te horen.
En dan je begrafenis, mens, wet een egotripperij! Meer woorden wil ik er niet aan vuil maken, maar de schouwburg waar men je herdacht heeft zat nu niet bepaald nokvol.
Stop ermee, gij geraakt met uw schrijfsels niet eens bij een fatsoenlijk uitgever binnen!
Bestaat er dan iets als een fatsoenlijk uitgever?
Ik vervloek u, ik vervloek u!
Hola hola, mijnheer Claus, nu hanteer je toch harde woorden, zeg ik zachtjes. De wijn is wat naar mijn hoofd gestegen, en mijn partijtje chanelling begint me nu enigszins op de zenuwen te werken zodat ik voorwaar een geeuw slaak.
Jaja, ik weet het, één van mijn films heeft de naam De geeuw van Vlaanderen gekregen, leest hij wederom mijn gedachten.
Waar. En je pas voltooide manuscripten werden met een gepantserde wagen naar de uitgever gereden, maar bij een verhuis zou je zogenaamd een ganse kartonnen doos met je schrijfsels zijn kwijtgeraakt. Bizar.
Er volgt een geladen stilte tussen Claus spook en mij.
Verontschuldig me, zeg ik uiteindelijk, is ons gesprek eigenlijk niet lachwekkend en van een ronduit slechte smaak aan het worden?
Kun je dan écht niets goeds over me zeggen? vraagt Claus me nu wat bedaarder.
Het sacrament, antwoord ik onmiddellijk, de verfilming van je Omtrent Dede. Door het boek heb ik me niet kunnen worstelen, maar het verhaal over de zelfmoord van een plattelandshomofiel was volgens Vlaamse normen vooruit op zijn tijd. Spijtig genoeg is die verfilming er wat laat aangekomen, anders had hij cult kunnen worden in de homocultuur...
Ik voel hoe Hugo zijn schouders ophaalt.
Hugo, ik ben moe.
In orde, dan ga ik je laten met je bizarre schrijfsels, maar wil je dat ik je een teken geef alvorens te verdwijnen?
Ik weifel. Aan de ene kant interesseert alles wat onder de noemer paranormaal gerangschikt wordt me buitensporig, maar aan de andere kant schrikt het me af, en houd ik me ondanks alles toch liever aan de volgende Bijbelse uitspraak: Gij moogt geen contact zoeken met de geesten van gestorvene en geen orakels ondervragen. Daardoor zoudt ge u verontreinigen. Ik ben Jahwe uw God.
Een beetje laat nu, wat ga je doen om me uit je huis te zetten?
Alle lichten aansteken, de ramen openzetten, een wierookstokje aansteken.
Ik sta op om zon stokje te gaan halen wanneer ik in het donker van de woonkamer plots het geluid meen te horen van een aantal boeken dat uit mijn bibliotheekkast tuimelt. Mijn hart slaat even over.
Hugo Claus heeft zijn boeken naar beneden doen vallen! is de eerste gedachte die in mijn hoofd opkomt, maar dan herinner ik me hoe ik een week of wat tevoren een aantal dozen met boeken heb verkocht aan De Slegte -waaronder alle werken van de Vlaamse grootmeester die ik in mijn bezit had.
Wat zie ik nu echter bij het aanknippen van het licht in mijn woonkamer? Dat er inderdaad boeken op de vloer liggen, vier om precies te zijn, alle liedjesteksten van Jacques Brel, en de biografieën van James Ensor, Félicien Rops en Antoine Wiertz, die Belgische kunstenaars met andere woorden die voor mij iets betekenen. Ik voel nu ook hoe Claus, niet opgewassen tegen de concurrentie van deze vier artiesten, blijkbaar de biezen heeft genomen en haal opgelucht adem. Schrijftips heb ik van hem echter niet verkregen, evenmin als tips hoe zich steeds in de belangstelling te werken en naar subsidies te hengelen, misschien moest ik hiervoor bij een volgend partijtje channeling wel Antoine Wiertz oproepen...
Brussel, 12 december 2012
|