Tsja, vaalwit is hij geweest, mijn afgelopen Kerst, vaalwit als de kleur van vuile stadssneeuw -in de veronderstelling dat er op deze Kerst sneeuw was gevallen, vaalwit als de kleur van een ronde hostie die men krijgt voorgeschoteld tijdens de nachtmis in de Brusselse kathedraal, of ook vaalwit als de kleur van het sperma van een eenzaam rukker in een peepshow tijdens deze Heilige Nacht...
Eigenlijk heb ik dit jaar, en dit misschien wel voor de eerste maal in mijn zevenenveertigjarig bestaan, een écht geslaagde Kerst gehad, jaja, de eerste Kerst wellicht van een ouder wordend homosexueel die geen familiebanden meer heeft, een einde heeft gemaakt aan de oppervlakkige, niet altijd van valsheid gespeende vriendschapsbanden in het Brusselse Vlamingen- en gaymilieu, en die met een ondertussen netjes besneden en perfect genezen lid én een Algerijns minnaar, niet echt meer tot de christelijke, of om het even welke andere religieuze gemeenschap dan ook, behoort.
En wat ik gedaan heb? Oh, laat me misschien beginnen met te vertellen wat ik buiten het afwimpelen van een aantal uitnodigingen nièt gedaan heb; ik heb dit jaar geen vuurrode kerstroos gekocht om op mijn vergulde sokkel te zetten, ik heb mijn kleine artificiële kerstboompje nièt uit de muurkast gehaald, evenmin als de slingers en lichtjes en witte beertjes om hem te versieren, en evenmin heb ik dit jaar zoals vroeger wél het geval was voornamelijk naar de muziek van die melancholische Venetiaanse componisten zoals Vivaldi of Albinoni of Corelli of Geminiani geluisterd.
En wat ik dan wèl gedaan heb afgelopen 24 december? Oh, omstreeks zeventien uur heb ik me langs de Nieuwstraat naar de Delhaize aan het Rogierplein begeven, en dit tussen een steeds dunner wordende menigte; de meeste winkels sloten wat vroeger, evenals de banken en de kantoren, en velen waren wellicht dan ook al netjes thuis om er de voorbereidingen te treffen voor deze magische nacht. Met uitzondering dan van de allochtonen, die me er onder de vrolijke lichtslingers bepaald verward leken bij te lopen.
En oh ja, tijdens deze wandeling is er ook een klein incidentje gebeurd: bij het oversteken van de Adolphe-Maxlaan kruis ik een gesluierde moeder met aan haar hand haar zoontje van een jaar of tien dat nu al als een heuse volwassene even op de grond spuwt om vervolgens met zijn kindergestalte minachtend op die Belgische man die ik ben trachten neer te kijken.
En tsja, schud ik met mijn hoofd, de kroost van sommige families krijgt racisme er blijkbaar al met de paplepel ingegoten, en onwillekeurig gaan mijn gedachten nu even naar mijn lieve vader uit die het woord Marokkaan ook nooit met andere dan zwaar beledigende of scatologische termen heeft kunnen combineren.
In de Delhaize was ik één van de laatste klanten, en hoewel ik me niet als gierig beschouw -evenmin als spilziek trouwens-, was ik toch verheugd me een aantal lekkernijen in snelverkoop te kunnen aanschaffen, de bederfbare waren moesten immers ten vlugste weg: zeekreeftjes, plakjes gerookte eendeborst om in een sla te verwerken, en twee kwartels met een vulling van ganzenlever. Niet afgeprijsd waren de slamix, de fles Siciliaanse wijn en het blik kastanjepuree om bij mijn gevulde vogeltjes te serveren.
Weer thuis heb ik me wat aan mijn schrijfbezigheden gewijd, doch omstreeks negentien uur dertig heb ik mijn appartement nogmaals verlaten om een wandeling te maken door een centrum dat me aan de hierboven geciteerde woorden uit de song van de Sparks heeft doen denken. Hoewel, de mini-GB aan de Grote Markt bleek nog geopend te zijn, en vermits een beetje theatraliteit wel steeds deel zal blijven uitmaken van mijn karakter, heb ik er dan toch maar, ondanks het feit dat ik deze Kertst niet als een feest wou beschouwen, een klein flesje champagne gekocht.
En oh ja, tijdens deze wandeling is er ook een klein incidentje gebeurd: in de Kleerkopersstraat word ik aangesproken door een Marokkaanse jongen van een jaar of achttien die me beleefd vraagt of ik soms geen papieren zakdoekjes heb. Ik overhandig hem braafjes twee exemplaartjes uit mijn pakje Kleenex waarop deze me bonnes fêtes, mon pote toewenst en me een klopje op de schouder geeft.
De champagne heeft me een half uurtje later, weer thuis op de divan, in een bepaald -lacht u niet!- essayistische stemming gebracht, ja, ik heb zowaar liggen mijmeren omtrent mijn verleden als katholiek en omtrent godsdienst in het algemeen.
Ik ben dus gedoopt en heb een katholieke opvoeding achter mijn rug, een opvoeding die ik als bepaald angstig heb ervaren. Volgens mijn moeder moet ik als peutertje van twee, drie jaar al gefascineerd staan staren hebben naar een vijftiende eeuws tableau ergens in een museum te Gérardmer met een Laatste Oordeel op, inclusief blote mannetjes en vrouwtje die door de hellevlammen worden opgeslokt.
Mijn leraar in het derde studiejaartje te Tongerlo, meester Verboven, heeft me indertijd ook al afschuwelijke nachtmerries weten te bezorgen met zijn verhalen over de Hel, over het vuur, en de Duivel, en vooral dan over de grote staande klok aldaar wier klepel bij het heen en weer slingeren in plaats van tik-tak tik-tak met lugubere bronzen stem al-tijd al-tijd zei. Ik heb er een ongezonde interesse voor horrorfilms, en meer specifiek, films over duiveluitdrijvingen, aan overgehouden.
Als interntje in het Sint-Michielscollege te Brasschaat ben ik dan weer met andere facetten van ons goede Vlaamse katholieke geloof geconfronteerd geworden: haar wel eerder nationalistisch en mercantiel aspect. Ik heb zelf nog Lieve Vrouwke van ons Land en Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen moeten zingen -wel erg AVV VVK!-, en toen ik er vernomen heb dat de opdrachtgevers van Van Eycks Lam Gods textielhandelaars waren die eigenlijk gewoon hun stofjes devoot wilden uitgestald zien op een modieus drieluik heb ik onze gelovige burgers ook niet willen betichten van een overdaad aan spiritualiteit.
Doch laten we het hier vooral niet hebben over haar occasionele geflirt met het nazisme. Het Sint-Michielscollege van Brasschaat! Tsja, in mijn tijden -en nu wellicht ook nog- was het wel een heus Vlaams-Blokbroeinest, met dynamische leerlingetjes als een Gerolf Annemans die aangehaald werden als goed voorbeeld, of met een pater Henkes die vaak beweerde dat Hitler veel goeds had gedaan voor de wereld, of met al die andere paters die het dan wel mochten hebben over ontwikkelingshulp en broederlijk delen, maar die het wel even niet konden nalaten om tussen de benen van hun puberjongetjes te zitten -of als er hen iets dwars zat hen regelrecht af te ranselen. Ìk heb enkel ransel gekregen, wijlen mijn broer heeft de harde én de zachte hand mogen meemaken...
En dan, op volwassen leeftijd, mijn katholieke bad in Italië, land waar ik wegens een liefdesaffaire lang vertoefd heb, en waar ons geloof zich vrolijk mengt met het meest kleurrijke en antieke bijgeloof -nomen est omen is niet voor niets een Latijnse spreuk.
Een eenvoudig voorbeeldje? Oh, laten we una bella italiana nemen de dag voor haar operatie om haar borsten te laten vergroten. Natuurlijk gaat ze samen met haar vriend die op deze ingreep heeft aangedrongen in haar romaanse parochiekerkje een kaarsje aansteken voor het altaar van de Heilige Agatha, u weet wel, die vroegchristelijke martelares wier borsten men heeft afgehouwen en die dus de beschermheilige is van alles wat om tetten draait. Bij het weer uit de kerk stappen merkt het paartje echter een zwarte kat op die parmantig de straat overtrippelt, beiden slaan een vluchtig kruisje, en wachten dan tot een ander kerkganger buitenkomt en vòòr hen het onzichtbare spoor doorbreekt dat de kat even ervoor over de weg heeft getrokken.
Jaja, daarover heb ik allemaal liggen nadenken bij het nuttigen van mijn flesje champagne, en ook aan het feit dat we -hoe cliché!- dus een wel eerder morbiede geloof belijden, het geloof in een gegeseld en bespot en aan het kruis geslagen man met een schare volgelingen die voor de leeuwen zijn geworpen, of wier tong men heeft uitgerukt, de Heilige Livius, of die men levend gegrild heeft, de Heilige Laurentius, of wier ogen men uitgestoken heeft, de Heilige Lucia, enzovoort enzovoort...
Over mijn maaltijd kan ik kort zijn, hij heeft me gesmaakt, en na netjes de vaat te hebben gedaan heb ik omstreeks drieëntwintig uur dertig nogmaals mijn appartement verlaten -het vroor lichtjes bij een heldere hemel.
Wat lag de stad er verlaten bij, ja, er was geen spoor van leven van de twee gemeenschappen in Brussel waartoe ik zou dienen te behoren, de gays en de Vlamingen, nee, hun cafés waren alle gesloten, en op een bekende ben ik dus niet gebotst.
Wel open waren de kebabstands en de nachtwinkels, plus, een beetje tot mijn verbazing, het zogenaamde showcenter California, een sexcomplex aan de Adolphe-Maxlaan, met rechts een peepshowzaaltje, u weet wel, individuele hokjes in cirkelvorm rond een podiummetje waarop men een zich ontkledende dame kan aanschouwen en in een hoekje een glazen hokje met een gewoonlijk zwarte discjockey-presentator, links een meer onschuldige gang met een tiental hokjes waarin men zich kan terugtrekken om enkele minuten neergezeten voor een televisietoestel een pornofilm te bekijken, en natuurlijk ook de plasruimtes voor het exclusief mannelijke cliënteel van dit etablissement.
En oh ja, het is zeker meer dan een jaar geleden dat ik er in één of ander hokje nog iets uitgepeuterd heb met een ander bezoeker, maar af en toe durf ik er toch nog een nostalgisch pasje binnen te wagen.
Zoals op deze Kerstnacht. Een presentator was er niet, muziek evenmin, de stripteaseuses hadden blijkbaar vrijaf, en de hokjes rond het podiummetje waren netjes vergrendeld. In de videoruimte was er echter wel wat beweging, en paraat in de plasruimte stond ook, zoals ik hem heb genoemd, meester prikkebeen, een mooi, jong zwart Afrikaan met een vriendelijke doch wat treurige blik die tot taak heeft met een prikkebeen en een dweil de sporen van mannelijk genot aldaar uit te wissen.
In dit decor, en met als begeleidend geluid het gehijg van de pornofilms, heb ik het halfuurtje rond middernacht doorgebracht, ik ben er achteraan in de gang met de videohokjes, waarvan er bij mijn aankomst slechts ééntje bezet was, gaan staan, naast een asbak, en heb er mijmerend de ene sigaret na de andere gerookt.
Tijdens dit halfuurtje heb ik een drietal niet christelijke mannen zich voor une petite branlette zien terugtrekken, heeft meester prikkebeen er stipt om de vijf minuten zijn ronde gedaan, en heeft -zonder een reactie van mijn kant- een wat verwijfd zwart dertiger er naar mijn kruis gekeken om vervolgens een obsceen gebaar met zijn tong te maken.
Tijdens dit halfuurtje is dat éne hokje ook bezet gebleven, iets wat natuurlijk mijn nieuwsgierigheid heeft geprikkeld. Ik ben blijven wachten, ik ben blijven wachten tot er uiteindelijk een aantrekkelijk Noordafrikaans man met een blijkbaar zéér opgeluchte gelaatsuitdrukking is komen uit opdagen en een lading sperma op de vloer voor het televisietoestel heeft achtergelaten.
Het zicht van deze verspilde vloeistof heeft al dadelijk twee zéér katholieke scènes in mijn geest weten op te roepen. Ik heb eerst moeten denken aan dat verhaal van Karen Blixen, over een Engelse maagd in de Sint-Pietersbasiliek te Rome die een arm man gade slaat terwijl deze langdurig zijn mond drukt op de bronzen voet van het standbeeld van Sint-Pieter, zijn devote voorbeeld volgt, en ...een maand of wat later tot de constatatie komt dat ze syfilis heeft opgelopen. Ik heb ook moeten denken aan een scène uit een film omtrent het leven van Theresa van Lisieux, waarin een collega-zustertje zo extatisch is omtrent het geloof van deze Theresa dat ze haar spuwbakje vol tuberculosebacillen uitlikt.
Ik ben op mijn knieën vòòr de vlokken sperma in het openstaande hokje gaan zitten. Ik heb mijn hoofd voorovergebogen en alles met mijn tong schoongelikt. En ik ben tijdens mijn bezigheden betrapt geweest door meester prikkebeen.
En wat ik gedaan heb? Oh, ik ben zo spontaan mogelijk opgestaan en heb hem gezegd: God, nu neem ik je werk al af!
De zwarte jongen heeft me eerder minzaam toegekeken en geantwoord: U ziet er moe en gespannen uit, mijnheer. Ga slapen, en Zalig Kerstfeest.
En oh ja, ik héb zalig geslapen afgelopen Kerstnacht, en wat mijn geloof betreft, dàt is wellicht even paradoxaal als dit recent aforisme van me: Être croyant, cela vous aide à supporter mieux un univers sans Dieu...