...jaja, dat ben ik, Jan Vander Laenen, geboren te Heist-op-den-Berg in 1960 en nog redelijk ongeschonden tot in het jaar 2009 geraakt. En wat me tijdens deze jaren zo allemaal overkomen is? Oh, naast pijnlijke dingen laat ik toch vooral de goede herinneringen doorwegen, zoal jaren van dolle pret in mijn adoptieve stad Brussel, een liefdesrelatie van meer dan twintig jaar met een Italiaans man, en reizen die me doorheen ons oude continent ook even in Afrika en de Verenigde Staten van Amerika hebben gebracht. En wat ik zoal met mijn tijd gedaan heb? Oh, ik heb Kunstgeschiedenis gestudeerd, ben aan de slag geweest als gids en vertaler, vanuit het Frans en het Italiaans steeds naar het Nederlands, en ik heb ook geschreven, véél geschreven ... en dat is misschien de reden waarom ik me thans hier op Internet een plaatsje heb opgeëist. En wat ik zoal geschreven heb? Theater, scenarios, kortverhalen, zonder al te veel bijval in Vlaanderen, maar met een groeiende interesse vanuit het buitenland -de nieuwsgierigen vinden meer informatie op Google.
Doch goed, genoeg inleiding, hieronder een recentelijk verhaaltje van me, Een rode roos!
Oh, een aantal avonden geleden heb ik thuis voor de eerste maal sinds zeker een vijftiental jaren zowaar nog eens naar de film Saturday Night Fever gekeken, en nu ik zowat naar de vijftig aan het oprukken ben, mijn dolle weekeindjes in discotheken eind jaren zeventig, mijn veilig-vrijen-uitstapjes in de meer neutrale gay bars in de jaren tachtig, en mijn algehele onderdompeling in (simili)leerclubs zoals de Brusselse Le Duquesnoy rond de millenniumwending, voorgoed verleden tijd zijn, heb ik wel even een lichte zweem van heimwee naar mijn jongere jaren in me voelen opwellen, maar heb ik toch al dadelijk een zucht van opluchting geslagen omdat dit allemaal gelukkig voorbij was voor me.
Dat wat allemaal voorbij was voor me? Oh God, buiten een handjevol geëngageerde Vlamingen voor wie pret maken wellicht synoniem is van Bollekes drinken en over de binnenlandse politiek en andere levensbelangrijke levensvragen lullen, meen ik te mogen stellen dat de meeste jongeren en minder jongeren s nachts nog steeds op stap gaan om op iets te botsen dat op liefde lijkt, met als gevolg dat de ganse uitgangscène me vaak als één even gigantisch als complex verleidingsballet toelijkt. En nogmaals God, als dit verleidingsballet dan al zo complex is voor heterosexuelen, voor meisjes en jongens dus, die biologisch gezien toch als twee stukjes van een puzzle perfect in elkaar zouden dienen te schuiven, beeldt u zich dan maar eens in hoe byzantijns het vrolijke nachtleven der gays soms wel kan uitdraaien!
En ja, ondanks een hele reeks goede herinneringen zoals hete scharrels in donkere kamers, one night stands met de meest diverse specimen, uitzinnige lachbuien met vrienden en dronken pirouettes onder de purple rain van een dansvloer, ben ik zoals gezegd toch blij dat dit allemaal voorbij is voor me, dat gezuip, dat gekrioel van lichamen, dat helse lawaai, dat geroddel en die opschepperij ook om toch maar in de belangstelling te staan en een prince charmant aan de haak te kunnen slaan, dat convergeren kortom van die meest uiteenlopende -en niet altijd positieve!- bollen energie binnen de tijd van een aantal aan de werkelijkheid onttrokken nachtelijke uurtjes en binnen de ruimte van een aantal bars met een irreëel decor.
Hoewel, vermits ik alleen -en in hartje Brussel- woon heb ik wel de gewoonte om s avonds nog in één of ander café een pilsje te gaan nuttigen, kwestie van nog eens buiten te komen dus, maar écht deelnemen aan de zogenaamde caféscène met zijn ongeschreven regels doe ik niet meer.
Zo ben ik afgelopen vrijdag 6 maart 2009 bijvoorbeeld even naar Vlaams café The Monk afgezakt. Mijn vriend was die avond langsgekomen, we hadden in mijn stulpje smakelijk gebuiteld en gegeten, maar omstreeks éénentwintig uur was hij gewoontegetrouw weer naar zijn ouders vertrokken. Ik heb dan maar de vaat gedaan, wat muziek beluisterd, wat gesurfd op Internet, maar even voor middernacht zat ik toch al rustig na te genieten op een barkruk aan de toog van The Monk, een pilsje vòòr me, het ene ogenblik verzonken in mijn gedachten, het andere ogenblik mijn blik onopgemerkt richtend op de fauna rond me. En op mijn reflectie in de spiegel aan de wand ...
...en jeetje! bedacht ik nu, tussen het overwegend frisse jonge publiek zie je er wel even rijp uit met je grijzende baardje en je ernstige gelaatstuitdrukking, mijn beste Jan!
Naast mij drong zich nu een jong meisje tot aan de toog, slank en elegant, met blonde haren en bengelende oorbellen. En in een broken English vroeg ze nu wat inlichtingen aan de nette, al even jonge barman omtrent de bieren op tap, waarop deze ondanks de drukte in een miniconversatietje met haar verwikkeld raakte. En zo zei ze hem over het lawaai heen dus dat ze Duitse was, van Brussel hield en in gezelschap was van drie bierkenners, waarop de barman al prompt het gesprek verder zette in de taal van Goethe, haar met een Orval en een Chimay en een Waterloo heeft bedacht voor de vrienden en haar zelf een rode Martini met ijsblokjes en een schijfje limoen heeft ingeschonken -klaarblijkelijk was ons Gretchen Italiëminnend en beschouwde ze gerstenat een wat te vulgaire drank voor haar geraffineerde persoontje.
Ik moest nu onwillekeurig terugdenken aan een grappige episode uit mijn eigen dolle uitgangsperiode ergens halverwege de jaren negentig, in westernbar The Big Noise. Ik heb er nooit iets anders dan democratische pilsjes genuttigd. Ik stond er wellicht bekend als een eerder simpel iemand die zich eenvoudig kleedde ... doch wel zijn blik steeds op konthoogte liet rondwaren. En op een babbelzieke en erg internationaal getinte nacht heb ik er toen eens zowaar zitten kwetteren met jan en alleman, in een bijna perfect Nederlands en Frans en Italiaans, een meer dan behoorlijk Engels, en een meer dan elementair Duits en Spaans. Ik heb toen nauwelijks aandacht aan het feit geschonken tot barman Alain en Sebastiaan wat verbaasd hebben uitgeroepen: Maar Jan, je hebt hier in zes talen zitten praten! Tsja...
Doch jeetje! bedacht ik nu nogmaals terwijl mijn blik op mijn eigen spiegelbeeld viel in café The Monk, tussen het overwegend frisse jonge publiek zie je er wel even rijp uit met je grijzende baardje en je ernstige gelaatstuitdrukking, mijn beste Jan!
Van de spiegel richtte ik mijn blik weer naar de tooghangers, en wie zag ik daar nu plots op een barkruk zitten aan het andere eind van de toog? Een mooie onbekende die de ogenblikken ervoor wellicht was onttrokken geweest aan mijn ogen door de drukke menigte, een mooie onbekende in de vorm van een Noord-Afrikaans jongen van een jaar of vijfentwintig, inclusief een ruwe snor en stoppelbaard, treurige flonkerogen en netjes geknipt zwart krulhaar. En oh ja, nu ik in een steady relationship zit met Mimoun, deze me enkele uurtjes tevoren met zijn vruchten nog bijna tot vòòr de Paradijspoorten had weten te leiden en ik die avond dus al seksueel aan mijn trekken was gekomen, vond ik het beslist ongehoord en misplaatst van me om mijn fantasie op hol te laten slaan voor deze mooie onbekende, me de geur van zijn oksels inbeeldend bijvoorbeeld, of het rimpelige vel van zijn scrotum en de purperen kleur van zijn besneden eikel, of zijn wellicht behaarde tepeltjes, of me gewoonweg inbeeldend dat mijn gezicht de barkruk was waarop hij met zijn edele zitvlak had plaats genomen.
Ik heb hem wél onopgemerkt wat in de gaten gehouden, en diende tot de conclusie te komen dat hij zich eerder ongemakkelijk voelde hier in het Vlaamse café, een vreemde eend in de bijt een beetje. Daar zat hij dan, een goddeloos pilsje vòòr hem, onvergezeld, doch wellicht met evenveel zin als een autochtone Vlaamse jongen om op de versiertoer te gaan en misschien wel een meisje aan de haak te slaan -pour une heure ou pour la vie... Zoals de drie meisjes die recht stonden naast hem bijvoorbeeld, drie meisjes van zijn leeftijd die me eerder als Amerikaans of Engels of Duits toeleken -toeristen met andere woorden-, en naar wie hij geregeld even schichtige als verlangensvolle blikken wierp...
Jeetje! bedacht ik nogmaals terwijl mijn blik van de mooie onbekende weer eens op mijn eigen spiegelbeeld viel, tussen het overwegend frisse jonge publiek zie je er wel even rijp uit met je grijzende baardje en je ernstige gelaatstuitdrukking, mijn beste Jan!
Gelukkig verscheen er nu iemand in mijn gezichtsveld die zeker ouder was dan ik, de gewoontegetrouwe, kleine en sjofel geklede Pakistaan die zijn koopwaar, westernhoeden, fluoriscerende prullaria en natuurlijk rode rozen, nederig aan het flirterige cafépubliek aanbood. Ik had ooit een aansteker van hem gekocht. En nu deed ik hem teken naar me toe te stappen en overhandigde ik hem zowaar een muntstuk van 2 Euro.
Kan je die donkere jongen daar aan de toog, -ik wees mijn mooie onbekende aan- een roos van me schenken?
En wat er toen gebeurd is? De Pakistaan heeft de jongeling inderdaad een roos aangereikt en me toen met de vinger aangewezen.
En wat er toèn gebeurd is? Tsja, onze blikken hebben elkaar voor de eerste maal die avond gekruist, de ogen van mijn jongeling fonkelden inderdaad en hij heeft mij met een openvallende mond van verbijstering aangestaard -tot mijn verwondering is zijn gezichtsuitdrukking er niet al dadelijk één van verachting en walging geworden.
En wat ik toèn gedaan heb? Ik heb even met mijn kin naar de meisjes naast hem gewezen en mijn ogen doen rollen. Hij had mijn lichaamstaal begrepen. Hij heeft even weifelend naar de rode roos in zijn hand gekeken, heeft zich vervolgens op zijn barkruk naar de drie meisjes gekeerd, nog even geweifeld, en toen de roos aan één van hen overhandigd, niet aan het blondje, niet aan het zwartje met kortgeknipt haar, maar aan de brunette die me de minst spraakzame en meest discrete van het drietal had toegeleken.
En wat er vervolgens gebeurd is wéét ik echt niet, want lichtelijk geschokt van mijn eigen gebaar als ik was heb ik mijn pilsje in één teug leeggedronken, heb ik café The Monk met neerhangend hoofd verlaten en ben ik op de terugweg naar huis de hierboven geciteerde woorden uit Le petit pain au chocolat van Joe Dassin beginnen neuriën.
En ja hoor, soms hebben deze zachte woorden nog geldingskracht in deze harde wereld : de volgende namiddag heb ik mijn kersvers paartje weer mogen ontmoeten. Ze zaten op de stoep van het Broodhuis, het meisje met haar hoofd op de schouder van mijn mooie onbekende, en ze staarden voldaan voor zich uit, naar de Grote Markt, naar de bezoekers aldaar, en naar de bloemenverkopers die in het midden van het plein hun waren hadden uitgestald. Ze moeten me zéér zeker niet herkend hebben, maar ik heb toen even niet geweten welke houding aan te nemen...