Schrijfopdracht: schrijf iets, met als titel 'Sporen van de zomer'
SPOREN VAN DE ZOMER
De temperatuur in de
slaapkamer nodigt uit tot naaktslapen, of toch ontwaken, want het koelde flink af
in het holst van de nacht. Maar de ochtend meldt zich zeker aan met een
aangename gast en vult de ruimte met die zoete geur, die Warmte met zich
meebrengt. Het vocht dat opstijgt uit de aarde, dwaalt over velden en straten,
als een doelloze geest en glipt langs ons dakraam naar binnen. Het land maakt
zich klaar om bemest te worden, omgeploegd en bezaaid. Gras en bloemen
verspreiden aromas die zich in onze neusgaten nestelen en bijen en wespen weer
tot leven wekken. Vogeltjes fladderen rond en kwetteren naar hartelust. Zomer
hangt in de lucht.
Mijn, meestal bedekte,
huidcellen voelen weer de wrijving van de lakens en mede hierdoor ontsteekt ook
weer een nieuwe energie. Het soort dat, vanaf het moment je zintuigen gewaar
worden dat een nieuwe dag aanbreekt, je onmiddellijk de kracht voelt om je aan
je lusten, driften, drukke agenda, dito planning en huishoudelijke taken te
wijden. Het valt me op, dat het getjilp van mereltje en musje een decibel
luider is, nadat we ook zelf onze dierlijke geluiden hebben geproduceerd. De
zomer brengt wat teweeg.
Ik loop met goede zin en
voornemens de trap af en zie haar teenslippers liggen, nonchalant op de vloer
van de woonkamer. Een foto ervan kon wel een postkaartje zijn om vrienden te
vertellen dat het vakantie is. Op het tafeltje in de keuken, staat nog de
zonnecrème die ze gisteren heeft gebruikt (factor 15!). Kasper, onze kater,
haar kater, leunt tegen de terrasdeur om naar buiten te mogen. Zijn zwartharige
lijfje glijdt langs de spleet die ik voor hem creëer. Hij kan niet snel genoeg
op jacht gaan, naar vliegen, wespen, konijntjes in het veld. De zonnestralen
verlichten het hele huis. De gouden gloed laat geen zichtbaar plekje ongemoeid.
Een wesp kruipt op het gaas van de schuifpui.
Onderweg
naar het werk zie ik een dame op de brommer, te schaars gekleed voor haar
gewicht-lengte verhouding, maar ach, de zon vergoeilijkt deze klederdracht,
gedoogd door het mensenoog. Bouwvakkers staan weer op daken, weliswaar nog met
t-shirt, en ik stel me de angst voor, die spoedig zal opspelen bij het
vrouwvolk. Om nagefloten te worden dus. De postbode verschijnt in korte broek
op de fiets en in de autos zie je talloze zonnebrillen, die bleke gezichten
verbergen. Het schijnt de mode te zijn, dat je rondloopt met een bril, die als
soutiens kan dienen, dus draag ik er ook één. Soutien, omdat mijn geliefde me
verbiedt om mijn borsten in het openbaar met de zwaartekracht te laten meten,
en bril omdat het mode is. En omdat ik hem gekregen heb. En omdat ik hem
eigenlijk ongelooflijk cool vind. Wat een ander er ook van vindt.
Ach, die sporen van de
zomer... Het lijkt lang geleden, dat de zon onze huizen en harten opwarmde,
maar elke minieme verwijzing ernaar, doet ons mijmeren. Over de vorige zomer,
of die daarvoor. Of die dáárvoor ! Of die van 1969, zoals Bryan ooit bezong. Wat
was dat toch, met die zomer?
Maar de Tokyo-sandalen en
blauwe ogen van haar, brengen me toch terug naar vorige zomer. De zomer van
2012. De zomer dat er een klein zaadje werd geplant en zorgvuldig werd
bevloeid. De zomer dat zij naar Kroatië ging, en mijn hart mee leek te nemen.
De zomer dat ik voor het eerst weer leek te genieten van terrasjes en festivals.
Ach, die mooie zomer, die duidelijk is wedergekeerd. En ach, die mooie liefde,
die overduidelijk verdergroeit...
Onder het motto 'wat anderen mogen, mag ik ook (en dan nog eens dubbel en dik)' verkondig ik hier, luid en duidelijk: "Sterke mensen (vaak zien we dan mannen als voorbeeld) wenen niet!"
Zo stereotiep als een vrouw zwak is voor schoenen en homo's een slap handje hebben, voor zij die dit aanstootgevend vinden, berust u even. Je weet ongetwijfeld dat ik niet met dergelijke oneliners aan elkaar hang.
Bob Marley schreef namelijk een lied: No Woman, No Cry. We herinneren ons dit allemaal, en stellen ons een aantal mannen met dreadlocks voor onder een palmboom, in het park van een gemeentehuis in Trenchtown, met gitaar en driekleurige gehaakte mutsen, verzameld rond een kampvuur. Maar de interpretatie van dit lied, heeft verschillende uitvalshoeken.
Enerzijds meent men dat het gaat om de periode dat onze Bob vaststelde dat hij aan kanker leed. En de 'No Woman, no cry', is eigenlijk deaangepaste versie van No Woman, Nuh Cry. Nuh betekent hier Don't waarmee hij zijn vrouw/vriendin/maitresse, weet ik veel (had ik dit moeten opzoeken, stel ik me nu de vraag?).. wilde troosten met het beroerde medische verdict.
Anderzijds, voor zij die in de jaren eind zeventig zelf meer weed rookten dan google bezochten om teksten te leren interpreteren, was het lied eerder een lijflied, waarbij mannen stoer de borst naar voren staken en het luid mee keelden, omdat het klaarblijkelijk wilde zeggen dat vrouwen mannen ellende bezorgen en deze zo dus aan het huilen maakten. Vandaar de uitspraak: daar waar geen vrouwen zijn, is er geen dweepachtig gezeik. OF, of, dat vrouwen 'zwak' zijn en bij elke genegenheid gebruik maken om hun tranen te laten rollen.
Nota: aanhalingstekens worden zorgvuldig gebruikt om ironie te benadrukken of om ware intentie bloot te geven
Maar, onze Bob gaf de auteursrechten weg van deze kaskraker en tot 2008 werden de royalty's uitbetaald aan Vincent Ford, die een gaarkeuken hiermee draaiende hield, in de getto waar Bob opgroeide, in Kingston, Trenchtown. Bewonderenswaardig ! Wat een man, die Bob. "Hij was vast high," zou je denken.
Ik pleeg de wereldhit anders te interpreteren - dat is mijn literaire vrijheid, zullen we maar denken. Voor mij doet het denken aan onrecht. Onrecht in de wereld, ver weg, of onrecht bij ons op straat. Onrecht in het politieke systeem, onrecht als er iemand slachtoffer wordt door iemands egoïsme of drang naar persoonlijke verrijking. Onrecht als we in de krant lezen dat een tweeling uitgeleend werd door hun moeder om de minaar aan zich te kunnen binden. Of guerilla's in Afrika het verkrachten van vrouwen als middel gebruiken om weerstand in de kiem te smoren. Wreed. Niet aardig.
En ondanks mijn aversie tegen daklozen, blijft de leuze op een kartonnen bordje me bij: 'I don't want money, I need change!' Hou jij maar eens je hand op je hart bij een aanblik als deze en tegelijkertijd je kleingeld in je zak. quasi-onmogelijk. De sjofele nooddruftige wenst verandering in de neerwaartse spiraal waar hij ongelukkig, al dan niet bewust, in beland is, en geen aalmoes. Ik moet nog steeds het beeld voor het slapen gaan van mijn membraan afschudden.
We moeten tegen onrecht reageren ! Haal uw middeleeuws zwaard boven en plant het neer in de borstkas van materialisme. Beschilder pamfletten en betoog achter het hekje ter hoogte van Downing Street 10, te London. Zwaai met je vuist, gebruik je middelvinger tegen alles en iedereen die ons, of onze medemens, onrecht berokkent. Met de woorden van F.Kowlier: nen welgemeende fok joe!
Maar vooral, voor we strijdlustig van ons doel afwijken: kom thuis bij iemand. Bij je vrouw, partner, vriend of vriendin, die je moegestreden lichaam verzorgt. Die in ons hoofd weer vrede en hoop fluistert. Die je een schouder aanbiedt, zodat we zuchtend het verdriet kunnen toelaten dat onrecht met zich meebrengt. Vind rust, opdat tranen mogen vloeien en weggekust kunnen worden van onze wangen die inmiddels trekken vertonen van de vermoeiende strijd.
En dan gok ik erop, dat het lied daarover gaat. Wat een geluk dat die vrouwen (partners) er zijn. Maar goed dat we mogen huilen als we moegestreden zijn. We moeten ons niet altijd sterk houden. Als we geen vrouwen hadden, die krachtig genoeg zijn, om ons, strijders, heel even te dragen, konden we niet wenen. Dus, no woman, no cry.
Dat betekent het voor mij.
En bij deze, een intens bedoelde dank... Aan zij, die sterk genoeg waren om mijn tranen op te vangen, ondanks mijn niet-aflatende drang om te strijden: En een speciale dank onder het mom van, we zingen een liedje:
My feet are my only carriage, So I've got to push on through, But while I'm gone:
Ik
zucht. En zucht nog eens. Als een dief in de nacht, lig ik gespannen en met de
ogen wijd open in bed, wachtend tot de slaap me overvalt. De straatlamp piept
onder het rolgordijn, want ze laat die altijd een beetje omhoog, om door de
ochtendzon gewekt te worden.
Draai, draai, ik vind mijn draai niet, en lijk me helemaal verloren te voelen
als ik de klok bekijk. De grote wijzer op 9, de kleine op 5. Nog even en we
mogen weer het bed verlaten, zij uitgerust en ik als een zombie, donkere kringen
rond mijn ogen en een onafwasbare frons op mijn voorhoofd van het piekeren. Hoewel
ik niet piekeren wil, ik weet zelfs niet over wat ik pieker, als ik zo naast me
kijk. Zelfs de achterkant van haar hoofd, de warrige haren geven me vertrouwen
dat alles goed komt.
Ik schuifel dichterbij en overschrijd de grens, de lijn die het bed in twee
gelijke delen scheidt en die heilig is, gezien ze ons van voldoende nachtrust
hoort te voorzien. Mijn nachtrust is heilig. Zij slaapt. Ik leg eerst mijn
lichaam tegen het hare. Zonder echt aan te raken. Ze moet mijn gloed wel
voelen. Ik wacht, tot ze mij niet meer ervaart. Nonchalant, alsof het een droom
is die me beweegt, leg ik mijn hand op haar heup. Niet voorzichtig genoeg, haar
lichaam ontwaakt, haar schouder kantelt mijn kant op. Haar voeten, benen
kronkelen zich rond de mijne en ze neemt mijn hand, met haar hand, die zacht en
warm aanvoelt, en houdt het tegen haar borstkas. Ik sluit voor het eerst mijn
ogen en trek me verder tegen haar aan.
Mijn neus begraaft zich in haar nek en ik adem haar. In. En weer uit. Haren
kriebelen mijn neus. Ze draait haar hoofd en zoekt mijn wang om me een
geruststellende kus te geven. Mijn lippen raken haar mondhoek. Haar adem ruikt
zoet en ik wil niets liever dan haar lippen proeven. Ik hoop tegelijkertijd dat
ze niet het zout op mijn wang proeft, van de verloren traan, eerder die nacht.
De duisternis prikkelt de zintuigen en ik voel hoe ze terugveert van troostend,
naar het op zoek gaan van mijn tedere zoen, die immer op haar wacht. Met
dichtgeknepen ogen spreid ik mijn vingers en druk teder haar schouder tegen me
aan, een vinger aan haar kin en geef haar mijn liefde, in een zoen.
De momenten die volgen gebeuren snel, intens, en met een oerinstinct, alsook
vastberadenheid kalmeert ze mijn onrust.
06u45. De wekker verstoort mijn net ontgonnen slaap. Zij geeft me een
klapkus op de eerste beste plek die ze onbedekt tegenkomt en springt uit bed.
Vrolijk en wel hoor ik ze rommelen in de badkamer, de radio in de keuken
springt aan en de verwarming begint te brommen. Ik sta op, perplex en
oververmoeid. De vraag komt in me op: denkt ze nu echt dat ze slechts heerlijk
heeft gedroomd?
Vijftig tinten grijs, pfoeh - een ode zwart op wit !
Overroepen als je het mij vraagt. Nog niet genoeg bejubeld: jij die me voorleest, bij voorkeur een column van Tom Heremans, waardoor ik rustig word. De zachtheid in je stem, die de stress uit me doet glijden. Je lippen die zich om elk woord heen lijken te vormen, dat is voor mij sensualiteit.
Ik heb geen nood aan seksueel getinte literatuur als jij naast me ligt. Geef mij maar de warmte van je lichaam, die me doet gloeien. Je billen die zich soms nestelen in mijn geborgenheid, en je borsten.. Ze zijn er, denk ik soms, en ja, frons frons, ik zeg het ook zo. Weet je dan eigenlijk wel wat ik bedoel?
Het is op zich moeilijk uit te leggen als je er echt geen idee van hebt. Ze zijn er. En ik zie ze, voel ze naar me lonken. Mag ik ze dan aanraken? Waarom niet? Ze zijn er!
Ze zijn er, parmantig en uitdagend. En ze communiceren soms eerst met mij, alvorens met jou. Ik ben er zeker van. Als ik ze dan aanraak, geven ze je een shot, van instant genot. Dat windt me op.
Ik laat me graag vervoeren in je gehijg, in het op en neer deinen van je lichaam. Met gesloten ogen, maar toch zie ik je. Ik voel precies waar je bent, wie je bent. Vol overgave luister ik naar je, om te weten waar ik moet voelen, zijn, strelen. Hoe hard, hoe zacht..
Al kijk ik soms wel naar je, hoe je geniet, en jij naar mij. Het doet mijn bloed opborrelen van opwinding, liefde, genot, zin, en nog meer zin.
Het maakt me tegelijkertijd ook kwetsbaar, want op dat moment kijk je recht bij me binnen. Intens, soms too hard to handle intens, maar dat ben jij, en dat ben ik. Naakt en kwetsbaar, lustig en passioneel, vol liefde en liefheid, respect en openheid.
Ik voel ze graag, je zachte, fiere borsten. Hoe ze lijken te zuchten onder mijn hand, hoe jij mee kreunt. Wat een geschenk, oprecht, mijn heerlijkheid, mijn dank.
Al 32 jaren zwem ik
rond in deze vijver. Ik zigzag tussen de van bomen gevallen takken en bladeren,
ontduik als ervaringsdeskundige de levensloze wormpjes die op de oppervlakte
drijven. Als levensgenieter spring ik uit het water en plons er terug in, duik in
mijn habitat en voel me vrij. Zwem, zwem, alsof er niet meer is in het
waterachtige bestaan. Als een echte jager, harpoeneerde ik soms een mooier
visje maar we leken altijd de andere kant uit te zwemmen.
Op een dag, toen de zon op het water glinsterde, zag ik door de ooit heldere
watermassa, een vissersvrouw. Ze haalde uit met haar hengel en, plons, een aas
bengelde voor mijn neus. Mijn nimfenavonturen flitsten als een slecht
geregisseerde film voor mijn dromerige ogen en in een oogwenk, besloot ik te
happen. Welk leven zou me beschoren worden? Zou ik eindigen in een aquarium, in
heerlijk, op temperatuur gebracht water? Of in de avontuurlijke zee vrijgelaten
worden? Of zou ik eindigen in een bokaal waar kindervingertjes me uit proberen
te grijpen? Of op de grill, en zou ik verdwijnen in de hongerige maag van de
hengelaar(ster)?
Ik hapte toe en voelde
een kracht me uit het water heffen. Ik toornde hoog boven mijn natuurlijke
omgeving uit, zo hoog dat ik spartelde uit angst, maar ze haalde me desondanks
binnen. Gedecideerd trok ze me naar haar toe. Ik was onmiddellijk betoverd door
haar handen, die de haak in mijn lip vakkundig verwijderden. Ze keek me
vertederd aan en ik wist, ik voelde dat ik niet opgegeten zou worden. Een paar
momenten gingen voorbij, ze leken verdwenen in de tijd, zo magisch. Ze plaatste
me in de emmer naast haar. Ik was overtuigd, ze zou mij meenemen.
Het moment was daar.
Ik voelde dat er iets ging gebeuren.De
hengelaar (ster - als het een woord is) nam de emmer vast en vervoerde me, richting.. de vijver. Zachtjes
liet ze mijn pseudonieuwe thuis in het water glijden, de emmer kantelde om en
liet me vrij. Ik aarzelde om weg te zwemmen. Dit had ik niet verwacht. Ik trappelde
ter plaatse en voelde voor de eerste keer de kilte van de vijver om me heen
slaan. Doch, er wachtte mij geen aquarium, noch een bokaal. Mij wachtte mijn
oude leventje, waar ik me nu voel als nieuwe vis. Het onbekende, maar beminde,
omgeruild voor het bekende.
Waarom ze me weer in
de natuur liet, soms is het gewoon onbegrijpelijk. Echter, een vissengeheugen
vergeet snel, alleen, dat litteken in mijn lip, die blijft zeer doen.
Maar goed dat vissers ook aquariums kunnen bouwen..
Mijn lip doet pijn, jammer ik, en blub blub, ik zwem weer verder, in
cirkeltjes, op die plaats, die me aantrekt zodat ik er niet kan wegblijven.
Maar ook afstoot, zonder precies te weten waarom. Hier is iets gebeurd, dat
voel je soms, denk ik, en ik voel nog een keertje aan het litteken aan mijn
lip.
Wind stuift over de vijver, en ritselt door de bladeren. Sommigen
dwarrelen verlost naar beneden, anderen houden halsstarrig vast. Hij maakt een
salto, gaat even liggen, nabij mijn zwemplekje en zucht naar me: Waar doet het
pijn?
Ik weet het niet, zeg ik beteuterd, overal en nergens, het is er gewoon.
Ik wou dat ik wist waarom, al zou ik het misschien snel weer vergeten.
Ik leg je uit waarom, blaast Wind, met een verhaal, opdat je het misschien zou onthouden.
Zie je, er was eens een visser, hengelaarster kan je ook zeggen. Ze
woonde in een huisje niet ver van deze vijvers, die rond deze tijd van het jaar
omringd worden door roodgekleurde bomen. Ze woonde er graag. Haar huisje was
lange tijd een droomplekje geweest. Zij had er namelijk een pracht van een
aquarium, met een pareltje van een vis erin. Elke dag staarde de hengelaarster
naar die ogenschijnlijke hemelse bokaal. Geen woorden konden beschrijven hoe
blij ze was ermee en hoezeer het haar huis en bestaan opfleurde. Tot die ene
dag echter, de dag dat zij de vis ondersteboven in het water vond. Buikje naar
boven, dromend onder water. Op dat moment brak niet enkel haar hart maar ook
het aquarium, in wel duizenden stukken.
Het kostte haar veel tijd voor ze terug de dagen kon trotseren. Maar
eens dat het lukte, durfde ze weer langs de vijvers te wandelen. Vier seizoenen
kropen voorbij maar langzaamaan zag de visser de zon weer schijnen en voelde
zij zich klaar om haar hengel opnieuw het water in te gooien. Niet zozeer op
zoek naar een nieuw siervisje, maar eerder het vieren van een persoonlijke overwinning
en hengelend naar een lekker hapje.
Vlugger dan verwacht, had de visser beet. Fier haalde ze haar vangst uit het
water, met de gedachten al bij de grill, klaar om het visje op het vuur te
gooien. Maar toen zij het visje zag en in haar handen voelde, besefte ze dat ze
dat niet kon. Nee, zo zat de visser niet in mekaar. En daarbij bleek het visje,
dat er op het eerste zicht gewoon uitzag, veel specialer dan zij eerst vermoedde.
Deze zeldzame soort, de hippievis, kon ze niet zomaar klaarmaken. Daar was ze
te kostbaar voor, te mooi. Dus besloot de hengelaarster de vis in een emmertje
bij te houden.
Ze genoot van de gedachte, dat zon nieuw visje haar weer gezelschap
hield. Door het te observeren, er stilletjes mee te praten, leerde ze er veel
van. Ze was graag bij het hippievisje, en genoot van de tijd die ze samen
doorbrachten. Er was echter één probleem. Waar moest ze het visje laten? Ze had
nog geen tijd gemaakt, noch zin gehad om een nieuw aquarium te bouwen, dus in
huis was er nog geen plaats voorzien. Teruggooien in de vijver leek geen
oplossing want daarvoor was de hippievis te speciaal. En zo besloot ze, de
visser, het kleine, lieve visje mee te dragen in de emmer. En het visje leek
het goed te vinden.
Dagen, weken
gingen voorbij en de vissers hart, hoofd en lichaam gaven tegengestelde signalen.
Wat moest zij met die emmer? Soms liet ze hem staan, maar ging hem gauw weer
opzoeken. Soms nam ze hem mee, en kreeg de vis weer wat eten, gekeuvel en
aandacht.
En zo bleef het maar duren. De visser was in strijd met zichzelf en voelde
uiteindelijk nog maar één ding heel duidelijk aan. De emmer werd te zwaar. Ze
kon hem niet langer dragen. Daarbij zag zij het als een beperking om maar één
hand vrij te hebben om aan het nieuwe aquarium te bouwen.
Daardoor was het dat de visser op een mooie herfstdag de emmer terug
leeggoot in de vijver. Zij was niet klaar, en daardoor de emmer te zwaar, om
het visje een thuis te geven. En ja, het afscheid viel ook haar zwaar. Maar ze
zag het ook als een bevrijding, omdat ze nu rustig verder bouwen kon.
Heeft ze me gewoon weggegooid? Vrijgelaten?
Eerder losgelaten, puft de wind en zoals je weet, Hippievisje, zal
een visser altijd opnieuw de moed vinden om te hengelen. En op een dag zal het
aas het water opnieuw raken. En wie weet ben jij, die uitzonderlijke hippievis
dat je bent, dan net weer op deze plek, waar de visser vist. En dan is dat geen
toeval, maar het lot.
Ik tuit mijn lippen en maak luchtbelletjes in het water. Blub. ---------------------------------------------------------------------------------- 11.11.2012, door Muze geschreven - succes met je bouwproject !
Er gaat iets magisch gebeuren. Ik voel het. Elfjes zullen uit wouden tevoorschijn komen en rond onze hoofden zwermen, om ze te verlichten van de zorgen die ons doen fronsen. Kaboutertjes, hele kleine, kruipen onder stenen en achter bomen vandaan, om karweitjes op te knappen, s nachts, als we liggen te dromen. De lucht kleurt roze, en overal hangt de geur van versgebakken, zoete koekjes, alsof Sinterklaas echt bestaat. De tandenfee gaat weer op pad, met een buideltje vol met centen, voor dappere kinderen. Of moedige volwassenen, want ook zij zijn weer wat kind geworden. Er weerklinkt overal geschater en gegiechel, zonder het voorwaardelijke drankengelag. Geluk zoemt in ieders oren, en muziek weerklinkt overal. Bij het ochtendgloren staat de bakker al neuriënd zijn brood te kneden. De slager bedient een straathond van een worstje. Het viswijf op de markt tapt luidkeels een mopje en het publiek koopt enthousiast uit haar kraam. Een nachtegaal verblijdt ons met zijn lied. Op straat wordt eenieder begroet met een glimlach en een kwajongen krijgt een schouderklopje, voor het helpen over te steken van een opaatje. De kranten staan bol met sprookjesachtige koppen, zoals: Kabouter Pinnemuts wordt papa!, Pinkeltje viert zijn zevenhondervierenvijftigste huwelijksverjaardag met Pinkelotje. en De aarde: na achtendertig triljoen draai-jaren, nog steeds perfect in vorm..
Politieke partijen zijn opgeschort, geen nood aan de ordehandhavers, want de geestelijken van alle godsdiensten hebben de hoofden bij elkaar gestoken en iedereen leeft de tien geboden braafjes na. Waarom zouden ze niet?
Harten zijn gevuld met vreugde en liefde en op de berg zit de boze heks gevangen, voor eeuwig en altijd. Geen mens, geen dier, noch een fantastisch wezen die nog aan haar denkt, of zelfs maar herinnert. Al het slechte smelt weg, als sneeuw voor de zon en het lijkt ondenkbaar dat het leven zo niet blijft voort zinderen.
Dat bedenkt een (vrouw)mens, als ze verliefd is, hier droomt een (vrouw)mens van, als haar hart gevuld is met liefde, en haar buik met vlindertjes. Zoveel mooie dingen in de wereld, maar zij is de mooiste. Het meest betoverende schilderij, het meest innemende landschap, alles komt op nummer twee, want zij is nummer één. Ze is en zal blijven, zoals de geliefde van Shakespeare, wiens schoonheid wordt vereeuwigd in Shall I compare thee to a summers day. Volgens mij hebben we het nota bene over dezelfde vrouw!
Als ik begiftigd was met de stem van een operazangeres, bezong ik elke dag haar mijn liefde, als wekkerradio of zo? Als ik bedeeld was met de kunstzinnigheid om loze woorden om te vormen tot sonnetten, schreef ik dagen, en dagen, die overgaan tot maanden, want ik kan haar een eeuwigheid lang beschrijven.
Alles ziet er rooskleurig uit, maar is het niet. Ik ben de heks niet vergeten en zie haar/zijn verdoemde toren, waar vleermuizen rondfladderen en waar de maan, ostentatief, dag en nacht, over waakt. Doch, wat liefde doet met een mens, of, met mij, is me niet blind maken, integendeel, ik zie helderder dan ervoor. Maar de kracht die ik eerst uit mijn spieren haalde, komt nu vanuit mijn kloppende hart en zoals Mister Kravitz al zong in zijn eerste album, Let Love Rule : "Love is gentle as a rose, and LOVE can conquer any war." Dus laat de heks maar komen, ik verpletter ze/hem door de kracht van de liefde.
En dank je, liefste, voor de kracht, die je me gaf, vannacht...
Liefde, het meest uitgemolken product sedert mensheugenis en nog steeds het onderwerp waar nog niet alles over gezegd lijkt te zijn. Liefde vind je in elke hoek van je geheugen, verstopt zich in je poriën en slaapt in je hart, tot het gewekt wordt door de juiste prinses..
Woorden weg, ingeslikt. Zwijg dan maar En zeg het met een kus.
Liefde die mijn lijf beklijft, Verstijft, Dus ik werp een blik, alleszeggend of niks.
Lippen die de kus beantwoorden, De blik die aankomt. We wentelen ons in liefde en vrijen
Vroeger wilde ik slechts pen en papier. Meer had ik
als puberende tiener niet nodig. Als jongvolwassene romantiseerde ik de
typemachine en ik tokkelde paginas vol met vreugde en groeipijnen na elkaar,
tot ergernis van mijn huisgenoten. Woorden, zwart op wit, werden steevast
belangrijker. Ze waren de oevers van mijn gedachtestroom, al bleken deze niet
altijd even sterk, om de gigantische watermassa tussen de zijlijnen te houden.
Met de komst van de laptop brak een heel andere tijd
aan. De tijd van de afleiding, want de wereld opende zich na een druk op de
knop en ik ging reizen, vaak door de ogen van een ander, waardoor ik mijn
schrijven vergat. Toen ik fysiek ging reizen, weigerde ik te schrijven, want
hoe klein en nietig ben je, te midden van dat dal in Caracas. Of de eerste keer
dat je met je voeten baadde in een appelblauwzeegroene zee. Die onbegrensdheid
benauwde me en ik kon geen kik meer geven. Het is zoals je van een uitzicht
geniet van een onuitputtende reeks van bergen, wie ben je dan? Maar toen ik
over de Orinoco voer, met de kajak, en de indiaan op het voorsteven ons
krachtig naar de hut van het stamhoofd peddelde, toen voelde ik, deze
oneindigheid is eindig, al lijkt ze anders en net daarom lijkt ze op mij.
Ik voelde me meer zoals de Orinoco, die ontspringt in
Venezuela om na een eindeloze 2.140 kilometer uit te monden in de Atlantische
Oceaan, bij Trinidad. Soms is de Orinoco, van oever tot oever, wel 22 kilometer
breed. Naar onze Belgen-normen lijkt het dan wel een zee. Het is ook wel erg
breed voor een rivier, maar vreemd genoeg, heeft ze deze ruimte nodig, om tot
haar bestemming te komen. Mijn schrijven lijkt dan ook wel op die langdradige
en brede rivier, omdat ik nu eenmaal woorden nodig heb om te stromen. Woorden
die amper uit mijn mond komen, maar ademen via mijn lichaamstaal en al ben ik
soms een spraakwaterval, mijn gedachten laten pas van zich horen als ik zwijg.
En misschien is het wel weer tijd om de draad op te
nemen, om een quilt te naaien van de lapjes herinneringen die al lang niet meer
waarheidsgetrouw zijn, maar wel popelen om te ontspringen en door middel van de
inktzwarte oevers te eindigen in een mooi deken, die een ziel kan verwarmen.
Na jaren te schrijven, of niet te schrijven, over wat
was, wat niet was, of over hoe het had moeten zijn, kan ik als verteller
fungeren, zonder mezelf te verliezen in het hoofdpersonage. Zonder het verhaal
in mineur te doen eindigen, zoals voorheen het fatum leek.
Innerlijke rust en genot, passie en verlangen, de muze
van het leven, alsook de muze van mijn schrijfsel. Klop, klop, zei de muze.. En
ik zag ze graag.