Er gaat iets magisch gebeuren. Ik voel het. Elfjes zullen uit wouden tevoorschijn komen en rond onze hoofden zwermen, om ze te verlichten van de zorgen die ons doen fronsen. Kaboutertjes, hele kleine, kruipen onder stenen en achter bomen vandaan, om karweitjes op te knappen, s nachts, als we liggen te dromen. De lucht kleurt roze, en overal hangt de geur van versgebakken, zoete koekjes, alsof Sinterklaas echt bestaat. De tandenfee gaat weer op pad, met een buideltje vol met centen, voor dappere kinderen. Of moedige volwassenen, want ook zij zijn weer wat kind geworden. Er weerklinkt overal geschater en gegiechel, zonder het voorwaardelijke drankengelag. Geluk zoemt in ieders oren, en muziek weerklinkt overal. Bij het ochtendgloren staat de bakker al neuriënd zijn brood te kneden. De slager bedient een straathond van een worstje. Het viswijf op de markt tapt luidkeels een mopje en het publiek koopt enthousiast uit haar kraam. Een nachtegaal verblijdt ons met zijn lied. Op straat wordt eenieder begroet met een glimlach en een kwajongen krijgt een schouderklopje, voor het helpen over te steken van een opaatje. De kranten staan bol met sprookjesachtige koppen, zoals: Kabouter Pinnemuts wordt papa!, Pinkeltje viert zijn zevenhondervierenvijftigste huwelijksverjaardag met Pinkelotje. en De aarde: na achtendertig triljoen draai-jaren, nog steeds perfect in vorm..
Politieke partijen zijn opgeschort, geen nood aan de ordehandhavers, want de geestelijken van alle godsdiensten hebben de hoofden bij elkaar gestoken en iedereen leeft de tien geboden braafjes na. Waarom zouden ze niet?
Harten zijn gevuld met vreugde en liefde en op de berg zit de boze heks gevangen, voor eeuwig en altijd. Geen mens, geen dier, noch een fantastisch wezen die nog aan haar denkt, of zelfs maar herinnert. Al het slechte smelt weg, als sneeuw voor de zon en het lijkt ondenkbaar dat het leven zo niet blijft voort zinderen.
Dat bedenkt een (vrouw)mens, als ze verliefd is, hier droomt een (vrouw)mens van, als haar hart gevuld is met liefde, en haar buik met vlindertjes. Zoveel mooie dingen in de wereld, maar zij is de mooiste. Het meest betoverende schilderij, het meest innemende landschap, alles komt op nummer twee, want zij is nummer één. Ze is en zal blijven, zoals de geliefde van Shakespeare, wiens schoonheid wordt vereeuwigd in Shall I compare thee to a summers day. Volgens mij hebben we het nota bene over dezelfde vrouw!
Als ik begiftigd was met de stem van een operazangeres, bezong ik elke dag haar mijn liefde, als wekkerradio of zo? Als ik bedeeld was met de kunstzinnigheid om loze woorden om te vormen tot sonnetten, schreef ik dagen, en dagen, die overgaan tot maanden, want ik kan haar een eeuwigheid lang beschrijven.
Alles ziet er rooskleurig uit, maar is het niet. Ik ben de heks niet vergeten en zie haar/zijn verdoemde toren, waar vleermuizen rondfladderen en waar de maan, ostentatief, dag en nacht, over waakt. Doch, wat liefde doet met een mens, of, met mij, is me niet blind maken, integendeel, ik zie helderder dan ervoor. Maar de kracht die ik eerst uit mijn spieren haalde, komt nu vanuit mijn kloppende hart en zoals Mister Kravitz al zong in zijn eerste album, Let Love Rule : "Love is gentle as a rose, and LOVE can conquer any war." Dus laat de heks maar komen, ik verpletter ze/hem door de kracht van de liefde.
En dank je, liefste, voor de kracht, die je me gaf, vannacht...
Liefde, het meest uitgemolken product sedert mensheugenis en nog steeds het onderwerp waar nog niet alles over gezegd lijkt te zijn. Liefde vind je in elke hoek van je geheugen, verstopt zich in je poriën en slaapt in je hart, tot het gewekt wordt door de juiste prinses..
Woorden weg, ingeslikt. Zwijg dan maar En zeg het met een kus.
Liefde die mijn lijf beklijft, Verstijft, Dus ik werp een blik, alleszeggend of niks.
Lippen die de kus beantwoorden, De blik die aankomt. We wentelen ons in liefde en vrijen
Vroeger wilde ik slechts pen en papier. Meer had ik
als puberende tiener niet nodig. Als jongvolwassene romantiseerde ik de
typemachine en ik tokkelde paginas vol met vreugde en groeipijnen na elkaar,
tot ergernis van mijn huisgenoten. Woorden, zwart op wit, werden steevast
belangrijker. Ze waren de oevers van mijn gedachtestroom, al bleken deze niet
altijd even sterk, om de gigantische watermassa tussen de zijlijnen te houden.
Met de komst van de laptop brak een heel andere tijd
aan. De tijd van de afleiding, want de wereld opende zich na een druk op de
knop en ik ging reizen, vaak door de ogen van een ander, waardoor ik mijn
schrijven vergat. Toen ik fysiek ging reizen, weigerde ik te schrijven, want
hoe klein en nietig ben je, te midden van dat dal in Caracas. Of de eerste keer
dat je met je voeten baadde in een appelblauwzeegroene zee. Die onbegrensdheid
benauwde me en ik kon geen kik meer geven. Het is zoals je van een uitzicht
geniet van een onuitputtende reeks van bergen, wie ben je dan? Maar toen ik
over de Orinoco voer, met de kajak, en de indiaan op het voorsteven ons
krachtig naar de hut van het stamhoofd peddelde, toen voelde ik, deze
oneindigheid is eindig, al lijkt ze anders en net daarom lijkt ze op mij.
Ik voelde me meer zoals de Orinoco, die ontspringt in
Venezuela om na een eindeloze 2.140 kilometer uit te monden in de Atlantische
Oceaan, bij Trinidad. Soms is de Orinoco, van oever tot oever, wel 22 kilometer
breed. Naar onze Belgen-normen lijkt het dan wel een zee. Het is ook wel erg
breed voor een rivier, maar vreemd genoeg, heeft ze deze ruimte nodig, om tot
haar bestemming te komen. Mijn schrijven lijkt dan ook wel op die langdradige
en brede rivier, omdat ik nu eenmaal woorden nodig heb om te stromen. Woorden
die amper uit mijn mond komen, maar ademen via mijn lichaamstaal en al ben ik
soms een spraakwaterval, mijn gedachten laten pas van zich horen als ik zwijg.
En misschien is het wel weer tijd om de draad op te
nemen, om een quilt te naaien van de lapjes herinneringen die al lang niet meer
waarheidsgetrouw zijn, maar wel popelen om te ontspringen en door middel van de
inktzwarte oevers te eindigen in een mooi deken, die een ziel kan verwarmen.
Na jaren te schrijven, of niet te schrijven, over wat
was, wat niet was, of over hoe het had moeten zijn, kan ik als verteller
fungeren, zonder mezelf te verliezen in het hoofdpersonage. Zonder het verhaal
in mineur te doen eindigen, zoals voorheen het fatum leek.
Innerlijke rust en genot, passie en verlangen, de muze
van het leven, alsook de muze van mijn schrijfsel. Klop, klop, zei de muze.. En
ik zag ze graag.