Vroeger wilde ik slechts pen en papier. Meer had ik
als puberende tiener niet nodig. Als jongvolwassene romantiseerde ik de
typemachine en ik tokkelde paginas vol met vreugde en groeipijnen na elkaar,
tot ergernis van mijn huisgenoten. Woorden, zwart op wit, werden steevast
belangrijker. Ze waren de oevers van mijn gedachtestroom, al bleken deze niet
altijd even sterk, om de gigantische watermassa tussen de zijlijnen te houden.
Met de komst van de laptop brak een heel andere tijd
aan. De tijd van de afleiding, want de wereld opende zich na een druk op de
knop en ik ging reizen, vaak door de ogen van een ander, waardoor ik mijn
schrijven vergat. Toen ik fysiek ging reizen, weigerde ik te schrijven, want
hoe klein en nietig ben je, te midden van dat dal in Caracas. Of de eerste keer
dat je met je voeten baadde in een appelblauwzeegroene zee. Die onbegrensdheid
benauwde me en ik kon geen kik meer geven. Het is zoals je van een uitzicht
geniet van een onuitputtende reeks van bergen, wie ben je dan? Maar toen ik
over de Orinoco voer, met de kajak, en de indiaan op het voorsteven ons
krachtig naar de hut van het stamhoofd peddelde, toen voelde ik, deze
oneindigheid is eindig, al lijkt ze anders en net daarom lijkt ze op mij.
Ik voelde me meer zoals de Orinoco, die ontspringt in
Venezuela om na een eindeloze 2.140 kilometer uit te monden in de Atlantische
Oceaan, bij Trinidad. Soms is de Orinoco, van oever tot oever, wel 22 kilometer
breed. Naar onze Belgen-normen lijkt het dan wel een zee. Het is ook wel erg
breed voor een rivier, maar vreemd genoeg, heeft ze deze ruimte nodig, om tot
haar bestemming te komen. Mijn schrijven lijkt dan ook wel op die langdradige
en brede rivier, omdat ik nu eenmaal woorden nodig heb om te stromen. Woorden
die amper uit mijn mond komen, maar ademen via mijn lichaamstaal en al ben ik
soms een spraakwaterval, mijn gedachten laten pas van zich horen als ik zwijg.
En misschien is het wel weer tijd om de draad op te
nemen, om een quilt te naaien van de lapjes herinneringen die al lang niet meer
waarheidsgetrouw zijn, maar wel popelen om te ontspringen en door middel van de
inktzwarte oevers te eindigen in een mooi deken, die een ziel kan verwarmen.
Na jaren te schrijven, of niet te schrijven, over wat
was, wat niet was, of over hoe het had moeten zijn, kan ik als verteller
fungeren, zonder mezelf te verliezen in het hoofdpersonage. Zonder het verhaal
in mineur te doen eindigen, zoals voorheen het fatum leek.
Innerlijke rust en genot, passie en verlangen, de muze
van het leven, alsook de muze van mijn schrijfsel. Klop, klop, zei de muze.. En
ik zag ze graag.