Inzake politiek en beleid in verband met het bos blijkt 1970 een sleuteljaar, voor sommigen zelfs een wonderjaar te zijn geweest. Later zal men 1970 wellicht zien als het jaar waarin de ecologische bewustwording in Vlaanderen vaste vorm begon aan te nemen en het zicht op het bos grondig wijzigde.
1945 - 1970
Onmiddellijk na het einde van WOII heerste een bijna algemene bosbouwkundige eensgezindheid onder druk van de nood tot bosherstel., Vooral in Limburg, waar het bos zwaar onder de oorlogsgebeurtenissen en bosbranden had geleden, waren grootscheepse bebossingen en herbebossingen aan de orde..
Belangstelling voor het bos betonen echter enkel bosbezitters, professionele bosbouwers, bosexploitanten, houthandelaars, jagers en wildstropers. Onbevoegden blijven weg uit het bos. Geen sprake van sociaal bosgebruik. Het natuurbehoud heeft het bos nog niet ontdekt.
Hoofddoel van de bosbedrijfsvoering is de houtwinning onder economisch en financieel voordelige voorwaarden.
Ook het wetenschappelijk bosbouwkundig onderzoek heeft aanvankelijk vooral belangstelling voor opbrengstleer (Ertragslehre) en groeicontrole. De bosbehandeling wordt nog aangezien als middel tot verbetering en verhoging van de materiele productie van het bos. .
Daarin komt verandering tussen 1945 en 1970.
In het Bosbouwproefstation van Groenendaal legt A.Galoux, de grondslag voor ecologisch gericht bosonderzoek op een ogenblik dat ecologie nog een vrij onbekend begrip is, zelfs in ruime wetenschappelijke kring.
In Limburg experimenteert G.Bodeux met de aanleg van mengbossen, uitgaande van de ervaringen van G.Turner in Vielsalm Hij wordt hierbij gesteund door gouverneur Verwilghen, die zijn bosgezindheid concretiseert in de oprichting van het Centrum voor Bosbiologie van de Limburgse Kempen, dat zich in Bokrijk vestigt
Via het Onderzoekscentrum voor Bosbouw, Bosbedrijfsvoering en Bospolitiek van de R.U.G. sijpelen de eerste invloeden van de Zürcher Schule met haar bosbouw op bio-ecologische basis binnen.
Belangrijk was ook de instelling van een afdeling Natuurbescherming bij het Bestuur van Waters en Bossen op een ogenblik dat natuurbehoud nog geen algemene belangstelling genoot en louter politiek en administratief niet eens bestond.
1970
1970 is het jaar van de verandering, van de stap voorwaarts, van de blijde boodschap, het jaar waarop ecologische bewustwording en zin voor natuurbehoud toenemen..
De eerste naoorlogse generatie, niet getraumatiseerd door de wit-zwart ervaringen uit de bezettingstijd, formuleert kritiek op traditionele opvattingen en structuren .De revolte bereikt haar hoogtepunt rond 1968.
En precies dan roept de Raad van Europa op voor een gecoördineerde boomplantactie in 1970. In België ontstaat daaruit het gebruikelijk communautair dispuut. De toenmalige directeur-generaal van Waters en Bossen, E.Clicheroux voorziet een nationale boomplantactie op de eerste zondag van oktober. In Vlaanderen heeft men bezwaar tegen die datum, ook uit technische overwegingen. Onder impuls van Nic Bal en Lambert Van de Sijpe besluit de BRT echter aan de actie in Vlaanderen deel te nemen en zoekt daartoe contact met het Onderzoekscentrum voor Bosbouw, Bosbedrijfsvoering en Bospolitiek van de RUG. In gemeenzaam overleg wordt 21 maart begin ven de Lente gekozen als datum voor een boomplantactie waarbij alle lagen van de bevolking en zoveel mogelijk inwoners van Vlaanderen moeten betrokken worden
Dank zij de B.R.T. kende die actie een ongehoord groot succes. Op 1 dag werden bijna 1 miljoen boompjes geplant. Het verenigingsleven had daaraan een groot aandeel.
Die eerste boomplantdag werkte trouwens op menig gebied na in de daarop volgende jaren.
Tussen 1970 en 1973 namen tienduizenden Vlamingen deel aan boom- en bosplantacties en meer dan 200 arboreta werden aangeplant.
In 1974 werd de Vlaamse Bosbouwvereniging opgericht als verzamelplaats voor bosbouwers, bosbezitters en bosliefhebbers.
Het Eerste Vlaams Congres voor Groenvoorziening verzamelde in Gent in 1974 nagenoeg 1000 vertegenwoordigers van wetenschappelijke wereld, bosbouw, natuurbehoud, tuinbouw en landschapszorg.
In 1976 verscheen van de hand van M .Van Miegroet Van Bomen en Bossen een quasi-encyclopedisch werk over de bosbouw in 2 delen, dat zich tot een belangstellend publiek in ruime zin richtte.
1970 - 1990
1970-1990 is een periode van positivisme, maar ook van toenemende interne spanningen.
De maatschappelijke evolutie, de bewogenheid van de zestiger jaren en de sociale contestatie beïnvloeden de manier waarop de mens de veranderingen in zijn fysische omgeving ervaart en beoordeelt. Het begrip leefmilieu is nog niet tot het algemeen besef doorgedrongen, maar toch protesteert men tegen het kappen, van bomen langs de wegen en de opoffering van bossen aan de uitbouw van economische infrastructuren.
Het bosbeleid ondergaat de invloed van de maatschappelijke onrust en begint het belang van polyvalente bossen in te zien, wat moet leiden tot relativering van de houtwinning. Hierdoor ontstaan interne spanningen binnen de bosbouwwereld. Privé bos en openbaar bos hebben ongelijke belangen. Binnen het officieel bosbeleid bestaat geen eensgezindheid over de wijze waarop het bos moet benaderd worden. Vlaanderen en Wallonië formuleren ongelijke visies. In Vlaanderen wordt aangedrongen op federalisering van het bosbeleid.
In deze periode verandert de oriëntering van het bosbouwkundig onderzoek: Bijzondere aandacht gaat uit naar het bos als ecosysteem en naar de bosdynamiek. De invloed van de school van Zürich (Schädelin-Leibundgut) wordt steeds duidelijker.
Duvigneaud van de ULB poogt multidisciplinaire benadering van het bos te organiseren in het Centre National dEcologie Générale, waarin ULB, RUG, UCL, UnLiège en Fc.Agr.Gembloux samenwerken.
Natuurbehoud en bosbeleid beginnen een politieke dimensie te krijgen, waarbij de gewestelijke tegenstellingen (reeds na de eerste staatshervorming van 1970) elke dag groter worden. In Vlaanderen dringt men aan op opsplitsing van de Nationale Hoge Bosraad, maar eerst na de tweede staatshervorming van 1980 komt men er toe de Vlaamse Hoge Bosraad en, bijna gelijklopend, de Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud op te richten
De initiatieven van rond 1970 bevorderen de samenwerking tussen bosbouw en natuurbehoud; dat, ongetwijfeld, voordeel haalde uit de massale deelname van de bevolking aan de boom- en bosplantacties. :Aan de primaire ecologische functie van het bos wordt meer aandacht besteed. De vraag in Vlaanderen naar een coherente boswetgeving zal culmineren in de uitvaardiging van het Vlaamse Bosdecreet in 1990.
In België wordt tevens de straatsstructuur herschikt, waaruit, uiteindelijk, federalisering van het land. volgt.. Die federalisering is niet onverdeeld gunstig voor het bos in Vlaanderen, ook al biedt zij mogelijkheden tot volgen van een eigen bosbeleidslijn.
De federalisering verzwakt de internationale bosbouwkundige positie van België, nochtans één van de stichters van I.U.F.R.O. Vooral de Vlaamse bosbouwwereld lijdt hieronder, ook omdat hij niet langer kan rekenen op steun uit Wallonie, die voordien wel belangrijk was inzake internationale betrekkingen.
De invloed van de Franse en Centraal-Europese bosbouwkundige leerstellingen neemt af en vooral de school van Zürich, die enorme diensten bewees bij het tot stand brengen van een ecologisch gerichte bosbouw, raakt op het achterplan. Men gaat in Vlaanderen, analoog met wat reeds voordien gebeurde inzake natuurbehoud, meer inspiratie zoeken in Nederland, land met een zeer bescheiden bosbouwkundige traditie..
.Dientengevolge worden de concepten inzake beheer en behandeling van het bos steeds meer beheerst door opvattingen inzake natuurbehoud en ordening van de ruimte. Hierbij wordt het fundamenteel onderscheidl bosbouw-natuurbehoud uit het oog verloeren.: Bosbouw is inderdaad functiegericht en natuurbehouid is uitgesproken gebiedsgericht.
Die vergissing zou nare gevolgen kunnen hebben voor bos en bosbeleid.
1990
Na 1990 verhoogt de externe druk op het bos, wordt een dubbelzinnig bosbeleid gevoerd en heerst twijfel en onzekerheid bij de bosbezitter. Van diverse zijden worden vrijblijvende meningen verkondigd over het bos en zijn behandeling, meestal zonder voldoende boskennis en technische ervaring.
Het is quasi indecent geworden nog over houtwinning te spreken alhoewel het individueel houtverbruik, direct en indirect, blijft toenemen. Het bos dreigt geofferd te worden aan secondaire gebruiksdoelstellingen, ingegeven door de eisen van ruimteordening en natuurbeheer.
Het wetenschappelijk bosbouwonderzoek volgt de nieuwe trend door meer aandacht te besteden aan technieken tot bezetting van nieuwe (en doorgaans ongeschikte) standplaatsen. Ook het probleem van de duurzaamheid van het bos en zijn dienstprestatie wordt aan de orde gesteld, waarbij naar een internationale consensus wordt gestreefd, die iedereen wat bevrediging schenkt, maar niemand compleet voldoet. Men is vergeten dat Carlowitz e.a reeds in het midden van de 19e eeuw het begrip Nachhaltigkeit hanteerden en dat het Bestendigheidsbeginsel uitgangspunt is voor de leerstellingen van Schädelin-Leibundgut over bio-ecologisch gefundeerde bosbouw.
Aanpassingen van het Bosdecreet leiden niet tot betere functionering van het bosecosysteem, maar vrijwaren belangen, die niet direct met het bos te maken hebben. Zij verscherpen de tegenstelling tussen bosbeheer en natuurbehoud.
Door het bos te situeren in verschillende ruimteonderdelen zullen vele bossen niet langer behandeld worden met zicht op de basiskenmerken van het bosecosyteem, vermits ze nu moeten beantwoorden aan gebiedsgebonden eisen in verband met secondaire bosfuncties..
Tenslotte nemen ontbossing en bosdegradatie toe. De boseigenaars raken ontmoedigd door de vele nieuwe verplichtingen, die hun worden opgelegd. Bossen laten verwilderen door niets doen in de hoop aldus een ideale natuurtoestand te scheppen, geeft blijk van naïviteit en gebrek aan werkelijke boskennis.
VOORLOPIGE DIAGNOSE
Het bosbeleid in Vlaanderen wordt hedendaags overheerst door eisen inzake natuurbehoud, die weinig rekening houden met de eisen voor goed beheer van een complex en polyvalent bosecosysteem. Samenvoeging van Natuur en Bos in eenzelfde administratieve eenheid biedt voordelen, vooropgesteld dat de partners elkaar respecteren.
Men moet afzien van naïef legalisme. dat de problemen niet oplost. De aanpassing van art.4 van het bosdecreet heeft het verschil tussen autochtone en een inheemse boomsoort niet verduidelijkt. Volgens het na 1990 gewijzigde art.6 van het bosdecreet moeten niet minder dan 4 hoge raden advies uitbrengen over het langetermijnplan van het bosbeheer, waardoor de bosbouwwereld eigenlijk onder curatele wordt gesteld. Het nieuw toegevoegde art.90bis ontkracht de oorspronkelijke bedoeling dat de bosoppervlakte in Vlaanderen onder geen enkel beding mocht verminderen, door de verplichting tot vervangende bebossing af te zwakken en compensatiebetaling toe te staan.
Het bos in Vlaanderen wordt bedreigd door voortschrijdende bureaucratisering, de precaire positie van de bosbeheerder en de geringe politieke drukkingsmacht van de bosbouwwereld.
Kwetsend zijn de smalende uitlatingen die het Vlaamse bos karakteriseren als ecologisch waardeloos productiebos. Zij verengen het begrip ecologie tot wat zij daaronder willen verstaan,. want zelfs het arme pijnbos helpt het klimaat regelen, immobiliseert koolstofdioxide, dient de wateropslag en schenkt levensmogelijkheden aan talloze begeleidingsplanten en dieren, die in en van dat schamele bos leven.
Tenslotte is arm bos nog altijd beter dan geen bos.
Publicaties M.Van Miegroet over de positie van bos en bosbeleid.
1955. La conception suisse de la sylviculture et les conditions forestières en Belgique. Journ..For.Suisse. N°9/10
1961.Betrachtungen zur heutigen Dualität der waldbaulichen Auffassungen. Schweiz.Zeitschr.Forstw. N°1.
1962. Two Schools of Thought: Natural and artificial silviculture. Comm.Canadian Forest Service.
1967. Waldbau der Zukunft. Forstarchiv. 38(2)(25-6)
1967. De basisproblematiek van de hedendaagse bosbouw in Europa Bull .Soc.R.For.Belgique.1971. De Positie van het Bos in Vlaanderen. Groene Band N°1. 43pp.
1972. Le forestier et les problèmes de lenvironnement.Comm. 10th World Forestry Congres. Buenos-Aires. 22p
1974. Naar een Groenstrategie voor Vlaanderen. Eerste Vaams Wetensch.Congres Groenvoorziening. (7-26). .
1976. El Bosque. Recurso natural renovable. Comm.Derecho y Propriedad Forestal. Madrid. (303-323)
1976. Vers une stratégie verte. Journ.For.Suisse. 1266(2)(89-112.)
1981. Waldzustand und Waldbehandlung in Belgien. Allgem.Forstzeitschr.36(46)(1216-1219)
1983. Knelpunten en doelstellingen van het bosgebruik in het Vlaams Gewest in het perspectief van een algemene structuurvisie over het bos en zijn beheer. Rapport aan de Vlaamse Hoge Bosraad. 274pp.
1984. Reflections on the position of the forest and of forestry in Europe. Silva Gandavensis. N°50(65-100).
1985. Der Wald und seine Zukunft. Arist.Univ.Thessaloniki. (gastcollege) 44pp.
1987. Der Wald und seine forstpolitische Dimension. Allgem.Forstzeitschr. 42(23)(585-587).
1989. Tendensen van het bosbeleid in de E.G. en in de lidstaten. SEB. N°16. 256pp.
1990. Das Spannungsfeld um den Waldbau. Schweiz.Zeitschr.Forstw. 1(8)(615-630)..
1999. Die EWG und seine Forstpolitik. Univ.Ljubljana. (gastcollege) 30pp
2000. Een halve eeuw bospolitiek. Silva Belgica. N°6(22-27).