Het bos is een verschijningsvorm in de natuur, die volgt uit de vestiging op een gegeven fysieke standplaats, waarvan de hoofdcomponenten de aardbodem en de luchtatmosfeer zijn, van een levensgemeenschap met talloze floristische en faunistische componenten, maar die gedomineerd wordt door de aanwezige bomen ingevolge hun hoge levensverwachting, hun hoogtegroei en hun overwegend aandeel aan de totale biomassa (= totale massa aan dood en levend organisch weefsel van dierlijke of plantaardige oorsprong, dat , zowel bovengronds als ondergronds zige , op een bepaalde oppervlakte voorkomt) van de levensgemeenschap.
Pragmatisch kan deze definitie worden vervolledigd door wat men, bewust of onbewust, bij herhaald bosbezoek waarneemt en ervaart. In het bos heerst schijnbaar rust. In ieder geval dringen geluiden uit de buitenwereld maar vaag door. De luchtvochtigheid is er vrij hoog. Elke luchtbeweging wordt afgeremd door de bomen en struiken. Het is er donker en weinig zonnelicht dringt direct tot de bosbodem door. In de zomer is het koeler in het bos en warmer in de winter. Vooral in dichtstaande loofboombossen neemt men een specifieke bosgeur waar, die voortkomt uit de afbraak van het dierlijk en plantaardig afvalmateriaal op de bosbodem. Tenslotte ervaart men de weelde aan dierlijk en plantaardig leven, de rijke biologische diversiteit in elk bos, dat in een behoorlijke staat van gezongheid verkeert Dat laatste is vooral het gevolg van de basisconditie van het bos en van de externe druk, die het ondergaat of heeft moeten ondergaan.
Het is begrijpelijk dat bosaanwezigheid op prijs wordt gesteld , vooral wanneer het bos een behoorlijke grondoppervlakte bezet, in goede staat verkeert, een aangenaam uitzicht vertoont en voldoet aan de verwachtingen van de omwonenden. Men vindt er rust en ontspanning. Men leert dieren en planten beter kennen. Vooral komt men er genieten van de gezonde lucht en het is een feit dat het bos enorme hoeveelheden koolstofdioxide immobiliseert en, quasi tegelijkertijd, grote hoeveelheden zuurstof uitstoot Het is evenwel aangewezen dit ideaalbeeld van de welzijnswerking van het bos enigzins te relativeren. De mens heeft het bos inderdaad vaak misbruikt, doet dat nog steeds en de gevolgen daarvan zijn duifdelijk waarneembaar. Overmatige recreatiedruk verstoort de rust van de bosfauna, veroorzaakt bodemverdichting en leidt tot verarming van de bosflora. Vooral het "speelbos" kan, in dit opzicht, zware gevolgen hebben en heeft, bijna immer, bosverarming en zelfs bosvernietiging tot gevolg. Daarenboven moet ook enigszins rekening gehouden worden met de veranderlijkheid in samenstelling van de boslucht, die niet in alle omstandigheden als onverdeeld gunstig voor de bosbezoeker kan worden aangezien. In rijke, dichtgesloten bossen met hoge biologische rijkdom stijgt het methaangehalte in de boslucht als gevolg van de intense afbraak, die nochtans de biologische bode mactiviteit bevordert, van grote hoeveelheden organisch afvalmateriaaal op de bosbodem. Er zijn ook periodes waarop de uitstoot van koolstofdioxide door de bomen (=ademhaling van de bomen) de uitstoot van zuurstof (=fotosynthese) overtreft. Dat is vooral het geval gedurende de nacht; in de loop van de ontbladeringsperiode en geduren periodes met hoge luchttemperatuur. Deze toestand is toe te schrijven aan het feit dat fotosynthese ademhaling autonome processen zijn, waarvoor niet dezelfde cardinaaltemperaturen ( minimum, optimum, maximum) gelden. Fotosynthese gaat trouwens maar door bij v oldoende hoge lichtintensiteit, terwijl voor de ademhaling geen directe lichtenergie vereist is. De stijging van het gehalte aan koolstodioxide in de boslucht is het duidelijkst vaststelbaar in dichtgesloten bossen gedurende periodes met absolute windstilte, wanneer van voldoende evacuatie geen sprake kan zijn. De professionele bosbouwer erkent de situatie: Hij beperkt in volle zomer de activiteit in jonge, dichtstaande bossen. De betekenis van de aanrijking van de boslucht met koolstofdioxide stelt echter voor de normale bosbezoeker weinig problemen. Het volstaat dat hij zo goed mogelijk mogelijk de gebaande boswegen volgt. Open plaatsen in het bos hebben een gunstig effect en zijn dienstig voor diverse doeleinden. Ook is het gunstig te streven naar ongelijkjarige, gemengde bossen, die groepsgewijze verjongd worden. Bosbeheertechnisch kan dit wellicht leiden naar de voorkeur voor femelslaf of plentering als de meest aangewezen bosbeheerstechniek.