Dis' eigen vader - Bompa Petré, zoals Marie hem nadien altijd had
genoemd - was op gebied van bommen en granaten geen groot licht geweest. Die
had altijd een heilige schrik van dat duivels tuig gehad en aanhoudend
getracht zijn zoon het "ijzer stropen" in de duinen te verbieden.
Tijdens de oorlog had hij in de loopgraven van Ramskapelle gediend als
chef-brancardier maar was net zo goed bij één van de eerste Duitse Yperiet-aanvallen
besmet geraakt. In '19 was hij in het houten militair noodsanatorium achter
de duinpolders van Westende met zijn mede-patiënt Cattrysse bevriend
geworden. Niet moeilijk : ze lagen naast elkaar op het zelfde zaaltje. Daar had
zijn zoon Dis tijdens het wekelijkse bezoekuur Marie, het knappe dochtertje
van adjudant Cattrysse voor het eerst ontmoet.
Toen Adjudant Cattrysse in '20 uit het sanatorium
werd ontslagen kreeg hij - als compensatie "Voor Diensten Bewezen Aan Het
Vaderland", zoals dat heette - van het Fonds Koning Albert een barak op
een voorschoot zandgrond in de Bassevillestraat cadeau. Daar kon hij dan in de "warme boezem
van zijn gezin voorts liefdevol verzorgd worden" hadden ze schijnheilig
verklaard in een welwillend uit het Frans vertaalde "attestatie". Zever in pakstjes,
zoals gewoonlijk bij het leger, want veel warme boezem was er in zijn gezin
niet te vinden :zijn vrouw was reeds in '18 in de Spaanse griep gebleven en
van zijn twee kinderen Marie en René moest hij met zijn slecht karakter niet
veel liefdevolle zorgen verwachten.
Toen Dis in '22 rap-rap met Marie trouwde en
als naar gewoonte bij zijn schoonfamilie introk verbeterde de sfeer in de barak
er nauwelijks op. Na de rasse
geboorte van klein Josephtje leek het aanhoudend gekrijs van de zuigeling het nerveus
gebas van bompa nog aan te wakkeren en werd het onderkomen al vlug te benauwd.
Waarop Marie haar Dis aanporde met kunst- en vliegwerk en
"gevonden" bouwmaterialen de woonst met twee hokken uit te breiden.
Je moet weten dat "Westende-Bains" vóór de Grote Oorlog een zéér
chique badplaats was met een dikke honderd rijkgemeubelde villa's van de
"upper-ten". Na vier jaar aanhoudende beschieting door de Britse
vloot bleven daarvan geen twee stenen opeen staan maar toch viel er voor de
nieuwe dorpsbewoners in deze puinvelden heelwat basisstoffen te
"recupereren", zoals dat heette...En Dis was op dàt gebied
allesbehalve achterlijk... Drie jaar later, toen ook Leonnetjeonverhoopt het jonge gezin kwam verrijken, barstte de barak ver uit de voegen. Nu vond
zijn schoonbroer René het welletjes en week uit naar een opgelapte ruïne in
Nieuwpoort. Om, zogezegd, dichter bij zijn werk te wonen. In feite om eindelijk eens
rustig te slapen.
De opluchting na de dood van bompa Cattrysse in '28 was maar
van korte
duur geweest, want toen het jaar daarop de grote krisis uitbrak werd
het
militair sanatorium om besparingsredenen opgedoekt en bompa Petré op
zijn
beurt aan "hun liefdevolle zorgen toevertrouwd"...Zeer tegen de zin
van Marie, maar Dis hield teveel van zijn vader om hem in een sinister
hospitaal
ergens in het Walenland te laten wegteren. Hij dreef - voor de eerste
én
laatste maal als een waar gezinshoofd - zijn wil door :" Pa blijft
hier!". Maar nog geen jaar later stikte ook dié sukkelaar in zijn
bloedfluimen, net zoals zijn oude vriend Cattrysse. In dezelfde zetel
bij het
venster, amper veertig. Marie heeft nooit gesnapt waarom de dood van
die
"lastpost" haar man zo had aangegrepen en Dis nam ook niet de moeite
om het haar uit te leggen. Maar sindsdien dronk hij meer dan naar
gewoonte, als
om haar te pesten..
Terwijl Dis door het donkere duindal terug naar
de barak sjokte, gromde hij nog vergenoegd bij de herinnering aan zijn opstandige
jonge jaren.
Thuis vertelde hij voorlopig niets over zijn
vondst. Toen hij 's anderendaags
na de middag terug was van zijn werk op de bouwwerf in de nieuwe kazerne naast
de Ijzermonding, groef hij alvast een diepe greppel langs de stapel obussen, om voorzichtig de omvang van zijn schat te
testen.
" Eerst eens goed zien hoeveel er opéén liggen en hoe diep die
stapel onder 't zand zit...". Dat viel onverhoopt mee, want onder de
bovenste rij van zes, die reeds bloot gewaaid was, staken nog minstens twee
lagen: één van zeven stuks en één van acht. Dieper geraakte hij voorlopig niet
zonder de greppel te verbreden... Miljaarde, een echt munitiedepot, ijlings
achtergelaten door de wegtrekkende Duitsers in '18!... Eenentwintig zware
kanjers van kaliber 240, met elk twee dikke koperkragen : zo'n goudmijn had hij
van zijn hele leven nog nooit gezien!...Op de neus van de bovenste zes obussen
stak een vervaarlijke groen-geoxideerde ontstekingskop, maar de vijftien
onderliggende waren zo te zien nog ongewapend. Aan de zijkanten van de stapel
peuterde hij voorzichtig de roestbruine zandkorsten weg om te zien of er soms
een valstrik tussen lag - een op scherp gestelde handgranaat misschien - maar
hij vond niets verdachts... Veel details kon hij ten andere niet onderscheiden,
want de oude granaten zaten stevig aanééngekoekt van de roest. Hij twijfelde
nog een tijdje, maar kon op de duur niet
aan de verleiding weerstaan om te pogen die compacte klomp munitie open te
breken...
Gemakkelijk ging het niet en hij moest zwaar wrikken met zijn spade om
de eerste obussen los te krijgen. Maar toen nam zijn voorzichtige aard weer de
bovenhand, want de purperschemer begon reeds te vallen...Dus stelde hij voor
alle zekerheid het loskappen van de koperkragen maar uit tot morgen: zo'n
delicaat werk kon je beter bij volle daglicht uitvoeren...
Thuis wou hij zijn vondst niet langer verzwijgen
en zijn fier opgeklopte beschrijvingen kruidden het frugale avondeten van hen
gevieren, onder de warme gele gloed van de olielamp. Meestal waren ze aan tafel niet veel van
zeggen - eten was daarvoor een te belangrijke bezigheid - maar nu voerden de
beide jongens het hoogste woord. Op zaterdag kwam dat wel meer voor, want dan
was de oudste, Joseph, terug van
Sint-Truiden, om trots verslag uit te brengen over zijn belevenissen van de
afgelopen week op Saffraanberg, de nieuwe Vlaamse cadettenschool. Daar was hij
internist in het derde middelbaar, op kosten van de staat. De studiebeurs voor
deze kweekschool van het leger was hem een paar jaar geleden zonder veel moeite
toegekend: als kleinzoon van een oorlogsinvalide-adjudant-met-zes-frontstrepen
mocht hij destijds als "prioritair" aan het toelatingsexamen
deelnemen. En met zijn knappe bol was hij dan ook glanzend geslaagd, zonder
problemen. Heel de week verbleef hij dus in deze schoolkazerne en kwam enkel
zaterdagavond 'met vergunning'...De militaire tucht deed hem geen kwaad -
wel in tegendeel - en hij was zo fier als een gieter op zijn cadettenuniform.
Knappe slanke jongen, een blonderik met de koele grijze ogen van zijn moeder
die bij iedere gelegenheid schijnheilig zuchtte dat "onze Joseph later
nog veel malheuren zal doen bij 't vrouwvolk..." Daarbij sprak hij al
vloeiend Frans en voelde zich hier in het dorp een hele meneer...
Leon, de jongste krawaat, zat nog op de gemeenteschool bijmeester Denolf in de voorlaatste klas: een
kwikzilver ventje, struis gebouwd met een pikzwarte brosse, helemaal zijn
vader...Maar van karakter eerder een doorbijter zoals Marie en voor niets bang.
Als je de twee jongens naast elkaar zette zou je nooit denken dat het broertjes
waren :zó verschillend. Maar dàt waren zijn vader en moeder tenslotte ook: Dis
leek sprekend op die struise Turkse berentemmer van de cirque, overlaatst, terwijl
Marie iets had van dat blonde koorddanseresje. Klein Leonnetje droomde
ervan binnen vijftien maanden (en twaalf dagen !) scheepsjongen te worden bij
zijn oom op één van de vissersboten in Nieuwpoort en later reder met een eigen
sloep. Maar Marie wist heel
goed dat de plaatsjes voor jonge gasten op zee maar dun gezaaid waren en remde
daarom zijn wilde plannen wat af. Ze hadden het wel niet erg breed, maar het
magere loon dat hij als manusje aan boord kon verdienen zou daar niet veel aan
verbeteren. Daarbij, haar Dis had van de heersende werk-loosheid zelden last en
bracht nog steeds goed binnen. Als
die nog een half jaartje kon voortmetselen aan de nieuwe kazerne achter de
vuurtoren voor de "école D.C.A." - ofte opleidingscentrum voor
luchtverdediging -vóór ze in december
uitvroren, zouden ze geen armoede lijden...En de moestuin beloofde goddank
deze lente goed op te brengen. Ja, mits in de herfst wat konijnen te strikken
in de duinen of wat vis te stropen op het strand, zouden ze de komende winter
wel weer zonder kleerscheuren doorkomen...Tenslotte, zeg: wie tegenwoordig een
jaar vooruit kon kijken mocht echt niet klagen, vond ze.
Neen, meende Marie, als het enigszins mogelijk was kon ze Leon - zij het
dan dik tegen zijn goesting - beter eerst nog drie jaar naar de 'Ecole Moyenne'
in Nieuwpoort laten gaan, zoals meester Denolf had aangeraden. Want met een
diploma van lager middelbaar lag de weg naar het brevet van scheepsmecanicien
en zelfs dat van schipper wijd open. Met een beurs van het 'Oorlogsverminktenfonds', wel
te verstaan, want zelf kon Marie die kosten natuurlijk niet meer opbrengen:
twee studenten was voor een gezin armoedzaaiers iets van het goede teveel...
Maar dat was nog toekomstmuziek :eerst de volgende winter
doorkomen...,en dan zien we weeral verder...En hopen dat de vorst in december
lang genoeg uitblijft, zodat Dis kan blijven werken...
'Den Dis' beschreef ondertussen aan tafel in
geuren en kleuren zijn vondst en de jongens rekenden opgewonden voor dat de
banden rond de obussen misschien wel tachtig kilo koper zouden kunnen opleveren!
"Verdomme, bijna een
maandloon !", lachte vader fier. Marie was niet zo uitgelaten als haar
'vent'. En nadien, in bed, bedierf ze de pret met allerlei achterdochtige bedenkingen
die zijn concentratie verstoorden. Waardoor het nog een stuk langer duurde dan
gewoonlijk. En toen zij zich, na
zijn "numéro", van hem had afgekeerd, fluisterde ze nuchter over
haar schouder: "Ja, ja, Dis, ziet maar heel goed uit uw ogen!"
"Ik ben àltijd voorzichtig", hijgde
hij tevreden achter haar rug. Ze schokschouderde wat bokkig en, terwijl ze de
snottige smurrie met het nachthemd van haar onderbuik veegde, zuchtte ze gelaten: " Een ongeluk is rap gebeurd..."
" Miljaarde getaarde gevlamde geketste, tegen
de muur gekotste en teruggebotste potverdomme!
Dis Petré voelde een wilde vreugde in zich opborrelen :eindelijk, EIN-DE-LIJK
had hij zijn schat gevonden! Hij wist al jaren dat ze vroeg of laat hier ergens
te voorschijn zouden komen...En nu lagen ze daar in het schemerdonker van de
valavond: zes lange bruine roestcylinders, ordelijk naast elkaar, nauwelijks wat opbollend boven het grijze
harde zand van de duinpan.
Ziede wel, dat ik gelijk had!" dacht hij fier, terwijl hij
voorzichtig strelend de rij obussen met de hand wat verder uitgroef. "En
verdomme nog wel mortieren kaliber 240 ! Potvermiljaarde nondedju !!"
Het moet gezegd dat Dis, ondanks zijn eerder bosapig uiterlijk, een
braaf godsvrezend man was die met dergelijk gevloek geenszins beoogde zijn Heer
de stuipen op het lijf te jagen. Maar hij was nu eenmaal een kind van zijn tijd
en in die dagen vervingen zo'n seriële krachttermen bij het gewone volk aan de
kust driekwart van de adjectieven. Hun gebalde vorm maakte alle verdere
omschrijvingen van hun diepdoorvoelde zieleroersels nodeloos. En meteen gunden
ze een ontroerde geest de nodige tijd om voor zijn opwellende gedachten het
juiste woord te vinden. Een zoektocht die bij ondervinding toch meestal op
niets uitliep. Dàt even terzijde.
Dis vermoedde reeds lang dat in dit diepe langgerekte duindal, dat de
dorpelingen "de doorsteek" noemden, één van de zware houwitserstellingen
had gestaan, van waaruit de Duitsers tijdens de Grote Oorlog van '14-'18 de
Belgische linies aan de overkant van de Ijzermonding hadden bestookt, vier
jaar aan één stuk door.
Zijn schoonvader had er hem indertijd als eerste op gewezen: "
Tijdens de artillerieduels ", oreerde hij tot vervelens toe, "
worden de batterijen alsmaardoor verplaatst. Vijf, maximum tien salvo's per
stuk...en dan als de weerlicht de paarden aanhaken en wegwezen, vóór die van de
overkant de tijd krijgen om terug te schieten !"
En Bompa Cattrysse zaliger wist er destijds alles van, van de oorlog: drie jaar in het slijk van de
loopgraven, tot hij in '17 "gepakt was door de gas" en - na een
eindeloos lijkende hospitalisatie - ontslagen met de graad van adjudant. Hém
mochten ze over kogels, bommen en granaten àlles vragen ! En ook zonder hem iets
gevraagd werd, had hij nog jarenlang hijgend en kokhalzend vanuit zijn zetel
bij het keukenvenster zijn bloedige wijsheden gespuid - of zeg maar gespuwd
-, tot hij er in '28 uiteindelijk rochelend in was gestikt...
Toch bleek de man te weten waarover hij sprak: de kuststrook van Lombardsijde
stond heel de duur van de oorlog vol zwaar Duits geschut omdat de grond er
droog was en de kanonnen er niet in het slijk verdwenen zoals elders langs de
overstroomde rechter IJzeroever. Maar ook dààr konden ze zo'n logge vuurmonden
in dat mulle zand niet vlug genoeg verplaatsen. Dus hadden ze met het puin van
de huizen uit het platgeschoten dorp wegen aangelegd, kriskras door de duinen,
vanaf de stukgereden kasseiwegel de latere Bassevillestraat - tot aan de
artilleriestellingen, vier à vijfhonderd meter verder de natuur in. En wie
aan kanonnen denkt, zegt 'munitiedepot'...Als je dus het uiteinde van zo'n
weggetje vond, zat je gegarandeerd héél dicht bij één of andere oude
geschutstelling, mét bijhorende hopen granaten. En dààr was het om te doen, voor
iemand die met oud koper een centje bijverdiende.
De overblijfsels van zo'n steenslagpad had Dis Petréontdekt vlak naast zijn barak aan de
Bassevillestraat, waar hij met zijn vrouw Marie en hun twee jongens woonde. Van
daaruit volgde het weggetje in de richting van het strand de kronkelende
bedding van de dichtgeslibde doorsteek tot voorbij de Apenberg, de hoogste
duintop van de streek. Hier en daar lag nog een stukje pad bloot tussen de
ondoordringbare vuurdoornstruiken, die sinds mensenheugenis de verzande zeearm
hadden overwoekerd. Maar als de wilde zuidwesterstormen in het voorjaar
dagenlang de duindalen uitschuurden en van al het losse stuifzand zuiverden
kwamen er grotere stukken aan de oppervlakte. De harde ondergrond gaf dan gedurende
korte tijd ook allerlei àndere geheime relieken van de oorlog '14-'18 prijs, een
stuk loopgraaf of een ingestorte onderstand...Nadien, bij kalmer weer, geraakten
deze gruwelijke souvenirs langzaamaan opnieuw bedolven onder een vers tapijt
wit zand, als werden ze stil toegedekt met de mantel der liefde...
Deze woeste winden luidden voor een verstokte
strandjutter als 'den Dis' het oogstfeest in. De zware loden knikkers uit de ontplofte kartetsen en granaten, waarmee
de vijandelijke legers elkaar vier jaar lang hadden uitgemoord, lagen dan met
massa's voor 't rapen. En massa's, dat wil zeggen: toch wel een tiental
bolletjes per vierkante meter!...Op zo'n dag kon hij soms een hele emmer vol
oogsten, méér dan in éénmaal naar huis kon worden gesjouwd. Wees maar gerust
dat zoiets aardig wat opbracht ! Mensen-lief, aan zes frank het kilo, verdiende
hij daarmee op één dag méér dan als metselaar op een volledige werkweek!
Na een eerste razzia op lood, deed hij met zijn twee jongens gewoonlijk
nog een toer om 'shrapnels' te rapen :zwaar verroeste stukken staal van
duizenden en duizenden opengebarsten obussen. Dat bracht wel veel minder op dan
lood, maar daarvan lagen er dan ook tónnen. Rood of geel koper, daarentegen, was
heel zeldzaam: af en toe eens een gekartelde reep uit een granaatkraag, of een
enkele keer een ontstekingskop.
" Maar", had schoonvader hem ingeprent," met die
smeerlapperij moet ge nondedju goed oppassen, vent!"... Tjeppe, de ijzerboer
die iedere winter twee à driemaal bij hem de oogst kwam opkopen, was met zo'n
spul zijn hand kwijtgespeeld...
" En dan mocht hij met z'n zatte botten nog
van geluk spreken,of hij was helemaal de pijp uit geweest !. Dis nam zich voor
inderdaad goed op te passen, nu hij eindelijk zijn schat onder ogen had. Het werd toch reeds te donker om nog iets
serieus te beginnen...,en morgen was het zaterdag. Dan had hij heel de namiddag
de tijd om het zaakje eens op zijn gemak te bekijken...Want ook dàt had zijn
schoonvader zaliger hem met horten en stoten hijgend ingeprent:
" Hou je poten eraf...als er geen licht genoeg is.... Of als het
boven je macht gaat...Maar als g'uw leven beu zijt...prutst dan maar
voorts...aan zon blindganger..." Na elke korte uitspraak moest Cattrysse
met een schurende fluitstoot uit zijn verbrande longen verwoed naar lucht
happen en was waarschijnlijk daarom zo kort van stof. Zo had Dis hem ook nooit horen vloeken en
van huis uit wist hij dat de meeste "gazées" onder deze beperking nog
het ergste leden...
Het boek, waarvan ik hierachter als smaakmaker het eerste deel laat
verschijnen, gaat over jonge mensen uit de Westhoek, gefocust op Westende en de
wijde omgeving. Ik ben in die streek geboren en heb er mijn jeugd doorgebracht.
Ik noem het verhaal DE AFREKENING maar dat heeft niets te maken met mijn
leeftijd van 82 jaar...Ik ben er 17 jaar mee bezig geweest en nu zet ik er een
punt achter vóór het helemaal uit de hand loopt. Mijn vrienden die het tot nu
toe lazen vinden het zeer spannend ,maar wegens de omvang kan dit nooit in
boekvorm uitgegeven worden. Daarom heb ik maar beslist het via deze weg te
verspreiden en voor de leeuwen te gooien...
Het verhaal zelf loopt over een periode van maart 1938 tot december 1947
ook al niet niks...- en is opgehangen tegen een historische achtergrond die
ik zo waarheidsgetrouw als mogelijk door mijn protagonisten laat beleven.
Hun tragische avonturen beginnen dus bij de aanloop naar W.O.2 en raken
onderling verstrikt door de Duitse bezetting. Ze beleven V-Day op zeer
uiteenlopende wijze en ondergaan nadien de nasleep van al de dramatische
conflictsituaties waarmee de oorlog hen opzadelde...
Mijn personages en al hun handelingen zijn totaal verzonnen, ook al
hebben een paar dorpsgenoten uit mijn jeugd werkelijk model gestaan voor de
karakters van dit verhaal...Maar aangezien ze ondertussen allemaal naar de
eeuwige jachtvelden vertrokken zijn, is het risico dat ze mij nog voortijdig
wurgen eerder gering...
Tot daar toe het goede nieuws.
Maar nu komt het : mijn verhaal beslaat vijftien boekdelen van elk méér
dan honderd A4-tjes ! Dus zegge en schrijve ongeveer een duizend zevenhonderd
bladzijden in totaal :ik heb ze niet geteld. Voor het leesgemak is elk boekdeel
samengesteld uit een kleine twintig hoofdstukken van acht à tien bladen. Dit op
papier uitgeven zou pure waanzin betekenen en een bedreiging voor het toch al
povere bosbestand van Vlaanderen. Dus niet...
Gelukkig bestaat er tegenwoordig zoiets als een CD-brander voor het
geval een opgepepte boekenwurm het hele plot in één trek mentaal wil verteren :
20 MB ! Maar ten gerieve van de wankelmoedigen onder u met een zwakkere transit
snij ik bij deze mijn vetzuchtig geesteskind in hapklare brokken. Het eerste
van 1,25 MB werp ik hierbij in de wolvenkuil, het tweede broertje volgt
dan een maandje later, kwestie van uw leeshonger niet te bederven. Voor de
dertien àndere brokken zien we nog wel of ik - bij leven en welzijn ,zoals dat
heet het overdonderend succes via hetzelfde gratis kanaal kan beheren. Want
je weet maar nooit of Steven Spielberg morgen niet plots op mijn dorpel
om de filmrechten staat te bedelen: wat moet een simpele mens als ik dan met
zon probleem aanvangen?
Stoppen met die gratis shit ,natuurlijk!
En tenslotte nóg iets :ik schrijf zo natuurgetrouw als mogelijk over
eenvoudige mensen tijdens de crisisjaren van vorige eeuw. Zatlapperij op straat
was dagelijkse kost en op alle kermissen werd nog regelmatig het mes
getrokken...Een rauwe tijd ,waarin heel wat ouders niet konden lezen of
schrijven ,de radio nauwelijks bestond en men nog kranten bijeenzocht om ze tot
A-5 formaat te versnijden voor het schijthuis op de koer...
Destijds hadden de Schone Vlaamse gezinnen bij de gratie van een
domme meneer pastoor en een dokter die ook niet beter wist tien jong nog in
leven en vijf vroeg gestorven aan TBC of kinkhoest...Uit pure frustratie voor
deze overwoekerende vruchtbaarheid spaarden de ouders onder het goedkeurend
oog van de buren de roede niet, wat de zaken meestal nog erger maakte...Veel
van deze dompelaars moesten iedere dag zwaar travakken om het hoofd boven water
te houden ,want op enigerlei financiële steun uit de gemeenschap konden ze toen
nauwelijks rekenen...
Het soort West-Vlaming dat ik in mijn verhaal aan het
woord laat, is
ondertussen godzijdank uitgestorven. En als ik genadig zeg dat ik hen
aan-het-woord-laat dan is dat natuurlijk een eufemisme. Want die
mensen
stonden nooit en ook nu nog niet erg bekend voor hun
taalvaardigheid. Hun
dialect was wat het was: een stort van allerlei buitenlandse
verbasteringen, overgoten met gutturale uitwassen en compleet
onverstaanbaar voor
niet-ingewijden. Omdat die sukkels met zon taaltje alle drie woorden
over hun
eigen tong struikelden, kregen ze het er zélf nogal rap van op hun
heupen. En
riepen ze in hun wanhoop doorlopend om goddelijke hulp. Begrijpelijk
toch
?...Ik hoop het voor u.
Kom mij dus, beste lezer, niet preuts vertellen dat naar uw smaak en
bescheiden mening, mijn ten tonele gevoerde stugge voorvaderen nogal
gemakkelijk sakkerden en vloekten, want dat weet ik óók ! Maar wat wil je dat
ik daar aan doe ?! Hen de mond snoeren ? Dan zou je nooit iets vernemen over
die fameuze schat in de duinen waarmee ik straks van wal steek...Dus kan je
maar beter
met geduld
aanhoren hoe ze hakkelend dit verhaal brengen in hun eigen woorden...Het duurt
soms wat langer, maar ik verzeker u :het is het wachten waard...Immers :ze doen
tegenwoordig zo veel voor de gehandicapten...En vergeet vooral niet :het ABN
was destijds nog niet uitgevonden hé ! Dus een beetje begrip, verdorie !
Allee,we zijn vertrokken: vooruit met de geit!
DE AFREKENING
Liefde en haat in de Westhoek rond W.O. II
OVERZICHT
Boekdeel A1.
Beslaat de periode van maart 1938 tot juli 1938.
Spreekt over de verdwijning van Dis, over een verleidelijke 'Rudolf' en de
Spaanse Burgeroorlog