A03 DE
HECATOMBE.
Dis was inderdaad in rook opgegaan: hoe wanhopig Joseph
ook rondkeek, hij vond niets meer...Hij dwaalde verder verwezen door de duinpan
en als iemand uit de straat hem al aansprak, scheen hij dat niet te horen.
De champetter trachtte tevergeefs de kwetterende
kijklustigen aan te zetten om naar lichamelijke resten te helpen zoeken, maar niemand bleek veel goesting te hebben om
daar op in te gaan. Waarschijnlijk uit afkeer voor zijn bezopen gedoe of uit angst
plots met de bloedige resten van hun buurman geconfronteerd te worden. Vooral
door dit laatste walgelijke vooruitzicht trokken de meesten zich wat weifelend
terug op de omliggende duinkammen om dààr aan de vervelende aansporingen van
hun garde te ontsnappen. En tevens verlost te geraken van de vele meeuwen die
vechtlustig door de duinpan scheerden als wilden zij die schreeuwerige
rustverstoorders rond de bomtrechter een lesje leren. Tegen
drie uur namen twee rijkswachters uit Nieuwpoort de leiding over, snauwden
kordaat alle mannen op één lange rij en kamden er nauwkeurig de duinen rondom
de krater mee uit.
Veel vonden ze niet.
Een opengereten bottine, met op eerste zicht een paar
verkoolde tenen er nog in, zorgde een tijdje voor sensatie en verwarring.
Iedereen wou en zou zich vergapen aan het verschroeide schoeisel, als kwijlende
honden bij een lekkere kluif. En ondertussen ruimden de zotgedraaide meeuwen
driftig de laatste hapklare lijkrestjes op...
Tegen valavond moesten de gendarmen toegeven dat de oogst binnen was
:enkel een zwart verbrand schoudergewricht hadden ze nog gevonden, op een
driehonderd meter van de trechter. Maar verder zoeken had echt geen zin meer. Ze draaiden hun buit in een gazet, en dàt was het dan...
Toen de onderpastoor Marie moed kwam inspreken dropen ook
de buurvrouwen één voor één af. Hij verzekerde haar dat Désiré nog vorige week te
biechte was geweest en dat haar brave vent nu zeker al bij den Heer zou
zitten... Aan dat mystieke aspekt van de ramp had ze eerlijk gezegd nog geen
ogenblik gedacht en ze schoot in een hysterische lach/huilbui bij het visioen
van een zwartgeblakerde Dis op een wit wolkje. De
geestelijke kon er niet goed mee om en drong niet verder aan maar beloofde
morgen terug te komen. Joseph had ondertussen het huis wat
opgeruimd en de olielamp aangestoken. De meeste glasscherven had hij pas bijeen
geveegd, toen meester Engelborghs van de gemeente-school zijn fiets tegen de
deur zette en een mentaal leeggelopen Marie zijn deelneming betuigde. Leon voelde zich
gevleid toen 'Meester' hem en Joseph ook vormelijk een hand gaf. Moeder keek zichtbaar verveeld en vroeg zich verwezen af wat die hier in
Godsnaam verloren had...En uiteindelijk, na wat zalvende volzinnen, kwam de aap
uit de mouw : " Ge weet
het zeker wel, Maria (waarom noemde hij haar verdomme toch altijd Maria ?) maar
de ontploffing is zo geweldig geweest, dat Désiré er niets van gemerkt
heeft... Een heel schone dood...Triestig voor u en de jongens, natuurlijk,
en voor ons allemaal die hem zo goed gekend hebben... en hem erg zullen
missen... maar hijzelf heeft er nooit iets van geweten..."
Marie knikte naar de grond: straks moest ze nog blij zijn
dat haar Dis op z'n zesendertig zo plots en pijnloos in de lucht was gevlogen "De champetter heeft me daarjuist verteld, dat door
die zware klop bijna niks van den Désiré is teruggevonden..."
Haar
ogen schoten weer vol en ze keek knipperend naar het plafond. Na
een pijnlijke stilte vervolgde hij, knikkend naar Leon:" Jongens, laat
ons eens eventjes alleen ". Ze schuifelden beiden naar buiten, als werden
ze de klas uitgestuurd. Onbeholpen nam de meester haar hand, waarin ze een
kletsnatte zakdoek verborgen hield. Hij rilde even in lichte afschuw, maar stak
dan kordaat van wal: Maria, hij moet een schone dienst krijgen,...een echte begrafenis!..Ze verstijfde."Ja, ik weet het wel, uw kop staat
daar niet naar... Maar ze zouden de resten, die ze nog gevonden hebben, kunnen
verbranden en u enkel een potje asse geven...Maria dat mogen we niet laten
gebeuren...Désiré was een goede stoottroeper van mijn afdeling van de D.M.O., de
Dinaso Militanten Orde, en hij heeft met z'n vuisten de beweging, het Verdinaso,
vele diensten bewezen..."
Marie
keek verbaasd op van die dure volzinnen. Zeker vanbuiten
geleerd...Maar ze begon het te begrijpen: de "Démo" waar Dis het
altijd over had, was het knokploegje waarmee meester Engelborghs het vuistwerk
deed, telkens als de sjieke heren van het elitaire Verdinaso wat meer 'armslag'
nodig hadden. Een soort politieke kuisploeg, bij wijze van spreken...
" Maar wees gerust, Maria, het Verdinaso laat niemand onverzorgd
achter, " verklaarde de meester fier. "Als één van ons kameraden een
zware tegenslag krijgt, staan we allen samen aan z'n zij om te helpen...Zo
doen we dat àltijd int Verdinaso!"
" Het Verdinaso, begot," dacht ze verwonderd. Dat stel stijve
pintepakkers waar Dis iedere zondag mee optrok, uitgedost in zijn keurig
uniform, om tegen donker wat verfomfaaid en luid van Wilhelmus zingend terug
thuis te komen, niet strontzat, maar toch...En bij gelegenheid met een bloedige
kap in z'n kop, als de verkiezingen eraan kwamen en hij moest gaan vechten
tegen een bende plakkers van de socioos of kalotters... Of als in één van de
vele visserscafés een paar zuipschuiten het waagden Leider van Severen te
beschimpen...Meester Engelborghs was daar ook altijd bij, wist ze, en den Dis
vertelde dikwijls dat die evengoed kon boksen als hij het kon uitleggen. " Verdinaso, begot!"...
" Wij zullen zorgen voor een schone dienst, "
beloofde hij, " en ge moet u daar verder niets van aantrekken, Maria. We zullen wij wel
alles regelen...en om het geld moet ge u ook geen zorgen maken...
Geld, overwoog ze plots, ja natuurlijk: begraven kost
geld, veel geld ! Daar had ze nog niet eens aan gedacht, aan begraven. Wat wilt ge :Dis
was amper koud...bij wijze van spreken dan. Hij had evengoed op dit
ogenblik hier konijn kunnen zitten eten, en ze spreken al van begraven ! Terwijl hij juist
kwam te zeggen dat er niets te begraven viel ! Teneergedrukt haakte ze af: het
ging haar allemaal veel te vlug en ze kon al lang niet meer deftig volgen. Meester
Engelborghs dramde nog wat door, maar ze luisterde nauwelijks. Als de gemeente, of de begrafenisondernemer zouden langs komen, begreep ze,
moest Maria die maar naar hem sturen en zeggen dat hij alles ging regelen...Tenandere,
morgen vóór school, zou hij de burgemeester en de secretaris nog even aanpakken...En
een briefje naar Meneer Pastoor sturen, met wat uitleg. Want
simpel was het natuurlijk niet, zo'n begrafenis zonder stoffelijk overschot...
De nacht was een hel. Haar broer René was in 't laat nog langs gekomen, om te
helpen bij het opruimen van al dat glas en het afslaan van de ramen met karton
en teerpapier. Meer kon hij voorlopig echt niet doen. Enfin, als
het huis maar weer dicht was en de wind buitengesloten. Ondanks al dat werk
kreeg ze heel de nacht die kille trek niet van haar rug. De kamer bleef
steenkoud en het bed vijandig klam. Na twee uur woelen stond ze op om een jeneverthee
te drinken in de keuken en een warme kruik te maken. Maar
veel hielp het niet...
Het maalde steeds maar door haar hoofd dat ze den Dis had moeten
tegenhouden, zich sterker had moeten verzetten tegen dat gevaarlijk werk. Voor die paar
honderd frank was nu nondedju hun leven om zeep, stond ze helemaal op haar
eigen benen en de jongens zonder vader. En wie weet wat voor rampen er nog
boven haar hoofd hingen...Hoe zouden ze in godsnaam aan eten geraken ? Het
spaarboekje op de post stelde ook al niet veel voor...Op twee maanden was alles
op, drie, als ze het heel zuinig aan boord legde.
En
wàt met de schade bij de buren, hoe zou ze dàt betaald krijgen ? De halve
Bassevillestraat zal wel vierklauwens op haar nek vallen, voor al die
gebroken ruiten...
Zo
piekerde ze maar door. Ze zou misschien als kuisvrouw aan de slag kunnen en in
't seizoen in één van de hotelkeukens van Nieuwpoort of Westende-Bad gaan
helpen. Maar kon ze daarvan de jongens grootbrengen?
Bij de eerste vale morgenschemer stond ze stijf en uitgeblust
op. Na een rappe boterham met opgewarmde koffie wierp ze de keukenramen open
voor wat beter zicht en begon aan een grondige schoonmaak van de versleten
tegelvloer, van het pomphuis tot aan de voordeur.
De jongens genoten in hun beddenbak schijnheilig nog wat van deze
onverwachte schoolvakantie, stil om niet de aandacht te trekken. Maar tegen achten
kwamen ze dan toch geeuwend en rekkend van de scheerzolder afgezakt. Beneden
hing er een luguber halfduister. Slechts één ruit in het keukenraam had de ramp
overleefd. Er werd weinig gezegd. Marie stuurde hen naar de
pomp op de koer voor een vluchtige poedel, waarbij vooral Leon met veel
geproest het weinige gebruikte water wilde verdoezelen. Marie zag het
niet eens. Ze gaf aan elk twee besmoute roggeboterhammen en een kom lauwe
zwarte koffie van gisteren en keerde piekerend terug naar haar "grote
kuis" buiten. Joseph moest naar het gemeentehuis opdat ze van daar met de
telefoon de cadettenschool zouden verwittigen van het overlijden. En Leon moest de konijnen nog verzorgen, zoals iedere morgen.
Marie viel van het schrikken bijna van de keukenstoel
waarop ze de twee hele ruitjes boven de voordeur stond te lappen :met een
hartverscheurende schreeuw kwam Leon de oude bunker achteraan de moestuin
uitgestormd. In dit grauwe blokhaus, een souvenir van de Grote
Oorlog, mestte hij zijn acht konijnen vet in zes hokken die hij zelf had
getimmerd. " De luiszakken! Een stinkbom! Ze
zijn altegaar dood! De moordenaars! Al gestikt! Alleen
de Gust is nog wat warm, maar..." Hij hapte naar adem en wierp als een
hond het hoofd in de nek in een langgerekt gehuil, de krampachtig gebalde
vuisten in razernij opgestoken :" Al de
moeren zijn stijf en koud :de Jenny, Witje, Neuze-neuze en heel haar
nest... Allemaal dood :Olga en Frieda...Met een stinkbom, de
luiszakken! En
Blacky, verdomme! Verdomme, verdomme, verdomme!!"
Marie
liep naar hem toe en gaf hem een flinke draai om de oren :"Gijse Geus! Is
't nu gedaan!". Maar de kleine kalmeerde nauwelijks en trok haar snikkend
mee langs het tuinpad naar de vlierhaag waarachter de ingang van het donkergrijze
betonnen gedrocht verdoken lag. Het had er nooit erg fris
geroken, in "den abri", maar nu pakte haar een vreemde zure
prikkellucht onmiddellijk op de adem. Een snelle blik op de levenloze pelsjes in de
duistere koten en ze wist genoeg. Ze greep Leon bij de kraag
en trok hen uit de stank terug de frisse buitenlucht in :" Gauw, oeste ! Of moet ge nog
een ziekte opdoen! En durft daar niet meer binnen gaan, voor ik het zeg, verstaan!" En
met een zachte schop van haar klompen onder zijn broek dreef ze hem weer naar
de barak.
" Een stinkbom ",dacht ze, "ik wist niet dat die zo straf
in d'ogen kon pikken...Welk zinnig mens gaat zich dààrmee nu amuseren, hé...Ach,
t'zal eerder een kwajongen uit de straat zijn die schade opgelopen heeft door
die ontploffing en zich zo wil wreken..."
In de late namiddag, toen meester Engelborhgs weer langs
kwam om poolshoogte te nemen en over de "aanslag" hoorde, vond hij na
een korte inspectie de ruimte in de bunker voldoende verlucht. De broertjes
mochten met verenigde krachten de hokken buiten slepen en opruimen. Hij troostte
kleine Leon met de belofte onder alle leerlingen van de school een "konijnenaktie"
te zullen voeren en zo binnen een paar weken voor nieuwe jongen te zorgen.
Joseph
wilde alle dode dieren in de half volgelopen obuskrater van Dis zwieren maar
Leon vreesde dat de geest van vader daar nog rondwaarde en stond op een deftige
begrafenis. In de keuken zalfde de meester ondertussen de ergste
wonden :niemand van de mensen die hij gesproken had begreep hoe Dis zo'n stom
ongeval had kunnen krijgen...Hij was toch specialist op dat gebied, door al die
jaren ontmijnen van de IJzer na '14-'18 ! Sommigen opperden zelfs dat er
misschien sabotage in het spel zou kunnen zijn... Want op café had Gaspar Soete
verteld aan al wie het horen wilde dat hij vlak nà de ontploffing iemand uit de
duinpan van de Doorsteek weg had zien vluchten langs de spoordijk van de
tram...Had Dis soms vijanden die hem zo haatten dat ze hem naar het leven
zouden staan ?
" Dat weet gij beter dan ik, hé Meester: 't Is met u dat hij iedere
zondag mee ging vechten voor de Vlaamse politiek ; mij heeft hij daar nooit
veel over verteld. Maar ge kent dat : hij was een beer van een vent en een
kwaaie slag is rap gegeven in zo'n momenten !...Gij zoudt dat kunnen weten, maar
ík geloof daar niet in, ik ! Sabotage is iets van oorlog, en daar was hij tegen
:Dis was daarvoor veel te braaf...Niet slim, maar braaf zeker!" De meester zag
dat hij zo niet ver zou geraken en liet het er voorlopig bij.
Maar Marie keek de volgende morgen raar op toen haar
boezemvriendin Jetje op weg naar de kruidenier aan de haag even van haar fiets
stapte en na een paar nietszeggende weervoorspellingen eveneens het woord sabotage
liet vallen. Daar werd in het dorp over gekletst, zei ze, en niet
alleen door de tetterteven...De gendarmen hadden Gaspar Soete lang ondervraagd
over die vent die hij weg zag lopen langs de tramroute, nà de slag: of dat hij
hem herkend had. Maar de Soete kon enkel zeggen dat het te rap was gegaan :hij
stond vooraan de tram naast de wattman en ze waren nog geen minuut vertrokken
van de halte hier aan de "Welkom" toen ze de schok voelden. Hij dacht
dat ze gingen ontsporen en de wattman heeft direct de stroomzwengel op nul
gezwierd. De Soete had zijn evenwicht verloren en in die flits zag hij dien
tiep uit de bosjes springen en hen voorbij sprinten ! Hij heeft hem niet
herkend maar dat moét de saboteur geweest zijn. Want iedereen was het er
gloeiend over eens dat den Dis veel te veel ondervinding had met blindgangers
om zichzelf domweg in de lucht te blazen. Daar zat méér achter, véél
meer...
" Hé, wat denkt gij ervan, Marie ?" Tijdens een
korte stilte keek ze haar vriendin doordringend aan, hengelend naar een aanzet
voor een kwartiertje sjouwelen. Maar Marie had nu geen zin in dit soort pingpongspelletjes
:"Och da's toch normaal dat ze tetteren".
Ze
wilde zich omdraaien toen Jetje haar wanhopig een schot voor de boeg plaatste
:" En wat is dat met al die dode konijnen ? Is dat óók normaal, misschien!?"
Verdomme, de tamtam werkte weer op volle toeren, hé!
" Och, een stinkbom van een gastje uit de straat :moet ik dààr de
gendarmen op los laten ? Denk ge niet dat ik béter te doen heb, Jetje ?"
" Ja me gat, een stinkbom! En die duizend dode meeuwen tegen de
spoordijk, die konden ook niet goed tegen de stank, zeker ?"
"
Welke dode meeuwen ?" En zo waren ze dan tóch
vertrokken voor een gezellig kwartier...
De jongens hadden ondertussen bij hun lugubere speurtocht
in de duinkommen rond de krater eveneens het meeuwenkerkhof ontdekt. Ze konden er
tenandere moeilijk naast zien : het bedekte heel het dal. Een
erg vreedzame dood hadden de ontelbare zilvergrijze vogels blijkbaar niet
gekregen, want ze lagen kriskras dooreen, de vleugels en de bek wijd opengesperd.
Op de spoordijk stonden nog drie-vier mensen uit de straat bijeen, eveneens deze
onverklaarbare slachting te bespreken. De jongens hoorden hen
voorzichtig een oplossing opperen en weer verwerpen :de ontploffing had de
longen doen barsten, zoals bij vis tijdens het stropen met dynamiet, en ze
waren allemaal tegelijk dood neergevallen. Maar met duizend bijeen op 200 meter
van de bomtrechter?...Onmogelijk ! Neen, iemand of iets had hen
vergiftigd :misschien hadden ze een stukje verbrand vlees van den Dis ingeslikt
of zo...
Verontwaardigd mengde Joseph zich in hun discussie
:"Al onze konijnen zijn ook dood, en die hebben niks van ons vader
opgevreten!" Zo-zo, de konijnen? Ja, dàn wisten de heren het
ook niet meer...En diep in gedachten verzonken dropen ze af.
Na de middag verscheen de garde met twee mannen van de
gemeente om de hecatombe op te ruimen. Door hun heen en weer geloop
verdwenen eveneens de laatste sporen in het mulle zand van een fiets die door
twee mannen was voortgeduwd geworden, in de morgenmist twee dagen geleden...En
alsof de champetter met opzet de plaats van de misdaad wilde bezoedelen liet
hij de doppers uit gemakzucht alle vogelkrengen de krater inzwieren :een paar
schoppen zand erover en klaar was Kees.
Dachten ze...Maar Dré Trotsaert, de snotter die vlak na de ontploffing
zo fier als een gieter speels in het dampende grondwater van de bomtrechter had
staan dreggen, werd de week daarop ziek. En toen hij in de herfst
aan een geheimzinnige kwaal stierf, zijn leeggeteerde lijf vol rode uitslag en
gestikt in zijn bloedfluimen, kon niemand nog een verband leggen met "de
put van Zwarten Dis"...Tenzij misschien dokter Loenders :die had wel een
vaag vermoeden, maar tracht dàt maar eens te bewijzen.
Alle
sporen waren grondig uitgewist.
Merci
champetter...