Mensen vragen me wel eens hoe ik op ideeën kom om over te schrijven. Wel, het is best vermoeiend maar ik krijg de beste ideeën als ik in bed lig en eigenlijk hoor te slapen. Het is net of er dan duizenden flarden van gedachten door mijn hersenpan stuiteren. Op en neer. Heen en weer. Wat ik dan doen is het kleine notaboekje, dat op mijn nachtkastje ligt, nemen en alles noteren. Nu gebeurt het soms dat er niets nieuws in dat boekje staat geschreven, gewoon omdat ik ook maar een mens ben en af en toe van uitputting in een comateuze slaap val. Als ik dan de volgende dag achter mijn laptop kruip, zit ik maar wat naar dat ding te staren. Het lijkt wel of er bij daglicht niets productiefs uit mijn hersenpan wilt komen. En als er dan toch iets vluchtigs komt bovendrijven, is het vaak moeilijk om er grip op te krijgen met op de achtergrond de geluiden van mijn teerbeminde gezin, compleet met irritante muziekjes uit Nintendos en kachels die hardhandig worden opgerakeld. Zoals nu het geval is, vergeef het mij dus maar als dit cursiefje kwalitatief onderdoet voor mijn nachtelijke hersenspinsels.
In ieder geval houd ik ervan om mijn levensbeschouwingen, rebellie, paranoia, verlangens en frustraties neer te pennen. De kans dat ik hierbij iemand ongewild kwets is niet ondenkbaar, maar ik weiger om te schrijven met een handrem op. Bij deze bied ik dus bij voorbaat mijn verontschuldigingen aan voor stukjes waarin bepaalde mensen persoonlijk geviseerd zullen worden. Het grootste gedeelte van mijn inspiratie ontspruit immers aan de realiteit (weliswaar verwrongen in de krochten van mijn brein) en niet aan mijn verbeelding. Enige overeenkomsten berusten dan ook niet steeds op louter toeval.
Hetgeen me nu te binnen schiet, is de gedachte aan de mensen die ik op de trein zie als ik ga werken. Ik vraag me soms af wie ze zijn, wat ze doen, waar ze naartoe gaan en waaraan ze denken. Gek eigenlijk dat er bijna zeven miljard mensen op onze aardbol rondlopen en dat we er misschien maar honderd van kennen. En de mensen die we écht kennen, die kunnen we meestal op onze twee handen tellen. Het valt me steeds op hoeveel zure mensen er rondlopen. Hoe weinig mensen je maar ziet met een lach op hun gezicht. Dan vraag ik me af of ze wel gelukkig zijn. En of er nog mensen zijn die zich kunnen verwonderen over het leven zelf. Die durven (anders) te denken en niet alles klakkeloos aanvaarden. Kijk eens naar kinderen. Hun spontaniteit, hun nieuwsgierigheid en creativiteit. Maar de meesten geven het op na een poosje. Al dan niet gewillig laten ze zich uiteindelijk in het keurslijf van de maatschappij persen en weg zijn al die fantastische eigenschappen van het menszijn.
Over het algemeen beschouwd voel ik mezelf gelukkig en bevoorrecht. Dan heb ik zin om op een bergtop te staan, mijn armen te spreiden en te roepen hoe prachtig deze wereld is. Hoe fantastisch ik de mensheid vind. Maar dan zijn er andere momenten
momenten dat ik diep onder mijn dekbed wil kruipen en me verschuilen voor die wrede wereld, vol ongevoelige mensen.
Staat er een houdbaarheidsdatum op gevoelens van geluk, geborgenheid en tevredenheid?
door Christina Ceuppens
|