Gemengd wonen. Zo omschreef het legendarische immokantoor
Cannoodt het leven in de Bloemekenswijk te Gent. Hun lyrische omschrijvingen
van bouwvallige panden zijn op zn minst creatief te noemen. Alles wat nog maar
enkele vierkante centimeters grond heeft zonder een dak boven, blijkt over een
gezellig Parijzer terrasje-potentieel te beschikken. Maar dit geheel terzijde.
Ik ben gezegend met mijn Turkse buren. Bij elk moslimfeest krijg ik diverse
soorten zelfgemaakt lekkers, bij elk Christelijk feest krijgen ze van mij
chocolade figuurtjes of eieren Misschien moet ik daar wat creatiever in zijn.
Toegegeven: ze kunnen roepen. Maar echt luid he. Zonder schaamte. En schel, vooral
de vrouw des huizes. Hoe dan ook, dit heeft nooit tot echt marginale toestanden
geleid. Ok, ik lieg. Die ene keer toen de buurman, roepend en tierend, met een
brandblusapparaat achter zijn broer aanholde, dwars de straat over, en gierende
banden veroorzaakte zoals de toegevoegde geluidseffecten die je soms hoort op
Amerikaanse actiefilms dat was misschien wat zonderling te noemen. Gelukkig
kon zijn broer snel de gemoederen bedaren door met een baseballknuppel zo
mogelijk nóg dreigender over te komen. Ik wist niet dat Amerikaanse sporten zo
populair waren in de Turkse gemeenschap? Voorts wordt party crashen in
Residentie Van Rossem niet echt geapprecieerd, zeker niet als je ongegeneerd
flessen sterke drank uit de drankkast grist om ze dan - van de fles drinkend - soldaat
te maken, resulterend in zat gezwalp en een val op mijn salontafel vol glazen. Zijn
Turkse dansjes met de armen omhoog zijn wel op het netvlies van alle aanwezigen
gebrand. Dat was best wel onderhoudend grappig en maakte veel goed.
Welnu, waar
ik eigenlijk iets wilde over zeggen, zijn mijn andere buren. Sinds ongeveer
anderhalf jaar heeft mijn (autochtone, om maar eens een afgeschaft woord te
gebruiken), drugdealende buurman langs de andere zijde plaats moeten ruimen
voor een Bulgaars koppel van in de vijftig. Brave mensen, alhoewel zit mevrouw
al jaren thuis met een depressie. Not judging, maar ze ziet er verdomd kwiek,
gelukkig en werkbekwaam uit. Ze bewijst haar dienst aan de maatschappij wel
door regelmatig de stoep te vegen voor mijn deur en zelfs mijn raamkozijnen
schoon te maken of mijn bloemen water te geven. Schoon. Verder zorgt ze ook
regelmatig voor het kind van haar zus of broer, ik wil ervan af zijn (ja, ik
ken ook volkse uitdrukkingen, jawel). Het kind in kwestie is een jaar of zes
schat ik, en het bevuilt mijn ruiten regelmatig om mijn poezen te entertainen.
Verdraagzaam als ik ben, kan ik daar uiteraard mee leven.
Gisteren kwam het wel
tot een bizar treffen. Mijn teerbeminde partner Tim en ik waren rustig aan het
bekomen van ons zelfgemaakt, oriëntaals diner en van ons vaatje rosé aan het
nippen toen er plots werd aangebeld. Het moet zo rond de klok van negen
gedraaid hebben. Ik dacht wie kan dat nou zijn?, maar desalniettemin opende
ik de deur. Zonder baseballknuppel, want ik geloof in de goedheid van de
overgrote meerderheid van de bevolking. Voor de deur torende onder me uit: de
buurvrouw met het kind. Waar is kat?, vroeg ze. Beetje bizar om daar nu naar
te vragen dacht ik, maar bon. Niet voor te spelen, maakte ze me duidelijk,
kindje heeft pijn gedaan oog. Ik was niet mee, dus ik zei euh ik ben niet
mee. Heeft mijn kat dat gedaan? Heeft ze de jongen gekrabd?, vroeg ik. Dat
zou mij verwonderen, want mijn beesten komen niet buiten. Nee, jij moet nemen
staart van kat en zo doen, waarbij ze in haar ogen wreef op een bizarre
manier. Ik vind niet meteen de juiste Nederlandse equivalenten voor baffled,
stupefied en flabbergasted, maar die waren dus allemaal van toepassing op
mezelve én Tim denk ik.
Jij moet nemen staart van kat en over ogen wrijven,
zo en dan gaat pijn weg. Drie keer doen. Waar is kat?, ging ze verder. In
plaats van in de lach te schieten, antwoordde ik maar iets om te kanaliseren en
vroeg ik domweg: Is dat nu iets wat je echt gelooft, of probeer je die jongen
iets wijs te maken? Je probeert hem iets wijs te maken he? Ok, ik haal de
Carla. Ik nam het beest op, richtte ze ondersteboven met staart en kont
richting het kind en wreef drie keer want dat moest -met de staart over het pijnlijke oog van het
jongetje. Het kind lachte, want het kriebelde schijnbaar. Dank u, nu is
beter, zei ze, en schuchter lachend blies ze de aftocht, samen met het kind.
Ik sloot de deur en door de verbazing volgden twee seconden stilte, gevolgd
door een What just happened? van mijn kant. Rare jongens die Bulgaren.
Daags
nadien zag ik de dame in kwestie, en vroeg ik haar om meer uitleg. Blijkbaar is
dat bijgeloof bij de oudere bevolking daar. Helaas heb ik het wel niet helemaal
volgens de regels van de kunst gedaan: ik moest drie keer van binnen naar
buiten vegen, ik heb meer geswifferd in beide richtingen. Nou ja, het gaat
intussen beter met zn oog. Dus het moet wel werken. Die oftalmologen hebben we
alvast niet meer nodig. Wat een besparing in de gezondheidszorg! Dat zal De
Wever en zijn troepen graag horen. Ik stuur hem dadelijk een mailtje!
Vannacht logeerde ik in mijn
ouderlijke woonst te DMD. Ik bracht de nacht door in de voormalige kamer van
mijn broer F., die uitgeeft op de straatkant in een rustige woonwijkstraat, het
summum van suburbia. Alles was peis en vree, vrede op aarde en al wat je wilt.
Bij het krieken van het ochtendgloren werd de rust echter verstoord. Beneden
hoorde ik een bonk, gestommel en verdacht gefezel. Dagelijkse kost in de
Bloemekenswijk, maar niet daar. Niet in de Beekwei.
Met mijn slaapkop opende ik
het raam, en tuurde ik naar beneden, heldhaftig als ik ben. Wat ik daar
ontwaarde was onthutsend. Er hing nevel boven de tuinen, maar dat was het
niet. Er stond een achttal minderjarige jongeren, een bende, zeg maar, tussen
14 en 17. En die waren niet gezellig een sigaretje aan het roken of aan het
rondhangen zoals hangjongeren dat doen, neen, ze waren, konkelfoezend, ontucht
aan het plegen.
Ze stonden daar zowaar schaamteloos de fiets van mijn moeder te
stelen. Een paarse. Verbouwereerd, en slaapkopperig als ik was, kon ik enkel
een halfslachtige Eéééé-là ten derde brengen. Een oerkreet die niet veel
indruk leek te maken, allicht ook omdat mijn stem enigszins oversloeg als bij
een beginnende puber. Een van de jongeren herkende ik vaag, daarom lanceerde ik
nog eens ela, gevolgd door een bluffende ik weet u wonen hè gast, wijzend
met mijn vingertje.
Dit zorgde voor een kortstondige tweespalt in de groep, wat
resulteerde in onrust en mekkerende stemmetjes die prevelden laat hem staan,
maar de fietsbende koos toch het hazenpad. Met de fiets weliswaar. Een
14-jarige jongen met goudblonde krulletjes, laat ons hem Tuur dopen, mocht
na kort intern overleg - het stalen ros van mijn moeder beklimmen en ermee
vandoor. Ik trok mijn stoute schoenen aan, figuurlijk, en mijn onderbroek,
letterlijk, begaf mij in een vliegend tempo naar beneden en zette de
achtervolging in. De jongen fietste dat het een lieve lust was, ikzelf liep
zoals nooit tevoren in een Run, Forest, Run!-modus. Dwars doorheen de
woonwijk, blootvoets doorheen velden en semi-begaanbare paadjes om vervolgens
het spoor bijster te raken in een nabijgelegen verkavelingsstraat.
Ik besloot
alsnog mijn intuïtie te volgen, en de straatkeuzes van Tuur in te schatten om
uiteindelijk een Aha-Erlebnis/Halleluja-ervaring te morgen ervaren op de oprit
van een doodlopende straat. Deze keer was het dus AHA, en geen ELA, mijn
andere epische kreet van de dag. Het is eens iets anders. Ik belde aan, mamma
Tuur opende de deur, en ik stommelde naar binnen als een woeste en ziedend zei
ik waar is m, waar is m?, gevolgd door een onzen Tuur? daar had ik
alvast gelijk in en kalm, kalm en meer van dat dramaremmend gezwets.
De
jongen werd opgetrommeld, en ik legde de situatie uit. Ik dreigde de jongen
zelfs een corrigerende tik te geven. Maar toen steeg de spanning, althans bij
mij, toen de ouders van Tuureluur de daden van hun zoon volstrekt
bagatelliseerden, als kwajongensstreken van de hand deden en mij als boeman
terechtwezen. Breekt nou mijn klomp, dacht ik bij mezelf, en ik ging door het
lint. Kwijt u van uw opvoedkundige taken, commandeerde ik de ouders, wat
voor signalen geeft gij uw zoon door te insinueren dat stelen ok is?, brieste
ik. Intussen besloot de man, duidelijk ongeïnteresseerd, zijn gras te beginnen
afrijden. Olie op het vuur. Of nee, ineens heel Koeweit wat mij betreft.
Stelen is niet ok, madam, behalve misschien muziek, film en series op het
internet, dat deden wij ook in onze jongen tijd, maar van een ander zijn gerief
moeten ze afblijven. De moeder bleef de heisa relativeren, en ik dreigde Tuur
aan te klagen voor diefstal, inbraak (de bonk van de garagepoort) en
bendevorming. Een van de jongens reed zelfs duidelijk te jong en zonder helm
of pak - met een motorfiets, maar dat zijn dan weer kwajongensstreken waar ik
mij wel kan achter scharen. Maar een fiets stelen uit een woning? Hoe durven
ze. Hoe durven ze.
Teleurgesteld in de opvoedkundige waarden die de ouders
wilden meegeven, keerde ik huiswaarts met de fiets. In mijn onderbroek.
Onderweg mijmerend en linken leggend. Over hoe het nu verder moet met de jeugd.
Gaan zij moeten zorgen voor mijn pensioen? Zijn zij de politiekers van morgen? Ik
was ook de leerkrachten onder ons indachtig: wat moeten zij niet doorstaan op
oudercontacten? Wordt hun gezag ook zo ondermijnd? Worden de goedbedoelde waarden
die zij willen meegeven ook zo tegengewerkt? De wereld is om zeep. Zeg dat ik
het gezegd heb. En alles begint met het ongestraft stelen van een fiets. In
groep, met braak, in suburbia.
FYI: deze verzuurde nonsens is
gebaseerd op waargebeurde feiten in mijn dromen de voorbije nacht. Ik ben een
gezonde, volwassen en mobiele man. Ik slaap niet meer bij mijn ouders, tenzij
ik teveel heb gedronken op Kerst. En misschien ooit als ze hulpbehoevend zouden
zijn. Ik hol doorgaans niet in mijn onderbroek door de straat en ben m.i.
minder verzuurd dan ik laat uitschijnen in bovenstaande schrijfsels. Bedankt
voor uw waandacht.