Foto
Welkom op dit bijbel lees blog. Dat de Here u mag zegenen, veel leesplezier in Zijn woord.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Zoeken in blog

Foto
Foto
Inhoud blog
  • David draagt zijn taken over aan Salomo
  • Indeling van de overige Israëlieten
  • De schatbewaarders, rechters en bestuursambtenaren
  • De poortwachters
  • De zangers
  • Indeling van de overige Levieten
  • Indeling van de priesters
  • Indeling en taken van de Levieten
  • Voorbereidingen voor de tempelbouw
  • De volkstelling
  • Heldendaden tegen het reuzengeslacht van de Refaïeten
  • Oorlog tegen de Ammonieten en de Arameeërs
  • Davids ambtenaren
  • Davids overwinningen
  • Toezeggingen over de voortzetting van Davids koningshuis
  • De ark feestelijk ingehaald in Jeruzalem
  • Twee aanvallen van de Filistijnen afgeslagen
  • David vestigt zich in Jeruzalem
  • De ark opgehaald uit Kirjat-Jearim
  • Davids aanhangers
  • Davids helden
  • David wordt tot koning van Israël gezalfd en verovert Jeruzalem
  • Sauls dood
  • Stamboom van Saul
  • De inwoners van Jeruzalem na de terugkeer uit Babylonië
  • Afstammelingen van Benjamin
  • Afstammelingen van Aser
  • Afstammelingen van Manasse en Efraïm
  • Afstammelingen van Benjamin en Naftali
  • Afstammelingen van Issachar
  • Afstammelingen van Ruben, Gad en Manasse
  • Afstammelingen van Simeon
  • Andere afstammelingen van Juda
  • Afstammelingen van Juda
  • Afstammelingen van Abraham
  • De generaties van Adam tot Abraham
  • Afstammelingen van Levi; hun taken en woongebieden
  • Afstammelingen van David
    De Bijbel online lezen.
    1 Kronieken
    De boeken 1 en 2 Kronieken vormen samen een zelfstandig werk dat op geheel eigen wijze een overzicht geeft van de geschiedenis van Israël. Het begint met het geslachtsregister van Adam en eindigt met een oproep om de verwoeste tempel in Jeruzalem te herbouwen. De boektitel is sinds Luther gangbaar geworden, maar gaat terug op de Latijnse vertaling van Hieronymus. In de meeste bijbeluitgaven is het boek Kronieken in twee delen gesplitst. In 1 Kronieken staat de geschiedenis tot en met koning David, 2 Kronieken vervolgt met koning Salomo. In de Hebreeuwse bijbel wordt Kronieken gerekend tot de zogenoemde Ketoeviem, de Geschriften. Het is daarvan ofwel het laatste boek, volgend op Ezra en Nehemia, ofwel het eerste boek, voorafgaand aan de Psalmen. Op grond van de geschiedkundige inhoud wordt Kronieken ook wel gerekend tot de historische boeken en krijgt het in de canon een plaats na 2 Koningen. Het boek Kronieken is waarschijnlijk niet voor het einde van de vijfde eeuw v.Chr. geschreven, vermoedelijk door één auteur, die in priesterlijke kringen in Jeruzalem leefde. Er zijn aanwijzingen om te veronderstellen dat ook de boeken Ezra en Nehemia van zijn hand of van een geestverwant van hem zijn, en dat het de bedoeling was één groot geschiedwerk samen te stellen.
    31-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Davids overwinningen
    1 Kronieken 18

    E
    nige tijd later versloeg David de Filistijnen. Hij onderwierp hen en ontnam hun Gat en de omliggende dorpen. Ook de Moabieten versloeg hij. Sindsdien waren de Moabieten aan David onderworpen en moesten ze schatting afdragen. Bij Hamat versloeg hij Hadadezer, de koning van Soba, toen deze op weg was om zijn macht te vestigen over het gebied langs de Eufraat. David veroverde duizend strijdwagens op hem en nam zevenduizend wagenmenners en twintigduizend man voetvolk gevangen. De strijdwagens schakelde hij uit door van alle paarden, op honderd span na, de pezen door te laten snijden. Van de Arameeërs uit de buurt van Damascus die koning Hadadezer van Soba te hulp kwamen, versloeg David er tweeëntwintigduizend. Vervolgens bezette hij strategische punten in het rijk van Damascus. Sindsdien waren de Arameeërs aan hem onderworpen en moesten ze schatting afdragen. De HEER stond David bij in alles wat hij ondernam.
    David nam de gouden schilden van de lijfwacht van Hadadezer in beslag en nam ze mee naar Jeruzalem. Uit Tibchat en Kun, steden die aan Hadadezer toebehoorden, bracht hij een grote hoeveelheid koper mee. Dit werd later door Salomo gebruikt om er de bronzen Zee, de zuilen en andere voorwerpen van brons en koper van te maken. Toen koning Toü van Hamat hoorde dat David het leger van koning Hadadezer van Soba had verslagen, 10 liet hij zijn zoon Hadoram zijn opwachting maken bij koning David en hem gelukwensen met zijn overwinning. Toü was namelijk in oorlog met Hadadezer. Hij stuurde ook allerlei geschenken van goud, zilver en koper. 11 Koning David wijdde deze geschenken aan de HEER, samen met het goud en zilver dat hij had buitgemaakt op de omringende volken: de Edomieten, de Moabieten, de Ammonieten, de Filistijnen en de Amalekieten.
    12 Absai, de zoon van Seruja, versloeg de Edomieten in de Zoutvallei, achttienduizend man. 13 Hij bezette strategische punten in Edom, en sindsdien waren de Edomieten aan David onderworpen. De HEER stond David bij in alles wat hij ondernam.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toezeggingen over de voortzetting van Davids koningshuis
    1 Kronieken 17

    T
    oen David zijn intrek had genomen in het paleis, zei hij tegen de profeet Natan: ‘Nu woon ik hier in een paleis van cederhout, terwijl de ark van het verbond met de HEER in een tent staat.’ ‘Doe wat uw hart u ingeeft,’ antwoordde Natan, ‘God staat u immers terzijde.’ Maar diezelfde nacht richtte God zich tot Natan: ‘Zeg tegen mijn dienaar David: “Dit zegt de HEER: Jij zult voor mij geen huis bouwen om in te wonen. Nooit heb ik in een huis gewoond, vanaf de dag dat ik de Israëlieten uit Egypte heb geleid tot nu toe! In tent en tabernakel ging ik van de ene verblijfplaats naar de andere. Overal in Israël heb ik rondgetrokken, en heb ik ooit aan een van de rechters van Israël, die ik had aangesteld om mijn volk te weiden, gevraagd om voor mij een huis van cederhout te bouwen?” Welnu, zeg tegen mijn dienaar, tegen David: “Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ik heb je achter de kudde vandaan gehaald om mijn volk Israël te leiden. Ik heb je bijgestaan in alles wat je ondernam, ik heb al je vijanden voor je uitgeschakeld en ik heb je naam gevestigd als een van de groten der aarde. Ik heb aan mijn volk Israël een gebied toegewezen. Daar heb ik het geplant en daar kan het nu onbevreesd wonen. Het wordt niet langer geplaagd door misdadige volken, zoals toen het er pas woonde 10 en ik rechters over mijn volk Israël had aangesteld. Je vijanden heb ik allemaal onderworpen. Ik zeg je dat de HEER voor jou een huis zal bouwen: 11 Wanneer je leven voorbij is en je met je voorouders verenigd wordt, zal ik je laten opvolgen door een van je eigen nakomelingen en hem een bestendig koningschap schenken. 12 Hij zal voor mij een huis bouwen, en ik zal ervoor zorgen dat zijn troon nooit wankelt. 13 Ik zal een vader voor hem zijn en hij voor mij een zoon, en ik zal hem nooit mijn gunst ontnemen zoals je voorganger. 14 Ik zal hem voor eeuwig aanstellen in mijn huis en in mijn koninkrijk, en zijn troon zal nooit wankelen.”’
    15 Natan bracht alles wat hij had gezien en gehoord aan David over. 16 Koning David ging het heiligdom binnen, nam plaats voor de HEER en bad: ‘Wie ben ik, HEER, mijn God, wat is mijn familie, dat u mij zo ver hebt gebracht? 17 En alsof dat nog niet genoeg was, God, hebt u ook gesproken over de toekomst van mijn koningshuis. U hebt mij uitgekozen als kroon op de mensheid, door God, de HEER, verheven. 18 Wat kan ik verder nog zeggen over de grote eer die u mij bewijst? U kent uw dienaar. 19 Omwille van uw dienaar, HEER, en in overeenstemming met uw voornemen, hebt u al deze grootse dingen gedaan en ze bekendgemaakt. 20 Het is zoals ons altijd is voorgehouden, HEER: zoals u is er geen, er bestaat geen andere god dan u. 21 En wie kan zich meten met Israël, uw volk? Het is het enige volk op aarde waarvoor u zich hebt ingezet om het vrij te kopen en tot uw volk te maken, om zo voor uzelf een naam te vestigen door grootse en indrukwekkende daden: omwille van uw volk, dat u uit Egypte hebt bevrijd, hebt u vreemde volken verdreven. 22 U hebt uw volk Israël voor altijd aan u toegewijd, en u, HEER, bent hun tot God. 23 Welnu, HEER, moge de belofte die u aan mij en mijn koningshuis hebt gedaan voor altijd worden waargemaakt, laat uw woord in vervulling gaan. 24 Dan zal uw naam waargemaakt zijn en voor altijd in ere worden gehouden, en men zal zeggen: “De HEER van de hemelse machten, de God van Israël, is God over Israël,” en dan zal het koningshuis van uw dienaar David altijd standhouden. 25 U, mijn God, hebt aan uw dienaar onthuld dat u voor mij een huis zult bouwen. Daarom durf ik dit gebed tot u te richten. 26 U, HEER, u alleen bent God. U hebt me zo’n grootse toekomst beloofd. 27 Welnu, zegen dus mijn koningshuis opdat het altijd standhoudt. U, HEER, bent het die zegent. U bent gezegend voor altijd.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ark feestelijk ingehaald in Jeruzalem
    1 Kronieken 15

    D
    avid liet voor zichzelf een paleis bouwen in de Davidsburcht en maakte voor de ark van God een plaats gereed door er een tent voor te laten oprichten. Daarna verklaarde hij dat alleen de Levieten de ark van God mochten dragen, want hen had de HEER aangewezen om zijn ark te dragen en hem voor altijd te dienen. Vervolgens liet hij heel Israël in Jeruzalem bijeenkomen om de ark van de HEER over te brengen naar de plaats die hij in gereedheid had gebracht. Hij riep de nakomelingen van Aäron en de Levieten bijeen: uit de familie van Kehat: honderdtwintig man onder leiding van Uriël; uit de familie van Merari: tweehonderdtwintig man onder leiding van Asaja; uit de familie van Gerson: honderddertig man onder leiding van Joël; uit de familie van Elisafan: tweehonderd man onder leiding van Semaja; uit de familie van Chebron: tachtig man onder leiding van Eliël; 10 uit de familie van Uzziël: honderdtwaalf man onder leiding van Amminadab.
    11 David ontbood de priesters Sadok en Abjatar en de Levieten Uriël, Asaja, Joël, Semaja, Eliël en Amminadab 12 en zei tegen hen: ‘U bent de hoofden van de Levitische families. U en uw verwanten moeten zich heiligen en de ark van de HEER, de God van Israël, overbrengen naar de plaats die ik in gereedheid heb gebracht. 13 Want omdat u er de vorige keer niet bij was, is de HEER, onze God, tegen ons uitgebarsten. Wij hadden toen zijn aanwijzingen niet nauwkeurig opgevolgd.’ 14 De priesters en de Levieten heiligden zich om de ark van de HEER, de God van Israël, over te brengen. 15 De Levieten droegen de ark van God, zoals Mozes het in opdracht van de HEER heeft voorgeschreven, met draagbomen op hun schouders. 16 Verder beval David de hoofden van de Levitische families diegenen van hun verwanten te laten aantreden die met luide stem, onder begeleiding van muziekinstrumenten, van harpen, lieren en cimbalen, vreugdeliederen konden zingen. 17 De Levieten lieten Heman, de zoon van Joël, aantreden, en zijn verwanten Asaf, de zoon van Berechja, en Etan, de zoon van Kusajahu uit de familie van Merari. 18 Zij werden bijgestaan door hun verwanten Zecharja, Ben, Jaäziël, Semiramot, Jechiël, Unni, Eliab, Benaja, Maäseja, Mattitja, Elifelehu, Miknejahu, en Obed-Edom en Jeïël, de poortwachters. 19 De zangers Heman, Asaf en Etan lieten de koperen cimbalen klinken, 20 Zecharja, Aziël, Semiramot, Jechiël, Unni, Eliab, Maäseja en Benaja bespeelden de harpen, die in een hoge toonsoort waren gestemd, 21 en Mattitja, Elifelehu, Miknejahu, Obed-Edom, Jeïël en Azazjahu de lager gestemde lieren. 22 Kenanja, een van de Levitische familiehoofden, had de leiding van de stoet. Hij was vanwege zijn deskundigheid met de leiding van de stoet belast. 23 Berechja en Elkana bewaakten de ark. 24 De priesters Sebanja, Josafat, Netanel, Amasai, Zecharja, Benaja en Eliëzer liepen voor de ark van God uit en bliezen op de trompetten, en Obed-Edom en Jechia bewaakten de ark.
    25 Zo gingen David en de oudsten van Israël en de bevelhebbers over duizend man op weg om de ark van het verbond met de HEER feestelijk op te halen uit het huis van Obed-Edom. 26 En terwijl de Levieten met de hulp van God de ark van het verbond met de HEER droegen, offerden zij zeven stieren en zeven rammen. 27 David was gekleed in een linnen mantel, evenals de Levieten die de ark droegen en de zangers en Kenanja, die de stoet leidde, dus ook de zangers. David droeg bovendien een linnen priesterhemd.
    28 Onder gejuich en hoorngeschal haalde heel Israël de ark van het verbond met de HEER in, terwijl de trompetten en cimbalen klonken en er gespeeld werd op harpen en lieren. 29 Toen de ark de Davidsburcht binnenkwam, stond Michal, de dochter van Saul, al op de uitkijk bij haar venster. Ze zag koning David dansen en springen, en haar hart vulde zich met minachting.

    1 Kronieken 16

    De ark van God werd neergezet in de tent die David had laten oprichten, en men bracht brandoffers en vredeoffers aan God. Na afloop daarvan zegende David het volk in de naam van de HEER. Aan alle Israëlieten, zowel de mannen als de vrouwen, liet hij brood, gedroogde dadels en rozijnen uitdelen.
    David stelde de volgende Levieten aan om dienst te doen bij de ark van de HEER door de HEER, de God van Israël, te roemen, te loven en te prijzen: Asaf als leider en Zecharja als zijn helper. Jeïël, Semiramot, Jechiël, Mattitja, Eliab, Benaja, Obed-Edom en Jeïël moesten de harpen en lieren bespelen, en Asaf moest de cimbalen slaan. De priesters Benaja en Jachaziël moesten voortdurend op de trompetten blazen voor de ark van het verbond met God. Op die dag droeg David Asaf en zijn verwanten op voortaan als volgt de lof van de HEER te zingen:

    ‘Loof de HEER, roep luid zijn naam,
    maak zijn daden bekend onder de volken,
    zing en speel voor hem,
    spreek vol lof over zijn wonderen,
    10 beroem u op zijn heilige naam.
    Wees blij van hart, u die de HEER zoekt.

    11 Zie uit naar de HEER en zijn macht,
    zoek voortdurend zijn nabijheid.
    12 Gedenk de wonderen die hij heeft gedaan,
    de oordelen die hij heeft uitgesproken,
    13 nageslacht van Israël, zijn dienaar,
    kinderen van Jakob, door hem verkozen.

    14 Hij is de HEER, onze God,
    zijn besluiten gelden over de hele aarde.
    15 Gedenk tot in eeuwigheid
    zijn belofte aan duizend geslachten,
    16 het verbond dat hij sloot met Abraham
    en voor Isaak bevestigde met een eed.

    17 Voor Jakob verhief hij het tot wet,
    voor Israël tot een eeuwig verbond,
    18 toen hij zei: “Ik zal jou Kanaän geven,
    dat land wordt je onvervreemdbaar bezit,”
    19 terwijl jullie daar nog maar korte tijd waren,
    een handjevol vreemdelingen,
    20 zwervend van volk naar volk,
    van het ene koninkrijk naar het andere.

    21 Hij stond niet toe dat iemand hen verdrukte,
    ter wille van hen strafte hij koningen:
    22 “Raak mijn gezalfden niet aan,
    doe mijn profeten geen kwaad.”

    23 Zing voor de HEER, heel de aarde.
    Verkondig van dag tot dag dat hij ons redt.
    24 Maak aan alle volken zijn majesteit bekend,
    aan alle naties zijn wonderdaden.

    25 Groot is de HEER, hem komt alle lof toe,
    geducht is hij, meer dan alle goden.
    26 De goden van de volken zijn minder dan niets,
    maar de HEER: hij heeft de hemel gemaakt.
    27 Glans en glorie gaan voor hem uit,
    macht en luister vullen zijn woning.

    28 Erken de HEER, stammen en volken,
    erken de HEER, zijn majesteit en macht,
    29 erken de HEER, de majesteit van zijn naam,
    draag geschenken voor hem aan.

    Buig u voor de HEER in zijn heilige glorie,
    30 huiver, heel de aarde, wanneer hij verschijnt.
    Vast staat de wereld, ze wankelt niet.
    31 Laat de hemel zich verheugen, de aarde juichen.
    Zeg onder de volken: “De HEER is koning.”

    32 Laat bruisen de zee en het leven dat haar vult,
    laat het veld juichen en alles wat daar groeit,
    33 en laten de bomen jubelen voor de HEER,
    want hij is in aantocht, als rechter der aarde.

    34 Loof de HEER, want hij is goed,
    eeuwig duurt zijn trouw.

    35 Zeg: “Red ons, God, onze redder,
    bevrijd ons en breng ons bijeen uit de andere volken,
    dan loven wij uw heilige naam
    en verkondigen trots uw roem.
    36 Geprezen zij de HEER, de God van Israël,
    van eeuwigheid tot eeuwigheid.”’

    En het hele volk antwoordde: ‘Amen!’ en ‘Prijs de HEER

    37 David stelde dus Asaf en zijn verwanten aan om dagelijks de dienst bij de ark van het verbond met de HEER te verzorgen, waarbij ze de voorschriften voor de afzonderlijke dagen in acht moesten nemen. 38 De bewaking vertrouwde hij toe aan Obed-Edom en Chosa en hun verwanten, achtenzestig poortwachters; Obed-Edom was een zoon van Jedutun. 39 Sadok en de overige leden van de priesterfamilie werden aangesteld voor de tabernakel van de HEER op de offerhoogte van Gibeon. 40 Daar moesten ze iedere dag ’s ochtends en ’s avonds op het brandofferaltaar brandoffers brengen aan de HEER en alle overige handelingen uitvoeren die zijn voorgeschreven in de wet die de HEER voor Israël heeft uitgevaardigd. 41 Heman en Jedutun en andere officieel benoemde personen moesten daar de HEER loven met de woorden: ‘Eeuwig duurt zijn trouw.’ 42 Zij, Heman en Jedutun, bewaarden de trompetten, cimbalen en andere instrumenten waarop voor God muziek gemaakt werd. De zonen van Jedutun bewaakten de poort.
    43 Hierna ging iedereen terug naar huis. Ook David ging naar huis, om zijn familie en bedienden te zegenen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Twee aanvallen van de Filistijnen afgeslagen
    Toen de Filistijnen hoorden dat David tot koning van heel Israël was gezalfd, rukten ze met al hun troepen uit omdat ze hem wilden overmeesteren. Zodra David dit vernam, trok hij hun tegemoet. De hele vallei van Refaïm stond al vol Filistijnen. 10 David wendde zich tot God en vroeg: ‘Zal ik de Filistijnen aanvallen? Zult u ze aan mij uitleveren?’ De HEER antwoordde: ‘Ga op hen af! Ik zal de Filistijnen aan je uitleveren.’ 11 Ze trokken op naar Baäl-Perasim. Daar versloeg David hen, en hij sprak de woorden: ‘God is door mijn toedoen door de vijandelijke linies gebroken zoals plotseling opkomend water zich een baan breekt.’ Daarom wordt die plaats Baäl-Perasim genoemd. 12 De godenbeelden die door de Filistijnen waren achtergelaten, werden op bevel van David verbrand.
    13 De Filistijnen waagden een tweede poging. Opnieuw stond de hele vallei vol. 14 Opnieuw wendde David zich tot God, en God zei: ‘Ga niet op hen af. Maak een omtrekkende beweging tot bij de moerbeibomen en val hen in de rug aan. 15 Zodra je in de boomkruinen het geluid van een aanstormend leger hoort, moet je aanvallen, want dan gaat God voor je uit om het leger van de Filistijnen te verslaan.’ 16 David deed wat God hem had bevolen, en het Filistijnse leger werd van Gibeon tot Gezer teruggeslagen. 17 Zo verwierf David roem in alle landen en maakte de HEER alle volken beducht voor hem.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.David vestigt zich in Jeruzalem
    1 Kronieken 14

    K
    oning Churam van Tyrus stuurde afgezanten naar David en leverde hem cederhout en metselaars en timmerlieden voor de bouw van een paleis. David besefte dat de HEER hem had aangesteld als vorst over Israël, want hij had hem ten behoeve van Israël, zijn volk, tot een machtig koning gemaakt.
    In Jeruzalem nam David nog meer vrouwen en verwekte hij nog meer zonen en dochters. Dit zijn de namen van de zonen die hij in Jeruzalem kreeg: Sammua, Sobab, Natan en Salomo, Jibchar, Elisua en Elpelet, Noga, Nefeg en Jafia, en Elisama, Beëljada en Elifelet.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ark opgehaald uit Kirjat-Jearim
    1 Kronieken 13

    N
    adat David met al zijn legeraanvoerders had beraadslaagd, met de bevelhebbers over duizend man en die over honderd, zei hij tegen de gemeenschap van Israël: ‘Als u het ermee eens bent, en als de HEER, onze God, ons vrij baan geeft, laten we dan boden sturen naar onze verwanten die in de verschillende gebieden van Israël zijn achtergebleven, ook naar de priesters en de Levieten in hun steden met de omliggende weidegronden, en hun vragen zich bij ons te voegen. Ik stel voor dat wij de ark van onze God, waar we ons in de tijd van Saul niet om hebben bekommerd, hierheen halen.’ De hele vergadering stemde ermee in, want het volk achtte het juist.
    David riep heel Israël bijeen, vanaf de grensrivier van Egypte tot aan Lebo-Hamat, om de ark van God uit Kirjat-Jearim op te halen. Samen met de Israëlieten ging hij naar Baäla, naar Kirjat-Jearim in Juda, om de ark van God op te halen, de ark van de HEER, waaraan een bijzondere naam verbonden is, namelijk van hem die op de cherubs troont. Op een nieuwe wagen reden ze de ark weg uit het huis van Abinadab. De wagen werd geleid door Uzza en Achio. David en de Israëlieten dansten vol overgave voor God, begeleid door zang en muziek van lieren, harpen, tamboerijnen, cimbalen en trompetten. Toen ze langs de plek kwamen waar Kidon zijn graan dorste, gingen de ossen daar op af. Uzza stak zijn hand uit om de ark vast te grijpen. 10 De HEER ontstak in woede tegen Uzza en strafte hem omdat hij zijn hand naar de ark had uitgestoken, zodat hij daar, in de nabijheid van God, stierf. 11 David werd kwaad omdat de HEER Uzza had doorkliefd. Hij noemde die plaats Peres-Uzza, en zo heet het daar tot op de dag van vandaag. 12 Toen werd David bang voor God en hij vroeg zich af: Hoe kan ik de ark van God ooit bij mij in Jeruzalem brengen? 13 Hij leidde de ark niet meer terug op de weg naar de Davidsburcht, maar liet de wagen afslaan naar het huis van Obed-Edom, een Gatiet. 14 De ark van God bleef drie maanden bij de familie van Obed-Edom, in zijn huis, en de HEER zegende de familie van Obed-Edom en alles wat hij bezat.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Davids aanhangers
    1 Kronieken 12

    H
    ier volgen degenen die zich in Siklag bij David aansloten toen hij zich voor Saul, de zoon van Kis, moest schuilhouden.
    Onder deze vechtlustige medestrijders waren ook stamgenoten van Saul uit Benjamin. Zij waren uitgerust met pijlen en bogen en met slingers, die ze zowel met de rechter- als met de linkerhand konden hanteren. Hun aanvoerder was Achiëzer, de zoon van Semaä uit Gibea. Verder diens broer Joas; Jeziël en Pelet, de zonen van Azmawet; Beracha en Jehu uit Anatot; Jismaja uit Gibeon, een van de dertig helden en tevens hun aanvoerder; Jirmeja, Jachaziël, Jochanan en Jozabad uit Gedera; .Eluzai, Jerimot, Bealja, Semarja en Sefatja uit Charuf; Elkana, Jissia, Azarel, Joëzer en Jasobam, nakomelingen van Korach; en Joëla en Zebadja, de zonen van Jerocham uit Gedor.
    Ook uit de stam Gad sloten zich dappere, ervaren krijgslieden bij David aan toen hij zich in rotsholen in de woestijn verschanst hield. Zij waren uitgerust met grote schilden en lansen. Ze waren vervaarlijk als leeuwen en snel als gazellen in de bergen. 10 Hun aanvoerder was Ezer; de tweede was Obadja, de derde Eliab, 11 de vierde Mismanna, de vijfde Jirmeja, 12 de zesde Attai, de zevende Eliël, 13 de achtste Jochanan, de negende Elzabad, 14 de tiende Jirmeja en de elfde Machbannai. 15 Deze mannen uit de stam Gad waren allen legeraanvoerders; de kleinste telde voor honderd en de grootste voor duizend. 16 Zij waren het die in de eerste maand, toen de Jordaan buiten zijn oevers was getreden, de rivier overstaken en de bewoners van de valleien ten oosten en ten westen ervan op de vlucht joegen.
    17 Op een keer kwamen enkele Benjaminieten en Judeeërs bij de schuilplaats van David. 18 David kwam naar buiten, ging voor hen staan en zei: ‘Als u met goede bedoelingen bij me bent gekomen, om mij te steunen, dan ben ik uw man. Maar als u van plan bent me aan mijn vijanden te verraden hoewel er geen enkel onrecht aan mijn handen kleeft, moge dan de God van onze voorouders zien wat mij wordt aangedaan en het vergelden.’ 19 Toen nam een geest bezit van Amasai, de aanvoerder van de dertig helden, en hij zei: ‘Voor u zijn wij gekomen, David! Wij steunen de zoon van Isaï! Vrede zij met u, en met hen die u steunen, want uw God steunt u.’ Daarop nam David hen in zijn bende op en benoemde hij hen tot bevelhebbers.
    20 Uit de stam Manasse liepen mensen naar David over toen hij met de Filistijnen tegen Saul ten strijde trok. Maar zij hebben de Filistijnen uiteindelijk niet geholpen. Na onderlinge beraadslaging stuurden de Filistijnse stadsvorsten David namelijk weg omdat ze dachten: Als hij overloopt naar zijn heer, Saul, kost ons dat de kop. 21 Toen David naar Siklag uitweek, waren de volgende Manassieten naar hem overgelopen: Adnach, Jozabad, Jediaël, Michaël, Jozabad, Elihu en Silletai, bevelhebbers over eenheden van duizend uit Manasse. 22 Zij allen waren dappere krijgslieden en hielpen David bij zijn overvallen op andere benden. Ze werden tot bevelhebbers benoemd. 23 Elke dag opnieuw sloten zich mensen bij David aan om hem te steunen, en zo werd zijn leger geweldig groot.
    24 Dit zijn de aantallen van de bewapende krijgers die zich in Hebron bij David voegden om Sauls koningschap op hem over te dragen, zoals de HEER had beschikt: 25 Judeeërs, uitgerust met grote schilden en lansen: 6800 gewapende mannen; 26 uit de stam Simeon: 7100 dappere krijgslieden; 27 van de Levieten: 4600 man, 28 onder wie Jojada, de leider van de nakomelingen van Aäron, met 3700 man, 29 en Sadok, een jonge krijgsman, met 22 legeraanvoerders uit de familie van zijn vader; 30 uit de stam Benjamin, de verwanten van Saul: 3000 man (tot dan toe was de meerderheid van Benjamin het huis van Saul trouw gebleven); 31 uit de stam Efraïm: 20.800 dappere krijgslieden, die bij hun families in hoog aanzien stonden; 32 uit de westelijke helft van Manasse 18.000 man, officieel afgevaardigd om David tot koning uit te roepen; 33 uit de stam Issachar, waar men de tekenen des tijds goed aanvoelde en begreep welke koers Israël zou kiezen: 200 hoofden met hun stamgenoten onder hun bevel; 34 uit de stam Zebulon: 50.000 man parate troepen, uitgerust met allerlei soorten wapens, vechtlustig en vastberaden; 35 uit de stam Naftali: 1000 aanvoerders met 37.000 mannen bewapend met grote schilden en speren; 36 uit de stam Dan: 28.600 man parate troepen; 37 uit de stam Aser: 40.000 man parate troepen; 38 en van de overkant van de Jordaan, uit de stammen Ruben, Gad en Oost-Manasse: 120.000 man, uitgerust met allerlei soorten wapens en oorlogstuig.
    39 Al deze geoefende krijgslieden waren naar Hebron gekomen, van ganser harte bereid om David te steunen en hem koning over heel Israël te maken, en ook de rest van Israël kwam, eensgezind, om David tot koning uit te roepen. 40 Drie dagen lang bleven ze bij David, genietend van het feestmaal dat hun verwanten voor hen hadden aangericht. 41 Allemaal, tot uit Issachar, Zebulon en Naftali toe, hadden ze op ezels, kamelen, muildieren en ossen proviand meegebracht: een overvloed aan meel, gedroogde vijgen en rozijnen, wijn, olie, runderen, schapen en geiten, want er heerste vreugde in Israël.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Davids helden
    10 Hieronder volgen de belangrijkste helden van David. Zij, en trouwens heel Israël, maakten zich sterk voor zijn aanspraken op de troon en riepen hem tot koning uit, zoals de HEER met betrekking tot Israël had gezegd, en ze bleven hem ook daarna steunen.
    11 Dit is de lijst van Davids helden:
    Jasobam uit Chachmon was de belangrijkste van het beroemde drietal. Hij doorboorde met zijn speer driehonderd mannen in één gevecht. 12 De tweede van de drie helden was Elazar, een zoon van Dodo uit Achoach. 13 Hij was met David in Pas-Dammim toen de Filistijnen hun troepen daar voor de strijd hadden samengetrokken bij een akker met gerst. Het leger van Israël was op de vlucht geslagen, 14 maar zij stelden zich op de akker op en wisten die te behouden; ze versloegen de Filistijnen, en de HEER schonk Israël een grote overwinning.
    15 Drie van de dertig hoofdmannen kwamen eens bij David, in de grot in de rotsen bij Adullam. In de vallei van Refaïm waren toen Filistijnse troepen gelegerd. 16 David hield zich in die tijd verschanst in de bergen, terwijl in Betlehem een Filistijnse wachtpost was uitgezet. 17 Op een keer, toen hij smachtte van dorst, verzuchtte David: ‘Wie geeft me wat te drinken uit de waterput in de poort van Betlehem?’ 18 De drie baanden zich een weg door het Filistijnse kamp en haalden water uit de put in de poort van Betlehem. Maar toen ze ermee bij David kwamen, wilde hij er niet van drinken. Hij goot het uit voor de HEER 19 en zei: ‘God verhoede dat ik hiervan drink. Dat zou zijn alsof ik het bloed van deze mannen dronk. Zij hebben immers hun leven gewaagd om het te halen.’ Hij weigerde dus te drinken. Zulke heldendaden verrichtte dit drietal. 20 Absai, een broer van Joab, was de belangrijkste van deze drie. Hij doorboorde met zijn speer driehonderd mannen. Zo maakte hij naam bij het beroemde drietal. 21 Hij was de aanvoerder van de twee anderen en stond meer dan zij in aanzien, maar met het beroemde drietal kon hij zich niet meten. 22 Ook Benaja, de zoon van Jojada uit Kabseël, was een dapper en krijgshaftig man. Hij versloeg de twee zonen van Ariël uit Moab. Een andere keer, toen het sneeuwde, liet hij zich in een put zakken en doodde daar een leeuw. 23 Ook versloeg hij eens een Egyptenaar, een reus van wel vijf el lang. De Egyptenaar was gewapend met een speer zo dik als de boom van een weefgetouw, maar Benaja ging op hem af met een stok, sloeg hem de speer uit handen en doodde hem ermee. 24 Zulke heldendaden verrichtte Benaja, de zoon van Jojada, en zo maakte hij naam bij het beroemde drietal. 25 Hij was een van de aanzienlijksten van de dertig helden, maar met het beroemde drietal kon hij zich niet meten. David benoemde hem tot commandant van zijn lijfwacht.
    26 Tot de helden van het leger behoorden verder: Asaël, een broer van Joab; Elchanan, de zoon van Dodo, uit Betlehem; 27 Sammot uit Haror; Cheles uit Pelon; 28 Ira, de zoon van Ikkes, uit Tekoa; Abiëzer uit Anatot; 29 Sibbechai uit Chusa; Ilai uit Achoach; 30 Maharai en Cheled, de zoon van Baäna, beiden uit Netofa; 31 Itai, de zoon van Ribai, uit Gibea in Benjamin; Benaja uit Piraton; 32 Churai uit de wadi’s van Gaäs; Abiël uit de wadi Araba; 33 Azmawet uit Bacharum; Eljachba uit Saälbon; 34-35 Hasem uit Gizon; Jonatan, de zoon van Sage, en Achiam, de zoon van Sachar, beiden uit Harar; Elifal, de zoon van Ur; [34–35] 35  36 Chefer uit Mechera; Achia uit Pelon; 37 Chesro uit Karmel; Naärai, de zoon van Ezbai; 38 Joël, de broer van Natan; Mibchar, de zoon van Hagri; 39 Selek uit Ammon; Nachrai uit Beërot, de wapendrager van Joab, de zoon van Seruja; 40 Ira en Gareb uit Jeter; 41 de Hethiet Uria; Zabad, de zoon van Achlai; 42 Adina, de zoon van Siza uit de stam Ruben, hij was het hoofd van zijn stam en bracht dertig man mee; 43 Chanan, de zoon van Maächa; Josafat uit Meten; 44 Uzzia uit Astarot; Sama en Jeïël, de zonen van Chotam uit Aroër; 45 Jediaël, de zoon van Simri, en zijn broer Jocha, uit Tis; 46 Eliël uit Machanaïm; Jeribai en Josawja, de zonen van Elnaäm; Jitma uit Moab; 47 Eliël; Obed; en Jaäsiël uit Soba.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.David wordt tot koning van Israël gezalfd en verovert Jeruzalem
    1 Kronieken 11

    D
    e Israëlieten kwamen bij David in Hebron en zeiden tegen hem: ‘Hier zijn we, uw eigen vlees en bloed. Ook vroeger al, toen Saul nog koning was, was u degene die de troepen van Israël aanvoerde. De HEER, uw God, heeft u beloofd: “Jij zult mijn volk Israël weiden; jij zult vorst over mijn volk Israël zijn.”’ De oudsten van Israël kwamen bij de koning in Hebron. Daar sloot David ten overstaan van de HEER een verdrag met hen, en zij zalfden hem tot koning van Israël, zoals de HEER bij monde van Samuel had voorzegd.
    David en het leger van Israël trokken op naar Jeruzalem, het toenmalige Jebus, waar de Jebusieten woonden. De Jebusieten zeiden tegen David: ‘U komt er niet in!’ Toch veroverde David de bergvesting van Sion, de huidige Davidsburcht. Hij had aangekondigd: ‘Wie de Jebusieten de eerste slag toebrengt, benoem ik tot opperbevelhebber.’ Joab, de zoon van Seruja, opende de aanval en werd tot opperbevelhebber benoemd. David ging in de bergvesting wonen, die daarom de Davidsburcht wordt genoemd. David breidde de stad rondom uit, vanaf het Millobolwerk naar buiten, en Joab herstelde de oude stad. In de loop der tijd werd David steeds machtiger, want de HEER van de hemelse machten stond hem terzijde.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sauls dood
    1 Kronieken 10

    D
    e Filistijnen leverden slag met Israël. Het leger van Israël sloeg op de vlucht en velen sneuvelden in het Gilboagebergte. De Filistijnen drongen tot dicht bij Saul en zijn zonen door en doodden zijn drie zonen Jonatan, Abinadab en Malkisua. Toen richtte de strijd zich in alle hevigheid tegen Saul zelf. De Filistijnse boogschutters hadden hem al onder schot, en Saul werd zo bang dat hij zijn wapendrager beval: ‘Trek je zwaard en steek me dood, want ik wil niet dat die onbesnedenen zich op me gaan uitleven.’ Maar de wapendrager schrok ervoor terug en weigerde. Toen nam Saul zelf zijn zwaard en stortte zich erin. Toen de wapendrager zag dat Saul dood was, stortte ook hij zich in het zwaard en vond de dood. Zo sneuvelden Saul en zijn drie zonen op een en dezelfde dag en kwam er in één keer een eind aan het koningshuis van Saul. Toen het tot de Israëlieten in de vlakte doordrong dat het leger was gevlucht en dat Saul en zijn zonen gesneuveld waren, verlieten zij hun steden en vluchtten weg. De Filistijnen trokken hun steden binnen en namen ze in bezit.
    De volgende dag kwamen de Filistijnen op het slagveld terug om de gesneuvelden te plunderen. Daar, op de Gilboa, vonden ze de lijken van Saul en zijn zonen. Ze ontdeden Saul van zijn kleding en gaven zijn hoofd en zijn wapens mee aan boden die het Filistijnse land moesten rondgaan om het nieuws van de overwinning aan hun goden en aan het hele volk bekend te maken. 10 Sauls wapenrusting kreeg een plaats in een van hun tempels en zijn hoofd werd aan de tempel van Dagon genageld. 11 Toen men in Jabes in Gilead hoorde wat de Filistijnen met Saul hadden gedaan, 12 gingen de weerbare mannen van Jabes de lichamen van Saul en zijn zonen ophalen. Ze begroeven hun gebeente aan de voet van de terebint in Jabes, en daarna vastten ze zeven dagen.
    13 Saul vond de dood omdat hij de HEER ontrouw was geweest door niet uit te voeren wat de HEER hem had opgedragen. Ook had hij de geest van een dode geraadpleegd 14 in plaats van de HEER om raad te vragen. Daarom had de HEER hem gedood en het koningschap laten overgaan op David, de zoon van Isaï.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stamboom van Saul
    35 In Gibeon woonde de stichter van Gibeon, Jeïël, met zijn vrouw, die Maächa heette, 36 en zijn zonen: Abdon, de oudste, en Sur, Kis, Baäl, Ner en Nadab, 37 Gedor, Achio, Zecharja en Miklot. 38 Miklot verwekte Simam. Zij volgden het voorbeeld van hun verwanten en vestigden zich bij hen in Jeruzalem.
    39 Ner verwekte Kis, Kis verwekte Saul, Saul verwekte Jonatan, Malkisua, Abinadab en Esbaäl. 40 De zoon van Jonatan was Meribbaäl. Meribbaäl verwekte Micha. 41 Zonen van Micha: Piton, Melech en Tachrea. 42 Achaz verwekte Jara, Jara verwekte Alemet, Azmawet en Zimri. Zimri verwekte Mosa 43 en Mosa verwekte Bina. Bina was de vader van Refaja, de vader van Elasa, de vader van Asel. 44 Asel had zes zonen. Zij heetten Azrikam, Bocheru, Jismaël, Searja, Obadja en Chanan; allemaal zonen van Asel.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De inwoners van Jeruzalem na de terugkeer uit Babylonië
    1 Kronieken 9

    Z
    o is heel Israël ingeschreven in de registers die zijn opgenomen in de kroniek van de koningen van Israël.
    De Judeeërs waren vanwege hun ontrouw als ballingen naar Babylonië gevoerd. Nu keerden de rechtmatige eigenaars weer terug naar hun bezittingen in de verschillende steden: gewone Israëlieten, priesters, Levieten en tempelknechten.
    In Jeruzalem vestigden zich families uit de stammen Juda, Benjamin, Efraïm en Manasse: Utai, de zoon van Ammihud, die de zoon was van Omri, de zoon van Imri, de zoon van Bani, uit de familie van Juda’s zoon Peres. Van de Silonieten: Asaja, de oudste, en zijn zonen. Uit de familie van Zerach: Jeüel. In totaal zeshonderdnegentig Judeeërs. Uit de stam Benjamin: Sallu, die de zoon was van Mesullam, de zoon van Hodawja, de zoon van Hassenua; Jibneja, de zoon van Jerocham; Ela, die de zoon was van Uzzi, de zoon van Michri; en Mesullam, die de zoon was van Sefatja, de zoon van Reüel, de zoon van Jibnia. De geslachtslijst van de Benjaminieten vermeldt negenhonderdzesenvijftig namen in totaal. Bovengenoemde personen waren allen familiehoofden.
    10 Verder woonden er de priesters Jedaja, Jojarib, Jachin, 11 Azarja, die in de tempel van God de leiding had en de zoon was van Chilkia, de zoon van Mesullam, de zoon van Sadok, de zoon van Merajot, de zoon van Achitub, 12 Adaja, die de zoon was van Jerocham, de zoon van Paschur, de zoon van Malkia, en Masai, die de zoon was van Adiël, de zoon van Jachzera, de zoon van Mesullam, de zoon van Mesillemit, de zoon van Immer. 13 Zij waren de hoofden van de priesterfamilies, die in totaal zeventienhonderdzestig leden telden, allemaal aanzienlijke personen die betrokken waren bij de eredienst in de tempel van God.
    14 Ook woonden er de volgende Levieten: uit de familie van Merari: Semaja, die de zoon was van Chassub, de zoon van Azrikam, de zoon van Chasabja, 15 en verder Bakbakkar, Cheres, Galal, Mattanja, die de zoon was van Micha, de zoon van Zichri, de zoon van Asaf, 16 Obadja, die de zoon was van Semaja, de zoon van Galal, de zoon van Jedutun, en Berechja, die de zoon was van Asa, de zoon van Elkana uit een van de dorpen bij Netofa.
    17 De poortwachters waren Sallum, Akkub, Talmon en Achiman. (Sallum, die familie was van de drie anderen, was de belangrijkste. 18 De oostelijke poort, de Koningspoort, wordt tot op de dag van vandaag bewaakt door zijn rechtstreekse afstammelingen.) Zij behoorden tot de poortwachters uit het kamp van de Levieten. 19 Sallum, die een nakomeling was van Kore, de zoon van Ebjasaf, de zoon van Korach, was samen met zijn verwanten uit de familie van Korach belast met de bewaking van de ingang van de tent, zoals hun voorouders vroeger de toegang tot het kamp van de HEER hadden bewaakt. 20 Pinechas, de zoon van Eleazar, had over hen de leiding gehad en de HEER had hem terzijde gestaan. 21 Zecharja, de zoon van Meselemja, bewaakte de ingang van de ontmoetingstent. 22 In totaal waren tweehonderdtwaalf mannen, die in verschillende dorpen stonden ingeschreven, als poortwachters aangesteld. De instelling van hun ambt gaat terug op David en de ziener Samuel. 23 Zij en hun nakomelingen bewaakten de ingangen van de tent van de HEER en de poorten van de tempel volgens een strikt wachtrooster. 24 Naar elk van de vier windstreken hielden poortwachters de wacht: aan de oostkant, aan de westkant, aan de noordkant en aan de zuidkant. 25 De wachtploegen werden gevormd door hun verwanten, die op geregelde tijden uit hun woonplaatsen kwamen om zeven dagen wacht te lopen. 26 Omdat de vier leiders van de poortwachters – alle vier Levieten – ambtshalve steeds ter plaatse waren, werden zij tevens belast met het toezicht op de voorraadkamers en de schatkamers van de tempel van God. 27 Wanneer ze wachtdienst hadden, bleven ze ook ’s nachts bij het heiligdom, en elke morgen ontsloten ze de poorten.
    28 Andere Levieten waren verantwoordelijk voor de voorwerpen die nodig waren bij de eredienst en die voor en na gebruik werden geteld, 29 of voor de andere gewijde voorwerpen en benodigdheden, de tarwebloem, de wijn, de olijfolie, de wierook en het reukwerk. 30 Het samenstellen van de welriekende mengsels was echter voorbehouden aan de leden van bepaalde priesterfamilies. 31 De Leviet Mattitja, de oudste zoon van Sallum uit de familie van Korach, was ambtshalve belast met het toezicht op de bakkerij. 32 Weer andere Levieten, uit de familie van Kehat, moesten voor het toonbrood zorgen en het elke sabbat vervangen. 33 De zangers, Levitische familiehoofden, waren vrijgesteld van het werk in de voorraadkamers, omdat zij dag en nacht beschikbaar moesten zijn voor de eredienst.
    34 Bovengenoemde Levieten staan in de geslachtslijsten als familiehoofden. Ze woonden met hun families in Jeruzalem.



    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afstammelingen van Benjamin
    1 Kronieken 8

    B
    enjamin verwekte vijf zonen: Bela, de oudste, Asbel, de tweede, Achrach, de derde, Nocha, de vierde, en Rafa, de vijfde. Bela had de zonen Addar, Gera, Abihud, Abisua, Naäman, Achoach, Gera, Sefufan en Churam. En dit zijn de zonen van Echud – zij waren de familiehoofden van de inwoners van Geba, die als ballingen naar Manachat werden gevoerd: Naäman, Achia en Gera. Onder Gera’s leiding werden ze weggevoerd. Hij verwekte Uzza en Achichud.
    8-9 Sacharaïm, die op de hoogvlakte van Moab woonde, verwekte bij zijn vrouw Chodes de volgende zonen, nadat hij zijn vrouwen Chusim en Baära had weggestuurd: Jobab, Sibja, Mesa en Malkam, [8–9] 10 Jeüs, Sochja en Mirma. Deze zonen van Sacharaïm waren familiehoofden. 11 Bij Chusim had hij Abitub en Elpaäl verwekt. 12 Zonen van Elpaäl: Eber, Misam, Semed (die Ono en Lod en de omliggende dorpen stichtte), 13 Beria en Sema. Zij waren de familiehoofden van de inwoners van Ajjalon, die de inwoners van Gat op de vlucht joegen.
    14 Achio, Sasak en Jeremot, 15 Zebadja, Arad en Eder, 16 Michaël, Jispa en Jocha waren de zonen van Beria. 17 Zebadja, Mesullam, Chizki en Cheber, 18 Jismerai, Jizlia en Jobab waren de zonen van Elpaäl. 19 Jakim, Zichri en Zabdi, 20 Eliënai, Silletai en Eliël, 21 Adaja, Beraja en Simrat waren de zonen van Simi. 22 Jispan, Eber en Eliël, 23 Abdon, Zichri en Chanan, 24 Chananja, Elam en Antotia, 25 Jifdeja en Peniël waren de zonen van Sasak. 26 Samserai, Secharja en Atalja, 27 Jaäresja, Elia en Zichri waren de zonen van Jerocham. 28 Zij staan in de geslachtslijsten als familiehoofden. Ze woonden met hun families in Jeruzalem.
    29 In Gibeon woonde de stichter van Gibeon met zijn vrouw, die Maächa heette, en zijn zonen: 30 Abdon, de oudste, en Sur, Kis, Baäl en Nadab, 31 Gedor, Achio en Zecher. 32 Miklot verwekte Sima. Zij volgden het voorbeeld van hun verwanten en vestigden zich bij hen in Jeruzalem.
    33 Ner verwekte Kis, Kis verwekte Saul, Saul verwekte Jonatan, Malkisua, Abinadab en Esbaäl. 34 De zoon van Jonatan was Meribbaäl. Meribbaäl verwekte Micha. 35 Zonen van Micha: Piton, Melech, Tarea en Achaz. 36 Achaz verwekte Jehoadda, Jehoadda verwekte Alemet, Azmawet en Zimri. Zimri verwekte Mosa 37 en Mosa verwekte Bina. Bina was de vader van Rafa, de vader van Elasa, de vader van Asel. 38 Asel had zes zonen. Zij heetten Azrikam, Bocheru, Jismaël, Searja, Obadja en Chanan; allemaal zonen van Asel. 39 Zonen van Asels broer Esek: Ulam, de oudste, Jeüs, de tweede, en Elifelet, de derde. 40 De zonen van Ulam waren dappere krijgslieden, boogschutters. Ze kregen veel zonen en kleinzonen, honderdvijftig in totaal.
    Zij allen waren afstammelingen van Benjamin.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afstammelingen van Aser
    30 Kinderen van Aser: Jimna, Jiswa, Jiswi, Beria en hun zuster Serach.
    31 Zonen van Beria: Cheber en Malkiël, de stichter van Bir-Zaït. 32 Cheber verwekte Jaflet, Somer, Chotam en hun zuster Sua. 33 Zonen van Jaflet: Pasach, Bimhal en Aswat; zij waren de zonen van Jaflet. 34 Zonen van Semer: Achi en Roga, Jechubba en Aram. 35 Zonen van zijn broer Helem: Sofach, Jimna, Seles en Amal.
    36 Zonen van Sofach: Suach, Charnefer, Sual, Beri en Jimra, 37 Beser, Hod, Samma, Silsa, Jitran en Beëra.
    38 Zonen van Jeter: Jefunne, Pispa en Ara.
    39 Zonen van Ulla: Arach, Channiël en Risja.
    40 Zij allen waren nakomelingen van Aser, familiehoofden, beroemde, weerbare mannen, stamvorsten. Van hun families staan zesentwintigduizend mannen voor de krijgsdienst ingeschreven.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afstammelingen van Manasse en Efraïm
    14 Zoon van Manasse: Asriël. Zijn Aramese bijvrouw baarde Machir, de vader van Gilead. 15 Machir nam vrouwen voor Chuppim en Suppim. Zijn zuster heette Maächa. Een andere nakomeling van Manasse heette Selofchad. Selofchad kreeg dochters. 16 Machirs vrouw Maächa baarde een zoon, die zij Peres noemde. Zijn broer heette Seres. Zonen van Seres: Ulam en Rekem. 17 Zoon van Ulam: Bedan. Dit waren de nakomelingen van Gilead, de zoon van Machir, de zoon van Manasse. 18 Machirs zuster Molechet baarde Ishod, Abiëzer en Machla. 19 De zonen van Semida waren Achjan, Sechem, Likchi en Aniam.
    20 Nakomelingen van Efraïm: Efraïm was de vader van Sutelach, die de vader was van Bered, de vader van Tachat, de vader van Elada, de vader van Tachat, 21 de vader van Zabad, de vader van Sutelach. Efraïms andere zonen, Ezer en Elad, werden door de inheemse bevolking van Gat vermoord toen ze daar vee probeerden te stelen. 22 Hun vader Efraïm rouwde lange tijd over hen, en zijn verwanten kwamen hem troosten. 23 Hij sliep met zijn vrouw en ze werd zwanger. Ze baarde een zoon, die hij Beria noemde, omdat hij verwekt was toen het huis door onheil was getroffen. 24 Zijn dochter was Seëra; zij stichtte Laag-Bet-Choron, Hoog-Bet-Choron en Uzzen-Seëra. 25 Hij had ook een zoon, Refach. Refach was de vader van Resef, die de vader was van Telach, de vader van Tachan, 26 de vader van Ladan, de vader van Ammihud, de vader van Elisama, 27 de vader van Nun, de vader van Jozua.
    28 Hun grondgebied omvatte de volgende steden, elk met de omliggende dorpen: Betel, in oostelijke richting Naäran, in westelijke richting Gezer, en ook het gebied van Sichem tot aan Ajja. 29 De stam Manasse bezat Bet-San, Taänach, Megiddo en Dor, elk met de omliggende dorpen. Dit waren de gebieden waar de nakomelingen van Israëls zoon Jozef woonden.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afstammelingen van Benjamin en Naftali
    Benjamin had drie zonen: Bela, Becher en Jediaël. Bela had vijf zonen: Esbon, Uzzi, Uzziël, Jerimot en Iri. Zij waren familiehoofden, dappere krijgslieden. Voor hun families staan 22.034 mannen ingeschreven.
    Zonen van Becher: Zemira, Joas, Eliëzer, Eljoënai, Omri, Jeremot, Abia, Anatot en Alemet; allemaal zonen van Becher. Voor de families van deze familiehoofden staan in de geslachtslijsten 22.200 weerbare mannen ingeschreven.
    10 Zoon van Jediaël: Bilhan. Zonen van Bilhan: Jeüs, Benjamin, Ehud, Kenaäna, Zetan, Tarsis en Achisachar; 11 allemaal nakomelingen van Jediaël. Zij waren familiehoofden, dappere krijgslieden. Van hun families waren 17.200 mannen in krijgsdienst.
    12 Suppim en Chuppim waren zonen van Ir; Chusim was een zoon van Acher.
    13 Zonen van Naftali: Jachasiël, Guni, Jeser en Sallum, zonen van Bilha.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afstammelingen van Issachar
    1 Kronieken 7

    I
    ssachar had vier zonen: Tola en Pua, Jasub en Simron. Zonen van Tola: Uzzi, Refaja, Jeriël, Jachmai, Jibsam en Semuel. Deze dappere krijgslieden staan in de geslachtslijsten als familiehoofden van de Tolaïeten. In de tijd van David telde deze familie 22.600 mannen. Zoon van Uzzi: Jizrachja. Zonen van Jizrachja: Michaël, Obadja, Joël en Jissia, vijf familiehoofden. Ze hadden zo veel vrouwen en kinderen dat voor hun families 36.000 man gevechtstroepen in de geslachtslijsten staan. Ook voor de andere families van Issachar staan vele weerbare mannen ingeschreven, 87.000 in totaal.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afstammelingen van Ruben, Gad en Manasse
    1 Kronieken 5

    Z
    onen van Ruben, de oudste zoon van Israël – Ruben was de oudste zoon, maar omdat hij zijn vaders bed had ontwijd, ging zijn eerstgeboorterecht over op de nakomelingen van Israëls zoon Jozef, hoewel deze niet als eerstgeborene staat ingeschreven. Juda was sterker dan zijn broers en er is een vorst uit hem voortgekomen, maar het eerstgeboorterecht ging over op Jozef – zonen van Ruben, de oudste zoon van Israël: Chanoch en Pallu, Chesron en Karmi.
    Nakomelingen van Joël: Joël was de vader van Semaja, die de vader was van Gog, de vader van Simi, de vader van Micha, de vader van Reaja, de vader van Baäl, de vader van Beëra. Beëra, die door koning Tiglatpileser van Assyrië als balling werd weggevoerd, stond aan het hoofd van de stam Ruben. Zijn verwanten, zoals ze in de geslachtslijsten staan ingeschreven: Jeïël, de belangrijkste, Zecharja en Bela, die de zoon was van Azaz, de zoon van Sema, de zoon van Joël. Bela woonde in het gebied dat zich uitstrekt van Aroër tot aan Nebo en Baäl-Meon. Naar het oosten strekte het woongebied van de stam Ruben zich uit tot aan de woestijn langs de Eufraat, want Gilead was niet groot genoeg voor hun kudden. 10 In de tijd van Saul vielen ze de Hagrieten aan. Ze overwonnen hen en gingen in hun tentenkampen wonen, in heel het gebied ten oosten van Gilead.
    11 De nakomelingen van Gad woonden in het gebied dat grensde aan dat van de stam Ruben, in Basan, tot aan Salka. 12 De belangrijkste was Joël; Safam was de tweede man. Ook Janai en Safat woonden in Basan. 13 Hun stamgenoten waren Michaël, Mesullam, Seba, Jorai, Jakan, Zia en Eber: zeven families. 14 Zij waren nakomelingen van Abichaïl, die de zoon was van Churi, de zoon van Jaroach, de zoon van Gilead, de zoon van Michaël, de zoon van Jesisai, de zoon van Jachdo, de zoon van Buz. 15 Achi, de zoon van Abdiël, de zoon van Guni, stond aan het hoofd van deze families. 16 Ze woonden in de dorpen van Gilead en Basan, tot in de verste uithoeken van de weidegronden van Saron. 17 Al deze families lieten zich inschrijven in de tijd van koning Jotam van Juda en koning Jerobeam van Israël.
    18 Ruben, Gad en Oost-Manasse hadden een legermacht van vierenveertigduizend zevenhonderdzestig geoefende en strijdvaardige krijgslieden, bewapend met kleine schilden, zwaarden en bogen. 19 Ze deden een aanval op de Hagritische stammen Jetur, Nafis en Nodab. 20 Daar de Israëlieten in hun strijd geholpen werden, vielen de Hagrieten en hun bondgenoten hun in handen. Tijdens de gevechten riepen ze God aan, en omdat ze hun vertrouwen in hem stelden, stond hij hen bij. 21 Ze maakten vee buit: vijftigduizend kamelen, tweehonderdvijftigduizend schapen en geiten, en tweeduizend ezels, en ze namen honderdduizend mensen gevangen. 22 Het aantal gesneuvelden was enorm, want God had de strijd gevoerd. De overwinnaars bleven in het veroverde gebied wonen tot aan de tijd van de ballingschap.
    23 De leden van de oostelijke helft van de stam Manasse woonden in het gebied tussen Basan en de Baäl-Hermon en de Senir in het Hermonmassief. Ze waren zeer talrijk. 24 Hun familiehoofden waren Efer, Jisi, Eliël, Azriël, Jirmeja, Hodawja en Jachdiël, dappere krijgslieden en achtenswaardige familiehoofden.
    25-26 Na verloop van tijd werden Ruben, Gad en Oost-Manasse de God van hun voorouders ontrouw en begonnen ze zich af te geven met de goden van de volken die God voor hen uit het land had verdreven. Daarom zette de God van Israël koning Pul van Assyrië, ook bekend als Tiglatpileser, ertoe aan om hen als ballingen weg te voeren. Hij bracht hen naar Chalach, Chabor, Hara en de rivier van Gozan, en daar wonen ze tot op de dag van vandaag.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afstammelingen van Simeon
    24 Zonen van Simeon: Nemuel, Jamin, Jarib, Zerach en Saül. 25 Saül was de vader van Sallum, die de vader was van Mibsam, de vader van Misma. 26 Nakomelingen van Misma: Misma was de vader van Chammuel, die de vader was van Zakkur, de vader van Simi. 27 Simi had zestien zonen en zes dochters; zijn broers hadden niet veel kinderen. Al deze families waren samen minder talrijk dan de nakomelingen van Juda. 28 Zij woonden in Berseba, Molada en Chasar-Sual, 29 in Bilha, Esem en Tolad, 30 in Betuel, Chorma en Siklag, 31 in Bet-Hammarkabot, Chasar-Susim, Bet-Biri en Saäraïm. Tot koning David aan de macht kwam behoorden deze steden 32 en de omliggende dorpen aan hen toe. Vijf andere plaatsen waar zij zich hadden gevestigd waren Etam, Aïn, Rimmon, Tochen en Asan, 33 elk met de omliggende dorpen, tot aan Baäl.
    In hun geslachtslijst staan: 34 Mesobab, Jamlech en Josa, de zoon van Amasja, 35 Joël en Jehu, die de zoon was van Josibja, de zoon van Seraja, de zoon van Asiël, 36 Eljoënai, Jaäkoba, Jesochaja, Asaja, Adiël, Jesimiël, Benaja 37 en Ziza, die de zoon was van Sifi, de zoon van Allon, de zoon van Jedaja, de zoon van Simri, de zoon van Semaja. 38 Deze bij name genoemde personen waren familiehoofden. Omdat hun families sterk in omvang waren toegenomen, 39 trokken ze naar Gedor, en van daar oostwaarts de vallei in, om nieuwe weidegronden te zoeken voor hun schapen en geiten. 40 Ze vonden er een uitgestrekt gebied met vruchtbare, goede weidegronden. De bevolking, afstammelingen van Cham, leefde er rustig en onbezorgd. 41 In de tijd van koning Hizkia van Juda vielen bovengenoemde familiehoofden het gebied binnen. Ze vernielden de tenten, maakten de bronnen onbruikbaar en verdreven de hele bevolking, die nooit meer is teruggekeerd. Ze zijn er zelf gaan wonen, omdat daar weidegronden voor hun kudden waren. 42 Vijfhonderd leden van de stam Simeon trokken onder aanvoering van Jisi’s zonen Pelatja, Nearja, Refaja en Uzziël naar het Seïrgebergte. 43 Daar doodden ze de overgebleven Amalekieten, en sindsdien wonen ze er, tot op de dag van vandaag.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Andere afstammelingen van Juda
    1 Kronieken 4

    N
    akomelingen van Juda: Peres, Chesron, Karmi, Chur en Sobal. Sobals zoon Reaja verwekte Jachat en Jachat verwekte Achumai en Lahad; al deze families komen uit Sora.
    Dit zijn de nakomelingen van de stichter van Etam: Jizreël, Jisma en Jidbas. Hun zuster heette Hasselelponi.
    Penuel, de stichter van Gedor, en Ezer, de stichter van Chusa. Dit waren de nakomelingen van Chur, de oudste zoon van Efrat en de stichter van Betlehem.
    Aschur, de stichter van Tekoa, had twee vrouwen, Chela en Naära. Naära baarde hem Achuzzam, Chefer en de stamvaders van de families Temen en Achastar, allemaal nakomelingen van Naära. Zonen van Chela: Seret, Jesochar en Etnan.
    Kos verwekte Anub en Hassobeba en was de stamvader van de families van Acharchel, de zoon van Harum.
    Jabes stond in hoger aanzien dan zijn broers. Zijn moeder had hem Jabes genoemd, ‘want,’ zei ze, ‘ik heb hem in pijn gebaard.’ 10 Jabes bad tot de God van Israël: ‘Zegen mij: maak mijn grondgebied groot en bescherm me tegen het kwaad, zodat ik geen pijn hoef te lijden.’ God gaf hem wat hij gevraagd had.
    11 Kelub, de broer van Sucha, verwekte Mechir, de vader van Eston. 12 Eston verwekte Bet-Rafa, Paseach en Techinna, de stichter van de stad Nachas. Zij waren inwoners van Recha.
    13 Zonen van Kenaz: Otniël en Seraja. Zoon van Otniël: Chatat. 14 Meonotai verwekte Ofra en Seraja verwekte Joab, de stichter van Gai-Charasim. Deze plaats werd zo genoemd omdat er handwerkslieden woonden.
    15 Zonen van Kaleb, de zoon van Jefunne: Iru, Ela en Naäm. Zoon van Ela: Kenaz.
    16 Zonen van Jehallelel: Zif en Zifa, Tireja en Asarel.
    17-18 Zonen van Ezra: Jeter, Mered, Efer en Jalon. Mered nam Bitja tot vrouw, een dochter van de farao. Zij werd zwanger en baarde Mirjam, Sammai en Jisbach, de stichter van Estemoa. Dit waren de nakomelingen van Bitja. Zijn Judese vrouw baarde hem Jered, de stichter van Gedor, Cheber, de stichter van Socho, en Jekutiël, de stichter van Zanoach. [17–18] 18 
    19 Afstammelingen van de vrouw van Hodia, de zuster van Nacham: de stichter van Keïla, de stad van de Garmieten, en Estemoa, de stad van de Maächatieten.
    20 Zonen van Simon: Amnon en Rinna, Ben-Chanan en Tilon.
    Zonen van Jisi: Zochet en Ben-Zochet.
    21 Nakomelingen van Juda’s zoon Sela: Er, de stichter van Lecha; Lada, de stichter van Maresa; de families van linnenwevers in Bet-Asbea; 22 en verder Jokim, de burgers van Kozeba, en Joas en Saraf, die in Moabitische families trouwden en later terugkeerden naar Betlehem, zoals oude bronnen vermelden. 23 Zij waren pottenbakkers in dienst van de koning en woonden in Netaïm en Gedera.



    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs