Het is mijn eerste uitstapje naar Dakar. Ik ben
onderweg met NGeuff, een van de werknemers van de VIAVIA. We zitten in een
propvolle bus. Op zich niks speciaals, bij ons zitten de bussen ook vaak
propvol. Het ziet letterlijk zwart van het volk. Op zich ook niks speciaals,
tram 24 zit bij ons ook vaak vol met mensen met een donkere huidskleur.
En toch
Het is warm. Iedereen staat op elkaar gepropt. Mijn
hemd plakt tegen mijn lichaam. Er tikt iemand op mijn schouder. Ik kijk om en
verwacht iemand te zien die wil passeren om uit te stappen. Een man duwt me
echter geld in de hand en doet teken om het geld door te geven. Het loketje om
een busticket te kopen bevindt zich achteraan in de bus en een van de mensen
die vooraan is ingestapt geeft geld door om een kaartje te kopen. Het is het
begin van voortdurend tikken op schouders en doorgeven van geld en ticketjes. Alles
verloopt heel correct. En blijkbaar koopt iedereen braaf een ticketje, want het
houdt gewoon niet op, een uur aan een stuk over en weer. Er gaat geen frank
verloren. Geen zwartrijders in Dakar!
Tussen elk geef geld/ticket door aan je buurman-
moment leun ik tegen een bar in de bus en geniet ik van de kleurrijke taferelen
die de revue passeren. We rijden eigenlijk door een gigantische openlucht
supermarkt waar alles te koop is. Ik zie prachtig geklede vrouwen -rijk of arm,
iedere vrouw besteedt enorm veel aandacht aan haar garderobe- door het
grootwarenhuis kuieren. Verkopers zitten voor hun koopwaar te wachten op een
klant of omsingelen de bus telkens als we stoppen om hun waren te slijten:
kranten, handdoeken, fruit, blikken ananas,
noem maar op. Ik heb een hekel
aan winkelcentra, maar op deze manier is het wel leuk: rustig mensen
observeren.
De bus rijdt voorbij jongens die een weefgetouw bedienen.
Tegen een hels tempo beulen de jongeren zich af om op zo kort mogelijke tijd
zoveel mogelijk doeken te weven. We staan vast in de file, dus ik kan ook hen
rustig observeren. Het zijn nog jonge gastjes, van een jaar of 12. Het
weefgetouw staat geen seconde stil. Er staan zweetdruppels op hun voorhoofd. Het
doet me denken aan de beelden in de film Daens en ik word er stil van.
Het kan toch niet zijn dat
kinderen van een jaar of tien moeten werken om te overleven en geen toegang
hebben tot onderwijs.
Ik ben zo in gedachten verzonken dat ik de talibés
niet heb gezien. Ik merk hen pas op wanneer ik hun gezang hoor. Ze staan naast
de bus en bedelen om geld. Ze zingen met frêle stemmetjes een pracht van een
lied. Het contrast met de (relatieve) luxe rond hen is groot. Ik krijg een krop
in mijn keel. Tranen springen in mijn ogen.
Het kan toch niet zijn dat
kinderen van een jaar of tien elke dag opnieuw de straat op moeten om eten bij
elkaar te bedelen?
Dit korte bezoekje aan Dakar heeft me weer even
wakker geschud. In de beschermde enclave van de VIAVIA merk je namelijk niet veel van de
harde survival of the fittest-condities in Dakar.
|