Een klein, pikzwart bolletje stoof door de bloemen, het lange gras in. Haar pootjes raakten de grond haast niet in haar poging om de anderen voor te blijven. Ze kneep haar rode oogjes een beetje dicht tegen het zonlicht van een laag hangende zon. Een even zwarte wolf, ter grootte van een volwassen grizzly, liep het dichtst achter haar aan. Zijn paarse ogen twinkelden van plezier. Achter hen volgde het grootste deel van de roedel. Er was maar een die niet meedeed aan het ritueel. Een wolf zo groot als een klein paard, zat op een kleine heuvel neer te kijken op de anderen. Hij was muisgrijs ; zijn ogen een angstaanjagend gifgroen, met een strenge blik. Hij staarde naar het kleintje, dat zonder moeite de anderen voor bleef. Ze zigzagde door het veld. Plots draaide ze zijn kant uit. Het grootste deel van de roedel remde af, behalve de wolf die haar als enige op de hielen zat. Nu deed hij nog meer zijn best om haar in te halen. De muisgrijze wolf keek geamuseerd toe om te zien wat er zou gebeuren. Het kleine bolletje schoot de heuvel op, haar achtervolger miste haar staart op een haar na toen hij ernaar hapte. Ze sprong tegen de muisgrijze wolf en beiden rolden in een wirwar van poten de berg af. Hij die haar had willen tegenhouden, kwam slippend tot stilstand, angstig jankend en zijn oren bang tegen zijn kop. Onder aan de heuvel kwam de muisgrijze wolf recht en schudde zijn vacht. Het bolletje bleef duizelig liggen. De hele roedel verzamelde rond hen ; allemaal met hun oren bang tegen hun kop. Ze maakten zich zo klein mogelijk. Het kleintje schudde haar vacht, maar aarde en mos bleef erin vaststeken. Ze hapte en krabde om het los te krijgen, zich niet bewust van de starende blikken om haar heen. Plots werd ze neer geduwd door een grote, grijze poot. Met een kreetje van schrik en pijn zakte ze door haar pootjes. Ze worstelde om los te komen, maar bevroor toen de muisgrijze wolf waarschuwend gromde. Hij liet zijn kop tot vlak voor de hare zakken. Hier en daar klonk angstig gepiep, van de roedel die zachtjes jankte. Weer begon het kleintje te kronkelen, wanhopiger dit keer. Met een duw rolde ze op haar rug. Haar pootjes maaiden door de lucht, maar ze kon geen kant op. De muisgrijze wolf duwde zijn neus tegen haar buik. Niemand durfde nog adem te halen. Het kleintje begon doodsbang te janken en worstelen, maar haar pootjes raakten enkel de neus en poot die haar op de grond hielden. Boven op de heuvel zette de zwarte achtervolger zich schrap, maar toen gebeurde iets waardoor zijn mond open viel. De muisgrijze wolf likte het kleintje haar neus en begon haar schoon te maken. Op dat moment durfden de anderen dichterbij te komen. Er was vanaf nu een nieuw lid in de roedel, en dan wel eentje met lef.