Deze
week vervolgen we onze reis in de tijd met het eenentwintigste jubeljaar sinds
de instelling ervan door Mozes.
Tijdschema
466/453 v. Chr.
Het
bijgevoegde schema 466/453 v. Chr. toont het zevende sabbatjaar gevolgd door
het twintigste jubeljaar van oktober 464 tot september 463 v. Chr.
In december
465 v. Chr. kwam aan de regeerperiode van Xerxes een einde waarna deze werd
opgevolgd door Artaxerxes I die regeerde van 17.12.465 tot 07.12.424 v. Chr. In
het zevende regeringsjaar van koning Artaxerxes arriveerde de bekende
Schriftgeleerde Ezra te Jeruzalem:
Ezra 6:6 Deze Ezra toog op uit Babel; en hij was een
vaardig schriftgeleerde in de wet van Mozes, die de HEERE, de God Israëls,
gegeven heeft; en de koning gaf hem, naar de hand des HEEREN, zijns Gods, over
hem, al zijn verzoek. 7 Ook sommigen van de kinderen Israëls, en van de
priesteren en de Levieten, en de zangers, en de poortiers, en de Nethinim,
togen op naar Jeruzalem, in het zevende jaar van den koning Arthahsasta. 8 En hij kwam te Jeruzalem in de vijfde
maand; dat was het zevende jaar dezes konings. 9 Want op den eersten der
eerste maand was het begin des optochts uit Babel, en op den eersten der vijfde
maand kwam hij te Jeruzalem, naar de goede hand zijns Gods over hem. 10 Want
Ezra had zijn hart gericht, om de wet des HEEREN te zoeken en te doen, en om in
Israël te leren de inzettingen en de rechten.
Op de
tijdsbalk valt het zevende regeringsjaar van Artaxerxes in 458 v. Chr. Het was
het zesde jaar van de nieuw aangevangen sabbatjaarcyclus die ons naar het
volgende jubeljaar zal loodsen. Een jaar van dubbele zegening over het land betekende
het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus met ditmaal ook een geestelijke betekenis
er aan verbonden. De Schriftgeleerde Ezra arriveerde in Jeruzalem bij de al
eerder teruggekeerde ballingen met een schrijven van koning Artaxerxes:
Ezra 6:11 Dit is nu het afschrift
des briefs, dien de koning Arthahsasta gaf aan Ezra, den priester, den
schriftgeleerde; den schriftgeleerde van de woorden der geboden des HEEREN, en
Zijn inzettingen over Israël:
12 Arthahsasta
koning der koningen, aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde der wet
van den God des hemels, volkomen vrede en op zulken tijd. 13 Van mij wordt bevel gegeven, dat al wie
vrijwillig is in mijn koninkrijk, van het volk van Israël, en van deszelfs
priesteren en Levieten, om te gaan naar
Jeruzalem, dat hij met u ga. 14 Dewijl gij van voor den koning en zijn
zeven raadsheren gezonden zijt, om onderzoek te doen in Judea, en te Jeruzalem,
naar de wet uws Gods, die in uw hand is; 15 En om henen te brengen het zilver
en goud, dat de koning en zijn raadsheren vrijwilliglijk gegeven hebben aan den
God Israëls, Wiens woning te Jeruzalem is; 16 Mitsgaders al het zilver en goud,
dat gij vinden zult in het ganse landschap van Babel, met de vrijwillige gave des
volks en der priesteren, die vrijwilliglijk geven, ten huize huns Gods, dat te
Jeruzalem is; 17 Opdat gij spoediglijk voor dat geld koopt runderen, rammen,
lammeren, met hun spijsofferen, en hun drankofferen, en die offert op het
altaar van het huis van ulieder God, dat te Jeruzalem is. 18 Daartoe, wat u en
uw broederen goed dunken zal, met het overige zilver en goud te doen, zult
gijlieden doen naar het welgevallen uws Gods. 19 En geef de vaten, die u
gegeven zijn tot den dienst van het huis uws Gods, weder voor den God van
Jeruzalem. 20 Het overige nu, dat van node zal zijn voor het huis uws Gods, dat
u voorvallen zal uit te geven, zult gij geven uit het schathuis des konings. 21
En van mij, mij, koning Arthahsasta, wordt bevel gegeven aan alle schatmeesters,
die aan gene zijde der rivier zijt, dat alles, wat Ezra, de priester, de
schriftgeleerde der wet van den God des hemels, van u zal begeren, spoediglijk
gedaan worde; 22 Tot honderd talenten zilvers toe, en tot honderd kor tarwe, en
tot honderd bath wijn, en tot honderd bath olie, en zout zonder voorschrift. 23
Al wat naar het bevel van den God des hemels is, dat het vlijtiglijk gedaan
worde, voor het huis van den God des hemels; want waartoe zou er grote toorn
zijn over het koninkrijk des konings en zijner kinderen? 24 Ook laten wij
ulieden weten, aangaande alle priesteren en Levieten, zangers, poortiers,
Nethinim en dienaars van het huis dezes Gods, dat men den cijns, ouden impost
en tol hun niet zal vermogen op te leggen. 25 En gij, Ezra, naar de wijsheid
uws Gods, die in uw hand is, stel regeerders en richters, die al het volk
richten, dat aan gene zijde der rivier is, allen, die de wetten Gods weten, en
die ze niet weet, zult gijlieden die bekend maken. 26 En al wie de wet uws Gods
en de wet des konings niet zal doen, over dien laat spoediglijk recht worden
gedaan, hetzij ter dood, of tot uitbanning, of tot boete van goederen, of tot
de banden.
27
Geloofd zij de HEERE, de God onzer vaderen, Die alzulks in het hart des konings
gegeven heeft, om te versieren het huis
des HEEREN, dat te Jeruzalem is. 28 En heeft tot mij weldadigheid geneigd,
voor het aangezicht des konings en zijner raadsheren, en aller geweldige
vorsten des konings! Zo heb ik mij gesterkt, naar de hand des HEEREN, mijns
Gods, over mij, en de hoofden uit Israël vergaderd, om met mij op te trekken.
Ezra
arriveerde in Jeruzalem in de vijfde maand (juli/augustus) in het zevende jaar
van Artaxerxes een jaar dat op onze tijdsbalk van het voorjaar van 458 v. Chr.
tot het voorjaar van 457 v. Chr. loopt, wat maakt dat de vijfde maand in het
jaar 458 v. Chr. van de westerse jaartelling viel.
Daarna
in de zevende maand of september/oktober volgens de westerse maandtelling, las
Ezra de wet aan de verzamelde gemeente voor (Nehemia 8:1). Het Bijbelboek
Nehemia beschrijft in het achtste hoofdstuk in het bijzonder de geestelijke
impact die het voorlezen van de Wet van Mozes op het volk had: zij weenden (Nehemia
8:10). Het houden van het komende sabbatjaar van april 457/maart 456 v. Chr.
ligt hier voor de hand, net zoals ze met ijver het Loofhuttenfeest in dat jaar
458 v. Chr. gehouden hebben (Nehemia 8:15-1).
Het
zesde jaar van de dubbele zegening over het land van april 458 tot maart 457 v.
Chr. wordt door de geleerde William Whiston aangehaald ter staving van
zijn schikking van de sabbatjaar- en jubeljaren op de tijdsbalk:
Nehemia 8:11
Voorts zeide hij tot hen: Gaat, eet het vette, en drinkt het zoete, en
zendt delen dengenen, voor welken niets bereid is, want deze dag is onzen HEERE
heilig; zo bedroeft u niet, want de blijdschap des HEEREN, die is uw sterkte.
12 En de Levieten stilden al het volk, zeggende: Zwijgt, want deze dag is
heilig, daarom bedroeft u niet. 13 Toen ging al het volk henen om te eten, en
om te drinken, en om delen te zenden, en om grote blijdschap te maken; want zij
hadden de woorden verstaan, die men hun had bekend gemaakt.
Op mijn
tijdsschema 466/453 v. Chr. heb ik het sabbatjaar via een blauwe verticale
tijdsbalk geaccentueerd. Het is het Bijbelboek Nehemia (5:14) dat voor deze
periode de chronologie geeft. Maar ook de Joodse oudheidhistoricus Flavius
Josephus verwijst naar deze periode en bevestigt een en ander chronologisch,
wat de herbouw van de muur van Jeruzalem onder leiding van Nehemia betreft.
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, v.
8. But
now when the Ammonites, and Moabites, and Samaritans, and all that inhabited
Celesyria, heard that the building
went on apace, they took it heinously, and proceeded to lay snares for them,
and to hinder their intentions. They also slew many of the Jews, and sought how
they might destroy Nehemiah himself,
by hiring some of the foreigners to kill him. They also put the Jews in fear,
and disturbed them, and spread abroad rumors, as if many nations were ready to
make an expedition against them, by which means they were harassed, and had
almost left off the building. But none of these things could deter Nehemiah from being diligent about the
work; he only set a number of men about him as a guard to his body, and so
unweariedly persevered therein, and was insensible of any trouble, out of his
desire to perfect this work. And thus did he attentively, and with great forecast,
take care of his own safety; not that he feared death, but of this persuasion,
that if he were dead, the walls for his citizens would never be raised. He also
gave orders that the builders should keep their ranks, and have their armor on
while they were building. Accordingly, the mason had his sword on, as well as
he that brought the materials for building. He also appointed that their
shields should lie very near them; and he placed trumpeters at every five
hundred feet, and charged them, that if their enemies appeared, they should
give notice of it to the people, that they might fight in their armor, and
their enemies might not fall upon them naked. He also went about the compass of
the city by night, being never discouraged, neither about the work itself, nor
about his own diet and sleep, for he made no use of those things for his
pleasure, but out of necessity. And this trouble he underwent for two years and four months; (14) for
in so long a time was the wall built, in the twenty-eighth year of the reign of (Arta)Xerxes,
in the ninth month. Now when the walls were finished, Nehemiah and
the multitude offered sacrifices to God for the building of them, and they
continued in feasting eight days. However, when the nations which dwelt in
Syria heard that the building of the
wall was finished, they had indignation at it. But when Nehemiah saw that
the city was thin of people, he exhorted the priests and the Levites that they
would leave the country, and remove themselves to the city, and there continue;
and he built them houses at his own expenses; and he commanded that part of the
people which were employed in cultivating the land to bring the tithes of their
fruits to Jerusalem, that the priests and Levites having whereof they might
live perpetually, might not leave the Divine worship; who willingly hearkened
to the constitutions of Nehemiah, by which means the city Jerusalem came to be
fuller of people than it was before. So when Nehemiah had done many other
excellent things, and things worthy of commendation, in a glorious manner, he
came to a great age, and then died. He was a man of a good and righteous
disposition, and very ambitious to make his own nation happy; and he hath left
the walls of Jerusalem as an eternal monument for himself. Now this was done in the days of Xerxes.
Het is
interessant het commentaar van de geleerde William Whiston en vertaler van het
Grieks naar het Engels van Josephus te lezen. Er staat in de tekst naar
verwezen met het nummer 14 tussen haakjes:
(14).It may not be very improper to remark here, with what an unusual accuracy Josephus
determines these years of (Arta)Xerxes, in which the walls of Jerusalem
were built, viz. that Nehemiah came
with his commission in the twenty-fifth
of (Arta)Xerxes, that the walls were two years and four months in building,
and that they were finished on the
twenty-eighth of Xerxes, sect. 7, 8. …..
Het
bijgevoegde tijdschema 466/453 v. Chr. laat de aanvang van de geprofeteerde
zeventig jaarweken van de profeet Daniël in het voorjaar van 458 v. Chr. zien.
Daniël
9: 24
Zeventig weken zijn bestemd over uw
volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de
zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige
gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en den profeet te verzegelen,
en om de heiligheid der heiligheden te zalven. 25 Weet dan, en versta: van den uitgang des woords, om te doen
wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken;
de straten, en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. 26 En na die twee en zestig weken zal de
Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn; en een
volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en
zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er
krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen. 27 En hij zal velen het
verbond versterken een week; en in
de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en
over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding
toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste.
Mijn
keuze voor het jaartal 458 v. Chr. wordt uitsluitend door de chronologie
bepaald, die maakt dat er inderdaad negenenzestig jaarweken aan zeven maal
zeven jaar per week of 483 zonnejaren zitten tussen april 458/maart 457 v. Chr.
en 25/26 AD. De zeventigste jaarweek is vandaag nog toekomst en maakt dat er een
tijdskloof zit tussen het einde van de negenenzestigste jaarweek en het begin
van de zeventigste. De duur van de tijdskloof is niet geopenbaard en kan niet
berekend worden.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 395-399, ga ik uitvoerig op de
verschillende gehanteerde berekeningen in. Op het einde van 25/26 AD treed een
jaar later Johannes de Doper op die ik meen met de gezalfde van Daniël
hoofdstuk negen te mogen identificeren. Het optreden van Johannes de Doper ging
vooraf aan het openbaar worden van Jezus Christus van Nazareth als de Gezalfde
of Messias. In oktober 27 AD proclameerde de Heer Jezus Christus bij zijn
voorlezen uit de Bijbelrol van Jesaja in de synagoge te Nazareth het ‘aangename
jaar des HEEREN’, bij de aanvang van het dertigste jubeljaar.
Een
alternatief jaartal dat door Bijbelvorsers gehanteerd wordt is het twintigste regeringsjaar
van Artaxerxes I wanneer Nehemia (2:1) in dat jaar 445 v. Chr. de toelating
kreeg naar Jeruzalem op te trekken. Ik wil mijn lezers het
onderzoek van wijlen Rev. Clarence Larkin (1850/1924), die vanaf het jaartal
445 v. Chr. rekende, niet weerhouden. Larkin ging er van uit dat de zeventig
jaarweken gebaseerd waren op jaren van 360 dagen, die hij als profetische jaren
aanduidde. Dit is niet onlogisch wanneer we bedenken dat het laatste Bijbelboek
Openbaring een zevenjarige eindtijdperiode hanteert met twee perioden van 1260
dagen en/of 42 maanden, wat 360 dagen per jaar uitmaakt. De zeventigste
jaarweek kent hier haar vervulling. In het tijds-dal tussen de negenenzestigste
en de zeventigste jaarweek zit de huidige periode (sinds 30 AD) van de Ekklesia
en de bedeling van de genadetijd. Hierna de berekening van Rev. Clarence Larkin
(Dispensational Truth, 1918) van bijna honderd jaar geleden nu:
“According to
ordinary chronology, the 475 years form BC 445 t AD 30 are Solar years of 365
years each. Now counting the years from BC 445 to AD 30 inclusively, we have
476 solar years. Multiplying these 476 years by 365 (the number of days in a
solar year) we have 173.740 days, to which add 119 days for leap years, and we
have 173.859 days. Add to these 20 days inclusive from March 14 to April 2, and
we have 173.879 days. Divide 173.879 by 360 (the number of days in a
prophetical year) and we have 483 years all to one day, the exact number of
days (483 in 69 weeks, each day standing for a year. Could there be anything
more conclusive that Daniel’s 69 weeks ran out on April 2, AD 30, the day that
Jesus rode in triumph into the city of Jerusalem”.
Tijdschema
452/439 v. Chr.
Het
bijgevoegde tijdschema toont met een lichtblauwe tijdsbalk het tweede en het
derde sabbatjaar in de nieuwe jubeljaarcyclus. Daaronder merkt men een
donkerblauwe tijdsbalk met de zeventig jaarweken van de profeet Daniël die een
aanvang namen in het zevende regeringsjaar van de Pers Artaxerxes I in 458 v.
Chr. Het is een tijdsbalk die ons naar het optreden van Johannes de Doper in 26
AD zal loodsen.
In het
twintigste regeringsjaar van de Perzische koning Artaxerxes I in april
445/maart 444 v. Chr. kreeg de Jood Nehemia, die een dienaar van Artaxerxes
was, de toelating van de koning om de muren van Jeruzalem te herbouwen.
Nehemia 2:1 In de maand Nisan, in het twintigste jaar van koning
Artachsasta, toen er wijn voor hem gereed stond, hief ik de wijn op en
reikte die de koning toe. Nu was ik nooit treurig geweest in zijn
tegenwoordigheid. 2 De koning zeide tot mij: Waarom staat uw gezicht zo somber,
hoewel gij niet ziek zijt? Dit kan niet anders dan hartzeer zijn. Toen werd ik
ten zeerste bevreesd, 3 en zeide tot de koning: De koning leve in eeuwigheid!
Hoe zou mijn gezicht niet somber staan, daar de stad, de plaats waar de graven
mijner vaderen zijn, verwoest is en haar poorten door vuur verteerd zijn? 4 En de koning zeide tot mij: Wat is dan uw
verzoek? Toen bad ik tot de God des hemels. 5 En ik zeide tot de koning:
Dat gij, indien het de koning goeddunkt en indien uw knecht u welgevallig is, mij zendt naar Juda, naar de stad waar
de graven mijner vaderen zijn, om haar
te herbouwen. 6 De koning zeide tot mij, terwijl zijn gemalin naast hem
zat: Hoelang zal uw reis duren, en wanneer zult gij terugkeren? En de koning
stemde erin toe mij te zenden; en ik gaf hem een bepaalde tijd op. 7 En ik
zeide tot de koning: Indien het de koning goeddunkt, laat men mij brieven geven
voor de landvoogden van het gebied over de Rivier, dat zij mij laten
doortrekken, totdat ik in Juda kom; 8 ook een brief aan Asaf, de houtvester des
koning ‘s, dat hij mij hout geve om de poorten van de burcht die bij de tempel
behoort, van zolders te voorzien, en voor de muur van de stad en voor het huis,
waar ik mijn intrek nemen zal. En de koning gaf ze mij, daar de goede hand van
mijn God over mij was. 9 Ik kwam bij de landvoogden van het gebied over de
Rivier en gaf hun de brieven van de koning. Ook had de koning legeroversten en
ruiters met mij meegezonden…
Nehemia
5:14 Ook hebben van de dag af, dat koning Artachsasta
mij (=Nehemia) aanstelde tot landvoogd
over het land Juda, van zijn twintigste tot zijn tweeëndertigste
regeringsjaar, twaalf jaar lang, noch ik, noch mijn broeders het brood van een
landvoogd gegeten.
Tijdschema
438/425 v. Chr.
Het
bijgevoegde tijdschema toont het vierde en het vijfde sabbatjaar in de cyclus
naar het eenentwintigste jubeljaar.
We
geven vooral aandacht aan de jaren van de regeerperiode van Artaxerxes die we
van de Ptolemeüs-canon hebben overgenomen en die aansluit bij de sabbatjaar- en
jubeljaartelling volgens de geleerde William Whiston. Met een blauwe verticale
balk is het sabbatjaar van april 436/maart 435 v. Chr. extra gemarkeerd.
Het is
naar het houden van het sabbatjaargebod tijdens de herbouw van de muren van
Jeruzalem dat het Bijbelboek Nehemia verwijst. Ook de oudheidhistoricus Flavius
Josephus verwijst in zijn werk ‘Joodse Oudheden’ naar deze periode wanneer de
muur van Jeruzalem door de teruggekeerde ballingen onder leiding van Nehemia,
gebouwd werd. Hierna eerst het commentaar van William Whiston op dit historisch
gedeelte van Josephus gevolgd door het relevante gedeelte:
(14).It may not be very improper to remark here, with what
an unusual accuracy Josephus determines these years of Xerxes, in which the walls of Jerusalem were built, viz. that Nehemiah came with his commission in the twenty-fifth of Xerxes, that the
walls were two years and four months in building, and that they were finished
on the twenty-eighth of Xerxes,
sect. 7, 8. It may also be remarked further, that Josephus hardly ever mentions
more than one infallible astronomical character, I mean an eclipse of the moon,
and this a little before the death of Herod the Great, Antiq. B. XVII. ch. 6.
sect. 4. Now on these two chronological characters in great measure depend some
of the most important points belonging to Christianity, viz. the explication of
Daniel's seventy weeks, and the duration of our Savior's ministry, and the time
of his death, in correspondence to those seventy weeks. See the Supplement to
the Lit. Accorap. of Proph. p. 72.
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, v.8
8. But now when the Ammonites, and Moabites, and
Samaritans, and all that inhabited Celesyria, heard that the building went on apace, they took it heinously, and proceeded
to lay snares for them, and to hinder their intentions. They also slew many of
the Jews, and sought how they might destroy Nehemiah himself, by hiring some of
the foreigners to kill him. They also put the Jews in fear, and disturbed them,
and spread abroad rumors, as if many nations were ready to make an expedition
against them, by which means they were harassed, and had almost left off the
building. But none of these things could deter Nehemiah from being diligent about the work; he only set a number
of men about him as a guard to his body, and so unweariedly persevered therein,
and was insensible of any trouble, out of his desire to perfect this work. And
thus did he attentively, and with great forecast, take care of his own safety;
not that he feared death, but of this persuasion, that if he were dead, the
walls for his citizens would never be raised. He also gave orders that the
builders should keep their ranks, and have their armor on while they were
building. Accordingly, the mason had his sword on, as well as he that brought
the materials for building. He also appointed that their shields should lie
very near them; and he placed trumpeters at every five hundred feet, and
charged them, that if their enemies appeared, they should give notice of it to
the people, that they might fight in their armor, and their enemies might not
fall upon them naked. He also went about the compass of the city by night,
being never discouraged, neither about the work itself, nor about his own diet
and sleep, for he made no use of those things for his pleasure, but out of
necessity. And this trouble he underwent for two years and four months; (14) for in so long a time was the wall built, in the twenty-eighth year of the reign of
Xerxes, in the ninth month. Now when the walls were finished, Nehemiah and
the multitude offered sacrifices to God for the building of them, and they
continued in feasting eight days. However, when the nations which dwelt in
Syria heard that the building of the wall was finished, they had indignation at
it. But when Nehemiah saw that the city was thin of people, he exhorted the
priests and the Levites that they would leave the country, and remove
themselves to the city, and there continue; and he built them houses at his own
expenses; and he commanded that part of the people which were employed in
cultivating the land to bring the tithes of their fruits to Jerusalem, that the
priests and Levites having whereof they might live perpetually, might not leave
the Divine worship; who willingly hearkened to the constitutions of Nehemiah,
by which means the city Jerusalem came to be fuller of people than it was
before. So when Nehemiah had done many other excellent things, and things
worthy of commendation, in a glorious manner, he came to a great age, and then
died. He was a man of a good and righteous disposition, and very ambitious to
make his own nation happy; and he hath left the walls of Jerusalem as an
eternal monument for himself. Now this was done in the days of Xerxes.
Tijdschema
424/411 v. Chr.
Het
bijgevoegde tijdschema toont het zesde en het zevende sabbatjaar gevolgd door
het eenentwintigste jubeljaar.
In de
maand december van het jaar 424 v. Chr. zien we het einde van de regeerperiode
van Artaxerxes I. De Perzische koning waaronder Nehemia optrad en de muren van
de stad Jeruzalem opbouwde.
De
Bijbel zwijgt over een eventueel in acht nemen van het jubeljaargebod door de
teruggekeerde Joden onder Nehemia. We mogen echter aannemen dat ditmaal het
jubeljaargebod gehouden werd.
Hierna
een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
Zijn
lange regeerperiode van vijfendertig jaar werd gekenmerkt door de vele
veldtochten die hij tegen de buurlanden ondernam. Deze gebeurtenissen vinden we
jaar na jaar in de Eponiemlijsten vermeld. Van de slag bij Karkar tegen een
coalitie van Klein-Aziatische vorsten is bovendien een stele bewaard gebleven. Hierna
volgt het gedeelte van de stele dat betrekking op Achab van het tienstammenrijk
heeft:
De
Assyriërs claimen in de slag bij Karkar tegen onder andere Achab van Israël
gestreden te hebben. Twaalf jaar later in 841 v. Chr. vermeldt Salmaneser III schatting
ontvangen te hebben van Jehu van de dynastie van Omri van Israël.
De slag bij Karkar wordt vandaag
door de Assyriologie in het jaar 853 v.
Chr. geplaatst. Zij arriveren op de tijdsbalk bij dit jaartaldoor vanaf hun ankerpunt de zonsverduistering over Nineveh van juni 763 v.
Chr., negentig jaar terug te tellen. De zonsverduistering over Nineveh staat
genoteerd in het tiende regeringsjaar van Assur Dan ten tijde van het eponiem
van Bur Sagale. Een eponiem zou een Assyrisch ambtenaar geweest
zijn naar wie een bepaald jaar genoemd werd met in de lijst voor dat jaar een
vermelding naar een belangrijke gebeurtenis zoals bijvoorbeeld een veldtocht,
een pestziekte, het eerste regeringsjaar van een Assyrische koning, een zonsverduistering
enz.
De Eponiemlijsten vermelden per
eponiem negentig namen tussen de zonsverduistering en de slag bij Karkar in het
zesde jaar van Salmaneser III. Men gaat er hier echter vanuit dat er geen namen
van koningen of gebeurtenissen in de Eponiemlijsten ontbreken. Ik meen echter
in mijn boek ‘De Assyriologie herzien,
2012, isbn 978 16 1627 424 5’ aangetoond te hebben dat meerdere namen van
koningen van Assyrië voor een of andere reden uit de koningslijsten verwijderd
werden. Het chronologische gebruik van de eponiemlijsten door de Assyriologie
is aldus onbetrouwbaar, tenzij bevestigd door andere bronnen.
De wetenschap Assyriologie heeft nochtans
zoveel gezag dat men in de twintigste eeuw de Bijbelse chronologie van de
koningen van Israël aan de Assyrische koningslijst en haar datering aangepast
heeft. Menig Bijbelvorser werd door het wetenschappelijk gezag van de
Assyriologie in verlegenheid gebracht totdat Thiele kwam. De geleerde Edwin
R. Thiele (1895/1986) dokterde in de twintigste eeuw een nieuwe chronologie
van de koningen van Israël en Juda uit, die in lijn met de Assyriologie
gebracht werd. Zijn werk “The Mysterious
Numbers of the Hebrew Kings” wordt tegenwoordig algemeen beschouwd als de
definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig Bijbels atlas en
naslagwerk terug.
Thiele
verkorte de regeringsduur van bepaalde koningen van Juda en Israël om deze te
laten passen in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige
regeerperioden van Israëlitische koningen verdedigde hij de zogenaamde ‘dual
dating’ en paste het enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet
duidelijk over is.
In de
chronologische constructie van Thiele wordt de slag bij Karkar in het laatste regeringsjaar van Achab geplaatst
en Jehu’ s eerste regeringsjaar, twaalf jaar later. De aangereikte jaartallen door
de Assyriologie: 853 v. Chr. en 841 v. Chr. werden voor Thiele zogenaamde
sleuteljaren op de tijdsbalk vanwaar hij de koningen van Israël naar voor en
naar achter in de tijd rangschikte. Het resultaat was onder andere dat de
scheuring van het Verenigd Koninkrijk van Israël bij de dood van Salomo nu in het
jaar 931/930 v. Chr. gedateerd wordt. Daar waar men voorheen het jaartal 975 v.
Chr. hanteerde. Een jaartal dat men in studiebijbels van voor de publicatie van
Thiele ’s werk tegenkomt. Een verschil van zo maar even vierenveertig jaar?
Wanneer men bijvoorbeeld vandaag de
exodus foutief rond circa 1445 v. Chr. dateert is dit een gevolg van het
voor waar houden van de chronologische fabricatie van Thiele.
Een oefening die Thiele moest uitvoeren was het linken
van de regeerperiode van koning Achab van het tienstammenrijk aan het verkregen
jaartal voor de slag bij Karkar in 853 v. Chr. De regeerperiode van Achab
corrigeerde hij naar de jaren 874/853 v. Chr. Thiele liet Achab aan de strijd
bij Karkar deelnemen in zijn laatste regeringsjaar, hetzelfde jaar dat hij aan
zijn einde kwam in de slag bij Ramoth Gilead tegen Aram. Dezelfde Arameeërs met
wie Achab volgens de Karkar-stele in datzelfde jaar in bondgenootschap tegen de
Assyriërs te Karkar streed? Dezelfde Arameeërs met wie Achab voor het grootste
gedeelte van zijn regeerperiode in oorlog was? Indien Achab aan de slag bij
Karkar heeft deelgenomen, want de Bijbel zwijgt over dit wapenfeit, dan is het
toch de logica zelve dat hij dit deed ten tijde van het drie jaren-bestand (1
Koningen 22:1) tussen Israël en Aram (zie TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 243-249), dat er ooit bestond tussen Aram en Israël.
Koning Achab van Israël was één van de antagonisten van Salmaneser
III tijdens de slag bij Karkar en heeft een
Bijbels-historisch verifieerbare regeerperiode van 909 v. Chr. tot 888 v. Chr.
In mijn boek Kronieken van de koningen
van Israël, 2017, heb ik de koningen van Israël en Juda op de tijdsbalk
chronologisch geschikt binnen het raamwerk van de historische Bijbelse sabbat-
en jubeljaren.
In mijn boeken ‘De Assyriologie herzien, 2015’ en
‘Kronieken van de koningen van Israël, 2017’ heb ik de Assyrische
chronologische gegevens met de Bijbelse ankerpunten verbonden en aldus een
nieuwe chronologie voor de koningen van Assyrië uitgewerkt. Salmaneser III
krijgt nu op de tijdsbalk een regeerperiode van 895 tot 860 v. Chr.
De historische Boeken van de Bijbel zijn overigens
veel beter geplaatst om een chronologische reconstructie van de buurvolken van
het oude Israël te maken. De Bijbel levert een raamwerk van chronologie van
koning Salomo af tot de wegvoering in Babylonische ballingschap in 586 v. Chr.
De regeerperiode van de Bijbelse koningen Jojakim, Jojachin en Zedekia, de
laatste koningen van Juda, zijn bovendien in de Bijbel verankerd met de
regeerperiode van de Babylonische vorst Nebukadnezar wiens regeerperiode door
middel van vermeldingen van twee zonsverduisteringen op bewaard gebleven
tabletten absoluut vastligt. Zie het artikel van 31.10.2016 op dit blog: het jaartal van de vernietiging van de
Tempel van Salomo door de Babyloniërs. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1477868400&stopdatum=1478473200
De regeerperioden van de koningen van het
tienstammenrijk zijn verankerd met de koningen van Juda. Men kan dus vrij
nauwkeurig een betrouwbare chronologie van de koningen van Juda en Israël op de
tijdsbalk uitwerken die tot 1000 v. Chr. loopt. Een geschiedschrijving
overigens die uitvoeriger gedetailleerd is dan de summiere eponiemvermeldingen
over de koningen van Assyrië. Dat men deze historische bron die de Bijbel is
niet als chronologisch ankerpunt gebruikt, heeft te maken met het feit dat men
de Bijbel uitsluitend als een godsdienstig boek wil zien. Alsof de bewaard
gebleven Assyrische annalen vrij van religie zouden zijn?
Jozua 24:15 Doch zo het kwaad is in uw ogen den HEERE
te dienen, kiest u heden, wien gij
dienen zult; hetzij de goden, welke uw vaders, die aan de andere zijde der
rivier waren, gediend hebben, of de goden der Amorieten, in welker land gij
woont; maar aangaande mij, en mijn huis,
wij zullen den HEERE dienen!
Het zesde regeringsjaar van
Salmaneser III met de slagbij Karkar wordt in de revisie het jaar
april 889/maart 888 v. Chr. wat op
de tijdsbalk gelijk loopt met het eenentwintigste regeringsjaar van
Achab. De
historische werkelijkheid is dat Achab aan de slag bij Karkar tegen de
Assyriërs deelnam in coalitie met Aram/Damascus, in de periode van de drie jaar
rust tussen beide landen zoals beschreven in:
1 Koningen 22:1Nadat men drie jaar stilgezeten had, zonder
oorlog tussen Aram en Israël, 2 gebeurde het in het derde jaar….
Een jaar later zou er opnieuw
oorlog met Aram zijn. Een slag om het bezit van Ramoth-Gilead dat Achab ditmaal
geallieerd met Josafat/Juda uitvocht en waar hij smadelijk aan zijn einde kwam.
Een anomalie
in de constructie van Thiele is dat Jehu van het huis van Omri (tienstammenrijk)
schatting aan Salmaneser III overhandigd in diens eerste regeringsjaar. Het
jaar dat Jehu de dynastie van Omri al uitgeroeid had en als generaal de kroon
in bezit genomen. De Assyrische inscriptie verwijst echter naar Jehu van het
huis of dynastie van Omri?
Deze
anomalie wordt opgelost door het correct verankeren van de regeerperiode van
Salmaneser III met de chronologische gegevens van koning Achab van Israël. Het
tijdstip van het betalen van de schatting door generaal Jehu van het huis van
Omri aan Salmaneser III valt nu in het jaar 877/876 v. Chr. wat op de tijdsbalk
twee jaar oplevert vooraleer generaal Jehu overgaat tot het uitroeien van de
dynastie van Omri door het doden van koning Joram.
De Assyrische vermelding dat Jehu
van ‘het huis van Omri’ was klopt dus. In de constructie van Thiele is Jehu al
koning en blijken de Assyriërs schijnbaar niet op de hoogte van wie hen
schatting brengt, wat absurd is.
Van het betalen van schatting
door Jehu is een Assyrische overwinningsobelisk bewaard. Deze zwarte obelisk
bevindt zich in het British Museum te Londen en toont Jehu die letterlijk op
zijn knieën en gezicht voor Salmaneser III ligt.
Conclusie: mijn revisie van de chronologie van de Assyrische
koningslijst en in het bijzonder de regeerperiode van Salmaneser III blijkt te
kloppen. Het zesde regeringsjaar van Salmaneser III hoort op de tijdsbalk
thuis in de periode van wapenstilstand tussen Israël en Aram: zijnde de
jaren 891/888 v. Chr. Het achttiende regeringsjaar van Salmaneser III wanneer
deze schatting van Jehu van het huis van Omri ontvangt is nu 877/876 v. Chr. en
geschiedt voor de uitroeiing van de dynastie van Omri door generaal Jehu in 875
v. Chr.
Ik was ooit in Londen voor een dag-bezoek aan het British Museum. Het was
de tijd voor de smartphone en had mijn beste camera meegenomen om een en ander
van Assyrische en Egyptische artefacten te kunnen vereeuwigen. Tot mijn
verrassing was de ruimte waar de zwarte obelisk opgesteld staat voor het
publiek die dag afgesloten. Ik had mijn hoofd tussen de zeilen aan de ingang
van de expositieruimte gestoken en begreep dat men nog niet met de geplande
werkzaamheden begonnen was. Ik klampte daarop de supervisor aan en verzocht hem
vriendelijk of ik toch even de ruimte mocht betreden, ik was tenslotte helemaal
uit het verre Belgium gekomen om de zwarte obelisk van Salmaneser III te
bewonderen. Heel dankbaar was ik toen ik de toelating kreeg om alleen de ruimte
te betreden. Ik had de zaal helemaal alleen voor mezelf en kon naar hartenlust
een filmrolletje aan Assyrië besteden.
Het resultaat op de tijdsbalk met de verankering van
de regeerperiode van Salmaneser III met koning Achab en generaal Jehu van het
tienstammenrijk is dat zijn laatste regeringsjaar in 860 v. Chr. valt. Niet
toevallig trof toen in oktober van het jaar 860 v. Chr. een
meganatuurcatastrofe de oude wereld.
Een meganatuurcatastrofe van
kosmische oorsprong die volgens de theorie van een cyclus van catastrofes die
sinds de Grote Vloed planeet aarde teisterden, aan de basis ligt van het
vertrek van Dido uit Tyrus op weg naar een nieuwe vestigingsplaats. Tot die bevinding kom ik door de
betreffende chronologische gegevens van Flavius Josephus te verankeren met mijn
revisie van de koningen van Israël en Juda. Flavius Josephus (Against Apion
Book I, 17) schrijft dat er een
tijdsduur van 143 jaar en acht maanden zit tussen het vierde regeringsjaar
van Salomo, met het begin van de bouw van de tempel, dat gelijk is aan het
twaalfde jaar van de Feniciër Hiram en dat het vanaf deze datum 143 jaar en
acht maanden zijn tot het zevende
regeringsjaar van de Feniciër Pygmalion en de bouw van Carthago. Het vierde
regeringsjaar van Salomo was, op basis van William Whiston, een sabbatjaar
gevolgd door een jubeljaar. Deze constructie levert het jaar 860 v. Chr. op
voor de wereldwijde meganatuurcatastrofe.
De catastrofetheorie had mijn aandacht in TIJD en
TIJDEN, 2016, blz. 157 -163, 169-175, 193 en 331-338. Het is de studie van Donald
W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer met hun boek ‘The long day of Joshua and six other
catastrophes, 1973, chapter VI’, dat ik onderzocht en toepaste in mijn
reconstructie van de geschiedenis van de oudheid.
Het mega-natuurcatastrofejaar van 860 v. Chr. in
Salmaneser ’s laatste regeringsjaar geeft een verklaring voor de oproer in
Assyrië die er genoteerd staat voor zijn laatste vier regeringsjaren. Ik kan me
voorstellen dat de meganatuurcatastrofe die volgens de studie van Patten
&Co van kosmische oorsprong was, voor de bijgelovige Assyriërs een teken
aan de wand was dat Salmaneser III in ongenade bij de goden gevallen was. De eponiemlijst
met betrekking tot Salmaneser ’s regeerperiode heeft voor de laatste vier jaar
tijdens het eponiem van Dayan-A¹¹ur, A¹¹ur-bunaya-usur, Yahalu enBêl-bunaya de laconieke
vermelding: opstand (De Assyriologie herzien, 2015, blz. 45-46). De rebellie die tijdens deze periode uitbrak zou nog
enkele jaren onder Salmaneser ’s opvolger: Shamsi Adad V, aanhouden. De oorzaak
waren volgens de herziening van de Assyrische chronologie, de tekenen aan de
kosmische hemel.
In het vervolg van de nieuwe serie afleveringen over
de koningen van Assyrië in relatie tot de koningen van Israël en Juda, zal ik
aantonen dat de genoteerde zonsverduistering over Nineveh in 763 v. Chr. aan de
hand van de cyclus van rampen die met intervallen tijdens de achtste eeuw v.
Chr. planeet aarde teisterden, opnieuw gedateerd kan worden. Een serie meganatuurcatastrofes
ligt aan de basis voor het ontbreken van naar schatting vijfenzestig jaar
kroniekschrijven in Assyrië.
De belangrijkste meganatuurcatastrofe van kosmische
oorsprong die de Bijbel voor de achtste eeuw voor Christus vermeldt vinden we
bij de profeet Jesaja in hoofdstuk 38:1-8 vermeldt. In het veertiende
regeringsjaar van koning Hizkia van Juda ging de schaduw van de zon tien voet
op de zonnewijzer van Achaz terug. Ook in ‘The Legends of the
Jews’ gecompileerd door Louis Ginzberg, wordt het fenomeen over de zon vermeldt:
“Furthermore, the day of Hezekiah's recovery was marked by the great miracle
that the sun shone ten hours longer than its wonted time”.
Het is mijn overtuiging dat de gebeurtenissen in het
veertiende regeringsjaar van Hizkia bepalend waren dat de aarde toen van een
jaar van 360 dagen naar een jaar van 365,25 dagen ging. Het mechanisme dat
hiervoor verantwoordelijk was, was vermoedelijk een planetaire interactie. Het
is de verdienste van Dr. Immanuël Velikovsky dat deze onderzoeker als eerste onderzoeker
dit Bijbelbericht als historisch correct beschouwde en in zijn werken aantoont
dat dit kosmisch fenomeen ook door andere oude beschavingen genoteerd werd.
Een conclusie die vele revisionistische onderzoekers
echter niet maken is dat wanneer de vermelde historische gebeurtenis van het
teruggaan van de zon zoals vermeld door de profeet Jesaja een feit is, men geen
correcte zonsverduisteringen voorbij het jaar 709 v. Chr. in de tijd kan
uitvoeren! Het orthodoxe ankerpunt met de zonsverduistering berekend in 763 v.
Chr. wordt hiermee op losse schroeven gezet.
Naar mijn weten is er maar één onderzoeker geweest die
op het feit van de kosmische catastrofe in het veertiende regeringsjaar van
Hizkia wees en het gevolg voor het berekenen van exacte zonsverduisteringen
voorbij dit jaar, en dat was de Duitstalige Zwitser de heer Christoph Marx (1931-2016). Zijn
opmerking werd gepubliceerd in het Amerikaanse magazine ‘Ancient History and
Catastrophism’ in juni 1980 maar kreeg geen bijval en niemand maakte naar mijn
weten, daarna gebruik van zijn bevinding. De Assyriologie blijkt in de geesten
van sommige onderzoekers nog een heiliger koe dan de Egyptologie te zijn.
De vermelding van een zonsverduistering in het eponiem
van Bur Sagale in het tiende regeringsjaar van Assur Dan hoort gereviseerd op
de tijdsbalk thuis in 800 v. Chr. Het is een bijzonder jaar dat we met de
Bijbel kunnen reconstrueren als het jaar van ‘de aardbeving van Amos’.
Amos 8:9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de
Heere HEERE, dat Ik de zon op den middag
zal doen ondergaan, en het land bij lichten dage verduisteren. 10 En Ik zal
uw feesten in rouw, en al uw liederen in weeklage veranderen, en op alle lenden
een zak, en op alle hoofd kaalheid brengen; en Ik zal het land stellen in rouw,
als er is over een enigen zoon, en deszelfs einde als een bitteren dag.
(Statenvertaling)
Zie mijn uitgave: De zonaanbidder, 2016, blz. 7-12 en
TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 331-337.
In nog te volgen afleveringen op dit blog zal ik
aantonen dat de herziening van de chronologie van de koningen van Assyrië op de
tijdsbalk in de achtste eeuw v. Chr. ruimte geeft tot het invullen van
ontbrekende namen in de Assyrische koningslijsten. Een voorbeeld is de koning
van Assyrië die zich op de doemprediking van de Hebreeuwse profeet Jona tot de
God van Israël keerde voor uitkomst. Zie het artikel op dit blog: De moeder van
alle verwoestingen van 17.11.2017, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1510527600&stopdatum=1511132400
Met de
aflevering van deze week behandelen we de Bijbelse chronologie vanaf het jaar
van de Exodus tot aan het jaar dat de Tempel van Salomo te Jeruzalem afgewerkt
was, en sluiten hier de eerste drieduizend jaar Bijbelse geschiedenis sinds
Genesis af. Het is een artikelenreeks die we op dit blog met de aflevering van 27.06.2016 begonnen. Het startjaar was
de Genesis van de mens met 1656 jaar later het jaar van de Grote Vloed, dat ik
in het jaar 2341/2340 v. Chr. dateerde en dit op basis van het chronologisch
werken met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren (volgens de rekenwijze van William
Whiston) in verbinding met de geslachtsregisters van het Bijbelboek Genesis.
Het boek van Dr. Werner Papke aan: Die
Sterne von Babylon, 1989, Die geheime Botschaft des Gilgamesch nach 4000 Jahren
entschlüsselt bezorgde mij een
kruispeiling op de tijdsbalk. De auteur berekende namelijk de astronomische
datum van de Babylonische versie van de zondvloed. Tot mijn verrassing kwam in
zijn studie telkens weer het jaar 2340
v. Chr. tevoorschijn, voor het gebeuren. Het is hetzelfde jaartal waar ik bij
arriveerde in mijn studie: TIJD en
TIJDEN, 2015, op basis van de sabbat- en jubeljaartelling op de wijze van
tellen volgens William Whiston en vervolgens via de juiste verbinding met het
tijdstip van de roeping van Abraham, voorafgegaan met de
Genesisgeslachtsregisters van de aartsvaders.
De
aflevering van 04.07.2016 op dit
blog vervolgde met de chronologie van Nimrod tot Abram/Abraham. Vervolgens
gingen we op 01.09.2016 verder met
de geschiedenis van Abraham en Izaak. Met de aflevering van 08.12.2016 arriveerden we op de
tijdsbalk bij Jakob en eindigden bij de trek naar Egypte als een gevolg van de
wereldwijde hongersnood. Tweehonderdvijftien jaar later vond de exodus in april
1483 v. Chr. plaats. Met de aflevering van 03.04.2017
sloten we op onze reis in de tijd chronologisch af bij de Exodus van de Israëlieten
uit Egypte, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2980096
De
Bijbel leert dat in het vierde regeringsjaar van Salomo de bouw aan de Tempel
te Jeruzalem van start ging, en dat er sinds de Exodus 480 jaar verstreken
waren.
1
Koningen 6:1 Het geschiedde nu in het vierhonderd
en tachtigste jaar, na den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk van Salomo over Israël, in de maand Ziv
(deze is de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde.
38 En
in het elfde jaar, in de maand Bul,
welke is de achtste maand, was dit huis volmaakt, naar al zijn stukken en naar
al zijn behoren; alzo heeft hij zeven jaren daaraan gebouwd. (Statenvertaling)
Aangezien
ik de Bijbel als historisch correct hanteer, staat de beschreven tijdsspanne in
1 Koningen 6:1 van 480 jaar voor mij
als historisch verifieerbaar vast en niet ter discussie. De dertig jubeljaren
die er zich bevinden tussen de inname van het Beloofde Land Kanaän en het
openbaar worden van Jezus Christus in 27 AD passen chronologisch nauwkeurig in
de beschreven historische gebeurtenissen.
Ook de
chronoloog Panin aan wie ik eerder al aandacht gaf gaat uit van een historische
periode van 480 jaar (1 Koningen 6:1). De constructie die Panin levert is boeiend
ter algemene studie van de Bijbelse chronologie. Hij toont bijvoorbeeld duidelijk
aan dat de chronologie van de Richteren aan de hand van de verlopen tijdschijf
van driehonderd jaar ten tijde van de richter Jefta bepaald dient te worden en
de overige richteren via dit ankerpunt op de tijdsbalk gerangschikt. Ook de
geboorte van Abram/Abraham volgend in het 130ste jaar van Terah
verdedigt Panin via gedegen Bijbelstudie glansrijk. Zijn enige navigatiepunt op
de tijdsbalk echter (en dat is een zwakte) is het begin van Adam in het
Bijbelboek Genesis van waaraf hij via de aartsvaders een Anno Mundi
jaarrekening opbouwt. De link met de westerse tijdrekening wordt pas bij het
vijftiende regeringsjaar van Keizer Tiberius gemaakt met het optreden van
Johannes de Doper en de doop van Jezus Christus. De kruisdood van Jezus Christus
en Zijn Opstanding en Hemelvaart plaatst Panin op de tijdsbalk in Anno Mundi
4032 wat volgens zijn berekening gelijk valt met het jaar 30 AD.
Ik was
onder de indruk van het ontzag dat Panin had voor het Woord van God. De man was
op veel gebied waaronder wiskunde een autodidact. Zijn enig
navigatiepunt op de tijdsbalk bij het begin van zijn oefening echter met als
eindpunt het jaar 30 AD en de vermeende juistheid van zijn constructie wat
jaartallen en regeerperioden betreft rechtvaardigde hij door gebruik van een
Bijbelse getallensymboliek via zeven- en elfvouden. Zijn boek sluit
dienaangaande af met een hoofdstuk getiteld: The Numeric Phenomena.
Het
zijn de historische jubeljaren die de sleutel tot het uittekenen van de tijdschijf
van 480 jaar op de tijdsbalk zijn. Van het eerste jubeljaar af in 1395/1394 v.
Chr. tellen we zeven maal zeven jaar terug ter berekening van het jaar van de
intocht in Kanaän o.l.v. Jozua zijnde april 1443 v. Chr. Veertig jaar daarvoor
in april 1483 v. Chr. vond de Exodus plaats, met vijftig dagen later het geven
van de Tien Woorden aan Mozes. Vanaf de Wet tot aan de belofte aan Abraham zijn
het 430 jaar verder de tijd in en maken we de verbinding met de jaartallen die
het Bijbelboek Genesis geeft. Vanaf het verkregen jaartal voor de exodus: 1483
v. Chr. rekenen we 480 jaar tot het vierde regeringsjaar van Salomo en het
begin van de bouw aan de Tempel te Jeruzalem in 1003 v. Chr. Zeven jaar later
in 996 v. Chr. was de Tempel klaar en blijken er drieduizend jaar sinds Genesis
verlopen te zijn. In TIJD en TIJDEN,
2015, appendix 5, heb ik de anno mundi jaartelling uitgewerkt.
Het
resultaat is het jaartal anno mundi 3000 voor het afwerken van de Tempel en het
wonen van de heerlijkheid des HEEREN in het Heilige der heiligen.
1 Koningen 8:10 En het geschiedde, als de priesters uit het heilige
uitgingen, dat een wolk het huis des
HEEREN vervulde. 11 En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de
wolk; want de heerlijkheid des HEEREN
had het huis des HEEREN vervuld. 12 Toen zeide Salomo: De HEERE heeft gezegd,
dat Hij in donkerheid zou wonen.
Mijn
vraag is nu: had het Messiaanse Vrederijk toen een aanvang kunnen nemen? We
weten dat het met Salomo anders gelopen is. In mijn aflevering over het negende
jubeljaar van 11.08.2017 op dit blog
heb ik aandacht aan de geestelijke teleurgang van Salomo gegeven. Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1502056800&stopdatum=1502661600
In het
najaar van 1007 v. Chr. nam Salomo bij de dood van zijn vader David twaalf jaar
jong (1 Koningen 3:7) zijnde de kroon van David over. In zijn vierde
regeringsjaar zou Salomo met zijn zestien jaar aan de bouw van de Tempel te
Jeruzalem beginnen. Voor Salomo waren dit volgens de Bijbel jaren van
geestelijke en materiele voorspoed. Hoewel er al zich donkere wolken aan zijn
geestelijk firmament aftekenden. Hij ging namelijk een verbond aan met de farao
van Egypte door diens dochter tot vrouw te nemen. Het derde hoofdstuk van het
Bijbelboek 1 Koningen verhaalt onder andere deze geschiedenis.
1
Koningen 3:1 En
Salomo verzwagerde zich met Farao, den koning van Egypte; en nam de dochter van
Farao, en bracht ze in de stad Davids totdat
hij voleind zou hebben het bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN, en den muur van Jeruzalem rondom. 2 Alleenlijk
offerde het volk op de hoogten, want geen huis was den Naam des HEEREN gebouwd,
tot die dagen toe. 3 En Salomo had den
HEERE lief, wandelende in de inzettingen van zijn vader David; alleenlijk
offerde hij en rookte op de hoogten. 4 En de koning ging naar Gibeon, om aldaar
te offeren, omdat die hoogte groot was; duizend brandofferen offerde Salomo op
dat altaar. 5 Te Gibeon verscheen de HEERE aan Salomo in een droom des nachts
en God zeide: Begeer wat Ik u geven zal. 6 En Salomo zeide: Gij hebt aan Uw
knecht David, mijn vader, grote weldadigheid gedaan, gelijk als hij voor Uw
aangezicht gewandeld heeft, in waarheid, en in gerechtigheid, en in oprechtheid
des harten met U; en Gij hebt hem deze grote weldadigheid gehouden, dat Gij hem
gegeven hebt een zoon, zittende op zijn troon, als te dezen dage. 7 Nu dan,
HEERE, mijn God! Gij hebt Uw knecht koning gemaakt in de plaats van mijn vader
David; en ik ben een klein jongeling,
ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. 8 En Uw knecht is in het midden van
Uw volk, dat Gij verkoren hebt, een groot volk, hetwelk niet kan geteld noch
gerekend worden, vanwege de menigte. 9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart,
om Uw volk te richten, verstandelijk onderscheidende tussen goed en kwaad; want
wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? 10 Die zaak nu was goed in de ogen
des HEEREN, dat Salomo deze zaak begeerd had. 11 En God zeide tot hem: Daarom
dat gij deze zaak begeerd hebt, en niet begeerd hebt, voor u vele dagen, noch
voor u begeerd hebt rijkdom, noch begeerd hebt de ziel uwer vijanden; maar hebt
begeerd verstand voor u, om gerichtszaken te horen; 12 Zie, Ik heb gedaan naar
uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke
voor u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. 13 Zelfs ook wat
gij niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom en eer; dat uws gelijke
niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal. 14 En zo gij in Mijn wegen wandelen zult, onderhoudende Mijn
inzettingen en Mijn geboden, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, zo zal
Ik ook uw dagen verlengen. 15 En Salomo waakte op, en ziet, het was een droom.
En hij kwam te Jeruzalem, en stond voor de ark des verbonds des HEEREN, en
offerde brandofferen, en bereidde dankofferen, en maakte een maaltijd voor al
zijn knechten.
Het
zesde hoofdstuk van 1 Koningen geeft ons jaartallen waarmee we deze gebeurtenissen
op de tijdsbalk kunnen plaatsen. De tempelbouw begon in het vierde jaar van
Salomo in de tweede maand van de Israëlitische kalender, vierhonderdtachtig
jaar na de Exodus uit Egypte:
1
Koningen 6:1 Het geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar, na
den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk van Salomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede
maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde.
Op onze
tijdsbalk uitgetekend merken we dat het vierde regeringsjaar van Salomo van
oktober 1004 tot september 1003 v. Chr. liep. In oktober van 1004 v. Chr. zat
men in het zesde jaar van de sabbatjaarcyclus, een jaar van dubbele zegening
over het land. De oogst van dat jaar was voldoende voor het overbruggen van het
zevende sabbatjaar gevolgd ditmaal door het jubeljaar, jaren dat er niet
gezaaid werd maar dat men leefde van wat het land vanzelf opbracht. In het
voorjaar van 1003 v. Chr. begon het zevende en laatste sabbatjaar van de zeven
maal zeven sabbatjaarcyclus, gevolgd in oktober 1003 v. Chr. met het begin van
het negende jubeljaar. In de praktijk betekende dit dat een groot aantal
landbouwarbeiders nu ter beschikking waren voor de bouw van de tempel.
Zeven
jaar lang zou men aan de Tempel te Jeruzalem bouwen. In het elfde jaar van de
regeerperiode van Salomo was het gebouw klaar.
1 Koningen 6:37 In het vierde jaar
werd de grond van het huis des HEEREN gelegd, in de maand Ziv; 38 En in het
elfde jaar, in de maand Bul, welke is de
achtste maand, was dit huis volmaakt, naar al zijn stukken en naar al zijn
behoren; alzo heeft hij zeven jaren
daaraan gebouwd. (Statenvertaling)
De achtste maand van de
Hebreeuwse kalender staat voor oktober/november van de westerse kalender.
Volgens de westerse jaartelling zijn we hier in het najaar van 996 v. Chr. Na
het afwerken van de Tempel te Jeruzalem vulde de Heerlijkheid des HEEREN als een
wolk het Heilige der heiligen in de Tempel.
1 Koningen 8:10 En het geschiedde, als de priesters uit het heilige
uitgingen, dat een wolk het huis des
HEEREN vervulde. 11 En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de
wolk; want de heerlijkheid des HEEREN
had het huis des HEEREN vervuld. 12 Toen zeide Salomo: De HEERE heeft gezegd,
dat Hij in donkerheid zou wonen.
Volgens de Joodse overlevering
zou het wonen van de HEERE God in het Heilige der heiligen in de Tempel een
jaar op zich hebben laten wachten.
"The Temple was finished
in the month of Bul, now called Marheshwan, but the edifice stood closed for nearly a whole year, because it was the
will of God that the dedication take place in the month of Abraham's birth. Meantime the enemies of Solomon rejoiced
maliciously. "Was it not the son of Bath-sheba," they said, "who
built the Temple? How, then, could God permit His Shekinah to rest upon it?" When the consecration of the house
took place, and "the fire came down
from heaven," they recognized their mistake. The importance of the
Temple appeared at once, for the torrential rains which annually since the
deluge had fallen for forty days beginning with the month of Marheshwan, for
the first time failed to come, and thenceforward appeared no more. "
Louis
Ginzberg, Legends of the Jews, V, Volume 4.
Dat het
met Salomo van toen af fout liep merken we in de Bijbel. Zo leert het hierna
volgende Bijbelcitaat dat er jaarlijks bij Salomo 666 talenten goud werden
binnengebracht. Dit getal is in het laatste Bijbelboek Apocalyps verbonden met
de naam van het Beest, de pseudo-Messias van de eindtijd. Dit betekent
historisch gezien dat Salomo zich van een oorspronkelijke vredevorst ontpopte
tot een pseudo-vredevorst die zijn volk en zijn rijk uiteindelijk onheil
bracht.
1
Koningen 10:14 Het gewicht nu van het goud, dat
voor Salomo op een jaar inkwam was zeshonderd
zes en zestig talenten gouds; 15 Behalve dat van de kramers was, en van den
handel der kruideniers, en van alle koningen van Arabië, en van de geweldigen
van dat land. 16 Ook maakte de koning Salomo tweehonderd rondassen van geslagen
goud; zeshonderd sikkelen gouds liet hij opwegen tot elke rondas. 17 Insgelijks
driehonderd schilden van geslagen
goud; drie pond gouds liet hij opwegen tot elk schild; en de koning leide ze in
het huis des wouds van Libanon. 18
Nog maakte de koning een groten
elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met dicht goud. 19 Deze troon
had zes trappen, en het hoofd van den troon was van achteren rond, en aan beide
zijden waren leuningen tot de zitplaats toe, en twee leeuwen stonden bij die
leuningen. 20 En twaalf leeuwen stonden daar op de zes trappen aan beide
zijden, desgelijks is in geen koninkrijken gemaakt geweest.
De
Joodse overlevering voegt nog een geloofwaardig detail aan de afvallige Salomo
toe. Zo leert de legende dat het huwelijksfeest van Salomo met zijn Egyptische
bruid op dezelfde dag geschiedde als de inhuldiging van de Tempel. Zijn vreugde
was volgens de legende groter over zijn huwelijk dan als over het afgewerkt
zijn van de Tempel. In de huwelijksnacht zou de dochter van farao op talloze
verschillende muziekinstrumenten voor Salomo laten spelen hebben.
Muziekinstrumenten die zij uit Egypte had meegebracht en waarvan elk instrument
aan een Egyptische god opgedragen was. En telkens wanneer een muziekinstrument
gebruikt werd, werd de naam van de Egyptische god luid op aangeroepen (The
Legends of the Jews, Volume IV, Chapter V, The Marriage of Solomon).
Onmiddellijk na het afwerken van
de Tempel liet Salomo zijn paleis oprichten en nog een bijzondere woning met de
naam: het huis des wouds van Libanon, een bouwkunstwerk dat hij liet
versieren met driehonderd gouden schilden.
1 Koningen 7:1 Maar
aan zijn huis bouwde Salomo dertien
jaren, en hij volmaakte zijn ganse huis. 2 Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon, van honderd ellen in zijn lengte,
en vijftig ellen in zijn breedte, en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen
van cederen pilaren, en cederen balken op de pilaren.
2
Kronieken 9:17 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij
overtoog denzelven met louter goud. 18 En de troon had zes trappen en een voetbank van goud, aan den troon vast zijnde, en
leuningen aan beide zijden, tot de zitplaats toe; en twee leeuwen stonden bij
de leuningen. 19 En twaalf leeuwen stonden daar aan beide zijden, op de zes
trappen; desgelijks is in geen koninkrijk gemaakt geweest.
In vergelijking met de Tempel zou
Salomo bijna de helft meer in tijd en energie aan zijn eigen bouwwerken laten
besteden. Het toont al iets van de geestelijke metamorfose die zich aan het
voltrekken was bij zijn groei van jongeling tot man. Met zijn zestien jaar was
hij vol geestelijke ijver aan de Tempel begonnen die met zijn drieëntwintigste
jaar afgewerkt was. In de tussentijd had hij de dochter van farao van Egypte
gehuwd en deze in de Stad David s ondergebracht. Daarna zou hij als een ware
oosterse potentaat een harem van 999 vrouwen verzamelen.
Bij zijn dood in 967 v. Chr.
scheurden zich vanwege het harde regeerbeleid van Salomo, tien van de twaalf
stammen van Israël van zijn zoon en troonopvolger Rehabeam af. Rehabeam was de
zoon van Salomo bij diens tot hoofdvrouw verkozen bruid: de Ammonietische
Naäma. Het begin van de ongerechtigheid van Israël nam hier in 983 v. Chr. een
aanvang. Over de geschiedenis van de tien stammen gaat mijn laatste boek: Kronieken van
de koningen van Israël, 2017, zie
link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory
Naar het boek van de Kronieken der koningen van
Israël wordt in de Bijbelboeken 1 en 2 Koningen telkens aan het einde van een
behandelde kroniek van een koning van Israël verwezen. Het is een boek dat over
de eeuwen heen verloren ging. De geschiedenis van de koningen van Israël halen
we vandaag uit de historische boeken van de Bijbel, de Psalmen, uit de werken
van de oudheidhistoricus Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en
legendes. Het boek geeft in het bijzonder aandacht aan de Assyriologie en de
link tussen beide koningslijsten: de Bijbelse koningslijst van het
tienstammenrijk en de Assyrische koningslijst. De koningen van Assyrië die in
de Bijbel vermeldt worden werden op de tijdsbalk verankerd met de
chronologische gegevens die de Bijbel doorgeeft. Het boek sluit af met een
hoofdstuk naar het toekomstig herstel van Israël in het oude land der vaderen
waarbij in het bijzonder de stam Zebulon in verleden, heden en toekomst
besproken wordt. De bijgevoegde tijdschema s met dit artikel over Salomo komen
uit het boek. De koningen van Israël en Juda werden op de tijdsbalken tussen
het vierde regeringsjaar van Salomo en de wegvoering van de tien stammen in
afwijking van de algemeen aanvaarde reconstructie van Thiele, herschikt.
Het inwonen van de HEERE God in de Tempel te Jeruzalem in
het jaar 3000 AM was een scharnierpunt in de heilsgeschiedenis dat het
Messiaanse Vrederijk had kunnen zien aanvangen. Er waren echter voorwaarden aan
verbonden, de Tien woorden, de grondwet van het Koninkrijk moest gehouden
worden. Uiteindelijk zou de Heerlijkheid des HEEREN de Tempel zes jaar voor de
verovering van Jeruzalem in 586 v. Chr. door de Babylonische legers, verlaten.
Ezechiël
8:1 Het geschiedde nu in het zesde jaar
(oktober 593/september 592 v. Chr.),
in de zesde maand (augustus/september), op den vijfden der maand, als ik in
mijn huis zat, en de oudsten van Juda voor mijn aangezicht zaten, dat de hand
des Heeren HEEREN daar over mij viel. .
.
Ezechiël 10:18 Toen ging de heerlijkheid
des HEEREN van boven den dorpel des huizes weg, en stond boven de cherubs. 19
En de cherubs hieven hun vleugelen op, en verhieven zich van de aarde omhoog
voor mijn ogen, als zij uitgingen; en de raderen waren tegenover hen; en elkeen
stond aan de deur der Oostpoort van het huis des HEEREN; en de heerlijkheid des
Gods Israëls was van boven over hen.
Toen de
Tempel te Jeruzalem na de zeventigjarige ballingschap herbouwd werd keerde de
Heerlijkheid des HEEREN niet terug en ook in de herbouwde tempel van Herodes
ontbrak de Shekinah of Heerlijkheid des HEEREN.
Met de
eerste komst van de Messias Jezus van Nazareth zou de Heerlijkheid des HEEREN
opnieuw in Israël in de persoon van de Heer Jezus aanwezig zijn.
Johannes 2:18 De Joden antwoordden dan, en zeiden tot
Hem: Wat teken toont Gij ons, dat Gij deze dingen doet? 19 Jezus antwoordde en
zeide tot hen: Breekt dezen tempel, en
in drie dagen zal Ik denzelven oprichten. 20 De Joden zeiden dan: Zes en
veertig jaren is over dezen tempel gebouwd, en Gij, zult Gij dien in drie dagen
oprichten? 21 Maar Hij zeide dit van den
tempel Zijns lichaams. 22 Daarom, als Hij opgestaan was van de doden,
werden Zijn discipelen gedachtig, dat Hij dit tot hen gezegd had, en zij
geloofden de Schrift, en het woord, dat Jezus gesproken had.
Johannes
1:1 In den beginne was het Woord, en
het Woord was bij God, en het Woord was
God. 2 Dit was in den beginne bij God. .
. 14
En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn
heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader),
vol van genade en waarheid.
De Heer Jezus Christus werd echter bij zijn eerste komst
door de Joden afgewezen zoals vers 11 het meedeelt:
Johannes 1:11 Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen
hebben Hem niet aangenomen.
Het aanbod van de Messias en Zijn Vrederijk was reëel. Met
Jom Kippoer op 29 september 27 AD maakte Jezus zich als Messias in de synagoge
te Nazareth bekend door middel van het voorlezen van de profeet Jesaja
hoofdstuk 61 en het uitroepen van het aangename jaar des HEEREN.
Lucas 4:16 En Hij kwam te
Nazareth, daar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des
sabbats in de synagoge; en stond op om te lezen. 17 En Hem werd gegeven het boek van den profeet Jesaja; en als
Hij het boek opengedaan had, vond Hij de plaats, daar geschreven was: 18 De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft
Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om den armen het Evangelie te
verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart; 19 Om den gevangenen te
prediken loslating, en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te
zenden in vrijheid; om te prediken het
aangename jaar des Heeren. 20 En als Hij het boek toegedaan en den
dienaar wedergegeven had, zat Hij neder; en de ogen van allen in de synagoge
waren op Hem geslagen. 21 En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uw oren vervuld. 22 En zij gaven Hem allen
getuigenis, en verwonderden zich over de aangename woorden, die uit Zijn mond
voortkwamen; en zeiden: Is deze niet de Zoon van Jozef? 23 En Hij zeide tot
hen: Gij zult zonder twijfel tot Mij dit spreekwoord zeggen: Medicijnmeester!
genees Uzelven; al wat wij gehoord hebben, dat in Kapernaum geschied is, doe
dat ook hier in Uw vaderland. 24 En Hij zeide: Voorwaar Ik zeg u, dat geen
profeet aangenaam is in zijn vaderland. 25 Maar Ik zeg u in der waarheid: Er
waren vele weduwen in Israël in de dagen van Elias, toen de hemel drie jaren en
zes maanden gesloten was, zodat er grote hongersnood werd over het gehele land.
26 En tot geen van haar werd Elias gezonden, dan naar Sarepta Sidonis, tot een
vrouw, die weduwe was. 27 En er waren vele melaatsen in Israël, ten tijde van
den profeet Elisa; en geen van hen werd gereinigd, dan Naäman, de Syriër. 28 En
zij werden allen in de synagoge met toorn vervuld, als zij dit hoorden. 29 En
opstaande, wierpen zij Hem uit, buiten de stad, en leidden Hem op den top des
bergs, op denwelken hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen.
30 Maar Hij, door het midden van hen doorgegaan zijnde, ging weg.
heb ik
de volledige tekst van het Bijbelboek Jesaja 61 geciteerd. Daar waar de Heiland
met Jom Kippoer te Nazareth stopte met lezen vervolgt de profeet Jesaja met de
profetie van het beloofde herstel van alle dingen.
Jesaja 61:1 De Geest des Heeren
HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te
brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen
van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening
der gevangenis; 2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN, en den dag der wraak onzes Gods; ..enzoverder
Tussen
het uitroepen van het jaar van de welbehagen des HEEREN en de dag der wrake
onzes Gods in vers twee zit een tijdskloof van twee dagen of ruim tweeduizend
jaar. De dag van de wraak wordt vooral in het Bijbelboek Openbaring of
Apocalyps beschreven en is nog toekomst.
Deze geprofeteerde dag zal voorafgegaan worden door een
pseudovredevorst zoals Salomo, die ook de Tempel te Jeruzalem zal herbouwen. De
Heerlijkheid des HEEREN, de Sjekinah, zal echter daar ook wegblijven. De
Sjekinah keert pas weder in de Tempel die de Messias zal bouwen zoals door de
profeet Ezechiël (hoofdstuk 43) voorspelt. Dit is alles vandaag nog toekomst
maar kan chronologisch van uit de Bijbelse profetieën op een tijdsbalk
uitgetekend worden. Zie het artikel op dit blog van 23.09.2015, Chronologie van de
Apocalyps, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1442786400&stopdatum=1443391200
Farao Sethos
I of Seti I was de vader van de bekende Ramses II. Volgens de conventionele
Egyptologie regeerde Seti I van ongeveer 1290 tot 1279 v. Chr. in de dertiende
eeuw v. Chr. Ik schrijf ongeveer aangezien er in de orthodoxie een verschil van
mening aangaande de regeertijd bestaat. Andere bronnen geven data van 1294 en
of 1290 tot 1279 v. Chr. De totale regeertijd van Seti I wordt volgens de
orthodoxe egyptologie gesteld tussen elf en vijftien jaar te liggen. Dit
gebaseerd op de data die de bewaard gebleven monumenten in Egypte opgeven.
De
Egyptische oudheidhistoricus Manetho echter gaf Sethos (zijn Griekse naam) via
zijn kopieerders Africanus en Eusebius een regeertijd van vijfenvijftig tot
eenenvijftig jaar op. Ik zal aantonen dat een regeertijd van ruim vijftig jaar
realistischer is op basis van een aangetoonde link met o.a. koning Manasse van
Juda. Zo dadelijk hierover meer.
Dat de
farao ‘s Seti I en Ramses II in de dertiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk
beland zijn is een gevolg van het veronderstelde gebruik door de conventionele
egyptologie van een dubbele kalender in het oude Egypte: de zogenaamde
Sothis-kalender,. Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft de
Sothis-kalender echter ontegensprekelijk onderuitgehaald. Zie o.a. het artikel
op dit blog van 27.02.2017:
chronologie van het oude Egypte, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
Volgens de gereviseerde
chronologie van Dr. I. Velikovsky hoort Seti I of Sethos op de tijdsbalk in de zevende
eeuw v. Chr. thuis. Een verschil van circa 670 jaar op de tijdslijn. Wie heeft
gelijk?
Farao
Seti I is vandaag ook bekend door de koningslijst die hij heeft nagelaten. In
een tempel van Osiris te Abydos in Egypte heeft hij in een muur een
koningslijst van zesenzeventig namen-cartouches van zijn voorgangers laten
uithakken. Op de afbeelding zien we Seti I en zijn opvolger Ramses II in de
zogenaamde hal der voorvaderen die een offer brengen aan hun gemeenschappelijke
voorouders. De eerst vermelde farao is Menes met vervolgens chronologisch in twee rijen
diens opvolgers. Wanneer men een vergelijking met de andere bekende
koningslijsten van Egypte maakt blijkt echter dat een aantal namen van farao’s
door Seti I weggelaten werden. De Hyksos-farao’s bijvoorbeeld die bij Manetho
de dynastieën 15 en 16 uitmaken werden door Seti I niet erkend en komen in de
lijst niet voor. De eerste farao’s van de achttiende dynastie volgen bij Seti onmiddellijk na
de farao ’s van de twaalfde dynastie. Maar ook de vrouwelijke farao Hatsjepsoet
van de achttiende dynastie werd niet vermeld, niet waardig geacht net zoals de
heerseres Nitocris van de zesde dynastie. Dat Ethiopiërs, Libiërs en Aziaten
met intervallen over Egypte geheerst hebben vinden we in de koningslijst van
Seti I ook niet vermeld. Net zo min als de gehate ketter-farao ’s: Achnaton,
Smenkhkare, Toetanchaton en Eje. De conclusie moet zijn dat de lijst alleen nuttig
is ter vergelijking met de andere vandaag bekende Egyptische koningslijsten.
Het is een hele taak na het
opgeven van de rangschikking van de Egyptische dynastieën door de orthodoxe
egyptologie, een correcte plaatsing voor de negentiende dynastie uit te werken.
Ik begon dit artikel met de verwijzing naar de gereviseerde chronologie
van Dr. I. Velikovsky die Seti I op de tijdsbalk in de zevende eeuw v. Chr. plaatst,
met een verschil van 670 jaar op de tijdsbalk met de orthodoxie.
Maar
ook bij de revisionisten van de geschiedenis van het oude Egypte bestaat er
onderling geen overeenstemming waar juist op de tijdsbalk bepaalde farao ’s
geplaatst moeten worden.
De
onderzoeker Dr. Donovan A. Courville (The Exodus Problem and its Ramifications,
1971) bijvoorbeeld plaatst Seti I en zijn zoon Ramses II op de tijdsbalk op het
einde van de negende eeuw v. Chr. tot midden achtste eeuw v. Chr. en maakt hem
een tijdgenoot van de koningen Uzzia van Juda en van Jerobeam II van Israël.
De
egyptoloog David Rohl (A Test of Time, 1995) heeft in zijn reconstructie de
farao ‘s Seti I en Ramses II dan weer als tijdgenoten van Salomo en Rehabeam in
de tiende eeuw v. Chr., en meent Ramses II de zoon en troonopvolger van Seti I met
de Bijbelse Sisak te kunnen identificeren. Maar ook Rohl wordt niet door iedere
revisionist gevolgd.
Wat alle
revisionisten gemeen hebben is hun afwijzing van Dr. Immanuël Velikovsky ’s
(Ramses II en zijn tijd, 1978) plaatsing van Seti I en Ramses II in de zevende
en zesde eeuw v. Chr. als alter-ego ‘s van de farao ’s Psammetichos en Necho II
van de zesentwintigste dynastie. Dat is voor velen te gortig en wordt
afgewezen.
In mijn
onderzoek van de geschiedenis van de oudheid ben ik al langer tot de conclusie
gekomen dat Velikovsky gelijk heeft met zijn plaatsing van Seti I en Ramses II
in de zevende en zesde eeuw v. Chr. Velikovsky haalt zijn gegevens uit een
grondig onderzoek van oudheidteksten, oude topografische kaarten, plannen van
veldslagen en van stratigrafische methoden van de archeologie.
Wat ik
afwijs is zijn stelling dat de zesentwintigste dynastie een fabricatie van
Manetho was en dat deze farao ’s in wezen alter-ego ’s van de farao ’s van de negentiende
dynastie waren. Ik zie farao Seti I (XIX) niet als identiek met Psammetichos (XXVI)
maar als een ondergeschikte co-regent die met zijn legereenheid aan de
veldtochten van Psammetichos deelnam of in opdracht van de ouder geworden
Psammetichos veldtochten naar Klein-Azië ondernam. Ook onder de opvolger van
Psammetichos: Necho II, voerde Seti I nog veldtochten uit. Het was het boek: C. Verburg, Farao nagerekend, 1976, dat
me op deze denkpiste zette en een eyeopener werd.
Farao
Seti I maakte met zijn legergroep deel uit van het leger van farao Psammetichos
en daarna van farao Necho II dat in 609 v. Chr. door het gebied van Israël heen
naar Karkemis oprukte. Te Megiddo kwam toen koning Josia van Juda aan zijn
einde.
De
plaatsing van farao Sethos I op de tijdsbalk door Velikovsky in de zevende eeuw
v. Chr. maakt de identificatie van steden die Sethos in Kanaän veroverde
eenvoudiger. Er bestaat in de orthodoxe egyptologie bijvoorbeeld discussie over
de juiste identificatie van (PKNN) Pa-Kanaän, de eerste stad in Kanaän die
veroverd werd. Meestal wordt Gaza aangeduid maar dat is gissen. Zo ook met de
plaatsnaam Jenoam waar geen overeenstemming te vinden is. In het gereviseerde model
valt veel meer op zijn plaats. Nu Seti I oprukt in het voormalige gebied van
het tienstammenrijk is het mogelijk in het Egyptische JENOAM de Bijbelse plaats Janoah (2
Koningen 15:29) westelijk van Hazor, in het gebied van Naftali, te herkennen,
een stad die de Assyriër Tiglath Pileser eerder innam.
Op de bijgevoegde kaart uit de
voortreffelijke MacMillan Bible Atlas, heb ik via mijn PC (paint) ingebroken en
aanvalsrichtingen, afbeeldingen en plaatsnamen ter verduidelijking ingevoegd.
Een plaatsnaam die voor verrassingen zorgt en de
revisie van Velikovsky bevestigd is die van Beth-Sjean. Beth-Sjean wordt al in
het Bijbelboek Richteren vermeld.
Richteren 1:27 En Manasse verdreef Beth-sean niet, noch haar onderhorige
plaatsen, (enzoverder…) Statenvertaling)
Het is interresant vast te stellen dat de Joodse
Septuagint vertalers die in de derde eeuw v. Chr. in Egypte de Bijbel naar het
Grieks vertaalden, aan de Bijbeltekst toevoegden dat Beth-Sjean gelijk is aan
‘de stad der Scythen’ of Scythopolis in het Grieks.
LXX Judges 1:27 And Manasse did not drive out the
inhabitants of Baethsan, which is a city
of Scythians, nor her towns, nor her suburbs; etcetera…
De
invasie van de Scythen en de inname van Beth-Sjean door hen dateren we in 621
v. Chr. in het eerste regeringsjaar van Kyaxares. Het is de oudheidhistoricus
Herodotos (Boek 1.105) die de Scythische invasie van Klein-Azië beschreven
heeft. Herodotos schrijft dat wanneer de Scythen tot aan de grens met Egypte
opgerukt waren, farao Psammetichos
hen kon omkopen. Hun tocht leidde hen vanuit het noorden aan de Eufraat langs
de kust van de Levant naar Ashkelon, de plaats waar zij door farao Psammetichos
afgekocht werden. De kustplaats Ashkelon werd daarop geplunderd en vervolgens
trokken zij terug naar het noorden. Te Beth-Sjean
hebben de Scythen nog kamp gemaakt. Deze versterkte heuvelstad in
Samaria werd later door de Grieken Scythopolis
genoemd. Daarna zouden de Scythen gedurende een periode van achtentwintig jaar een
gesel voor de Meden betekenen. In 593 v. Chr. kon Kyaxares hen door list ten val brengen (Herodotos Boek 1.106).
De
heuvel of 'tell' van het oude Beth-Sjean/Scythopolis werd in de twintigste eeuw
door archeologen onderzocht en de verschillende blootgelegde strata door hen gedateerd.
Het oudste onderzochte stratum door de archeologen genummerd met IX, werd aan
de regeerperiode van farao Thothmosis III toegewezen en aldus orthodox foutief gedateerd
van het jaar 1501 tot 1447 v. Chr. In het gereviseerde model van Dr. I.
Velikovsky schuift farao Thothmosis III (de Bijbelse farao Sisak) op de
tijdsbalk van de vijftiende naar de tiende eeuw voor Christus. De blootgelegde
strata IX tot V te Beth-Sjean bestrijken nu de periode van Thothmosis III tot
Ramses II of de Bijbelse periode van Salomo tot Zedekia. De heuvel werd echter slechts
tot op een diepte van ongeveer dertien meter onderzocht. Wat zich hieronder
bevind blijft alsnog onontgonnen en een vraagteken. Ook belangrijk
was de vondst te Beth-Sjean van een overwinningsstele van farao Seti I.
Farao Seti I heeft tijdens zijn regeerperiode
gevochten tegen de achtergebleven plunderende horden Scythen. Zij zijn in het
gereviseerde model de door de Egyptenaren vermelde Sjasoe. In het
conventionele model worden de Sjasoe met Bedoeïenen geïdentificeerd. Volgens
mijn revisie zijn het de gevreesde Scythen, de ruiters van de steppe.
Op
bewaard gebleven reliëfs te Karnak nabij Thebe worden de krijgsgevangen in hun eigen karakteristieke
uniformen getoond worden. Hier doet zich echter in het orthodoxe model een
anomalie voor. De tegenstanders van Seti I zijn volgens de orthodoxe
Egyptologie in de dertiende eeuw v. Chr. Hethieten en bedoeïen of Sjasoe,
terwijl op de tempelmuren duidelijk een derde groep vijanden getoond wordt. Zij
worden afgebeeld als infanterie met strijdwagens en cavalerie op niet-gezadelde
paarden. De orthodoxie maakt melding van deze eigenaardigheid maar
identificeert deze derde groep bij gebrek aan andere kandidaten in de dertiende
eeuw v. Chr. eveneens als Hethieten. Naar de zevende eeuw v. Chr.
getransponeerd kan de derde afgebeelde groep tegenstanders nu met Scythen
geïdentificeerd worden.
Onder de oud-Egyptische term
Sjasoe vallen niet alleen bedoeïeen maar een meer variante groep van vijanden. De
Sjasoe komen we ook al tegen in documenten van de achttiende dynastie. Het is
daar een volk dat zich in de huidige Sinaï en in het gebied van Edom ophield.
De
bekende egyptoloog J. H. Breasted (1865/1935) maakte van de Sjasoe zelfs de
Israëlieten die volgens de conventionele theorie rond deze tijd het land Kanaän
binnentrokken. Dezelfde Israëlieten die enkele decennia daarvoor tijdens de
Amarna-tijd verondersteld werden de Habiroe van de Amarna-briefwisseling te
zijn? Het lijkt er sterk op dat de oud-Egyptische term Habiroe en Sjasoe naar een
soort gewapende benden van vrijbuiters verwijst en niet naar een regulier
volksleger.
Op mijn
tijdsbalken heb ik de periode van de laatste vijftien jaar van de regeertijd
van Sethos I gelijk gemaakt met de regeertijd van farao Necho. Hun eerste regeringsjaar
wordt nu 621/620 v. Chr. In de tijd terug reken ik met een totale regeerperiode
van vijfenvijftig jaar, de periode die Manetho via Africanus aan Sethos I
toekent. Het resultaat op de tijdsbalk is nu 662/661 v. Chr. voor Seti ’s
eerste jaar als co-regent van Psammetichos die na de val van Thebe een vazal
van de Assyriër Assurbanipal werd. De vader van Sethos I: Ramses I, regeerde
volgens Manetho slechts anderhalf jaar en maak ik contemporain met het begin
van Sethos’ regeerperiode.
De
plaatsing op de tijdsbalk maakt van Sethos I een tijdgenoot van de Bijbelse
koning van Juda: Manasse. De Egyptoloog J. H. Breasted verwijst in zijn studie (Breasted,
Records, III, Sec. 118) naar een Aziatisch volk: M-N-T-Y, dat hij volgens zijn
tijdsbestekplaatsing identificeert met de Israëlitische stam van Manasse, een
zoon van de aartsvader Jozef:
118. Slaying of the Asiatic
Troglodytes ( Ynw-Mn' t' yo), all
inaccessible countries, all lands, the Fenkhu of the marshes of Asia, the Great
Bend (p r wr) of the sea (w' d-wr). Smiting the Troglodytes, beating down the
Asiatics (Mn't'yzo), making his
boundary as far as the "Horns of the Earth," as far as the marshes of
Naharin (N-h-r-n).
Getransponeerd
van de dertiende eeuw naar de zevende eeuw v. Chr. zijn de ‘Mn’t’yzo’ nu
soldaten van koning Manasse van Juda. Manasse regeerde voor een lange periode
van vijfenvijftig jaar (TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 339/344) van 697 tot 642 v.
Chr. en was een tijdgenoot van farao Sethos vanaf 662 v. Chr. Manasse was de
koning van een verzwakt Juda die in een vazalstatus moest schipperen tussen de
grootmachten Egypte en Assyrië. Het is logisch dat Sethos I op zijn veldtochten
in Klein-Azië langs de grenzen van Juda heen tegen soldaten van Manasse moest optreden.
Het land (NHRN) Naharin waar Sethos
naar verwijst ligt in het noorden aan de Eufraat. Het is de westelijke grens
van het door de orthodoxe Egyptologie gefabriceerde Rijk van Mitanni dat in
wezen niets anders is dan Assyrië. In mijn boek ‘de zonaanbidder, Achnaton de
strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja’, 2016, blz. 131-136,
verklaar ik een en ander.
Sethos’ veldtocht in zijn eerste jaar als co-regent
van farao Necho II is te Karnak op een tempelmuur geconserveerd gebleven. De afbeelding
hierboven toont de terugkeer van een triomfantelijke Sethos I na zijn veldtocht
in Retenoe (Kanaän). Zijn strijdwagen is versierd met afgehakte hoofden van
Aziatische tegenstanders.
Van rechts naar links zijn op de afbeelding de
veroverde steden vanaf Tjaru afgebeeld. De plaats Tjaru heb ik recent nog op
dit blog geïdentificeerd met het Rhinocolura van farao Horemheb dat één en
dezelfde plaats was als de vestingstad Avaris die door de eerste Hyksos-farao:
Salatis, gebouwd werd. Zie het artikel op dit blog van 21.05.2018, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?ID=3083189
Het Assyrische Rijk was in de zevende eeuw v.
Chr. in verval en zou zoals door de Hebreeuwse profeten voorspelt, door de
gemeenschappelijke slagen van Meden en Babyloniërs ten onder gaan. In het
ontstane machtsvacuüm zochten ook de Egyptenaren hun buit binnen te halen. Zij
waren tijdens de lange regeerperiode van Psammetichos van de zesentwintigste
dynastie zelfs vazallen van Assyrië geweest. Samen met Sethos I van de
ondergeschikte negentiende dynastie volgden veldtochten naar Klein-Azië. Vanuit
Egypte ging het iedere keer langs de kustroute naar het noorden toe. Het land
Juda onder de leiding van de godvruchtige koning Josia bleef gedurende deze
periode gevrijwaard van het oorlogsgeweld (zie TIJD en TIJDEN, 2016, blz.
361-365).
De
eerste veldtocht van Seti I/Sethos naar Kanaän plaatsen we in de lente van 620
v. Chr. in zijn eerste regeringsjaar 621/620 v. Chr. In Juda zat dan koning
Josia op de troon maar dit land liet Seti I links liggen en richtte zijn
veldtocht naar het noorden, naar de Assyrische provincies in het gebied van het
voormalige tienstammenrijk.
De eerste stad die ingenomen werd was PKNN of Pa-Kanaän. De Egyptische ‘PKNN
stad van Kanaan’ identificeer ik met Asdod, een stad die farao Psammetichos (XXVI)
voordien volgens Herodotus (Boek 2, 157) gedurende eenentwintig jaar belegerd
had. Het is aldus naar mijn mening logisch de Egyptische plaatsnaam PKNN in de
zevende eeuw v. Chr. met Asdod te identificeren en niet met Gaza.
De
Egyptische plaatsnaam JENOAM die Seti I op zijn lijst van veroverde steden in
Kanaän vermeld geeft wat de identificatie in de dertiende eeuw v. Chr. betreft
reden tot discussie. De stad wordt door Seti I beschreven als liggende op een
beboste heuvel tussen twee meren in. Door het verschuiven van de regeerperiode van Seti
I naar de zevende eeuw v. Chr. wordt de identificatie eenvoudiger. De
Egyptische benaming JENOAM kan niet anders zijn dan dezelfde plaats als het Janoah
van het Bijbelboek 2 Koningen 15:29. Een stad westelijk van Hazor, in het
gebied van Naftali, die ook de Assyriër Tiglath Pileser III eerder veroverde. Op
de bijgevoegde landkaart ligt het Bijbelse Janoah langs de aanvalsrichting van
het leger van Sethos I nabij Hazor, Kedesj en Beth-Anath. De plaats Janoam
zuidelijk van het meer van Galilea die de orthodoxie verkiest, ligt wat de
aanvalsrichtingen van het leger Sethos I betreft, in the middle of nowhere.
Met het
hierna volgende citaat van Velikovsky ga ik volledig akkoord:
“Niets
is zo vermoeiend als een gedetailleerde chronologie. Maar indien deze wiskunde
van de geschiedenis nageplozen wordt niet ter wille van zichzelf maar om
identiteiten vast te stellen en als het dient om deze identiteiten te kunnen
bewijzen, dan kan er een boeiende studie uit voortvloeien”.
Het twintigste historische Jubeljaar van oktober 464/september 463 v. Chr.
Met
onze aflevering van 14.05.2018 op
dit blog behandelden we het negentiende jubeljaar van oktober 513/september 512
v. Chr. Deze week vervolgen we onze reis in de tijd met het twintigste historische
jubeljaar sinds de instelling ervan door Mozes in de vijftiende eeuw v. Chr.
Tijdschema
508/495 v. Chr.
Het
tijdschema 508/495 v. Chr. toont het eerste en het tweede sabbatjaar van de
twintigste jubeljaarcyclus en vermeld de lange regeerperiode van de Pers Darius
I. Een regeerperiode van 01.01.521 tot 22.12.486 v. Chr. die in overeenstemming
met de Bijbels-chronologische gegevens voor deze periode, stevig verankerd op
de tijdsbalk vastzit. Darius had het Perzische wereldrijk van zijn voorgangers
Kambyses en Kores geërfd en heerste over de oude wereld vanaf de Indus tot aan
de Nijl en vormde een bedreiging voor Griekenland en Europa. Onder zijn
regering zou de eerste oorlog tegen de Grieken losbarsten. Het Joodse volk dat
tijdens de regeerperiode van Kores naar het land Israël is teruggekeerd en de
Tempel herbouwd heeft leeft daar onder Perzische heerschappij.
De
wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst
geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Vanaf het eerste jubeljaar in
1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het openbaar
worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD zitten er dertig
jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we met onze
artikelenreeks al behandeld hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Jaar
14 jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
18. 562/561Jaar
37 ballingschap Jojachin
19.513/512Darius
I
20.464/463Artaxerxes I
De
onderlijnde jaartallen zijn jubeljaren die absoluut op de tijdsbalk der
geschiedenis verankerd zitten, en een kruispeiling betekenen voor ons navigeren
naar het verleden.
Tijdschema
494/481 v. Chr.
Het
tijdschema 494/481 v. Chr. toont het derde en het vierde sabbatjaar. In
december 486 v. Chr. kwam aan de regeerperiode van Darius I een einde en werd
hij opgevolgd door Xerxes die over het Perzische Rijk zou regeren van december
486 tot december 465 v. Chr. Onder Xerxes zou de tweede oorlog tegen de Grieken
losbarsten. Xerxes is de vierde Perzische koning waar de profeet Daniël naar
verwijst.
Daniël 11:1 Ik nu, ik stond in
het eerste jaar van Darius, den Meder, om hem te versterken en te stijven. 2 En
nu, ik zal u de waarheid te kennen geven; ziet, er zullen nog drie koningen in Perzië staan, en de vierde zal verrijkt worden met groten rijkdom, meer dan al de
anderen; en nadat hij zich in zijn rijkdom zal versterkt hebben, zal hij ze
allen verwekken tegen het koninkrijk van Griekenland.
Na
Darius de Mediër kwamen inderdaad nog drie koningen op: Kores, Kambyses en
Darius I. De vierde heerser waar Daniël naar verwees was Xerxes.
Omstreeks
485 v. Chr. werd Herodotos de Griekse oudheidhistoricus geboren. Op volwassen
leeftijd zou de bekende historicus naar Egypte reizen en hier in zijn
geschriften over berichten.
De titel
‘vader der historie’ kreeg Herodotos na zijn dood van de bekende Romeinse
staatsman Cicero. Halikarnassos waar hij geboren werd, heet tegenwoordig Bodrum
en ligt aan de zuidwestkust van Turkije. In Herodotos’ tijd was het een Griekse
kolonie met het Ionisch als omgangstaal.
‘Herodotos
is mijn naam, ik kom uit Halikarnassos en maak hierbij het verslag wereldkundig
van het onderzoek dat ik heb verricht om de herinnering aan het verleden levend
te houden en de grootse, indrukwekkende prestaties van de Grieken en andere
volken te vereeuwigen.’
Met het
werk van Herodotos vernemen we onder andere de regeerperioden van de Perzische
vorsten. Herodotos was ook de eerste classicus die een gedetailleerd verslag
over Egypte neerschreef. In de vijfde eeuw voor Christus toen Herodotos Egypte
bezocht was de geschiedenis van dit land nog een levende geschiedenis. De
piramiden in beneden-Egypte hadden bijvoorbeeld nog steeds hun glanzende
buitenbedekking. Herodotos reisde het gehele land door tot aan de grens met
Nubië. Zijn faraolijst: de rangschikking en de regeerperioden, worden door de gevestigde
Egyptologie niet serieus genomen, omdat het niet past in hun rangschikking van
de faraolijsten op basis van hun veronderstelde Sothis-kalender.
Tijdschema
480/467 v. Chr.
Het bijgevoegde
tijdschema 480/467 v. Chr. toont het vijfde en het zesde sabbatjaar ten tijde
van de Perzische heerschappij over het gebied van Israël.
Tijdschema
466/453 v. Chr.
Het
bijgevoegde schema 466/453 v. Chr. toont het zevende sabbatjaar gevolgd door
het twintigste jubeljaar van oktober 464 tot september 463 v. Chr.
In
december 465 v. Chr. kwam aan de regeerperiode van Xerxes een einde waarna deze
werd opgevolgd door Artaxerxes I die regeerde van 17.12.465 tot 07.12.424 v.
Chr. Het bijgevoegde tijdschema toont het begin van de zeventig jaarweken van
de profeet Daniël in het zevende regeringsjaar van de Pers Artaxerxes I. De
chronologische details hiervoor gaan we met de aflevering van het
eenentwintigste jubeljaar leveren.
1 Koningen 10:18 Nog
maakte de koning een groten elpenbenen
troon, en hij overtoog denzelven met dicht goud. 19 Deze troon had zes
trappen, en het hoofd van den troon was van achteren rond, en aan beide zijden
waren leuningen tot de zitplaats toe, en twee leeuwen stonden bij die
leuningen. 20 En twaalf leeuwen stonden daar op de zes trappen aan beide
zijden, desgelijks is in geen
koninkrijken gemaakt geweest.
De afbeelding van de schilder Edward
Poynter (1836/1919) is uiteraard slechts een artistieke poging tot het
weergeven van de troon van Salomo en alle luister die daarmee gepaard ging. De
prent stelt het bezoek van de koningin van Scheba voor.
2 Kronieken 9:17 Nog
maakte de koning een groten elpenbenen
troon, en hij overtoog denzelven met louter goud. 18 En de troon had zes
trappen en een voetbank van goud, aan den troon vast zijnde, en leuningen aan
beide zijden, tot de zitplaats toe; en twee leeuwen stonden bij de leuningen. 19
En twaalf leeuwen stonden daar aan beide zijden, op de zes trappen; desgelijks is in geen koninkrijk gemaakt
geweest. (Statenvertaling)
In de
Bijbel wordt naast zijn andere bouwwerken de bijzondere troon van Salomo
vermeld. De troon was volgens de Bijbelse Kroniekschrijver uniek in de oude
wereld. Een notering waar ik niet aan twijfel en een begeerlijk iets voor de
buurvolken. Maar buiten de vermelding van het materiaal dat gebruikt werd en de
versieringen krijgen we geen informatie over afmetingen en dergelijke. De
Joodse overlevering leert dat in het vijfde regeringsjaar van Rehabeam de opvolger
van Salomo de troon door farao Sisak werd buitgemaakt en naar Egypte
getransporteerd. Het is ook de Joodse overlevering die meer uitleg geeft over
de constructie en mogelijkheden van de troon. Over de Salomo-era schreef ik
eerder op 04.01.2018 op dit blog een
artikel: de era van Salomo en de archeologie. Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1514761200&stopdatum=1515366000
Vooraleer
ik de relevante Joodse legende citeer geef ik mijn leidraad weer bij het
onderzoek van overleveringen en legendes. Die leidraad zijn de woorden van
Paulus de apostel voor de niet-Joden:
1
Thessalonicenzen 5:20 Veracht de profetieën niet. 21 Beproeft alle dingen; behoudt het goede.
(Statenvertaling)
De NBG
Vertaling 1951 heeft het als het volgt weergegeven:
1
Thessalonicenzen 5:20 veracht de profetieën niet, 21 maar toetst alles en behoudt het goede.
The Legends of the Jews, Volume IV, Chapter V.
“Next to the Temple in its magnificence, it is the throne of Solomon that perpetuates
the name and fame of the wise king. None before him and none after him could
produce a like work of art, and when the kings, his vassals, saw the
magnificence of the throne they fell down and praised God. The throne was
covered with fine gold from Ophir,
studded with beryls, inlaid with marble, and jewelled with emeralds, and
rubies, and pearls, and all manner of gems. On each of its six steps there were two golden
lions and two golden eagles, a lion and an eagle to the left, and a lion
and an eagle to the right, the pairs standing face to face, so that the right
paw of the lion was opposite to the left wing of the eagle, and his left paw
opposite to the right wing of the eagle. The royal seat was at the top, which
was round.
On the first step leading to the seat crouched an ox,
and opposite to him a lion; on the second, a wolf and a lamb; on the third, a
leopard and a goat; on the fourth perched an eagle and a peacock; on the fifth a falcon and a cock; and on the sixth a
hawk and a sparrow; all made of gold.
At the very top rested a dove, her claws set upon a hawk, to betoken that the
time would come when all peoples and nations shall be delivered into the hands
of Israel. Over the seat hung a golden candlestick, with golden lamps,
pomegranates, snuff dishes, censers, chains, and lilies. Seven branches
extended from each side. On the arms to the right were the images of the seven patriarchs of the world,
Adam, Noah, Shem, Job, Abraham, Isaac, and Jacob; and on the arms to the left,
the images of the seven pious men of the
world, Kohath, Amram, Moses, Aaron, Eldad, Medad, and the prophet Hur.
Attached to the top of the candlestick was a golden bowl filled with the purest
olive oil, to be used for the candlestick in the Temple, and below, a golden
basin, also filled with the purest olive oil, for the candlestick over the
throne. The basin bore the image of the high priest Eli; those of his sons
Hophni and Phinehas were on the two faucets protruding from the basin, and
those of Nadab and Abihu on the tubes connection the faucets with the basin.”
Na het
lezen en bestuderen van de hiervoor geciteerde legende meen ik dat de
beschrijving van de troon in grote lijnen gezien geloofwaardig overkomt. Alleen
de vermelding van afbeeldingen van de zeven patriarchen van de wereld en van de
zeven vrome mensen van de wereld lijkt me in verband met het beeldverbod in de
Wet ongeloofwaardig. De legende heeft het verder ook over het feit dat het
gebruikte goud uit Ofir kwam. Waar Ofir op de wereldkaart vandaag gesitueerd
moet worden blijft een vraagteken. Ik meen dat de identificatie van Ofir met
Brazilië correct is. Zie het artikel van 13.06.16 op dit blog: Toekkijim: pauw of toekan? Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1465768800&stopdatum=1466373600
De Joodse legende plaatst pauwen bij de troon van
Salomo, en ook de kunstenaar van de hierboven getoonde afbeelding heeft gemeend
dat er pauwen aan het hof van Salomo waren. De link naar het artikel van 13.06.2016 geeft een andere denkpiste
weer die hoewel niet absoluut bewijsbaar toch een andere mogelijke identificatie
van het Hebreeuwse woord Toekkijim voor een tropische vogels weergeeft. Maar nu
eerst verder met citeren van de Joodse overlevering:
“On the upper part of the throne stood seventy golden
chairs for the members of the Sanhedrin, and two more for the high priest and
his vicar. When the high priest came to do homage to the king, the members of
the Sanhedrin also appeared, to judge the people, and they took their seats to
the right and to the left of the king. At the approach of the witnesses, the machinery of the throne rumbled the
wheels turned, the ox lowed, the lion roared, the wolf howled, the lamb
bleated, the leopard growled, the goat cried, the falcon screamed, the peacock
gobbled, the cock crowed, the hawk screeched, the sparrow chirped all to
terrify the witnesses and keep them from giving false testimony.”
Na het
lezen van het voorgaande met het advies van Paulus in gedachten: “Beproeft alle
dingen; behoudt het goede” wil ik vooral geloof hechten aan de bewering dat er
een machinerie aan de troon verbonden was.
“When
Solomon set foot upon the first step to ascend to his seat, its machinery was
put into motion. The golden ox
arose and led him to the second step, and there passed him over to the care of
the beasts guarding it, and so he was conducted from step to step up to the
sixth, where the eagles received him and placed him upon his seat. As soon as he
was seated, a great eagle set the royal crown upon his head. Thereupon a huge
snake rolled itself up against the machinery, forcing the lions and eagles
upward until they encircled the head of the king. A golden dove flew down from
a pillar, took the sacred scroll out of a casket, and gave it to the king, so
that he might obey the injunction of the Scriptures, to have the law with him
and read therein all the days of his life. Above the throne twenty-four vines
interlaced, forming a shady arbor over the head of the king, and sweet aromatic
perfumes exhaled from two golden lions, while Solomon made the ascent to his
seat upon the throne.
It was the task
of seven heralds to keep Solomon
reminded of his duties as king and judge. The first one of the heralds approached
him when he set foot on the first step of the throne, and began to recite the
law for kings, "He shall not multiply wives to himself." At the
second step, the second herald reminded him, "He shall not multiply horses
to himself"; at the third, the next one of the heralds said, "Neither
shall he greatly multiply to himself silver and gold." At the fourth step,
he was told by the fourth herald, "Thou shalt not wrest judgment"; at
the fifth step, by the fifth herald, "Thou shalt not respect persons,"
and at the sixth, by the sixth herald, "Neither shalt thou take a
gift." Finally, when he was about to seat himself upon the throne, the
seventh herald cried out: "Know before whom thou standest."
Opnieuw
geef ik hetzelfde commentaar als voorheen. Ik citeer de legende in zijn geheel
zodat de lezer van dit blog zelf kan onderscheiden wat belangrijk is. Het
relaas over de zeven herauten komt mij geloofwaardig over aangezien het met de
Wet van Mozes overeenstemt wat de plichten van een koning waren. Maar het gaat
mij om mijn grote interesse in wereldgeschiedenis dat het laatste gedeelte van
de Joodse overlevering zo interessant maakt.
“The throne did not remain long in the possession of
the Israelites. During the life of Rehoboam, the son of Solomon, it was carried to Egypt. Shishak, the
father-in-law of Solomon, appropriated it as indemnity for claims which he
urged against the Jewish state in behalf of his widowed daughter. When Sennacherib conquered Egypt, he
carried the throne away with him, but, on his homeward march, during the
overthrow of his army before the gates of Jerusalem, he had to part with it to
Hezekiah. Now it remained in Palestine until the time of Jehoash, when it was
once more carried to Egypt by Pharaoh
Necho. His possession of the throne brought him little joy. Unacquainted
with its wonderful mechanism, he was injured in the side by one of the lions
the first time he attempted to mount it, and
forever after he limped, wherefore he was given the surname Necho, the hobbler.Nebuchadnezzar was the next possessor
of the throne. It fell to his lot at the conquest of Egypt, but when he
attempted to use it in Babylonia, he fared no better than his predecessor in
Egypt. The lion standing near the throne gave him so severe a blow that he
never again dared ascend it. Through
Darius the throne reached Elam, but, knowing what its other owners had
suffered, he did not venture to seat himself on it, and his example was
imitated by Ahasuerus. The latter tried to have his artificers fashion him a
like artistic work, but, of course, they failed. The Median rulers parted with
the throne to the Greek monarchs, and finally it was carried to Rome.”
Toen
farao Sisak de Tempel en het paleis van Salomo te Jeruzalem plunderde nam hij
volgens de legende de troon van Salomo mee naar Egypte. Dit lijkt mij een
geloofwaardig verhaal, alleen al vanwege het goud dat gebruikt was ter
constructie van de troon. Indien Sisak zelfs driehonderd gouden schilden uit
het huis van de Libanon te Jeruzalem liet verwijderen voor transport naar
Egypte, dan logischerwijze ook de troon van Salomo. De Joodse Seder Olam voegt
hieraan toe dat de Bijbelse farao Sisak zijn scheldnaam kreeg vanwege zijn
begeren van de gouden troon van Salomo. Volgens
de Seder Olam betekende de naam Sisak: verlangen of begeren. Sisak rukte
volgens de overlevering tegen Jeruzalem op omdat hij de ivoren goudovertrokken troon
van Salomo begeerde. De troon van Salomo nam Sisak volgens de overlevering ook
daadwerkelijk naar Egypte als buit mee. Ik merkte eerder in een artikel van 20.03.2017 op dit blog op dat indien de
Joodse overlevering correct is het geen zin heeft om de identificatie van de
Bijbelse naam Sisak op basis van linguïstische gronden met Egyptische namen, te
zoeken. De Hebreeuwse naam Sisak is namelijk een scheldnaam en geen eigennaam.
Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200
en scrol naar beneden
In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 220-224, kies ik voor de identificatie van de
Bijbelse Sisak met farao Thothmosis III van de achttiende dynastie.
De troon zou niet lang in het bezit van Sisak blijven
want de Joodse legende verhaalt dat de Bijbels-Ethiopische koning Zera de troon
van Salomo op Sisak veroverde toen deze van uit Nubië doorheen Egypte naar het
Juda van Asa oprukte.
The Legends of the Jews, Volume IV, Chapter VI.
Asa,
the son of Abijah of Judah, was a
worthier and a more pious ruler than his father had been. He did away with the
gross worship of Priapus, to which his mother was devoted. To reward him for
his piety, God gave him the victory over Zerah,
the king of the Ethiopians. As a result of this victory he came again into
possession of the throne of Solomon
and of the treasures Shishak had taken from his grandfather, which Zerah in turn had wrested form
Shishak.
Toen
Zera de Ethiopiër na zijn nederlaag tegen het Judese leger van Asa moest
afdruipen kwam de troon van Salomo volgens de Joodse legende in het bezit van
koning Asa. Ik stel vast dat de Joodse legendes zoals gecompileerd door Louis
Ginzberg in 1909 zich hier tegenspreken. In het eerder geciteerde hoofdstuk V
bleef de troon in Egypte tot aan de invasie van de Assyriërs. Maar in hoofdstuk
VI blijkt de troon van Salomo ten tijde van Asa opnieuw in Juda te zijn? Ook
hier hanteren we de gouden regel van Paulus (1 Thessalonicenzen 5:21) en toetsen
we de legendes en behouden wat bruikbaar is.
The
Legends of the Jews, Volume IV, Chapter V, vervolgt met de geschiedenis van
troon en laat het kunstwerk door Sennacherib of Sanherib buitmaken. Dit klopt
historisch gezien niet. De Assyriër Sanherib is weliswaar tot aan de grens van
Egypte opgerukt en heeft daar slag geleverd maar is niet overgegaan tot een
bezetting van Egypte. Het is pas ten tijde van de Assyriër Essarhaddon dat
Egypte door de Assyriërs bezet werd. Ik meen dat een betere kandidaat voor het
buitnemen van de troon van Salomo de Aziaat Arsu was, die ik eerder op dit blog
op 08.12.2017 met koning Azarja van
Juda identificeerde. Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1512342000&stopdatum=1512946800
De
gouden troon van Salomo is daarop tot in de zevende eeuw v. Chr. in Juda
gebleven tot aan het einde van de regeerperiode van koning Josia:
“Now it remained in Palestine until the time of Jehoash, when it was once more carried to Egypt
by Pharaoh Necho. His possession of
the throne brought him little joy. Unacquainted with its wonderful mechanism, he was injured in the side by one of the lions
the first time he attempted to mount it, and forever after he limped, wherefore
he was given the surname Necho, the
hobbler.”
Het is
vrij moeilijk de legende in verband met Necho bij gebrek aan bewijzen op haar
historische betrouwbaarheid te bewijzen. Er is namelijk heel weinig
bewijsmateriaal over de zesentwintigste dynastie van Manetho tot wie Necho
behoorde, voorhanden. Nochtans meen ik het gedeelte over farao Necho niet
onmiddellijk als onwaar van de hand te doen. De Bijbel bevestigt de Necho van
Manetho als een historisch persoon evenals de oudheidhistorici Herodotos en
Josephus. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 375-384 wijs ik op het gebrek aan archeologisch materiaal in Egypte
betreffende de zesentwintigste dynastie. Er is amper bruikbaar materiaal van onder
het zand tevoorschijn gekomen. Er is zelfs de hoogste twijfel dat de hoofdstad
Saïs, die door de orthodoxe egyptologie in de noordwestelijke Nijldelta
geplaatst wordt, gevonden werd. Zie hierna een citaat vanuit orthodoxe hoek:
De ondergrond van Saïs (het
huidige Sa Al Hagar) in de noordwestelijke Nijldelta is van water verzadigd en
is daarom nooit grondig onderzocht. Hoewel aangenomen wordt dat het hier de Koninklijke begraafplaats betreft,
bestaat er vreemd genoeg maar weinig bewijsmateriaal van, op enkele oesjabti’s
na die ook nog merendeels van niet-Saïtische herkomst zijn. Van de tien
oesjabti’s met de naam Psammetichos is moeilijk te zeggen van welke koning van
die naam ze precies waren. Er is ook een prachtige oesjabti en een hartscarabee vanNecho II verder drie oesjabti’s van
Apriës en zes van Amasis.
Kroniek van de farao’s, Peter A.
Clayton, 26ste dynastie (Saïtisch), Einde citaat
De Koninklijke
begraafplaats waar de Egyptoloog Peter Clayton naar verwijst en die uitvoerig
beschreven wordt door Herodotos vanwege de pracht en praal is tot nu toe nooit
gevonden. Tot op heden zijn er geen stoffelijke resten van al de vermelde
farao’s van Manetho ’s zesentwintigste dynastiegevonden. Het
toevallig vinden van de begraafplaats van de farao’s van de zesentwintigste
dynastie zou de ontdekking van de tombe van Toetanchamon en haar schatten
volledig in de schaduw zetten. Hierna de beschrijving door Herodotos in zijn tweede
boek:
169 b. The Saites buried all the kings who belonged to
their canton inside this temple; and thus it even contains the tomb of Amasis,
as well as that of Apries and his family. The latter is not
so close to the sanctuary as the former, but still it is within the temple. It
stands in the court, and is a spacious cloister built of stone and adorned with
pillars carved so as to resemble palm trees, and with other sumptuous ornaments.
Within the cloister is a chamber with folding doors, behind which lies the
sepulchre of the king.
170. Here too, in this same precinct of Minerva at Sais, is the burial-place of one whom I
think it not right to mention in such a connection. It stands behind the
temple, against the back wall, which it entirely covers. There are also some
large stone obelisks in the enclosure, and there is a lake near them, adorned
with an edging of stone. In form it is circular, and in size, as it seemed to
me, about equal to the lake in Delos called “the Hoop.”
De Joodse legende aangaande farao
Necho die de bijnaam ‘Necho, de hobbler’ kreeg kan bij gebrek aan bewijs niet
bevestigd noch ontkend worden. Zijn laatste rustplaats is namelijk tot heden
toe niet gevonden, noch tempel noch enige afbeelding. Het zou fascinerend zijn
de mummie van Necho II (indien ze ooit gevonden wordt) naar beenbreuken te
onderzoeken.
Dit is overigens een algemene
toestand wat het onderzoek van de algemene geschiedenis van het oude Egypte
betreft dat zelfs door Egyptologen van de oude school toegegeven wordt:
“It must never be forgotten
that we are dealing with a civilization thousands of years old and one of which
only tiny remnants have survived. What is proudly advertised as Egyptian
History is merely a collection of rags and tatters.”
1961, de Britse Egyptoloog Sir
Alan Gardiner
De volgende historische persoon
die volgens de legende de troon van Salomo in bezit kreeg was de Babyloniër
Nebukadnezar.
“Nebuchadnezzar was the next possessor of the throne. It fell to his
lot at the conquest of Egypt, but when he attempted to use it in Babylonia, he
fared no better than his predecessor in Egypt. The lion standing near the
throne gave him so severe a blow that he never again dared ascend it.
Ook Nebukadnezar
kreeg volgens de legende een slag van een van de artificiële leeuwen die deel
uitmaakte van de machinerie aan de troon verbonden, toen hij de troon wilde
bestijgen, zij het met minder schade dan farao Necho. Ook van Nebukadnezar is
er net zoals bij farao Necho vandaag heel weinig archeologisch materiaal
voorhanden. Er is zelfs geen beeld van hem bewaard gebleven. Het weinige
archeologische materiaal dat er vandaag is zijn bakstenen met zijn naam in
spijkerschrift er in gedrukt.
Toen
Babylon door de Meden en de Perzen werd ingenomen verhuisde de troon naar Elam.
Vervolgens kwam de troon in bezit van de Griekse monarchen en uiteindelijk
namen de Romeinen volgens de legende de troon over en vervoerden het ding naar
Rome.
“Through
Darius the throne reached
Elam, but, knowing what its other owners had suffered, he did not venture to
seat himself on it, and his example was imitated by Ahasuerus. The latter tried
to have his artificers fashion him a like artistic work, but, of course, they
failed. The Median rulers parted with the throne to the Greek monarchs, and
finally it was carried to Rome.”
Het is een fascinerende reis die de Joodse legende
verhaalt die ons tot vandaag met heel wat vragen laat zitten. Het is wachten op
een of andere aanwijzing door gespecialiseerde onderzoekers zoals archeologen geleverd,
vooraleer we antwoord krijgen op het raadsel van de verblijfplaats in het
verleden van de troon van Salomo. Ik kan me voorstellen dat het goud en het
ivoor uiteindelijk in de loop der tijden een andere bestemming heeft gekregen.
Waar lag de vestingstad stad Avaris en wie bouwde ze?
De
vestingstad Avaris werd door de eerste Hyksos-farao Salatis gebouwd. Dat is de
historische informatie die de oudheidhistoricus Flavius Josephus doorgeeft
wanneer deze in de eerste eeuw van de westerse tijdrekening de Egyptische
oudheidhistoricus Manetho citeerde. Hierna
het relevante gedeelte:
Flavius
Josephus Against Apion Bk. I, 14.
I shall begin with the writings of the Egyptians; not
indeed of those that have written in the Egyptian language, which it is
impossible for me to do. But Manetho
was a man who was by birth an Egyptian, yet had he made himself master of the
Greek learning, as is very evident; for
he wrote the history of his own country in the Greek tongue, by translating
it, as he saith himself, out of their sacred records; he also finds great fault
with Herodotus for his ignorance and false relations of Egyptian affairs. Now
this Manetho, in the second book of his
Egyptian History, writes concerning us in the following manner. I will set
down his very words, as if I were to bring the very man himself into a court
for a witness:
"There was a king of ours whose name was Timaus. Under him it came to pass, I
know not how, that God was averse to us, and there came, after a surprising
manner, men of ignoble birth out of the
eastern parts, and had boldness enough to make an expedition into our country,
and with ease subdued it by force, yet without our hazarding a battle with them.
So when they had gotten those that governed us under their power, they
afterwards burnt down our cities, and demolished the temples of the gods, and
used all the inhabitants after a most barbarous manner; nay, some they slew,
and led their children and their wives into slavery. At length they made one of
themselves king, whose name was Salatis;
he also lived at Memphis, and made
both the upper and lower regions pay tribute, and left garrisons in places that were the most proper for them. He
chiefly aimed to secure the eastern parts, as fore-seeing that the Assyrians,
who had then the greatest power, would be desirous of that kingdom, and invade
them;
and as he found in the Saite Nomos, [Sethroite,] a city very proper for
this purpose, and which lay upon the Bubastic channel, but with regard to a certain theologic notion was called Avaris, this he rebuilt, and made very strong
by the walls he built about it,
and by a most numerous garrison of two hundred and forty thousand armed men
whom he put into it to keep it. Thither Salatis
came in summer time, partly to gather his corn, and pay his soldiers their
wages, and partly to exercise his armed men, and thereby to terrify foreigners.
When this man had reigned thirteen years,
after him reigned another, whose name was Beon, for forty-four years; after him
reigned another, called Apachnas, thirty-six years and seven months; after him Apophis reigned sixty-one
years, and then Janins fifty years and one month; after all these reigned Assis
forty-nine years and two months. And
these six were the first rulers among them, who were all along making war
with the Egyptians, and were very desirous gradually to destroy them to the
very roots. This whole nation was styled
HYCSOS, that is, Shepherd-kings: for the first syllable HYC, according to
the sacred dialect, denotes a king, as is SOS a shepherd; but this according to
the ordinary dialect; and of these is compounded HYCSOS: but some say that
these people were Arabians." Now in another copy it is said that this word
does not denote Kings, but, on the contrary, denotes Captive Shepherds, and
this on account of the particle HYC; for that HYC, with the aspiration, in the
Egyptian tongue again denotes Shepherds, and that expressly also; and this to
me seems the more probable opinion, and more agreeable to ancient history. [But
Manetho goes on]: "These people,
whom we have before named kings, and called shepherds also, and their
descendants," as he says, "kept
possession of Egypt five hundred and eleven years." (Vertaling
naar het Engels door William Whiston)
De
orthodoxe Egyptologie wijst tegenwoordig de plaats Tell El Daba in het
noordoosten van de Nijldelta aan als de plaats van het historische Avaris. En ook
de bekende revisionistische Egyptoloog David
Rohl gaat er van uit dat Tell el Daba met Avaris geïdentificeerd moet
worden. Te Tell el Daba werd namelijk door Oostenrijkse archeologen een stad
bloot gelegd die in de oudheid door Aziaten bewoond werd. David Rohl is zelfs
van mening dat de nederzetting die in de aardlaag F werd blootgelegd, de
hoofdplaats van Gosjen was, het gebied waar de Israëlieten zich ten tijde van
Jozef mochten vestigen. Hij wijdt een hoofdstuk in zijn boek A TEST OF TIME aan
het vermeende graf van Jozef, dat te Tell El Daba volgens hem werd blootgelegd.
In een vernield beeld van een hoogwaardigheidsbekleder meent hij zelfs de
patriarch Jozef als onderkoning van Egypte te herkennen. De Aziatische trekken
zijn nog af te leiden uit de restanten van het beeld.
Het
lijkt wel het einde van alle vraagstelling en discussie. Tell el-Daba zou
zelfs identiek zijn met een van de voorraadsteden die de Israëlieten in
slavernij voor farao dienden te bouwen: Pithom en Raämses.
Gunnar Heinsohn, een notoire
revisionist van de geschiedenis van de oudheid (Die Sumerer gab es nicht, 1988 blz. 175-182), stelt echter boudweg
dat de straat-grafische laag F te Tell El Daba rond de jaren 750/720 v. Chr.
gedateerd moet worden, en identificeert de Klein-Aziatische nederzetting van
laag F met het bezettingsleger van de Aziaat Arsu of Irsu uit het bekende
Egyptische oudheiddocument: het Harris-papyrus, dat in het British Museum
bewaard wordt. Er zijn dus andere pistes mogelijk.
Arsu
was volgens het Harris-papyrus een veldheer uit Klein-Azië die met een leger
van ongeveer 200.000 man Egypte overheerste. De seculiere wetenschapper
Heinsohn hanteert ditmaal de Bijbel als historisch Boek wanneer hij beweert dat
Arsu met de Bijbelse koning Azaria van Juda, te identificeren is. Indien hij
gelijk heeft is Tell El Daba slechts één van nog meerdere te vinden plaatsen
waar het leger van Arsu/Azaria/Uzzia gekazerneerd was. In mijn boek De Zonaanbidder, 2016, blz. 33-44,
beschrijf ik de periode toen Egypte door Juda gesuperviseerd werd met Joodse
garnizoenen in het land. In 748 v. Chr. werd het Judese leger teruggetrokken.
Dr.
Immanuël Velikovsky meende dat het Avaris
van de Hyksos te El Arisj gelegen
was, een plaats vandaag in het noorden van de Sinaï waar de beek van Egypte, de
Wadi el Arisj in de Middellandse Zee uitmondt. In zijn bekend werk Eeuwen in
Chaos wijst hij El Arisj aan alwaar de archeologen zouden moeten graven, want
daar ligt het Avaris van de Hyksos onder het zand begraven.
Toen
hij zijn werk in de jaren vijftig van de vorige eeuw wereldkundig maakte was
het enige bewijsmateriaal dat hem op deze denkpiste zette, een zwart granieten
monoliet met hiëroglyfen beschreven, dat in El Arisj in 1860 toevallig ontdekt
werd. Tot dan toe was het door Arabieren als een drinkbak voor hun vee gebruikt.
De hiëroglyfentekst werd in 1890 vertaald en gepubliceerd. Het document
verhaalt dezelfde gebeurtenissen zoals in het Bijbelboek Exodus beschreven, maar
dan van de zijde der Egyptenaren bekeken. De naam van de farao van de Exodus
wordt ook vermeld: Thom. Velikovsky
zag onmiddellijk het verband van de naam van farao Thom met de naam van de stad
die de Israëlieten in slavernij volgens de Bijbel, moesten bouwen: Pi-thom, wat stad van Thom betekende.
De Egyptische naam Thom van het schrijn te El Arisj is dan dezelfde naam als de
Timaus die Manetho via Josephus in
de Griekse taal doorgaf.
Van eveneens
groot belang voor Velikovsky s identificatie van El Arisj met Avaris was de bewaard
gebleven proclamatie van farao Horemheb in feite een wettekst, waarin als straf
voor bepaalde misdadigers het afsnijden van de neus werd voorgeschreven, waarna
zij verbannen werden naar Tjaru, een
plaats oostelijk van de Nijldelta. De afgesneden neuzenstraf was de reden dat
dit verbanningsoord later de naam Rhinocolura
kreeg. En dit Rhinocolura is zonder twijfel vandaag El Arisj. Tjaru, Rhinocolura, Avaris en El Arisj zijn één en
dezelfde plaats.
Wat het
mogelijk opgraven van Avaris te El Arisj betreft is het echter wachten op een
nieuwe Heinrich Schliemann. Geen één archeoloog die de orthodoxe egyptologie
volgt heeft naar mijn weten vandaag plannen om te El Arisj te graven.
Dr.
Schliemann was een rijke dilettant-archeoloog die uit enthousiasme zijn
kapitaal besteedde ter locatie van het historische Troje. In 1873 slaagde hij
erin Troje van onder het zand tevoorschijn te brengen. Door zijn inzet werd de
Ilias van Homerus plots van een dichterlijk werk als een historisch werk
bevestigd.
Hierna
het commentaar van Velikovsky betreffende het gehoopte archeologisch opgraven
van Avaris als The Greatest Fortress of Antiquity':
With this imposing score of confirmations from the
field of archaeology, ever growing since 1952, for my work of reconstruction of
ancient history, the question could be asked: which test, besides a complete
radiocarbon survey of the New Kingdom in Egypt would I desire and which
discovery reflecting on chronological problems would I anticipate in the years
to come? Compelling evidence will continue to arrive from almost every
excavated place and there will be an ever-growing number of surprises. I shall
select here one site of great promise for excavation. the identification of Avaris and el-Arish was offered by me as a
crucial testfor my equation of the Hyksos (called Amu by the Egyptians)
and the Amalekites, one of the basic contentions of Ages in Chaos: generally,
Avaris is looked for in the eastern part of the Delta, from Pelusium to
Heliopolis, passing through Tell el Her, el-Qantara, San el-Hagar (Tanis), Tell
el-Yahudieh, wrote P. Montet in Le Drame dAvaris. The site as identified in
Ages in Chaos is quite a distance northeast from the Delta: el-Arish is at the
wadi of the same name, known in the Old Testament as Nakhal Mizraim (Stream of
Egypt ), the historical frontier between Egypt and Palestine. Despite many
efforts made to have el-Arish surveyed and then also excavated, neither when
the site was under the Egyptian authorities nor since it was occupied by the
Israelis following the six-day war, has any survey or excavation taken place.
In June 1968 John Holbrook Jr., architect, backed by a group organized for the
purpose of performing tests to determine the validity of my thesis (Foundation
for Studies of Modern Science) proceeded to el-Arish in the military occupation
zone to gain an impression as to the site of future excavation when, in days to
come, such facilities might be extended, or permit granted. Chances are good
that at such a time, however close or far, the excavators will lift sand from
the greatest fortress of antiquity: before it fell it sheltered a huge garrison
of warriors. It is also quite possible that much treasure had been dug into the
ground by the besieged before the fortress that dominated the ancient East for
several centuries surrendered. The virgin ground of the site never excavated
cannot but entice the curiosity of field archaeologists; the prize of discovering Avaris is one of the great rewards that still
lie in store for the enterprising.
Er is
nog een manier om de juiste ligging van Avaris te bepalen en dat is via de
marsroute van het Egyptische leger van farao Ahmose dat de Hyksos uit Egypte
verdreef en hun vestingstad Avaris veroverde. Het is het inmiddels bekende Rhind-papyrus
dat een historische vermelding van de verdrijving van de Hyksos en de marsroute
bevat:
Jaar 11, tweede maand van het oogstseizoen.
Heliopolis werd ingenomen. De eerste
maand van het overstromingsseizoen, 23ste dag, de bevelhebber (?) van het leger
(?) tegen (?) Tjaru. 25ste dag, het
werd vernomen dat Tjaru ingenomen
was. Jaar 11, de eerste maand van het overstromingsseizoen, derde dag. Geboorte
van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte
van Isis, de hemelen regenden.
De
marsroute van het leger van Ahmose (groene kwastlijn op de bijgevoegde kaart)
liep vanaf Thebe naar het noorden, over Memfis naar Heliopolis en vervolgens
naar Tjaru wat het einde van de veldtocht betekende met de verdrijving van de
Hyksos. De plaats Tjaru lag aan de grens van Egypte, het latere Rhinocolura,
nabij het moderne El Arisj.
Wanneer
men Avaris met Tell el Daba wil identificeren dan betekent dit dat Ahmose
volgens het Rhind-papyrus, in zijn oprukken naar het noorden Avaris links liet
liggen en van Heliopolis direct naar Tjaru oprukte. Het is echter logischer aan
te nemen dat Ahmose gewoon uitgevoerd heeft zoals in het papyrus beschreven
staat, namelijk met zijn vloot noordwaarts naar Heliopolis, en daarop via het
kanaal van het latere Boebastis, richting kust en verder naar Avaris nabij het
huidige El Arisj. In dit model zijn Tjaru en Avaris dat ten tijde van Horemheb
de naam Rhinocolura kreeg ook één en dezelfde plaats.
De
verdrijving van de Hyksos uit Egypte had al eerder op dit blog mijn aandacht.
Zie de aflevering van 18.10.2016,
link:
Tot
slot wil ik nog een gedachtesprong doorgeven die me al een tijd bezig houdt, en
dat is de ligging van het Bijbelse Pitom, een voorraadstad die de Israëlieten
onder Egyptische slavernij moesten bouwen.
Pitom
wordt zoals eerder vermeld met Tell el Maskhuta geïdentificeerd, een plaats in
de noordoostelijke Nijldelta. Alhoewel sinds de identificatie van deze plaats
door de Zwitserse archeoloog en egyptoloog Henri Édouard Naville (1844/1926)
met het Bijbelse Pitom, zijn er sindsdien andere mogelijke sites in de
Nijldelta als het Bijbelse Pitom aangewezen.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
89-98, ging ik er nog vanuit dat de voorraadstad Pitom uit de oudheid gevonden
was en geen verdere studie nodig achtte. Vandaag ben ik van mening dat de
blootgelegde Aziatische nederzettingen in de Nijldelta alle terug te voeren
zijn naar de garnizoenssteden van Arsu alias Azaria van Juda in de achtste eeuw
v. Chr. De voorraadsteden Pitom en Raämses dienen nog vanonder het zand
tevoorschijn gebracht te worden.
Een
mogelijke vindplaats zou nabij het huidige El Arisj kunnen zijn. Op dezelfde
plaats waar een laag hoger het Avaris van de Hyksos gevonden zou kunnen worden.
De Egyptische oudheidhistoricus Manetho zoals geciteerd door Flavius Josephus
geeft volgens mij een hint dat mijn gedachtesprong wel eens juist zou kunnen
zijn.
Flavius Josephus Against Apion Bk. I, 14:
and as he (Salatis) found in the Saite Nomos,
[Sethroite,] a city very proper for this purpose, and which lay upon the
Bubastic channel, but with regard to a certain theologic notion was called
Avaris, this he rebuilt, and made
very strong by the walls he built about it, and by a most numerous garrison of
two hundred and forty thousand armed men whom he put into it to keep it.
Avaris blijkt
volgens de tekst herbouwd te zijn over een vorige stad. Wat me intrigeert is
dat El Arisj, waar Velikovsky meent dat Avaris te vinden is, de vindplaats is
van de eerder vermelde zwarte monoliet beschreven met hiërogliefen bevattende
een verslag dat nauw aansluit bij het Bijbelboek Exodus en het relaas van de tien
plagen en uittocht van de Israëlieten. De tekst op de monoliet werd in 1890
vertaald en gepubliceerd (I. Velikovsky, Eeuwen in Chaos, 1979, blz. 64-70). De
naam van de farao in een cartouche op de monoliet is: Thom of Tom dat aansluit
bij Pi-tom wat de stad van Tom betekent.
Maar
zolang er niet door archeologen te El Arisj gegraven wordt zal het bij een
theorie blijven.
Het negentiende historische Jubeljaar van oktober 513/september 512 v. Chr.
Met
onze aflevering van 23.04.2018 op
dit blog behandelden we het achttiende jubeljaar van oktober 562/september 561
v. Chr. dat bij uitstek een vast verankerd historisch jubeljaar op de tijdsbalk
bleek te zijn.
Wat het
achttiende jubeljaar zo bijzonder maakt is dat het samenvalt met het eerste regeringsjaar van de Babyloniër Evil
Merodach die in dat jaar zijn gestorven vader Nebukadnezar opvolgde, en in dat
jaar koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste ballingsjaar uit zijn
gevangenschap verloste. Evil Merodach nam volgens de Ptolemeüs koningslijst de
scepter op 11 januari 561 v. Chr. van zijn vader over. En in februari/maart, de
twaalfde maand (Adar), van het jaar 561 v. Chr. werd Jojachin uit zijn
gevangenis verlost (2 Koningen 25:27-30). Het feit dat de vrijlating van
Jojachin door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar
geschiedde, is heel opmerkelijk en geen toeval. Het is volledig in lijn met de
bedoeling van de wet op het jubeljaar. Het uitroepen namelijk van het jaar van
het welbehagen des HEEREN en om te verbinden de gebrokenen van harte, om den
gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis
zoals de profeet Jesaja het vooraf verkondigd had:
Jesaja
61:1 De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE
Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij
heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen,
en den gebondenen opening der gevangenis; 2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN,
en den dag der wraak onzes Gods; om alle treurigen te troosten; 3 Om den
treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven worde sieraad voor as,
vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest;
opdat zij genaamd worden eikebomen der gerechtigheid, een planting des HEEREN,
opdat Hij verheerlijkt worde. 4 En zij zullen de oude verwoeste plaatsen
bouwen, de vorige verstoringen weder oprichten, en de verwoeste steden
vernieuwen, die verstoord waren van geslacht tot geslacht. 5 En uitlanders
zullen staan, en uw kudden weiden; en vreemden zullen uw akkerlieden en uw
wijngaardeniers zijn. 6 Doch gijlieden zult priesters des HEEREN heten, men zal
u dienaren onzes Gods noemen; gij zult het vermogen der heidenen eten, en in
hun heerlijkheid zult gij u roemen. 7 Voor uw dubbele schaamte en schande
zullen zij juichen over hun deel; daarom zullen zij in hun land erfelijk het
dubbele bezitten; zij zullen eeuwige vreugde hebben. 8 Want Ik, de HEERE, heb
het recht lief, Ik haat den roof in het brandoffer, en Ik zal geven, dat hun
werk in der waarheid zal zijn; en Ik zal een eeuwig verbond met hen maken. 9 En
hun zaad zal onder de heidenen bekend worden, en hun nakomelingen in het midden
der volken; allen, die hen zien zullen, zullen hen kennen, dat zij zijn een
zaad, dat de HEERE gezegend heeft. 10 Ik ben zeer vrolijk in den HEERE, mijn
ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des
heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk een
bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, en als een bruid zich
versiert met haar gereedschap. 11 Want gelijk de aarde haar spruit voortbrengt,
en gelijk een hof, hetgeen in hem gezaaid is, doet uitspruiten; alzo zal de
Heere HEERE gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de volken.
(Statenvertaling)
Het is opmerkelijk dat de Heer Jezus Christus met Jom
Kippoer in het jaar 27 AD in de synagoge van zijn thuisstad Nazareth dit
Bijbelgedeelte tot in de helft van vers twee voorlas, het Boekrol daarop sloot
en verkondigde dat dit Bijbelgedeelte nu vervuld was. Het was het dertigste
jubeljaar sinds de instelling ervan. Indien Israël Hem had aangenomen zou de
ganse profetie van Jesaja hoofdstuk 61 haar vervulling toen al gekend hebben.
Voor koning Jojachin betekende het in het jaar 561 v.
Chr. zijn verlossing uit de gevangenis. Voor wie geestelijke oren en ogen had
was de vingerwijzing Gods duidelijk zichtbaar en verstaanbaar.
De
wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst
geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Vanaf het eerste jubeljaar in
1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het openbaar
worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD zijn er niet toevallig we
dertig jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we met onze
artikelenreeks al behandeld hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Jaar
14 jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
18. 562/561Jaar
37 ballingschap Jojachin
19.513/512Darius I
Tijdschema
550/537 v. Chr.
Het
bijgevoegde tijdschema toont het tweede en het derde sabbatjaar in de nieuwe
cyclus naar het negentiende jubeljaar toe. Een belangrijk historisch feit op
onze tijdsbalk is de val van Babylon in het najaar van 539 v. Chr. Het
betekende het einde van de Babylonische overheersing van Jeruzalem en het begin
van de heerschappij van de Meden en de Perzen over het gebied van het ontvolkte
Israël. Vier jaar later in 535 v. Chr. zou de Pers Kores alias Cyrus aan de
Joden in ballingschap toelating tot terugkeer naar het oude land der vaderen
geven. In datzelfde jaar kon de herbouw van de Tempel te Jeruzalem een aanvang
nemen. Volgens de profeet Daniël was Darius de Mediër de eerste heerser over
het veroverde Babylon van 539 tot 535 v. Chr.
Daniël 9:1 In het eerste jaar
van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die koning
geworden was over het koninkrijk der Chaldeeën 2 in het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniël, in de
boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des HEREN tot de profeet
Jeremia gekomen was, dat Hij over de puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou
doen verlopen. (NBG Vertaling 1951)
De
regeerperiode van Darius de Mediër ving aan bij de inname van Babylon door de
legers van de Meden en de Perzen in het jaar 539 v. Chr.
Daniël 5:25 Dit is het schrift,
dat geschreven is: Mene, mene, tekel
ufarsin. 26 Dit is de uitlegging van de woorden: Mene: God heeft uw
koningschap geteld en er een einde aan gemaakt; 27 Tekel: gij zijt in de
weegschaal gewogen en te licht bevonden; 28 Peres: uw koninkrijk is gebroken en
aan de Meden en Perzen gegeven. 29 Toen bekleedde men Daniël, op bevel van
Belsassar, met purper en hing hem een gouden keten om de hals, en men riep over
hem uit, dat hij de derde heerser in het koninkrijk zou zijn. 30 In dezelfde nacht werd Belsassar, de koning
der Chaldeeën, gedood. (NBG Vertaling 1951)
Daniël 6:1
Darius, de Meder, ontving het
koningschap, toen hij tweeënzestig jaar oud was. 2 Het behaagde Darius over het
koninkrijk honderd en twintig stadhouders aan te stellen, die over het gehele
koninkrijk verdeeld zouden zijn; 3 en over hen drie rijks-bestuurders, van
welke Daniël er een was; aan hen moesten die stadhouders rekenschap geven,
opdat de koning geen schade zou lijden. 4 Toen overtrof deze Daniël de rijks-bestuurders
en de stadhouders, doordat een uitnemende geest in hem was; en de koning was
van zin s hem over het gehele koninkrijk te stellen.
Dit
Schriftgedeelte leert duidelijk dat Darius de Mediër het koningschap ontving
bij de val van Babylon in het jaar 539 v. Chr. Darius de Mediër zou vier jaar
regeren tot in 535 v. Chr. tot wanneer de Pers Kores of Cyrus, de scepter zou
overnemen. De Bijbelse Darius de Mediër werd opgevolgd door de Pers Kores.
Chronologisch
gezien verliepen er vier jaren vanaf de verovering van Babylon door de Meden en
de Perzen in 539 v. Chr. tot het eerste regeringsjaar van Kores in 535 v. Chr. en
het definitieve einde van de zeventigjarige Babylonische ballingschap. De
profeet Zacharia vermeldt dit vierde jaar in het bijzonder:
Zacharia 7:1 Het
gebeurde nu in het vierde jaar van den
koning Darius, dat het woord des HEEREN geschiedde tot Zacharia, op den
vierden der negende maand (december 536 v. Chr.), namelijk in Chisleu. 2 Toen
men naar het huis van God gezonden had Sarezer, en Regem-melech, en zijn
mannen, om het aangezicht des HEEREN te smeken; 3 Zeggende tot de priesters,
die in het huis des HEEREN der heirscharen waren, en tot de profeten, zeggende:
Moet ik wenen in de vijfde maand, mij afzonderende, gelijk als ik gedaan heb nu
zo vele jaren? 4 Toen geschiedde het woord des HEEREN der heirscharen tot mij,
zeggende: 5
Spreek tot het ganse volk dezes lands, en tot de priesters, zeggende: Toen gij vasttet en rouwklaagdet, in de
vijfde en in de zevende maand, namelijk
nu zeventig jaren, hebt gijlieden Mij, Mij enigszins gevast? 6 Of als gij
at, en als gij dronkt, waart gij het niet, die daar at, en gij, die daar
dronkt?
Het
zevende hoofdstuk van de profeet Zacharia en de logische identificatie van
Darius met Darius de Mediër past als een puzzelstukje in het chronologische
kader. Het was in het vierde regeringsjaar van Darius de Mediër dat de Joden al
zeventig jaar in ballingschap waren. Die vier jaren waren een periode van
vasten, klagen en bidden voor een spoedige toelating tot terugkeer naar het
land, geweest. Ook bij de profeet Daniël lezen we in hoofdstuk 7:1 dat Daniël
in het eerste jaar van Darius de Mediër de Bijbel (van zijn tijd) onderzocht en
las bij de profeet Jeremia, dat de ballingschap zeventig jaar zou duren. Hij
begreep op dat moment dat binnen vier jaar aan de ballingschap een einde zou
komen. Daniël ging vervolgens in gebed en kreeg een openbaring van God in
verband met het einde van de Ballingschap en de uitgestelde komst van het
Koninkrijk Gods.
Het
resultaat van het verankeren van het Bijbelboek Zacharia met de regeerperiode van
Darius de Mediër maakt dat heel wat details van zijn profetieën over de buurvolken
van Juda, historisch geplaatst kunnen worden.
Meestal
wordt de Darius die de profeet Zacharia vermeldt geïdentificeerd met de Pers Darius
I, de opvolger van de Pers Kambyses. De reden is dat er geen buiten-Bijbelse
bronnen naar Darius de Mediër voorhanden zijn, wat voor verlegenheid bij
sommige theologen zorgt en vandaar de identificatie met de Pers. Als een gevolg
hiervan gaan naar mijn mening heel wat historische verbanden verloren.
De
regeringsperiode van Darius I de Pers waar ook de oudheidhistoricus Herodotos
naar verwijst zit algemeen bevestigd met de jaren van 521 tot 486 v. Chr., op
de tijdsbalk. Een klein maar belangrijk verschil van zeventien jaar met het
tweede regeringsjaar van de Bijbelse Darius de Mediër.
Tijdschema
536/523 v. Chr.
Het
bijgevoegde tijdschema toont het vierde en vijfde sabbatjaar van de negentiende
jubeljaarcyclus. In 535 v. Chr., in het zeventigste jaar van de Babylonische
ballingschap voor de Joden, werd Kores koning over Babylon. De
oudheidhistoricus Flavius Josephus verbindt het eerste jaar van Kores met het
einde van de zeventigjarige ballingschap.
1 In the first
year of the reign of Cyrus which was the seventieth from the day that our
people were removed out of their own land into Babylon, God commiserated
the captivity and calamity of these poor people, according as he had foretold
to them by Jeremiah the prophet, before the destruction of the city, that after
they had served Nebuchadnezzar and his posterity, and after they had undergone that
servitude seventy years, he would
restore them again to the land of their fathers, and they should build their
temple, and enjoy their ancient prosperity. And these things God did afford them; for he stirred up the mind of
Cyrus, and made him write this throughout all Asia: "Thus saith Cyrus
the king: Since God Almighty hath appointed me to be king of the habitable
earth, I believe that he is that God which the nation of the Israelites
worship; for indeed he foretold my name by the prophets, and that I should
build him a house at Jerusalem, in the country of Judea."
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, i.1
Onder
de leiding van Zerubbabel keerden de eerste Joodse ballingen terug naar oude het
land der vaderen. Het eerste wat zij bij hun terugkeer deden was het altaar van
de God van Israël te Jeruzalem, oprichten. Daarna werden de fundamenten voor
een nieuwe Tempel gelegd (Ezra 3:1-8).
2
Kronieken 36:22 Maar in het eerste jaar
van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht wierd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremia, verwekte de
HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan
door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in
geschrift, zeggende:
23 Zo zegt Kores, koning van Perzië: De
HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te
bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden van al Zijn
volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke op.(Statenvertaling)
Het
eerste jaar van Kores zondermeer op de tijdsbalk invullen is geen eenvoudige
opdracht. De figuur Kores of Cyrus de Grote is nochtans vanuit de
wereldgeschiedenis goed bekend en gedocumenteerd. De oudheid-historicus Herodotos
bijvoorbeeld geeft heel wat informatie over zijn leven zoals afstamming,
carrière en dood. Zijn eerste jaar als koning van de Perzen is dan 559 v. Chr.
Maar in dat jaar was Babylon nog niet door de Meden en Perzen veroverd en waren
de Joden nog in hun zeventigjarige Babylonische ballingschap. Het jaar 559 v.
Chr. is aldus uitgesloten indien we bij het geciteerde Bijbelgedeelte van 2
Kronieken 36:21 blijven. De sleutel
tot het berekenen van het Bijbelse eerste jaar van Kores is het verankeren op
de tijdsbalk van het begin en het einde van de zeventig jaar ballingschap zoals
door de profeet Jeremia voorspelt. Er zijn in totaal drie wegvoeringen in
Babylonische ballingschap geweest. De eerste geschiedde in het vierde
regeringsjaar van koning Jojakim van Juda , de zoon van Josia, in 605 v. Chr.
(Jeremia 25:1-3). De tweede wegvoering geschiedde op het einde van de drie
maanden regeerperiode van koning Jojachin in 597 v. Chr. zijnde het achtste
regeringsjaar van Nebukadnezar. De derde en laatste wegvoering geschiedde in
586 v. Chr. wanneer ook de Tempel te Jeruzalem vernietigd werd. De
zeventigjarige Babylonische ballingschap rekenen we vanaf de eerste wegvoering
in 605 v. Chr.
Jeremia 25:11 En
dit ganse land zal worden tot een woestheid, tot een ontzetting; en deze volken
zullen den koning van Babel dienen zeventig
jaren. 12 Maar het zal geschieden, als
de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel, en
over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over
het land der Chaldeeën, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen. 13 En Ik
zal over dat land brengen al Mijn woorden, die Ik daarover gesproken heb; al
wat in dit boek geschreven is, wat Jeremia geprofeteerd heeft over al deze
volken.(Statenvertaling)
De periode van de zeventigjarige ballingschap zoals
door de profeet Jeremia voorzegd vangt aan in het jaar 605 v. Chr. en eindigde
in 535 v. Chr. Volgens Flavius Josephus is het eerste jaar van
Kores gelijk aan het zeventigste Babylonische ballingsjaar (Flavius Josephus,
Antiquities, Book XI, i.). Het eerste jaar van Kores is aldus op de tijdsbalk
te plaatsen in 535 v. Chr. De val van Babylon was sinds oktober 539 v. Chr. al
vier jaar geschiedenis.
De Pers
Kores was honderdveertig jaar eerder door de profeet Jesaja (hoofdstuk 4:1-13) bij
naam voorspeld en als degene die de Israëlieten zou doen terugkeren naar hun
thuisland.
Dat de
profeet Jesaja deze profetie had uitgesproken en neergeschreven in 726 v. Chr.,
honderdveertig jaar voor de feiten, weten we van Flavius Josephus.
Flavius Josephus, Antiquities, Book XI, i.
2. This was known to Cyrus by his reading the book which Isaiah left behind him of his prophecies; for this prophet said
that God had spoken thus to him in a secret vision: "My will is, that
Cyrus, whom I have appointed to be king over many and great nations, send back
my people to their own land, and build my temple." This was foretold by Isaiah one hundred and forty years before the
temple was demolished. Accordingly, when Cyrus read this, and admired the
Divine power, an earnest desire and ambition seized upon him to fulfill what
was so written; so he called for the most eminent Jews that were in Babylon,
and said to them, that he gave them leave to go back to their own country, and
to rebuild their city Jerusalem, and the temple of God, for that he would be
their assistant, and that he would write to the rulers and governors that were
in the neighborhood of their country of Judea, that they should contribute to
them gold and silver for the building of the temple, and besides that, beasts
for their sacrifices.
Josephus
schrijft dat men Kores de profetie van de profeet Jesaja heeft laten lezen en
deze zo onder de indruk van de profetie was dat hij de Joden beval voor de
HEERE God van Israël een Huis te Jeruzalem te bouwen, en aldus de profetie van
Jesaja van honderdveertig jaar eerder, te vervullen.
Het
volgende aandachtspunt op het tijdschema 536/523 v. Chr. is het jaar 525 v.
Chr. met de invasie van Egypte door de Pers Kambyses. Dit betekende het einde
van de zesentwintigste dynastie en tegelijkertijd het einde van de Egyptische
onafhankelijkheid. Het is de historicus Herodotos die de geschiedenis van de
overrompeling van Egypte door Kambyses beschreven heeft. De gegevens van de
oudheidhistoricus Herodotos, de Ptolemeüs-canon en de Bijbel blijken in
harmonie met elkaar te zijn.
Tijdschema
522/509 v. Chr.
Het bijgevoegde
tijdschema 522/509 v. Chr. toont het zesde en het zevende sabbatjaar gevolgd
door het negentiende jubeljaar. Bovenaan het tijdschema zien we de
regeerperiode van de Perzische koningen. Naar het einde toe van de regeerperiode
van Kambyses in 522 v. Chr. volgde er een periode van anarchie in het Perzische
Rijk waarbij een zekere Smerdis de Magiër zich uitgaf als de vermeende zoon
van Cyrus. De oudheid-historicus Herodotos brengt deze geschiedenis in detail.
Zie link: http://www.sacred-texts.com/cla/hh/hh3060.htm
Belangrijk
is de chronologie van de Pers Darius I. In het zesde regeringsjaar van deze
heerser leert de Bijbel dat de nieuwe Tempel te Jeruzalem gebouwd was.
Ezra 6:14 En de oudsten der
Joden bouwden en gingen voorspoediglijk voort, door de profetie van den profeet Haggai en Zacharia, den
zoon van Iddo; en zij bouwden en voltrokken het, naar het bevel van den God
Israëls, en naar het bevel van Kores, en Darius, en Arthahsasta, koning van
Perzië. 15 En dit huis werd volbracht op
den derden dag der maand Adar; datzelve was het zesde jaar van het koninkrijk
van den koning Darius. 16 En de kinderen Israëls, de priesteren en
Levieten, en de overige kinderen der gevangenis deden de inwijding van dit huis
Gods met vreugde. 17 En zij offerden, ter inwijding van dit huis Gods, honderd
runderen, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren en twaalf geitenbokken, ten
zondoffer voor gans Israël, naar het getal der stammen Israëls.
Het
zesde sabbatjaar van april 520/ maart 519 v. Chr., een jaar dat het land moest
rusten werd voorafgegaan door het zesde jaar dat een jaar van dubbele zegening
over het land betekende, was ditmaal een tegenvaller. De profeet Haggaï hebben
we al vermeld gezien in het eerder geciteerde Bijbelgedeelte van Ezra 6:14. De profeet Haggaï (hoofdstuk
1:1-8) begint zijn boek in het Oude Testament met de vermelding dat zijn
bediening een aanvang nam in het tweede jaar van koning Darius.
De Bijbel geeft jaar, maand en
dag aan ter chronologische plaatsing van de bediening van Haggaï op de
tijdsbalk: In het tweede jaar van den koning Darius, in de zesde maand, op den
eersten dag der maand. Volgens de westerse tijdrekening was dit augustus van
het jaar 520 v. Chr. midden in het sabbatjaar dat blijkbaar toen geen zegening
over het land zag. Het zesde jaar had minder dan de helft van de normale oogst
gegeven (Haggaï 1:9-12).
In het tweede hoofdstuk van de
profeet Haggaï wordt dit opnieuw onderlijnd:
Haggaï 2:1 Op den vier en twintigsten dag der maand, in de zesde maand, in het
tweede jaar van den koning Darius. 2 In
de zevende maand, op den een en twintigsten der maand, geschiedde het woord
des HEEREN door den dienst van den profeet Haggai, zeggende: 3 Spreek nu tot
Zerubbabel, den zoon van Sealthiël, den vorst van Juda, en tot Josua, den zoon
van Jozadak, den hogepriester, en tot het overblijfsel des volks, zeggende: 4
Wie is onder ulieden overgebleven, die dit huis in zijn eerste heerlijkheid
gezien heeft, en hoedanig ziet gij hetzelve nu? Is dit niet als niets in uw
ogen? 5 Doch nu, wees sterk, gij Zerubbabel! spreekt de HEERE; en wees sterk,
gij Josua, zoon van Jozadak, hogepriester! en wees sterk, al gij volk des
lands! spreekt de HEERE; en werkt, want Ik ben met u, spreekt de HEERE der
heirscharen; 6 Met het woord, in hetwelk Ik met ulieden een verbond gemaakt
heb, als gij uit Egypte uittrokt, en Mijn Geest, staande in het midden van u;
vreest niet! 7 Want alzo zegt de HEERE der heirscharen: Nog eens, een weinig
tijds zal het zijn; en Ik zal de hemelen, en de aarde, en de zee, en het droge
doen beven. 8 Ja, Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen komen tot den Wens aller heidenen, en Ik zal dit
huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HEERE der heirscharen. 9 Mijn is het
zilver, en Mijn is het goud, spreekt de HEERE der heirscharen. 10 De
heerlijkheid van dit laatste huis zal groter worden, dan van het eerste, zegt
de HEERE der heirscharen; en in deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de
HEERE der heirscharen. 11 Op den vier en
twintigsten dag der negende maand, in het tweede jaar van Darius,
geschiedde het woord des HEEREN door den dienst van den profeet Haggai,
zeggende: 12 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Vraag nu den priesters de wet,
zeggende: 13 Ziet, iemand draagt heilig vlees in de slip van zijn kleed, en hij
raakt met zijn slip aan het brood, of aan het moes, of aan den wijn, of aan de
olie, of aan enige spijze, zal het heilig worden? En de priesters antwoordden,
en zeiden: Neen. 14 En Haggai zeide: Indien iemand, die onrein is van een dood
lichaam, iets van die dingen aanroert, zal het onrein worden? En de priesters
antwoordden, en zeiden: Het zal onrein worden. 15 Toen antwoordde Haggai, en
zeide: Alzo is dit volk, en alzo is deze natie voor Mijn aangezicht, spreekt de
HEERE, en alzo is al het werk hunner handen; en wat zij daar offeren, dat is
onrein. 16 En nu, stelt er toch ulieder hart op, van dezen dag af en opwaarts,
eer er steen op steen gelegd werd aan den tempel des HEEREN; 17 Eer die dingen geschiedden, kwam iemand tot
den koren hoop van twintig maten, zo waren er maar tien; komende tot den
wijnbak, om vijftig maten van de pers te scheppen, zo waren er maar twintig.
18 Ik sloeg ulieden met brandkoren, met honigdauw en met hagel, al het werk uwer
handen; en gij keerdet u niet tot Mij, spreekt de HEERE. 19 Stelt er toch uw
hart op, van dezen dag af en opwaarts; van den vier en twintigsten dag der
negende maand af, van den dag af, als het fondament aan den tempel des HEEREN
is gelegd geworden, stelt er uw hart op. 20 Is er nog zaad in de schuur? Zelfs
tot den wijnstok, en den vijgeboom, en den granaatappelboom, en den olijfboom,
die niet gedragen heeft, die zal Ik van
dezen dag af zegenen. 21 Het woord des HEEREN nu geschiedde ten tweeden
male tot Haggai, op den vier en twintigsten der maand, zeggende: 22 Spreek tot
Zerubbabel, den vorst van Juda, zeggende: Ik zal de hemelen en de aarde
bewegen. 23 En Ik zal den troon der koninkrijken omkeren, en verdelgen de
vastigheid van de koninkrijken der heidenen; en Ik zal den wagen omkeren, en
die daarop rijden; en de paarden, en die daarop rijden, zullen nederstorten,
een iegelijk in des anderen zwaard. 24 Te dien dage, spreekt de HEERE der
heirscharen, zal Ik u nemen, o Zerubbabel, gij zoon van Sealthiël, Mijn knecht!
spreekt de HEERE, en Ik zal u stellen, als een zegelring; want u heb Ik
verkoren, spreekt de Heere der heirscharen.
Volgens de westerse kalender
zijn we nu in oktober van het jaar 521 v. Chr. op de laatste dag van het
Loofhuttenfeest (Leviticus 23:24) en werd de zomeroogst gevierd die dat jaar
minder dan de helft van het normale geweest was. Het verkwikkende vers twintig
leert dat het van toen af er anders aan toe zou gaan en dat de HEERE zou
zegenen. De volgende oogst zou verzekerd zijn. Het wintergewas werd in december
521 v. Chr. geplant.
Dit Bijbelgedeelte bevestigt
de telling van de sabbatjaren zoals de geleerde William Whiston ze ons
aangereikt heeft. In zijn JOSEPHUS Complete Works, Translated by William
Whiston, A.M., Appendix Dissertation V, is het jaar 520/519 v. Chr. een van de
tien historische vermeldingen die de dertig jubeljaren op de tijdsbalk
verankeren. In dit geval is het zesde sabbatjaar in de cyclus van het
negentiende jubeljaar verankerd met het twee regeringsjaar van de Pers Darius I
dat op zijn beurt bevestigd wordt door de oudheidhistoricus Herodotos (Boek
3.78, 3.84-88) en de Ptolemeüscanon wat zelfs een kruispeiling ter navigatie op
de tijdsbalk der geschiedenis mogelijk maakt.
Een bijzonder aandachtspunt dat ik mijn lezers onder
de aandacht wil brengen is vers acht van het eerder geciteerde Bijbelgedeelte
van Haggaï hoofdstuk 2: Ja, Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen
komen tot den Wens aller heidenen,
en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HEERE der heirscharen.
De Wens aller heidenen is in de heilsgeschiedenis de
(ver)Losser die al in Genesis hoofdstuk 3:15 aangekondigd werd. Hij is het
zaad van de vrouw die de dood, het sterven dat sinds Genesis over de
Schepping heerste, overwonnen heeft. In de lijn van Sem, de zoon van Noach zou
het zaad van de vrouw zich openbaren en alles herstellen. Deze belofte hebben
ook de twee andere zonen van Noach: Jafeth en Cham na de spraakverwarring in
2239 v. Chr. vanuit de vlakte van Sinear naar hun nieuwe vestigingsgebieden
meegenomen en aan de volgende geslachten (zij het meestal misvormd) doorgegeven.
Het dertigste Jubeljaar van het jaar 27/28 AD zou de Losser uiteindelijk via
Israël aan de wereld bekendmaken.
Ik gebruik in dit blog vooral de Statenvertaling, een
vertaling die naar mijn gevoelen het dichts bij de grondtekst is gebleven. In
latere Nederlandse vertalingen van de Bijbel: de NBG 1951 en de NBV 2005 is de
voorzegging over: De Wens aller heidenen verdwenen, wegvertaald, wat voor mij
onbegrijpelijk is. Een reden voor mij om vooral op de Statenvertaling te
vertrouwen in mijn studie van de Bijbel.
Toen in de vorige eeuw in 1922 de graftombe van
Toetanchamon ontdekt werd was dit de vondst bij uitstek van die eeuw. Het was
de archeoloog en egyptoloog Howard Carter (1874/1939) die het graf in de
koningsvallei nabij Thebe blootlegde.
De ontdekking van het graf kreeg bijna honderd jaar
geleden nu, vooral veel aandacht vanwege het gouden dodenmasker van
Toetanchamon en een enorme schat van gouden voorwerpen die gevonden werd. Het
was een vondst vergelijkbaar met het blootleggen van het oude Troje in de
heuvel te Hisarlik (Turkije) door Heinrich Schliemann (1822/1890) en het vinden
van de schat van Priamus in 1873. Als een gevolg van de inzet van Heinrich
Schliemann werd de Ilias van Homerus toen van een louter dichterlijk werk plotseling
als een historisch werk bevestigd.
Het is de verdienste van Howard Carter het graf van
Toetanchamon uiteindelijk ontdekt te hebben. Op basis van een eerder ontdekte
cartouche met de hiërogliefennaam van Toetanchamon was hij overtuigd van de
historiciteit van de farao en zocht hij ijverig in de koningsvallei verder. De
Egyptische oudheidhistoricus Manetho had namelijk de namen van de Aton-ketters
in zijn koningslijsten niet vermeld. Voor hem hadden de Aton-ketters: Achnaton,
Smenkhkare, Toetanchamon en Eje nooit bestaan. Manetho gaf een alternatieve
lijst van faraos op via een dochter van Amonhotep III: Acencherches, tot aan
Horemheb. Ook de bekende Abydos-koningslijst van farao Seti I en Ramses II vermeldt
de Aton-ketters niet maar springt van farao Amonhotep III onmiddellijk over naar
Horemheb. Toen de oudheidhistoricus Herodotos in de vijfde eeuw v. Chr. Egypte
bezocht hadden de priesters daar de grootste moeite de naam van de ketter-koning
Achnaton te vermelden (De zonaanbidder, 2016, hoofdstuk: Anysis, de blinde
farao uit de stad Anysis, blz. 55-64).
Toetancha(m)(t)on was de voorlaatste van de reeks van gehate
Aton-ketters, de zogenaamde Amarna-farao s. Een rij van heersers waarvan
weinig archeologisch materiaal bewaard bleef, het gevolg van de beeldenstorm
van generaal Horemheb, de latere farao die de Aton-era voor Egypte definitief
afsloot.
De tombe van Toetanchamon is sinds een aantal jaren
opnieuw wereldnieuws op basis van het vermoeden dat er zich nog één of
twee geheime kamers in de graftombe bevinden.
De inmiddels in de media goed bekende Egyptoloog Ph. D.
Nicholas Reeves beweert sinds 2009 dat de stoffelijke resten van koningin
Nefertete zich in een kamer grenzend aan die van Toetanchamon zou bevinden.
Wanneer men op het internet onderzoek naar het
onderwerp doet lijkt het dat er geen andere pistes meer mogelijk zijn dan dat
een verborgen kamer de stoffelijke resten van koningin Nefertete zou bevatten. De kamer moet overigens nog te voorschijn komen?
Wie mijn boek De
zonaanbidder: Achnaton, de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet
Jesaja, 2016, gelezen heeft weet dat nochtans een andere piste mogelijk is.
Toetanchamon was een zoon van de ketterfarao Achnaton
en hoort volgens mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid in de
zevende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuis. In mijn boek identificeer ik
Herodotos farao Anysis uit de stad Anysis met Achnaton uit Achetaton en maak
de verbinding met het werk van Dr. Immanuel
Velikovsky (Oedipus en Achnaton, Is de Griekse Oedipus-legende van
Egyptische oorsprong?, 1974) die stelde dat Achnaton de Oedipus van de Griekse
legende was en dat heel de Griekse tragedie in de familiegeschiedenis van
Achnaton past. Het is een theorie die op bevestiging wacht. Volgens Velikovsky is
Achnaton/Oedipus te Thebe door Eje/Creon gedood en zijn stoffelijke resten door
Eje in een verborgen tombe te Thebe geplaatst (Oedipus en Achnaton, deel II,
blz. 172/179). Ik ben van mening dat er een goede kans bestaat dat de
stoffelijke resten van Achnaton/Oedipus door farao Eje/Creon, zijn bijgezet in
een verborgen kamer in de tombe van Toetanchamon. Dat zou pas de ontdekking van
de eeuw worden, wat schrijf ik, misschien wel de ontdekking bij uitstek van het
derde millennium, maar nu overdrijf ik. Tenzij de stoffelijke resten van Achnaton op een verborgen plaats in de nabijheid van de tombe van Toetanchamon gevonden wordt.
Het zou ook eerherstel voor de erudiete Dr. Immanuel
Velikovsky (1895/1979) betekenen. Vanaf het publiceren van zijn boeken
Werelden in botsing, 1950 en eeuwen in chaos, 1952 is hij door de
gevestigde wetenschap aangevallen en verguisd. Ook uit de hoek van het
revisionisme van de geschiedenis van de oudheid werd hij op de korrel genomen. Soms
door onderzoekers die naambekendheid nastreefden op de kap van een beroemd
iemand.
Wat ook opvalt zijn telkens de jaartallen die men aan
Toetanchamon toekent op basis van het veronderstelde gebruik van een dubbele kalender in het
oude Egypte: 1334/1325 v. Chr. In
mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 345/356, zit Toetanchamon op de tijdsbalk verankerd met de regeerperiode 683/675 v. Chr.
De gevestigde wetenschap egyptologie zweert nog altijd
bij de tijdsconstructie die de egyptoloog Eduard Meyer in 1904 lanceerde en
sindsdien niet betwist wordt zij het dan alleen door revisionisten van de
geschiedenis van de oudheid. Eduard Meyer ging er foutief van uit dat er in het
oude Egypte twee kalenders naast elkaar bestaan hadden. Een burgerlijke en een
godsdienstige gebaseerd op het heliakisch opkomen van de Hondsster of Sothis.
Met tijdsprongen van 1460 jaar werd de vermeende geschiedenis van het oud
Egypte op de tijdsbalk aangebracht. Vertrekpunt was het jaar 139 AD dat van de
Romeinse grammaticus Censorinus verkregen werd. De vermeende Sothis-kalender is
echter een fantasie van Romeinen en Grieken dat zelfs door orthodoxe
Egyptologen eerder opgemerkt werd:
De Egyptoloog Cecil Torr (Memphis and Mycenae, 1896)
een tegenstander van Eduard Meyer in de negentiende eeuw, stelt dat de
Sothis-cyclus een uitvinding van de Grieken was, van latere tijd. Noch is er
enige indicatie, schrijft hij, dat de Egyptenaren de cyclus kenden; geen
vermelding wordt er over gevonden in hun inscripties of papyri, buiten enkele
occasionele vermeldingen over het opkomen van de Hondsster.
This all looks as though the
cycle was invented by the later Greeks at Alexandria. Nor is there anything to
indicate that it was known to the Egyptians in earlier times; no mention of it
being found in their inscriptions or papyri, though occasionally these note the
rising of the dog-star.
Dat men binnen de orthodoxe egyptologie halsstarrig
aan de Sothis-kalender van Eduard Meyer vasthoudt heeft te maken met het gebrek
aan ankerpunten op de tijdsbalk. De oudste absolute historische datum die men voor
Egypte heeft is het jonge jaartal 661 v. Chr. met de binnenvallende Assyriërs
en de val van Thebe. De bestaande Egyptische koningslijsten zoals die van
Abydos, Karnak en de Turijn-lijst bevatten geen ankerpunten ter bevestiging op
de tijdsbalk.
Voorbij het jaartal 661 v. Chr. de tijd in zijn er voor
de orthodoxe egyptologie geen ankerpunten voorhanden. Tenzij men de Egyptische
koningslijst van de oudheidhistoricus Herodotos zou gebruiken, alsook die gedeelten
van het werk van Manetho die de oudheidhistoricus Flavius Josephus verbonden
met de Israëlitische geschiedenis doorgaf. Maar
die wijst men af omdat ze haaks staan op de constructie van Eduard Meyer. De historische
boeken van de Bijbel leveren ook heel wat ankerpunten op de tijdsbalk waarbij
zowel het oude Rijk, het Midden-rijk als het Nieuwe Rijk en de respectievelijke
tussenperioden op de tijdsbalk ondergebracht kunnen worden. Zie bijvoorbeeld
het artikel op dit blog van 09.11.2017:
De datering van het Egyptische Oude Rijk aan de hand van de Bijbelboeken
Genesis en Exodus, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1509922800&stopdatum=1510527600
Maar de Bijbel wordt sinds de negentiende eeuw in het
kielzog van de evolutietheorie en Bijbelkritiek louter als een godsdienstig
boek betracht met weinig historische waarde, wat te betreuren is. De Bijbelse
chronologie levert nochtans een raamwerk van historische gebeurtenissen tot
meer dan vierduizend jaar terug die op een tijdsbalk ondergebracht kunnen
worden, met links naar vooral het oude Egypte.
Theudas, de oproerkraaier die beweerde dat hij iets was
Handelingen
5:35 En hij (Gamaliël) zeide tot hen: Gij Israëlitische mannen, ziet voor u,
wat gij doen zult aangaande deze mensen. 36 Want voor deze dagen stond Theudas op, zeggende, dat hij wat was,
dien een getal van omtrent vierhonderd
mannen aanhing; welke is omgebracht, en allen, die hem gehoor gaven, zijn
verstrooid en tot niet geworden. 37 Na
hem stond op Judas, de Galileeër in de dagen der beschrijving, en maakte veel
volks afvallig achter zich; en deze is ook vergaan, en allen, die hem gehoor
gaven, zijn verstrooid geworden. (Statenvertaling)
Aan het
woord is Gamaliël een farizeeër en Schriftgeleerde en lid van de Joodse raad in
Jeruzalem. Op de tijdsbalk bevinden we ons in de zomer van 30 AD, een korte tijd
na Pinksteren of Sjavoeot met de uitstorting van de Heilige Geest over de
discipelen, mannen en vrouwen die het begin van de Joodse Gemeente te Jeruzalem
waren. Met wonderen en tekenen werd sindsdien tot ergernis van de Joodse
leiders het evangelie aan het Joodse volk gebracht. Als een gevolg waren de
apostelen gevankelijk voor de Joodse raad gebracht en met de doodstraf
bedreigd. De Schriftgeleerde Gamaliël die het vertrouwen van het volk had stond
onder het tumult in de raad op en overtuigde de andere leden voorzichtig met
het uitspreken van de doodstraf over de apostelen te zijn. Zijn wijze woorden
waren: Laat u niet in met deze mensen en
laat hen geworden; want indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het
vernietigd worden, maar indien het uit God is, zult gij hen niet kunnen
vernietigen; het mocht eens blijken, dat gij tegen God strijdt. Vervolgens
lezen we zijn woorden voor de raad hierboven in het Bijbelgedeelte uit het boek
Handelingen vanaf vers 35 geciteerd. Hij verwijst hierbij naar twee
oproerkraaiers uit het verleden: Thadeus
en Judas de Galileeër. Het zijn twee mannen die ten tijde van de bekende
beschrijving van de Romeinse keizer het volk ophitsten. Thaddeus had een
aanhang van ongeveer vierhonderd mannen en Judas
de Galileeër wordt beschreven als de leider van veel volk.
De
auteur van het Bijbelboek Handelingen is de evangelist Lukas. Handelingen is
zijn tweede boek. Zijn eerste boek: het evangelie naar Lukas, begint hij met de
woorden:
Lukas 1:1 Nademaal velen ter
hand genomen hebben, om in orde te stellen een verhaal van de dingen, die onder
ons volkomen zekerheid hebben; 2 Gelijk ons overgeleverd hebben, die van den
beginne zelven aanschouwers en dienaars des Woords geweest zijn; 3 Zo heeft het
ook mij goed gedacht, hebbende alles van
voren aan naarstiglijk onderzocht, vervolgens aan u te schrijven,
voortreffelijke Theofilus! 4 Opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen, waarvan gij onderwezen zijt.
(Statenvertaling)
Met
andere woorden de evangelist Lukas stelt dat hij het nodige onderzoek
uitgevoerd heeft en alles van meet aan nauwkeurig heeft nagegaan opdat men
zeker zou mogen zijn van de historische dingen die hij in geregelde orde
neerschreef. Ik twijfel er niet aan dat Lukas bij wijze van spreken zijn
huiswerk degelijk gemaakt heeft en ons een historisch overzicht van de
gebeurtenissen van tweeduizend jaar geleden bezorgd heeft. Theudas en Judas de
Galileeër zijn historische personen die aan het begin van de westerse
jaartelling hun plaats op de tijdsbalk hebben. Een struikelsteen voor sommigen
is dat Flavius Josephus een naamgenoot van Theudas vermeld die rond 45 AD voor
problemen zorgden. Sommige godgeleerden komen dan tot boude uitspraken zoals:
Lukas heeft zich vergist, hij heeft zijn huiswerk niet goed gemaakt. Heel de
rede van Gamaliël wordt zelfs als een maaksel door Lukas in twijfel getrokken en
bevonden een onmiskenbare historische vergissing te zijn.
Wat de
Bijbelkritiek betreft is er niets nieuws onder de zon. Veel van de kritiek werd
in het verleden door Bijbelgetrouwe geleerden al eens eerder weerlegd. Ook het
schijnbare probleem met de naamgenoten Theudas werd eerder al getackeld.
De
Britse geleerde William Whiston (1667/1752) die vooral bekendheid kreeg door
zijn vertaling van de werken van Flavius Josephus van het Grieks naar het
Engels reikte in zijn voetnoten de oplossing voor Theudas en zijn naamgenoot aan.
Het is de oudheidhistoricus Flavius Josephus die de tijdgenoot van Lukas’
Theudas in 45 AD plaatst. Hierna het betreffende gedeelte:
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek XX, 5
1. NOW it came to pass, while Fadus was procurator of
Judea, that a certain magician, whose
name was Theudas, (9) persuaded a great part of the people to take their effects with them, and follow him to
the river Jordan; for he told them he was a prophet, and that he would, by his
own command, divide the river, and afford them an easy passage over it; and
many were deluded by his words. However, Fadus did not permit them to make any
advantage of his wild attempt, but sent a troop of horsemen out against them;
who, falling upon them unexpectedly, slew many of them, and took many of them
alive. They also took Theudas alive, and cut off his head, and carried it to
Jerusalem. This was what befell the Jews in the time of Cuspius Fadus's
government.
De
geleerde William Whiston voegde in zijn vertaling al een voetnoot bij ter verduidelijking
dat we hier met een naamgenoot te doen hebben en niet met een vergissing door
Lukas gemaakt die Theudas in de dagen van de inschrijving plaatst. Hierna het heldere commentaar van Whiston:
(9) This Theudas, who arose under Fadus the procurator,
about A.D. 45 or 46, could not be that Theudas who arose in the days of the
taxing, under Cyrenius, or about A.D. 7, Acts v. 36, 37. Who that earlier
Theudas was, see the note on B. XVII. ch. 10. sect. 5.
De
Theudas die Lukas aan het begin van onze huidige jaartelling plaatst had een
aanhang van ongeveer vierhonderd man. De naamgenoot Theudas die Josephus
aanhaalt had een enorme massa mensen als aanhang. Dit is een vaststelling die
aantoont dat de Theudas van Lukas en de Theudas van Josephus twee te
onderscheiden verzetsmannen waren.
Voor de
geleerde William Whiston was dit ook een uitgemaakte zaak. Hierna het citaat
uit Flavius Josephus, Boek XVII:
Ant.
XVII.10.5. There was also Judas, (16) the son of that Ezekias who had
been head of the robbers; which Ezekias was a very strong man, and had with
great dificulty been caught by Herod. This Judas, having gotten together a multitude of men of a profligate
character about Sepphoris in Galilee, made an assault upon the palace [there,]
and seized upon all the weapons that were laid up in it, and with them armed
every one of those that were with him, and carried away what money was left
there; and he became terrible to all men, by tearing and rending those that
came near him; and all this in order to
raise himself, and out of an ambitious desire of the royal dignity; and he
hoped to obtain that as the reward not of his virtuous skill in war, but of his
extravagance in doing injuries.
Hierna
Whiston ‘s voetnoot voor F. Josephus Ant. Book XVII.10.5:
(16) Unless this Judas,
the son of Ezekias, be the same with that Theudas,
mentioned Acts 5:36, Josephus must have omitted him; for that other Thoualas,
whom he afterward mentions, under Fadus the Roman governor, B. XX. ch. 5. sect.
1, is much too late to correspond to him that is mentioned in the Acts. The
names Theudas, Thaddeus, and Judas differ but little. See Archbishop Usher's
Annals at A.M. 4001. However, since Josephus does not pretend to reckon up the
heads of all those ten thousand disorders in Judea, which he tells us were then
abroad, see sect. 4 and 8, the Theudas
of the Acts might be at the head of one of those seditions, though not
particularly named by him. Thus he informs us here, sect. 6, and Of the War, B.
II. ch. 4. Sect. 2, that certain of the seditious came and burnt the royal
palace at Amsthus, or Betharamphta, upon the river Jordan. Perhaps their leader, who is not named by Josephus, might be this Theudas.
Dit is
een plausibele verklaring van de geleerde William Whiston (1667/1752) die alle
gezaaide twijfel in de kiem smoort.
Het achttiende historische Jubeljaar van oktober 562/september 561 v. Chr.
We
vervolgen deze week met onze afleveringen over de historische jubeljaren. Met
het artikel van 04.04.2018 op dit
blog gaven we aandacht aan het zeventiende jubeljaar dat ten tijde van de
regeerperiode van koning Josia en de val van Nineveh viel.
De val
van Nineveh was door de profeet Nahum (1:1-15) aangekondigd. Aan het einde van
de oordeelsaankondiging door Nahum volgt het belangrijk vers 15 waar staat: Vier,
o Juda, uw feesten, betaal uw geloften!
Nahum 1:15 Zie, op de bergen de
voeten van de vreugdebode die heil verkondigt. Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften! Want voortaan zal de
snoodaard niet meer door u heentrekken, hij is geheel en al uitgeroeid. (NBG
Vertaling 1951)
Kan het
duidelijker? Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften!
Dit
zijn de feesten waaronder ook het jubeljaar, dat in het derde Bijbelboek
Leviticus hoofdstuk 25:9-12 beschreven staan. Het zeventiende jubeljaar is op
deze wijze als absoluut historisch op de tijdsbalk verankerd en bevestigd de
wijze van tellen van de wetenschapper William Whiston (1667/1752).
De
wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst
geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Vanaf het eerste jubeljaar in
1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het openbaar
worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD zijn er niet toevallig we
dertig jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we met onze
artikelenreeks al behandeld hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Het
14de jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
18. 562/561Jaar 37 ballingschap Jojachin
Deze
week gaan we verder met het achttiende historische jubeljaar van oktober 562/september
561 v. Chr.
Op het
bijgevoegde tijdschema voor de periode van 606 tot 593 v. Chr. merken we het
eerste en het tweede sabbatjaar in de cyclus van het achttiende jubeljaar.
Bovenaan de tijdschema staan de jaartallen volgens de westerse kalender vermeld
onderverdeeld in vier kwartalen. Daaronder staan de sabbatjaren en jubeljaren via
een blauwe tijdsbalk uitgetekend. Een sabbatjaar liep van april tot maart in
het volgend jaar en een jubeljaar volgde na zeven sabbatjaren. Het jubeljaar
begon in oktober en liep tot september van het volgend jaar, een jaar waar in
april een nieuwe sabbatjaarcyclus begonnen was. Dit is in een notendop de wijze
van rekenen die William Whiston ons doorgegeven heeft.
William Whiston (1667/1752) was een Engelse
wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn vertaling
van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse taal. In zijn
eerder vermelde dissertatie V geeft Whiston tien historische verwijzingen
naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël vanuit de
Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken
Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware een ketting waarmee men op de
tijdsbalk naar het verleden kan navigeren. Aan deze lijst van tien historische
verwijzingen voegde ik het historische jubeljaar van 562/561 v. Chr. toe, een
jubeljaar dat met deze aflevering onze aandacht krijgt.
Het
volgende tijdschema dat ons op de tijdsbalk naar het achttiende jubeljaar
loodst gaat over de periode 592 tot 579 v. Chr. Dit was een dramatische
tijdsperiode voor het koninkrijk Juda. Het uitgestelde oordeel over het
koninkrijk Juda tijdens het leven van koning Josia zou ten tijde van zijn zoons
Jojakim, Jojachin en zijn broer Zedekia als koningen over Juda uitgevoerd
worden. Via drie wegvoeringen zouden de twee stammen Juda en Benjamin samen met
de Levieten naar Babylon in ballingschap voor in totaal zeventig jaar lang weggevoerd
worden. Eén jaar voor elk jaar dat zij in hun lange geschiedenis over
honderdtwintig sabbatjaren heen, zeventig keer het sabbatjaargebod genegeerd
hadden. In de zomer van 586 v. Chr. zou ook de Tempel te Jeruzalem door de
Babyloniërs vernietigd worden. Het ontvolkte land had daarop van het jaar 605
tot het jaar 535 v. Chr. rust. Over de exacte datering van deze geschiedenis plaatste
ik eerder op 31.10.2016 op dit blog
een artikel: het jaartal van de vernietiging van de Tempel van Salomo door de
Babyloniërs. Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1477868400&stopdatum=1478473200
Het
bijgevoegde tijdschema gaat over de periode van 578 tot 565 v. Chr. en toont
het vijfde en zesde sabbatjaar over het sedert 586 v. Chr. ontvolkte land. De
eerste wegvoering gaat terug tot 605 v. Chr., een wegvoering waar de bekende
jonge Daniël deel van uitmaakte. De tweede wegvoering door de Babyloniërs
geschiedde in 597 v. Chr. waarbij koning Jojachin, een zoon van Josia, na een
korte regeerperiode van drie maanden gevankelijk weggevoerd werd. Jojachin werd
opgevolgd door zijn oom Zedekia die de Babyloniërs als vazal over Jeruzalem installeerden.
Het is de gedocumenteerde ballingschap van Jojachin in de Bijbel die de sleutel
tot het historische achttiende jubeljaar is.
Het laatste tijdschema voor dit artikel gaat over de
periode 569/556 v. Chr. en toont het zevende sabbatjaar gevolgd door het
achttiende jubeljaar in het jaar oktober 562/september 561 v. Chr. Dit
jubeljaar is heel merkwaardig omdat het samenvalt met het eerste regeringsjaar
van de Babyloniër Evil Merodach die in dat jaar zijn gestorven vader
Nebukadnezar opvolgde, en dat jaar koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste
ballingsjaar uit zijn gevangenschap verlostte. Het zevenendertigste jaar van de
ballingschap van Jojachin viel in oktober 562/september 561 v. Chr. en is
gelijk aan het jubeljaar. Evil Merodach nam volgens de Ptolemeüs-koningslijst de
scepter van zijn vader over op 11 januari 561 v. Chr. In de twaalfde maand
(Adar-februari/maart) van het jaar 561 v.
Chr. werd Jojachin uit zijn gevangenis verlost.
2 Koningen 25:27 En het geschiedde in het zevenendertigste jaar van de
ballingschap van Jojakin, de koning van Juda, in de twaalfde maand, op de
zevenentwintigste van de maand, dat
Ewil-Merodak, de koning van Babel, in het jaar van zijn troonsbestijging,
Jojakin, de koning van Juda, begenadigde en uit de gevangenis ontsloeg; 28 hij
sprak vriendelijk met hem en stelde zijn zetel boven die van de koningen die
met hem in Babel waren; 29 hij mocht zijn gevangenisklederen afleggen, en hij
at geregeld aan zijn tafel, zolang hij leefde. 30 En zijn levensonderhoud werd
hem geregeld vanwege de koning verstrekt, zoveel hij elke dag nodig had, zolang
hij leefde. (NBG Vertaling 1951)
Het feit dat de vrijlating van Jojachin door de nieuwe
koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar geschiedde, is heel
opmerkelijk. De vrijlating van Jojachin was een vingerwijzing Gods voor het volk
van Israël in Babylonische ballingschap. Zij waren namelijk in ballingschap als
straf voor het zeventig maal niet houden van het sabbatjaar-gebod in het
verleden.
Van de
gevangenzetting in Babylon en Jojachin s levensonderhoud daar heeft de
archeologie een bewijsstuk gevonden. Robert Johann Koldewey (1855/1925) was de
Duitse archeoloog die tijdens de vorige eeuwwisseling te Babylon de vondst
deed. Niet dat de Bijbel bewezen moet worden, maar alleen ter extra
onderlijning voeg ik de archeologische vondst aan het artikel toe. In Berlijn
in het Pergamon-Museum heeft men dit bijzonder Babylonisch
Spijkerschrifttafeltje ontcijferd. Het document heeft het over een overzicht
van leveranties van levensmiddelen zoals olie en andere producten aan de
gevangengenomen koning Ja-u-kin of
Jojachin van Juda. De Babylonische
kleitabletten met betrekking tot Jojachin dragen bovendien als jaartal het
dertiende regeringsjaar van Nebukadnezar wat de datering mogelijk maakt.
Een
observatie die ik bij het bestuderen van de Bijbelse chronologie maak is de
waarde die de Bijbelse Kroniekschrijver aan de datering van de Babylonische
koningslijst geeft. De verovering van Jeruzalem door de Babyloniërs en de
wegvoering in ballingschap van Juda is gedateerd aan de hand van de
regeringsjaren van Nebukadnezar (2 Koningen 25:1-30).
Vandaag
weten we dat de regeerperiode van Nebukadnezar op de tijdsbalk absoluut verankerd
zit vanaf zijn eerste regeringsjaar in 605 v. Chr. tot aan zijn laatste jaar in
561 v. Chr. Babylonische annalen op kleitabletten die in het British Museum te Londen
bewaard worden, leren dat Nabopolassar, de vader van Nebukadnezar, eenentwintig
jaar op de troon zat en stierf op de achtste dag van de maand Ab, ofwel zestien
augustus, en dat Nebukadnezar daarop naar Babylon terugkeerde, en op de eerste
dag van de maand Eloel of zeventien september, de troon van Babylon besteeg. Het
eerste regeringsjaar van Nebukadnezar zit op de tijdsbalk verankerd via twee genoteerde zonsverduisteringen
in de oudheid. De eerste vond plaats op 22 april 621 v. Chr. in het vijfde jaar van
Nabopolassar, de vader van Nebukadnezar. Zijn sterfjaar is dus 605 v. Chr. De
tweede zonsverduistering is die van 4 juli 568 v. Chr., in het zevenendertigste
regeringsjaar van Nebukadnezar. Weer wordt 605 v. Chr. bevestigt als ankerpunt.
Een andere observatie die ik maak is dat geen
enkele koning van Israël en Juda ooit met een jaartal van een Assyrische koning
werd verbonden. De Assyrische koningslijst en haar zogenaamde verankering op de
tijdsbalk is bij nader onderzoek als één grote puinhoop te beschrijven,
coregentschappen en het deleten van ongewenste koningsnamen waren schering en
inslag. Nochtans worden meestal sinds Thiele de koningen van Israël en Juda foutief
met de Assyrische koningslijst op de tijdsbalk verankerd.
De
regeerperioden van de Babylonische en Perzische koningen zijn bewaard gebleven
in de Ptolemeüs-canon. In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, heb ik afgesloten met een appendix over de Ptolemeüs-canon
en deze als betrouwbaar bevonden. Samen met de chronologische ketting van
sabbat- en jubeljaren en de negenenzestig jaarweken van de profeet Daniël past
de Ptolemeüs-canon in de overbrugging van het Oude naar het Nieuwe Testament.
De
zogenaamde stille periode die er zit tussen de profeet Maleachi en het optreden
van Johannes de Doper wordt door de Ptolemeüs canon overbrugd en bevestigd door
de chronologie van de sabbatjaar- en jubeljaren en door de negenenzestig
jaarweken van de profeet Daniël.
Met het
artikel op dit blog van 12.01.2018
bracht ik de chronologie van het evangelie van Johannes. Ik beloofde toen de
chronologie van de gebeurtenissen beschreven door de overige evangelisten op de
nieuw samengestelde schema ’s onder te brengen. De bijgevoegde tijdschema ‘s tonen
ditmaal twaalf centimeter voor één jaar. Met groene tijdsbalken is op het
schema de sabbatjaar- en jubeljaarcyclus afgebeeld. Het dertigste Jubeljaar van
september 27 AD tot oktober 28 AD zit op de tijdsbalk verankerd op basis van de
studie van de achttiende-eeuwse wetenschapper William Whiston (1667/1752). Zie
het artikel van 12.01.2018, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1515366000&stopdatum=1515970800
Matteüs
begint zijn evangelie met het geslachtsregister van Jezus Christus in de lijn
van Maria zijn moeder. Het is de koninklijke lijn in tegenstelling tot de
evangelist Lucas die het geslachtsregister van Jezus brengt in de wettelijke lijn
van Jozef, de echtgenoot van Maria. Na het geslachtsregister van Matteüs
1:1-17, volgt de geschiedenis van de geboorte van Jezus, het bezoek van de
wijzen uit het Oosten, het bloedbad onder de onschuldige (onnozele) kinderen te
Bethlehem door de hand van Herodes, de vlucht naar Egypte en de terugkeer naar
Nazareth (Matteüs 1-18-25, 2:1-23). De evangelist Matteüs gaat met zijn geschiedvertelling
verder de tijd terug in dan de evangelist Johannes die zijn chronologisch
verhaal begint bij de bediening van Johannes de Doper. Bij
Matteüs hoofdstuk drie gearriveerd belanden we bij het optreden van Johannes de
Doper waar we de draad met het Johannes evangelie en mijn samengestelde
tijdschema ’s weer opnemen.
De
beschreven gebeurtenissenin Matteüs 3: 1-17 plaats ik op de
tijdsbalk aan het begin van het vijftiende regeringsjaar van Keizer Tiberius in
oktober 26 AD en dit in lijn met de berichtgeving van de evangelist Lucas die het
optreden van Johannes de Doper verbindt met het vijftiende jaar van de regering
van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was (Lucas
3:1-2). Op mijn bijgevoegde tijdsbalk heb ik het vijftiende regeringsjaar van
Tiberius met een gele tijdsbalk aangebracht van oktober 26 AD tot september 27
AD. Het vijftiende regeringsjaar van Tiberius van 26/27 AD is gerekend vanaf 12
AD toen Tiberius als ‘co-princeps’ van keizer Augustus over het oostelijke
gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze aanstelling als co-regent
vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib. Vita, 21 a.u.c.765.
Matteüs 4:1-11
waar Jezus vervolgens in de woestijn beschreven wordt met de satan die Hem
tracht te verzoeken tot ongehoorzaamheid aan Zijn missie, plaats ik op de
tijdsbalk in oktober/november van het jaar 26 AD. Veertig dagen zou de Heiland
in de woestijn zonder eten doorbrengen. Ik kan me voorstellen dat ‘de
verzoeker’ Hem benaderde toen de doodshonger zich bij de Heiland inzette.
Bij Matteüs 4:12-25 zijn we op de tijdsbalk in december 26 AD beland.
De beschreven gebeurtenissen laat ik op de tijdsbalk tot september 27 AD lopen.
Een schijnbaar chronologisch
probleem lijkt Matteüs 4:12 te zijn waar vermeld wordt dat Johannes de Doper
tijdens de beschreven epoque al ‘overgeleverd’ was. Dit betekent echter niet
dat Johannes tijdens deze tijdsperiode al in de gevangenis geworpen was. Dat
maakt het Johannes-evangelie duidelijk:
Johannes 3:23
Doch ook Johannes doopte, te Enon bij Salim, omdat daar veel water was, en de
mensen kwamen daar en lieten zich dopen; 24 want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen. (NBG
Vertaling 1951)
Met
‘overgeleverd’ kan alleen bedoelt zijn dat er vanuit Jeruzalem ‘navraag’ gedaan
werd naar Johannes de Doper en zijn bediening. Zoals ook het Johannesevangelie
doorgeeft:
Johannes 1:
19
En dit was het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem priesters en Levieten tot hem zonden om
hem te vragen: Wie zijt gij? 20 En
hij beleed en ontkende het niet; en hij beleed: Ik ben de Christus niet. 21 En
zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij
Elia? En hij zeide: Ik ben het niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde:
Neen. 22 Zij zeiden dan tot hem: Wie
zijt gij?Wij moeten toch antwoord
geven aan hen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelf? 23 Hij
zeide: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maakt recht de weg des
Heren, gelijk de profeet Jesaja gesproken heeft. 24 En er waren sommigen
afgezonden uit de Farizeeën. 25 En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Waarom
doopt gij dan, indien gij de Christus niet zijt, noch Elia, noch de profeet? 26
Johannes antwoordde hun en zeide: Ik doop met water; midden onder u staat Hij,
van wie gij niet weet, 27 Hij, die na mij komt, wiens schoenriem ik niet
waardig ben los te maken. (NBG Vertaling 1951)
Zoals vermeld plaatsen we de
beschreven gebeurtenissen van Matteüs 4:12-25 op de tijdsbalk vanaf december 26
AD tot september 27 AD. Tijdens deze periode verhuist Jezus van Nazareth naar
Kafarnaüm aan het meer van Galilea. Daar roept Hij zijn eerste discipelen en
verkondigd dat het Koninkrijk der hemelen nabijgekomen is. In april 27 AD was
het zevende sabbatjaar begonnen dat aan het dertigste Jubeljaarvoorafging.
De Bergrede van Matteüs hoofdstuk
vijf tot en met hoofdstuk zeven is de grondwet van het aangeboden Hemelse
Koninkrijk en hoort op de tijdsbalk thuis bij het begin van het Jubeljaar dat
op 29 september met Jom Kippoer een aanvang nam. Een heel
jaar lang van september 27 AD tot oktober 28 AD zou aan de generatie van Joden toen
het Koninkrijk der hemelen aangeboden worden.
De beschreven gebeurtenissen van Matteüs hoofdstuk 8
volgen chronologisch onmiddellijk na het beëindigen van de Bergrede. De
ontmoeting met de Romeinse Centurion gevolgd door de genezing van diens knecht
gebeurde onmiddellijk bij het verlaten van de berg. Het schijnbaar
gelijkaardige verhaal dat de evangelist Lucas (hoofdstuk 7) brengt geschiedde
een jaar later opnieuw met dezelfde Centurion of honderdman.
De gebeurtenissen zoals beschreven in de hoofdstukken
acht tot en met twaalf plaatsen we op de tijdsbalk tijdens het dertigste
Jubeljaar van september 27 AD tot oktober van het jaar 28 AD. De roeping en
uitzending van de apostelen zoals beschreven in Matteüs hoofdstuk 10 hoort op
de tijdsbalk aan het begin van het Jubeljaar thuis. Matteüs hoofdstukken 11 en
12 zitten op de tijdsbalk naar het einde van het Jubeljaar toe. Johannes de
Doper die als Elia (Mt. 11:14) de Messias had aangekondigd is door de overheid
gevangengenomen en de Schriftgeleerden en Farizeeën worden in het volgende
hoofdstuk door de Heiland geadresseerd als een boos en overspelig geslacht (Mt.
12:39).
Aan het einde van het Jubeljaar blijkt duidelijk dat
de Joodse generatie ten tijde van het dertigste jubeljaar Jezus niet als de
Messias aanvaard heeft en het aangeboden Vrederijk verworpen is. In het
Johannesevangelie zijn we dan bij hoofdstuk 6:66 op de tijdsbalk op hetzelfde
tijdstip gearriveerd: “Van toen af keerden vele van zijn discipelen terug en
gingen niet langer met Hem mede.”
Vanaf
hoofdstuk 13 van het Matteüs-evangelie spreekt Jezus alleen nog maar in
gelijkenissen tot het volk. Matteüs hoofdstuk 13 plaatsen we op de tijdsbalk
vanaf oktober 28 AD na het afsluiten van het jubeljaar.
Alleen
aan zijn discipelen verklaart Jezus zijn gelijkenissen. Zijn blik is vanaf nu
op Jeruzalem gericht waar Hij met Pesach 30 AD als het Lam van God (Johannes
1:29) Zichzelf voor de wereld zal geven. De belofte van de Verlosser (Genesis
3:15) en de wederoprichting van alle dingen (Handelingen 3:19-21) was
nabijgekomen.
Matteüs 13:10 De
leerlingen kwamen naar hem toe en vroegen: ‘Waarom spreekt u in gelijkenissen
tot hen?’ 11 Hij antwoordde: ‘Jullie mogen de geheimen van het koninkrijk van
de hemel kennen, hun is dat niet gegeven. 12 Want wie heeft zal nog meer
krijgen, en het zal overvloedig zijn; maar wie niets heeft zal zelfs het
laatste worden ontnomen. 13 Dit is de reden waarom ik in gelijkenissen tot hen
spreek: omdat zij ziende blind en horende doof zijn en niets begrijpen. 14 In
hen komt deze profetie van Jesaja tot vervulling:
“Jullie
zullen goed luisteren maar niets begrijpen, en jullie zullen goed kijken maar
geen inzicht hebben. 15 Want het hart van dit volk is afgestompt, hun oren zijn
doof en hun ogen houden zij gesloten. Met hun ogen willen ze niets zien, met
hun oren niets horen, met hun hart niets begrijpen. Want anders zouden ze tot
inkeer komen en zou ik hen genezen.” 16 Gelukkig jullie ogen omdat ze zien, en
jullie oren omdat ze horen! 17 Want ik verzeker jullie: vele profeten en
rechtvaardigen hebben ernaar verlangd te zien wat jullie zien, maar ze kregen
het niet te zien, en te horen wat jullie horen, maar ze kregen het niet te
horen.
(NBG
Vertaling 1951)
Het tweede nieuw samengestelde
tijdsschema leidt ons via het derde Pesachfeest van april 29 AD naar het vierde
en laatste Pesach-feest van april 30 AD waar de Heiland Jezus Christus met
Goede Vrijdag Zijn leven zal geven voor de zonden van de wereld. Op de derde
dag stond Hij op uit de dood met veertig dagen later Zijn Hemelvaart.
De dood van Johannes de Doper
zoals beschreven in hoofdstuk 14:1-13 van het evangelie van Matteüs volgend op
de gelijkenissen plaats ik op de tijdsbalk in de winter van 28/29 AD. De
beschrijving van de eerste wonderbare spijziging van ongeveer vijfduizend
mannen, de vrouwen en kinderen (Mt. 14:14-21) niet meegerekend plaats ik op de
tijdsbalk een korte tijd later in de wintermaanden van het voorjaar van 29 AD.
Zo ook het beschreven wonder van Jezus gaande over het meer van Galilea in
strijd met alle natuurwetten, waar Hij boven staat (Mt. 14:22-36). Ook
hoofdstuk 15:1-20 volgt tijdens deze epoque in de winter van het voorjaar van
29 AD.
Matteüs hoofdstuk 15:21-28
plaatst Jezus in de omgeving van Tyrus en Sidon ten noorden van Judea. Op mijn
bijgevoegd tijdschema plaats ik deze geschiedenis aan het begin van de lente in
29 AD. De tweede wonderbare spijziging van vierduizend mannen (Mt. 15:29-39) ook
de vrouwen en kinderen ditmaal niet meegerekend, bij zijn terugkeer in het
gebied van Israël is eveneens in de lente van 29 AD te situeren. De vraag van
de Farizeeën aan Jezus om een bijzonder teken zoals verhaalt in Matteüs 16:1-12
volgt chronologisch onmiddellijk na de wonderbare spijziging. Daarna vervolgt Matteüs
16:13-20 met Jezus in de omgeving van Caesarea en de belijdenis van Petrus, dat
we in de zomer van 29 AD op de tijdsbalk plaatsen. De eerste aankondiging van
Jezus (Mt.16:21-28) dat Hij naar Jeruzalem moet gaan en daar veel lijden zou
ondergaan is eveneens in de zomer van 29 AD op de tijdsbalk onder te brengen. Naar
het einde toe van de zomer van 29 AD plaatsen we de verheerlijking van Jezus op
een hoge berg, vermoedelijk de Hermonberg, zoals in Matteüs 17:1-21 beschreven.
Wat zich in dezelfde tijdsperiode voordoet is de tweede aankondiging door Jezus
van zijn lijden, maar gevolgd door Zijn geprofeteerde opstanding ten derde dage
(Mt.17:22-23). Bij Matteüs hoofdstuk 17:24-27 en 18:1-35 zijn we op de
tijdsbalk in de herfst van 29 AD gearriveerd. De gebeurtenissen beschreven in
Matteüs hoofdstuk 19 tot en met hoofdstuk 20 plaatsen op de tijdsbalk in de
wintermaanden van het voorjaar van 30 AD. Bij Matteüs hoofdstuk 21 en verder
zijn we in de lente van 30 AD gearriveerd.
Ik heb het Matteüs-evangelie (NBG 1951) met illustraties van James Tissot
en Gustave Doré met verklarende voetnoten op een PDF-document samengesteld. De
illustraties (public domain) heb ik van het internet geplukt. De voetnoten zijn
een synthese van de studiebijbels van Scofield, Büllinger en Thompson. Dit zijn
studiebijbels die ik al in 1975 heb aangeschaft en sindsdien met grote
voldoening raadpleeg. De lezer(es) van mijn blog die eventueel interesse in dit
document heeft stuur ik het graag per email door.
Tot slot voor dit artikel:
Matteüs 27:33 En
gekomen zijnde tot de plaats, genaamd Golgotha,
welke is gezegd Hoofdschedelplaats, 34 Gaven zij Hem te drinken edik met gal
gemengd; en als Hij dien gesmaakt had, wilde Hij niet drinken. 35 Toen zij nu
Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, het lot werpende; opdat
vervuld zou worden, hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben Mijn
klederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over Mijn kleding geworpen. 36
En zij, nederzittende, bewaarden Hem aldaar. 37 En zij stelden boven Zijn hoofd
Zijn beschuldiging geschreven: DEZE IS JEZUS,
DE KONING DER JODEN.
38 Toen werden met Hem twee
moordenaars gekruisigd, een ter rechter-, en een ter linker zijde. 39 En die
voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden. 40 En zeggende: Gij, Die
den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven. Indien Gij de
Zone Gods zijt, zo kom af van het kruis. 41 En desgelijks ook de overpriesters
met de Schriftgeleerden, en ouderlingen, en Farizeën, Hem bespottende, zeiden: 42
Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelven niet verlossen. Indien Hij de
Koning Israëls is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven. 43
Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil;
want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. 44 En hetzelfde verweten Hem ook de
moordenaars, die met Hem gekruisigd waren. 45 En van de zesde (12.00 u) ure aan
werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure (15.00 u) toe. 46
En omtrent de negende ure riep Jezus met
een grote stem zeggende: ELI, ELI,
LAMA SABACHTHANI! dat is: Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten!
47 En sommigen van die daar stonden, zulks horende, zeiden: Deze roept Elias. 48
En terstond een van hen toe lopende, nam een spons, en die met edik gevuld
hebbende, stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken. 49 Doch de anderen
zeiden: Houd op, laat ons zien, of Elias komt, om Hem te verlossen. 50 En Jezus, wederom met een grote stem
roepende, gaf den geest. 51 En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde
in tweeën, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrotsen
scheurden. 52 En de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen, die
ontslapen waren, werden opgewekt; 53 En uit de graven uitgegaan zijnde, na Zijn
opstanding, kwamen zij in de heilige stad, en zijn velen verschenen. 54 En de
hoofdman over honderd, en die met hem Jezus bewaarden, ziende de aardbeving, en
de dingen, die geschied waren, werden zeer bevreesd, zeggende: Waarlijk, Deze was Gods Zoon! (Statenvertaling)
Deze maand zal het vijfenzeventig jaar geleden zijn dat op 19 april 1943 in
het Joodse getto van Warschau een opstand tegen de Nazi-Duitse bezetter losbarstte.
De opstand zou tot 16 mei 1943 aanhouden waarna het getto door de Duitsers
volledig met de grond gelijk werd gemaakt en de resterende Joodse bevolking
naar de vernietigingskampen weggevoerd. Er zaten zo een half miljoen Joodse
mensen binnen het kleine woongebied van 3.3 km2 onder mensonterende
levensomstandighedensamengepakt. In maart 1940 hadden de Duitsers dit getto al opgericht en
er de Joden van Warschau en andere plaatsen in samengebracht. Daar werden zij
prijsgegeven aan verhongering, ziekte en dood. Binnen de muren van het getto
was uiteindelijk een Joodse weerstandskern ontstaan die op 19 april 1943 een
gewapende opstand begon.
Een wereldwijd bekende
foto die symbool staat voor de holocaust. Overlevenden van de
Warschau-getto-opstand, zowel vrouwen als kinderen, worden door SS-beulen samengedreven
en weggevoerd.
Het woord Holocaust is afgeleid van het Grieks en betekent brandoffer.
Het woord staat voor de volledige vernietiging van een slachtoffer. Het
Hebreeuwse woord Sjoa staat voor vernietiging zonder de religieuze betekenis en
heeft als term voor de genocide de voorkeur bij Joden. De term kwam na de
tweede wereldoorlog in gebruik ter duiding van de systematische vervolging en
uitroeiing van de Europese Joden door de nazi-Duitsers en hun bondgenoten van 1941
tot 1945. Meer dan zes miljoen Joodse mensen werden uiteindelijk slachtoffer
van de ontketende gruwel tegen hen. De jaren voorafgaand aan 1941 werden al
gekenmerkt door de verdrukking en vele moorden van Joodse mensen in het door de
Nazi-Duitsers bezette en gecontroleerde Europa. Vanaf de inval echter in
Sovjet-Rusland door de Duitse legers en hun bondgenoten in de zomer van 1941
begon in het oosten achter de frontlijn onmiddellijk de fysieke vernietiging
van alle daar ter plaatse aangetroffen Joodse gemeenschappen door speciaal
opgerichte moordcommando s van de Nazi s.
Dat de Duitse dictator Hitler de fysieke vernietiging van de Joden al
eerder in gedachten had werd voor de goede luisteraar in binnen- en buitenland
zondermeer duidelijk bij een rede van hem voor de Rijksdag op 30 januari 1939,
zeven maanden voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog:
"Ich
will heute wieder ein Prophet sein: Wenn es dem internationalen Finanzjudentum
innerhalb und auserhalb Europa gelingen
sollte, die Völker noch einmal in
einen Weltkrieg zu stürzen, dann wird das Ergebnis nicht die Bolsjewisierung
der Erde und damit der Sieg des Judentums sein, sondern die
Vernichtung der jüdischen Rasse in Europa".
In december 1941 bleek dat
de Duitse weermacht niet in staat was geweest in een korte veldtocht het Rode
Leger te vernietigen, het initiatief niet langer bij Hitler lag en dat hij te
hoog gegrepen had. Daarenboven had zijn bondgenoot Japan in het verre oosten de
Verenigde Staten de oorlog aangedaan en vervoegde deze industriële grootmacht
nu volop de zijde van Groot-Brittannië dat tot dan toe alleen tegen
Nazi-Duitsland en zijn bondgenoten had standgehouden. Op termijn was het lot
van het zelfverklaarde duizendjarige rijk bezegeld. Het jaar 1942 zou nog
enkele beperkte successen van het Duitse leger aan het oostfront en in Afrika
laten zien, maar in de herfst van dat jaar volgde definitief het keerpunt. Geen
duizend jaar maar slechts gedurende twaalf jaar van 1933 tot 1945 zouden de
Nazi s hun ding kunnen doen.
Ergens in de maand december van
1941 heeft Hitler na zijn oorlogsverklaring aan de VS verbaal de opdracht aan
Himmler gegeven alle Joden op dat moment onder Nazi-Duitse controle te laten
opjagen en vermoorden. Dat werd zijn drijfveer voor het voortzetten van zijn
niet meer te winnen oorlog tegen de drie grootmachten: de VS, Groot-Brittannië
en Sovjet-Rusland. Wat volgde was de zogenaamde 'Wannsee' conferentie op 20
januari 1942, zo genoemd naar de plaats van
samenkomst nabij Berlijn. Op deze conferentie van de politieke top in
Duitsland onder leiding van SS Obergruppenführer Heydrich werd de vernietiging
van het Europese Jodendom uitgewerkt. Een lijst van elf miljoen Joodse mensen
die per land verdelgd moesten worden was opgesteld.
Er werd besloten om alle Europese
Joden onder nazi-controle naar vernietigingskampen in het oosten te voeren. Het hele SS-apparaat werd hiervoor in
werking gesteld samen met alle bureaucratieën van het Duitse
bestuursapparaat. Elke deportatie zou tal van administratieve
maatregelen vereisen. Er moest gezorgd worden voor treinen, bewakers,
bevoorrading en financiering. Voor het
Jodendom in bezet Europa begon in de zomer van 1942 een periode van onbeschrijflijk leed. Overal werden Joodse
mensen opgejaagd, naar verzamelplaatsen gebracht en vervolgens in beestenwagons
doorheen Duitsland naar het oosten vervoerd. Er dient hierbij opgemerkt te
worden dat de ambtenaren-administratie van zowel
bezette als bevriende landen met de Nazis samenwerkte voor het transport van deze mensenmassa. Een triest
voorbeeld van zulk een samenwerken van ambtenaren in de bezette gebieden zijn
de Britse kanaal-eilanden die in juni 1940 door de weermacht veroverd werden. Vandaar
zijn ook een tiental Joden door Britse ambtenaren opgepakt en aan de Nazis
overgeleverd. Geen een van deze Joodse mensen heeft het transport naar het
oosten overleefd. Deze geschiedenis werd mij pas bekend na het bekijken van de
bekroonde BBC documentaire uit 2005: Auschwitz The Nazis & The Final
Solution van Laurence Rees. Het laat iets zien van de grondigheid van de Nazis
van de wijze hoe zij bezet Europa op Joden uitkamden.
In
totaal zijn meer dan zes miljoen Joden het slachtoffer van de Nazi-genocide geworden.
Alleen al in de vernietigingskampen in het door de Nazi-Duitsers bezette Polen:
Auschwitz, Chelmno, Belzec, Sobibor,
Treblinka en Maidanek werden 4.851.200 joden vermoord.
Toen de Wannsee-conferentie
plaatsvond waren zoals eerder opgemerkt al honderdduizenden Joden in westelijk Rusland bij
het oprukken van de Duitse weermacht achter de frontlijn ter plaatse van kant gemaakt.
Ergens in Oost-Europa. Liquidatie
van Joodse mensen achter de frontlijn door speciale SS-moordcommando s. Een
foto zegt soms meer dan duizend woorden. De Joodse man die geknield voor het
massagraf gelaten zijn nekschot afwacht ziet er uit als een schaap dat stom
voor zijn scheerdersis. Afgemat en doodsmoe getergd
ondergaat hij zijn noodlot. Van de Joodse genocide zijn weinig afbeeldingen
bewaard gebleven. Voor de officiële berichtgeving in het derde rijk was dit een
taboe onderwerp. De getoonde foto zou in 1945 in Praag in het
Gestapohoofdkwartier daar gevonden zijn.
Nazi-Duitsland
heeft de genocide niet straffeloos kunnen uitvoeren. In mei 1945 toen het land
door de geallieerden onder de voet was gelopen, waren haar steden verwoest en
naar schatting negen miljoen Duitsers dood. Miljoenen Duitse burgers van alle
leeftijden en geslacht waren in de geallieerde luchtbombardementen omgekomen. In
het oosten vanaf Memel tot aan de rivier de Oder werden miljoenen Duitse
burgers ontheemd en vele van hen gruwelijk door de binnenvallende Sovjet-Russen
gemolesteerd. De Tsjechen maakten zich aan dezelfde misdaad schuldig door drie
miljoen Duits-Oostenrijkse burgers binnen hun grenzen van 1919 brutaal
nietsontziend te ontheemden. Men moet ook bedenken dat alle weerbare Duitse
mannen van zestien tot zestig jaar op dat moment in het Duitse leger dienden
indien zij al niet vermist, zwaargewond of gedood waren.
Duitsland
werd daarop gedurende vier jaar door
de geallieerden in vier zones verdeeld en bezet. In 1949 werd in het westen de
bondsrepubliek Duitsland opgericht en in de Russische zone werd een
communistische satellietstaat gevormd. Het land en de hoofdstad Berlijn zou
daarop nog eens veertig jaar tot
1989 verdeeld blijven. Dit zijn jaartallen die in de Bijbel dikwijls voor een
periode van oordeel staan. Denk bijvoorbeeld aan de veertig jaar verblijf in de
woestijn door de Israëlieten alvorens de nieuwe generatie het Beloofde Land
Kanaän kon betreden. Daarnaast vinden we in de Bijbel een waarschuwing over een
bijzondere zegening en vloek in verband met de Joodse aartsvader Abram:
Genesis
12:1 De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap,
en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. 2 En Ik zal u tot
een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen! 3
En Ik zal zegenen, die u zegenen, en
vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend
worden. (Statenvertaling)
De
belofte van God aan Abraham dat eenieder die hem en zijn zaad zou
zegenen gezegend zou worden, en dat een ieder die hem vervloekte, vervloekt zou
worden, is door de geschiedenis heen duidelijk herkenbaar. Landen die de 'Jood' hebben vervloekt, zijn binnen één generatie
steeds zelf het slachtoffer geworden. Zo ook wat de zegening betreft.
In de geschiedenis van
België vinden we naar mijn mening een voorbeeld van een zegening. Het verhaal
begint in de zomer van 1939, nog voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog. De antisemitische
propagandamachine van de nazi's draaide op volle toeren. Groot-Duitsland had toen ongeveer 400.000 Joden binnen
zijn grenzen die het kwijt wilde en het bleek dat in feite geen enkel land ter
wereld bereid was hun op te nemen. Dit feit
wilden de nazi's onderstrepen toen zij hun diabolisch plan bedachten om
ongeveer negenhonderd welgestelde Duitse Joden op een luxeboot (de
St.-Louis) de Atlantische Oceaan over naar Cuba te zenden.
Hun uitreispapieren mochten dan wel in orde zijn - alle met een rode
'J' gemerkt; in Havana (Cuba) ontschepen zou door
Duitse agenten verhinderd worden. De wereld zou getuige zijn van het
onoplosbare Jodenvraagstuk. Het schip voer daarna ook daadwerkelijk vruchteloos
van haven naar haven. Zelfs de VS weigerde de
negenhonderd Joden de toegang tot zijn grondgebied en uiteindelijk moest het schip de steven richting Duitsland
wenden, terug over de Atlantische
Oceaan. Terwijl het schip richting
Duitsland voer, zetten Joodse
organisaties zich in om toch een land te vinden dat deze onfortuinlijke mensen asiel
zou willen verlenen. Het ging ten slotte toch maar om slechts
negenhonderd zielen. Geen enkele van de grote naties gaf het schip echter toestemming om één van hun havens binnen te
lopen. De VS, Frankrijk enGroot-Brittannië de laatste overgebleven
grote democratieën, hielden hun grenzen en die van het mandaatgebied
Palestina gesloten. Toen de St. Louis het Engelse kanaal naderde was er nog steeds
geen oplossing in zicht. Ten langen laatste ging een Joodse zaakgelastigde in
België te Brussel aankloppen. Daar vond hij wél gehoor en wel op persoonlijk initiatief van Koning Leopold III. Op 16 juni 1939 meerde de St. Louis
in de haven van Antwerpen aan en konden deze Joodse ballingen weer voet aan wal zetten. België stond
214 Joden toe in het land te blijven.
Dank zij de inzet van koning Leopold III die al zijn diplomatieke relaties benutte konden
ook 181 Joodse mensen naar Nederland vertrekken, 224 weken naar Frankrijk uit
en 288 kregen asiel in Engeland. Deze twee
laatste landen werden uiteindelijk toch bereid gevonden om enkele Joden
asiel te verlenen. Intussen waren 400.000 Duitse Joden veroordeeld om in het
'slachthuis dat Nazi-Duitsland voor hen zou worden, te blijven. Voor hen was
in 1939 nergens plaats. Het zogenaamde christelijk Europa draaide de broeders
van hun Heer de rug toe. De Joden van de St. Louis die op het vasteland van
Europa asiel gevonden hadden, zijn later door
de Nazi s opgespoord en naar de
vernietigingskampen in Polen weggevoerd.
België
had toen de
Tweede Wereldoorlog uitbrak een Joodse gemeenschap van ongeveer 50.000 mensen.
Van deze 50.000 Joden werden er ongeveer 25.000 naar Polen weggevoerd. Slechts
enkelen keerden in 1945terug. De overige 25.000
doken onder bij niet-joodse burgers. Dit was
een spontane actie, want er was helemaal niets van tevoren
georganiseerd. Toen de Duitsers in de zomer
van 1942 de Joden begonnen op te pakken in België en naar de kampen in
Polen voerden, konden 25.000 Joden - de
helft van de Joodse gemeenschap in België - spontaan bij niet-Joodse landgenoten
onderduiken: zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Ik geloof dat dit een uniek feit in heel bezet Europa was, met uitzondering
van de heldendaad van Denemarken. Wat de ouderlijke overleveringen
betreft herinner ik me zeer goed de getuigenissen van mijn grootouders aan
beide zijden van de familie. Er woonden namelijk heel wat Joodse families in hun
gemeente Berchem bij Antwerpen. Aan mijn vaders familiekant woonde naast hun
huis in de Apollostraat een Joods gezin. Ze moeten orthodox geweest zijn want
het verhaal gaat dat mijn grootvader tijdens de winter op sabbat, kolen in de
kachel in hun woning deed. In de zomer van 1942 werden ook zij bij nacht en nevel
plotseling weggevoerd. Mijn grootmoeder aan moeders zijde was tijdens die zomer
toevallig getuige van het wegvoeren van een Joods gezin aan de Diksmuidelaan
een winkelstraat te Berchem bij Antwerpen. Zij was getuige hoe een Joodse
moeder naast haar op het voetpad in panische angst uitbrak bij het zien van een
verhuiswagen met Duitsers voor de deur van haar woning. Blijkbaar werden niet
alleen mensen afgevoerd maar was er tegelijkertijd een hele economie met hun
bezittingen gemoeid. En wat had mijn grootmoeder kunnen doen? De politie
bellen? Die stonden samen met Duitsers aan de deur van de Joodse woning.
Waar ligt nu de beloofde zegen zoals ze
aan Abraham voorzegt was voor het België van tijdens de Tweede Wereldoorlog? Het was voor België onmogelijk om uiteindelijk
buiten het conflict tussen Frankrijk en
Engeland met Duitsland te blijven. Door de eeuwen heen is het land - in
feite een landbrug tussen Pruisen en Frankrijk - dikwijls het slagveld voor
vreemde legers geweest. Zo ook in 1940 baande Duitsland zich een weg door
België heen
naar Frankrijk.
Wat naar mijn mening in het oog
springt bij het bestuderen van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog is de
snelle bevrijding van België in september 1944 geweest. Op enkele dagen tijd
werden de Duitsers uit het land verdreven. Er was heel wat schade maar in
vergelijking met andere onfortuinlijke landen viel het nog mee. In dit gebeuren
meen ik de zegen zoals beschreven in Genesis hoofdstuk 12 te herkennen. Dit is
uiteraard een persoonlijke mening. Ik ben na de tweede wereldoorlog in 1948
geboren en probeer op basis van getuigenissen van het vorige geslacht een beeld
te krijgen van de waanzin waar mijn ouders en grootouders getuige van waren.
De zegen en de vloek van
Genesis 12 over andere Europese landen herkennen en neerschrijven ligt
gevoelig. In Polen is er nog maar net een strafwet gestemd tegen het gebruik
van formuleringen zoals bijvoorbeeld de Poolse concentratiekampen. Lange tijd
verdrongen de Europese landen zowel de door de Nazi s bezette landen als de bondgenoot-landen
met de Nazi s, hun eigen aandeel in de Holocaust en sommige zijn er blijkbaar nog
steeds niet klaar mee. Het antisemitisme was voor en tijdens de tweede
wereldoorlog een veel voorkomend feit in vele landen in Oost-Europa waar grote
aantallen Joodse mensen verbleven. De veelvolkerenstaat Polen bijvoorbeeld had naast
Volks-Duitsers, Wit-Russen en Oekraïners, meer dan drie miljoen Joodse burgers
binnen zijn grenzen van 1939. Aan het einde van de genocide waren er in 1945
nog slechts honderdduizend arbeid-inzetbare Joodse overlevenden. De overige
drie miljoen Joodse mensen waren vermoord (Albert
Speer, De slavenstaat, 1981, vierde deel: het noodlot der joden, Blz. 272). Buiten
enkele zogenaamde rechtvaardigen individuele niet-Joodse Poolse burgers die
Joden hielpen onderduiken, kon er niet op hulp gerekend worden. En zo was de
toestand in vele landen in Europa.
De vloek van Genesis 12 herken ik in de late
bevrijding van de landen van Oost-Europa die pas na de val van de Berlijnse
muur in 1989 en de implosie van de Sovjet-Unie in 1991 hun vrijheid herkregen.
Het zeventiende historische jubeljaar en de val van Nineve
We
vervolgen deze week met onze afleveringen over de historische jubeljaren. Met
het artikel van 14.03.2018 op dit
blog gaven we aandacht aan het zestiende jubeljaar dat ten tijde van de
regeerperiode van koning Manasse, de zoon van Hizkia, viel. Deze week gaan we
verder met het zeventiende historische jubeljaar van oktober 611/september 610
v. Chr. dat ten tijde van de regeerperiode van koning Josia viel, en heel opmerkelijk:
één jaar na de val van Nineveh in
612 v. Chr.
De
wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst
geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Vanaf het eerste jubeljaar in
1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het openbaar
worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD tellen we dertig
jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we al behandeld hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Het
14de jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
Het
zestiende jubeljaar, hebben we gezien in de vorige aflevering, viel ten tijde
van de lange regeerperiode van koning Manasse, de zoon van Hizkia. Naar het
houden van het Jubeljaargebod ten tijde van Manasse is er in de Bijbel geen absolute
verwijzing te vinden. Het hierboven getoonde tijdschema laat het begin van de
nieuwe serie van zeven maal zeven sabbatjaren zien. Bovenaan vinden we de
jaartallen volgens de westerse jaartelling met daaronder in een lichtblauwe
tijdsbalk de sabbat- en jubeljaren. Een sabbatjaar liep van april tot maart van
het volgende jaar. Een jubeljaar begon in de maand oktober met Jom Kippoer en
liep tot september van het volgende jaar, waar in april al een nieuwe serie van
zeven maal zeven sabbatjaren van start ging. Dit is de wijze van tellen volgens
William Whiston dat via elf historische verwijzingen op de tijdsbalk bevestigd
wordt.
Het
tweede bijgevoegde tijdschema toont de voortgang van de zeven maal zeven sabbatjaarcyclus
en de regeringswissel in Juda bij de dood van Manasse in 642 v. Chr. Hij werd
opgevolgd door zijn zoon Amon die kort regeerde maar in die korte tijd het
geestelijke herstelwerk van zijn vader Manasse volledig teniet deed, hij voerde
opnieuw afgoderij in Juda in. In het najaar van 640 v. Chr. nam Josia, de zoon
van Amon, de scepter over. Onder de leiding van deze koning zou Juda een korte
tijd later een geestelijke opwekking meemaken.
Verder
merken we op het tijdschema de regeerperiode van Assurbanipal in Assyrië en van
Psammetichos in Egypte. Deze laatste was een vazal van Assurbanipal. Het
Assyrische rijk strekte zich toen uit over heel het Midden-Oosten en Egypte, en
leek onaantastbaar.
De
aangekondigde godsdiensthervorming waar ik bij het vorige tijdschema naar
verwees ging van start in het achtste regeringsjaar van Josia, hij was toen
zestien jaar oud (2 Kronieken 34;1-3). De chronologie van de regeerperiode van
Josia heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 361-365, uitgewerkt.
Het
achtste regeringsjaar van Josia dat in het najaar van 633 v. Chr. aanving zit in
het zesde jaar van de sabbatjaarcyclus, een jaar van dubbele zegening, gevolgd
door het sabbatjaar dat in het voorjaar van 632 v. Chr. een aanvang nam. Het is
geen toeval dat de jonge Josia door deze bijzondere jaren op de kalender
geïnspireerd werd de God van David te zoeken.
2 Kronieken 34:1 Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en
regeerde een en dertig jaren te Jeruzalem. 2 En hij deed dat recht was in de
ogen des HEEREN, en wandelde in de wegen van zijn vader David, en week niet af
ter rechter hand, noch ter linkerhand. 3 Want in het achtste jaar zijner regering, toen hij nog een jongeling
was, begon hij den God zijns vaders Davids te zoeken; en in het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem van de
hoogten en de bossen, en de gesneden en de gegoten beelden te reinigen. (Statenvertaling)
Het
zesde jaar van de dubbele zegening is een belofte die we in het Bijbelboek
Leviticus hoofdstuk 25:21 vinden. De akkers brachten dan dubbele vrucht voort
ter overbrugging van het sabbatjaar wanneer het land moest rusten en er niet
gezaaid noch geoogst mocht worden.
Israël
heeft in zijn lange geschiedenis zelden het sabbatjaargebod gehouden. Volgens
mij zonder twijfel als reden van winstbejag. De wortel van alle kwaad is de
geldzucht leert de Bijbel (1 Timoteüs 6:10). Van de in totaal honderdtwintig sabbatjaren vanaf het
eerste sabbatjaar van april 1437/maart 1436 v. Chr. gerekend, tot en met het
sabbatjaar van april 604/maart 603 v. Chr., hebben zij slechts met intervallen
vijftig keer het sabbatjaargebod gehouden. Na het zeventig keer negeren van het
sabbatjaargebod volgde de Babylonische ballingschap. Een ballingschap die
zeventig jaar duurde ter vergoeding voor het ontvolkte land dat toen zijn
sabbatrust kreeg.
Het
aangekondigde oordeel over Juda door de profeten van de HEERE God werd door het
handelen van Josia uitgesteld en zou pas werkelijkheid worden na zijn dood. In
het dertiende regeringsjaar van Josia begon bovendien de bekende profeet
Jeremia zijn bediening.
Jeremia
1:1 De woorden van Jeremia, den zoon van Hilkia, uit de priesteren, die te Anathoth
waren, in het land van Benjamin; 2 Tot welken het woord des HEEREN geschiedde, in de dagen van Josia, zoon van Amon,
koning van Juda, in het dertiende jaar
zijner regering. (Statenvertaling)
Hoogstwaarschijnlijk
werd het zeventiende jubeljaar door Josia opgevolgd. De Bijbel geeft hier een
sterke indicatie toe.
2 Koningen 23:24 En ook deed Josia weg de waarzeggers, en de
duivelskunstenaars, en de terafim, en de drekgoden, en alle verfoeiselen, die
in het land van Juda en in Jeruzalem gezien werden; opdat hij bevestigde de woorden der wet, die geschreven waren in het
boek, dat de priester Hilkia in het huis des HEEREN gevonden had. 25 En voor
hem was geen koning zijns gelijke, die zich tot den HEERE, met zijn ganse hart,
en met zijn ganse ziel, en met zijn ganse kracht, naar al de wet van Mozes, bekeerd had; en
na hem stond zijns gelijke niet op. 26 Nochtans keerde zich de HEERE van
den brand Zijns groten toorns niet af, waarmede Zijn toorn brandde tegen Juda,
om al de tergingen, waarmede Manasse Hem getergd had. 27 En de HEERE zeide: Ik
zal Juda ook van Mijn aangezicht wegdoen, gelijk als Ik Israël weggedaan heb;
en Ik zal deze stad Jeruzalem verwerpen, die Ik verkoren heb, en het huis,
waarvan Ik gezegd heb: Mijn Naam zal daar wezen. (Statenvertaling)
Vers 26
van het hierboven geciteerde Bijbelgedeelte leert dat Josia ‘al de wet Mozes’
volgde, waar ook de sabbat- en jubeljaren deel van uitmaakten.
Het is
opmerkelijk dat de val van Nineveh, de hoofdstad van het Assyrische, plaatsvond
in het jaar van de dubbele zegening over het land in 612 v. Chr. Het betekende
het begin van het einde voor het Assyrische Rijk dat vooral in de achtste en
zevende eeuw v. Chr. een doodsvijand van Israël en Juda was geweest.
Toen
het zeventiende jubeljaar in oktober 611 v. Chr. in Juda geproclameerd werd was
de Assyrische aartsvijand niet meer.
Het
waren de Meden en de Babyloniërs die geallieerd een einde aan de bloedstad
maakten. De nieuwe wereldmachten van de oudheid tekenden zich echter voor Juda
aan de horizon al af.
De val
van Nineveh was door de profeet Nahum (1:1-15) aangekondigd. Aan het einde van
de oordeelsaankondiging volgt het belangrijk vers 15 waar staat: vier uw
vierdagen.
Nahum 1:15 Ziet op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die vrede doet
horen; vier uw vierdagen, o Juda!
betaal uw geloften; want de Belialsman zal voortaan niet meer door u doorgaan,
hij is gans uitgeroeid. (Statenvertaling)
De NBG
1951 vertaling heeft het als het volgt vertaald:
Zie, op de bergen de voeten van de vreugdebode die heil
verkondigt. Vier, o Juda, uw feesten,
betaal uw geloften! Want voortaan zal de snoodaard niet meer door u
heentrekken, hij is geheel en al uitgeroeid.
Kan het
duidelijker? Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften!
Dit
zijn de feesten waaronder het jubeljaar die in het derde Bijbelboek Leviticus
beschreven staan:
Leviticus 25:9 Daarna zult gij in de zevende maand, op den tienden der
maand, de bazuin des geklanks doen doorgaan; op den verzoendag zult gij de bazuin doen doorgaan in uw ganse
land. 10 En gij zult dat vijftigste jaar heiligen, en vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners; het zal u een jubeljaar zijn; en gij
zult wederkeren een ieder tot zijn bezittingen, en zult wederkeren een ieder
tot zijn geslacht. 11 Dit jubeljaar zal u het vijftigste jaar zijn; gij zult
niet zaaien, noch inoogsten wat van zelf daarin zal gewassen zijn, noch ook de
druiven der afzonderingen in hetzelve afsnijden. 12 Want dat is het jubeljaar;
het zal u heilig zijn; gij zult uit het veld de inkomst daarvan eten. (Statenvertaling)
Het
zeventiende jubeljaar van oktober 611/september 610 v. Chr. is hiermee
aangetoond een historisch jubeljaar te zijn en vast verankerd als een schakel
van een ketting met in totaal dertig schakels op de tijdsbalk.
De
Amarna-kleitabletten bevatten de correspondentie van farao s vazallen in
Klein-Azië. Zij zijn geschreven in spijkerschrift in de Akkadische oudheidtaal wat
vandaag te vergelijken is met het gebruik van het Engels als internationale
communicatietaal. De ontvangers van de brieven in Egypte waren de Amonhotep III
en IV die in de brieven met hun Akkadische namen aangeduid worden als Nimmoeria
en Nafoeria.
Honderden
kleitabletten zijn sinds 1887 in de negentiende eeuw tevoorschijn gekomen. De
eerste vondst gebeurde toen autochtone Egyptenaren te Amarna toevallig kleitabletten
opgroeven. Meer dan driehonderd meestal diplomatieke brieven zijn vandaag
bekend en vertaald. Het moderne Amarna ligt vandaag op de plaats waar in de
oudheid farao Achnaton zijn nieuwe hoofdstad Achetaton gebouwd had.
De
identificatie van de Akkadische namen van de verzenders van de kleitabletten ligt
moeilijker in tegenstelling met de ontvangers van de brieven Nimmoeria en
Nafoeria. Enkele veel voorkomende namen in de briefwisseling zijn die van een
koning van Jeruzalem met de naam Abdi Hiba, de koning van Soemoer Abdi Hiba en
een rebel met de naam Labaja die hen het leven zuur maakte.
Geen
een van de brieven is gedateerd wat het chronologisch schikken op de tijdsbalk zeer
moeilijk maakt. De orthodoxe Egyptologie dateert de briefwisseling op basis van
hun gebruik van de Sothis-kalender foutief in de vijftiende en veertiende eeuw
voor Christus. Zie het artikel van 27.02.2017
op dit blog: over de chronologie van het oude Egypte, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
Dr. Immanuël
Velikovsky (1895/1979) beweerde dat de correspondentie in de negende eeuw voor
Christus thuishoorde. Meer dan honderd bladzijden in zijn boek Eeuwen in
chaos werden aan de Amarna-kleitabletten gewijd. Volgens Dr. Velikovsky waren de
Bijbelse koningen Achab en Josafat tijdgenoten van Achnaton en identificeerde hij
deze koningen als de briefschrijvers Rib Addi en Abdi Hiba. Velikovsky was een
omstreden onderzoeker van meerdere wetenschappelijke takken. Door zijn brede
wetenschappelijke belangstelling en grote belezenheid kwam Velikovsky nochtans tot
de ontwikkeling van revolutionaire theorieën over de oorsprong van de aarde en
ons zonnestelsel. Zijn eerste boek Werelden in botsing WORLDS IN COLLISION
- gepubliceerd in 1950, botste op tegenstand van de academische wereld en werd
verworpen. De erudiete Velikovsky sprak zich volgens hen over teveel
vakgebieden uit. Met zijn werk eeuwen in chaos AGES IN CHAOS - viel
Velikovsky de gevestigde Egyptologie aan. Velikovsky identificeerde onder
andere de briefschrijver uit Jeruzalem met de Akkadische naam Abdi Hiba met
koning Josafat van Juda.
Hierna
een citaat uit Eeuwen in Chaos, 1952, blz.255:
in de zaal van de historie, waar
mensenmenigten uit vele eeuwen elkaar verdringen, wijs ik rechtstreeks bepaalde
figuren aan, die geheel andere namen dragendan de door ons gezochte personen, men zegt zelfs, dat ze thuishoren in
een eeuw, die wel zes eeuwen gescheiden is van de tijd van de personen die wij
zoeken. Zelfs nog eer ik onderzoek doe naar de op deze wijze schijnbaar zonder
recht van spreken uitgekozen personen, verklaar ik de identificatie als juist.
Het kompas in mijn hand is het kompas
van de tijdmeting; ik bekort met zes
eeuwen de tijd van Thebe en el-Amarna en tref koning Josafat te Jeruzalem,
Achab te Samaria en Benhadad te Damascus aan. Indien mijn kompas van de
tijdmeting me niet bedriegt, zijn zij de koningen, die in de el-Amarna periode
regeerden in Jeruzalem, Samaria en Damascus.
In mijn
reconstructie van de geschiedenis van de oudheid wijk ik soms van Velikovsky s
reconstructie van de geschiedenis af maar pas zijn werkmethode toe. In mijn
werk De zonaanbidder Achnaton, de
strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, schuif ik meer
dan zeven eeuwen op de tijdsbalk met als resultaat Achaz in Jeruzalem, Pekah in
Samaria en Rezin in Damascus. Abdi Hiba wordt nu geïdentificeerd met koning
Achaz van Juda, Rib Addi uit de Amarna-briefwisseling wordt nu geïdentificeerd
met koning Hosea van het tienstammenrijk en de rebel Labaja is Pekah de
usurpator van de troon in Samaria. De genoemde koningen van Israël en Juda
waren volgens de Bijbel, allen afgodendienaars en passen beter in het plaatje
wat de inhoud van de briefwisseling betreft. Ik heb de grootste moeite met de
identificatie van personen die volgens de Bijbel op de HERE God vertrouwden
maar in hun vermeende briefwisseling met Farao afgoden dienden. Dit is al
voldoende basis om de identificatie van Saul en David door David Rohl of van
Josafat door Immanuël Velikovsky, als de briefschrijvers af te wijzen.
Deze
opmerking neemt het spadewerk niet weg, dat Velikovsky geleverd heeft.
Spadewerk dat het fundament voor de revisie van de geschiedenis van de oudheid wereldwijd
legde. Bevindingen van Velikovsky haalden al eerder pijlers waarop het
fundament van de orthodoxie rust naar beneden. Een goed voorbeeld is het hierna
volgende citaat uit Eeuwen in Chaos hoofdstuk 6:
Batroena: de stad die nog
gebouwd moest worden
Enkele malen noemde de koning van Goebla in
zijn brieven de stad Batroena en
deze wordt geïdentificeerd als het oude Botrys.
Meneander evenwel, een Griekse schrijver die door Josephus wordt aangehaald,
verklaart over Ithobalus, de koning van Tyrus uit de negende eeuw, dat hij het
was die de stad Botrys in Fenicië stichtte. De stad Botrys, gebouwd door de
schoonvader van Achab, kon alleen dan in de Amarna brieven worden vermeld, als
de stichting van de stad voorafging aan de Amarna periode.
Einde
citaat.
Conclusie:
Een
stad die nog gebouwd moest worden in de tiende eeuw, kan onmogelijk deel hebben
uitgemaakt van een correspondentie met een farao die de orthodoxie foutief in
de veertiende eeuw voor Christus plaatst. Een ketting is zo sterk als haar
zwakste schakel. De plaatsing van de Amarna-tijd in de vijftiende en veertiende
eeuw v. Chr. door de orthodoxe egyptologie, met briefwisseling over een
onbestaande stad is hiermee gebleken een zwakke schakel van een ketting te zijn
en dat de ketting aan een revisie toe is.
De
foutieve plaatsing van de Amarna-epoque in de vijftiende en veertiende eeuw v.
Chr. door de orthodoxie en de correctie ervan in het licht van het revisionisme
van de geschiedenis van de oudheid, had al eerder mijn aandacht op dit blog. Zie
het artikel van 18.03.2016 op dit
blog: zijn de Habiroe van de Amarna-correspondentie de Hebreeërs van Jozua? Zie
link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1457910000&stopdatum=1458514800
Chronologie en de door farao Ahmose op de Hyksos buitgemaakte runderen
A History of Egypt, James Henry Breasted Ph.D., Book IV, Chapter xii. The Expulsion of
the Hyksos and the Triumph of Thebes.
“In the 22nd
year of his (Ahmose) reign he was still using in his building operations oxen which he had taken from the Asiatics,
so that this or another campaign of his in Asia must have continued to within a
few years of that time.”
De
Egyptoloog J. H. Breasted maakt in zijn studie vermelding van het gebruik van
buitgemaakte runderen op de Hyksos door farao Ahmose in zijn tweeëntwintigste regeringsjaar.
Breasted gaat er van uit dat de verdrijving van de Hyksos uit Egypte door farao
Ahmose meerdere veldtochten vergde alvorens zij verdreven waren. Zo weten we
uit Egyptische bron dat na de val van Avaris de hoofdplaats van de Hyksos van
waaruit zij heel de regio controleerden, er ook veldtochten in Klein-Azië nodig
waren alvorens de heerschappij van de Hyksos over het Midden-Oosten en Egypte
gebroken zou zijn. Zo is er een driejarige belegering van de plaats Sjaroehen
in Kanaän in Egyptische bronnen vermeld geworden.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
197-210, volg ik de herziening van de geschiedenis van de Oudheid zoals Dr. I.
Velikovsky (‘Ages in Chaos’ of Eeuwen in chaos, 1952, hoofdstuk 2) het
voorgesteld heeft. De Egyptische achttiende dynastie verhuist in zijn model van
de vijftiende naar de tiende eeuw voor Christus. Relevant voor dit artikel is
dat de farao ’s Ahmose tot Thothmosis III nu tijdgenoten worden van de koningen
Israël en Juda: Saul, David, Salomo en Rehabeam. Heel overtuigend en op
wetenschappelijke basis heeft Velikovsky het orthodoxe fundament, de
Sothis-datering namelijk, onderuit gehaald. Zie onder andere het artikel op dit
blog van 27.02.2017: over de
chronologie van het oude Egypte, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
De
Hyksos uit Egyptische bron en de Amalekieten uit de Bijbel zijn één en
hetzelfde volk. Zij hebben voor een periode van meer dan vierhonderd jaar over
Egypte en het Midden-Oosten geheerst. Een tussenperiode in de geschiedenis van Egypte
die gelijk loopt met de Richterentijd in Israël en gevolgd door de veertigjarige
regeerperiode van koning Saul. Het was Saul die in zijn achtendertigste
regeringsjaar de strijd tegen Amalek aanving en naar ‘de stad van Amalek’
oprukte. Velikovsky ’s werk leest als een detectiveboek. Hij verbindt op
meesterlijke manier de verschillende bronnen die handelen over de veldtocht van
Saul en die van farao Ahmose. Beide heersers hebben aan de heerschappij van de
Amalekieten/Hyksos geallieerd, een einde gebracht.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de
farao ’s van de achttiende dynastie met de Bijbelse chronologische gegevens als
ankerpunt, op de tijdsbalk herschikt. Het belangrijkste ankerpunt en
navigatiepunt op de tijdsbalk was de invasie van Juda en de plundering van de
Tempel door farao Sisak alias Thothmosis III in het vijfde regeringsjaar van
koning Rehabeam van Juda, in het voorjaar van 961 v. Chr. Het vijfde
regeringsjaar van Rehabeam is hier gelijk aan het vijfentwintigste
regeringsjaar van Thothmosis III. Vanaf dat jaartal heb ik de regeerperiode van
Thothmosis III en van zijn voorgangers op de tijdsbalk gerangschikt. Het eerste
regeringsjaar van Thothmosis wordt nu 986/985 v. Chr. Dit jaar loopt gelijk met
het begin van de regeerperiode van Hatsjepsoet, de vrouw die voor een periode van
tweeëntwintig jaar farao over Egypte was. Thothmosis III was gedurende deze
tijd ondergeschikt aan Hatsjepsoet. Na haar dood in het jaar 964 v. Chr. rukte
Thothmosis III in zijn drieëntwintigste regeringsjaar voor de eerste maal
Klein-Azië binnen en beëindigde de periode van vrede die er was tussen
Hatsjepsoet en Salomo. Hatsjepsoet werd door Velikovsky overtuigend
geïdentificeerd met de Bijbelse koningin van Scheba. De expeditie naar het land
Poent door Hatsjepsoet in haar negende regeringsjaar, was naar het Israël van
Salomo. Salomo zat dan dertig jaar op de troon en vierde naar ik aanneem een
soortgelijk Heb-Seb-festival zoals in
Egypte gebruikelijk was. De voorganger van Hatsjepsoet was haar vader
Thothmosis I die veertien jaar regeerde van 1000/999 v. Chr. tot 987/986 v.
Chr. De korte regeerperiode van Thothmosis II loopt gelijk met die van Hatsjepsoet.
Thothmosis II was een zoon van Thothmosis I bij een bijvrouw genaamd Mutnofret,
de zuster van de hoofdvrouw van farao. Thothmosis II werd de troonopvolger na
de vroege dood van Thothmosis II’ twee zonen bij zijn hoofdvrouw: Wadjmose en
Amenmose. Om de machtspositie op de troon van Egypte voor Thothmosis II te
bevestigen werd hij in de echt verbonden met zijn halfzuster Hatsjepsoet, de
dochter van Thothmosis I bij Ahmose. Zij was vermoedelijk ouder dan Thothmosis
II. Thothmosis I had ook een zoon bij een bijvrouw genaamd Isis: Thothmosis
III. Deze troonopvolger zou echter moeten wachten tot de dood van Hatsjepsoet
alvorens de scepter in Egypte te kunnen overnemen. Thothmosis III was trouwens al
als opvolger benoemd nog tijdens het leven van Thothmosis II, om reden van de
ambities van zijn vrouw en halfzuster. Men kan aannemen dat Thothmosis II qua
gezondheid, een zwakke persoon was en dat zijn zogenaamde regeerperiode met
uitzondering van zijn eerste twee jaar, met die van Hatsjepsoet gelijk liep.
In het
vijfde regeringsjaar van Thothmosis I in 996/995 v. Chr. rukt farao Klein-Azië
binnen en neemt o.a. de stad Gezer in. Deze stad schenkt hij aan Salomo als
bruidsschat voor zijn dochter die Salomo na het beëindigen van het werk aan de
Tempel te Jeruzalem in 996 v. Chr. tot vrouw neemt. Het bestaande
bondgenootschap tussen Egypte en Israël werd hiermee extra bevestigd. De
verkregen jaartallen zijn het resultaat van het verankeren van Thothmosis III’ vijfentwintigste
regeringsjaar met het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda.
De
voorganger van Thothmosis I op de troon in Egypte was farao Amonhotep I met een
regeerperiode van vierentwintig jaar. Zijn regeringsjaren gaan van het jaar 1024/1023
tot 1001/1000 v. Chr. De verschillende chronologische bronnen van Manetho geven
afwijkende aantallen voor de regeringsduur. Africanus geeft een regeringsduur
van 24 jaar op, Eusebius 21 jaar, Josephus 20 jaar en zeven maanden. Ik heb
gekozen voor de periode van 24 jaar omdat dit in het gereviseerde plaatje past.
De
voorganger van farao Amonhotep I op de faraolijst was een farao met de naam
Chebros of Chebron. Een naam voor wie geen archeologisch bewijs voor handen is.
Hij krijgt van Manetho via de drie kopieerders, een regeerduur van dertien
jaar. Ik neem aan dat hij samen met Amonhotep I geregeerd heeft. Op enkele van
de overgebleven monumenten van Amonhotep I zijn er verwijzingen naar de viering
van een Heb-Seb-festival. Zulk een festival werd gevierd na een regeerperiode
van dertig jaar. In het geval van Amonhotep zal deze hoogstwaarschijnlijk zijn
regeerjaren als co-regent met Chebron(s) meegerekend hebben. Zo arriveren we
terugrekenend van het vijfentwintigste regeringsjaar van Thothmosis III, bij de
farao die de Hyksos uit Egypte verdreven heeft en geallieerd met koning Saul
van Israël ‘de stad van Amalek’
ingenomen heeft: farao Ahmose. Hij
krijgt van de kopieerders van Manetho een regeerperiode van vijfentwintig jaar.
Josephus heeft hier afwijkend van Africanus en Eusebius een regeerperiode van vijfentwintig
jaar en tien maanden. Op de tijdsbalk vullen we de regeerperiode van farao
Ahmose in van het jaar 1062 tot 1037 v. Chr. In Israël regeert dan Saul over de
twaalf stammen en zitten we in het vijfentwintigste regeringsjaar van Saul. In
het achtendertigste jaar van Saul begint de oorlog tegen Amalek wat gelijk
loopt met het elfde regeringsjaar van farao Ahmose en de val van Avaris. Na de
val van Avaris trokken de Hyksos zich terug op Sjaroehen in Kanaän waar zij
uiteindelijk na een belegering van drie jaar vernietigd werden.
Nu komen
we aan het doel van dit artikel namelijk het inpassen van het puzzelstukje met
de vermelding door Ahmose dat hij in
zijn tweeëntwintigste regeringsjaar nog gebruik maakte van buitgemaakte runderen door hem op de Hyksos.
Hedendaagse
runderen kunnen een leeftijd bereiken van vijftien tot vijfentwintig jaar afhankelijk
van voeding en verzorging. Ik ga er vanuit dat de in de bouwwerken gebruikte
runderen van Ahmose een hard leven hadden met een korte levensduur als gevolg.
Op de tijdsbalk geverifieerd passen nochtans beide opgegeven levensduurte voor
een rund. Het tweeëntwintigste regeringsjaar van Ahmose viel in 1041/1040 v.
Chr. De belegering van Sjaroehen en het einde van de Hyksos-heerschappij viel
in het jaar 1047 v. Chr. in het dertiende regeringsjaar van Ahmose. Er waren
aldus slechts negen jaar verstreken sinds het verslaan van de Hyksos en het
gebruik van de buitgemaakte runderen.
De
leeftijd van de vermelde runderen door Ahmose op het moment van het buitmaken
op de Hyksos, kennen we niet. Maar we kunnen er van uit gaan dat alleen de
gezonde en jonge dieren als buit meegenomen werden. In de Bijbel lezen we een
gelijkaardige geschiedenis over Saul die ook runderen en ander vee op de
Amalekieten buitmaakte:
1
Samuël 15:5 Toen Saul de stad van Amalek
bereikt had, legde hij in het dal een hinderlaag. 6 Saul nu zeide tot de
Kenieten: Gaat heen, verwijdert u, trekt weg uit het midden der Amalekieten,
opdat ik u niet met hen verdelg; gij hebt immers trouw bewezen aan alle
Israëlieten, toen zij uit Egypte trokken. Daarop verwijderden zich de Kenieten
uit het midden van Amalek. 7 En Saul versloeg Amalek van Chawila af tot in de
nabijheid van Sur, dat ten oosten van Egypte ligt. 8 Agag, de koning van
Amalek, greep hij levend, maar het gehele volk sloeg hij met de ban door de
scherpte des zwaards. 9 Saul echter en het volk spaarden Agag en het beste van
het kleinvee en van de runderen, ook
het naast-beste, verder de lammeren, kortom al wat waardevol was; dat wilden
zij niet met de ban slaan. Maar al het
vee dat waardeloos was en ondeugdelijk, sloegen zij met de ban.
En
hiermee past het gevonden puzzelstukje volmaakt in het gereviseerde plaatje van
het revisionisme van de geschiedenis van de Oudheid.
Het zestiende historische Jubeljaar van oktober 660/september 659 v. Chr.
We
vervolgen deze week met onze afleveringen over de historische jubeljaren. Met
het artikel van 16.02.2018 op dit
blog gaven we aandacht aan het vijftiende jubeljaar dat in de Bijbel aan de
hand van de profeet Jesaja heel duidelijk als een historisch jubeljaar herkend
wordt. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3055355
De
wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst
geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Het resultaat was verhelderend.
Vanaf het eerste jubeljaar in 1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde
Land Kanaän tot het openbaar worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28
AD tellen we dertig jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we
al behandeld hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Het
14de jaar van Hizkia
16.
660/659Manasse
Het
zestiende jubeljaar sinds de instelling ervan in de Wet van Mozes viel ten
tijde van de regeerperiode van koning Manasse, de zoon van Hizkia. Naar het
houden van het Jubeljaargebod ten tijde van Manasse is er in de Bijbel geen
verwijzing te vinden. Bij het lezen van het hierna volgende Bijbelgedeelte
mogen we twijfelen of de bepalingen van het jubeljaar inderdaad gevolgd werden.
2
Koningen 21:1 Manasse was twaalf jaren oud, toen hij koning werd, en hij
regeerde vijf en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was
Hefzi-bah. 2 En hij deed dat kwaad was
in de ogen des HEEREN, naar de gruwelen der heidenen, die de HEERE voor het
aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had. 3 Want hij
bouwde de hoogten weder op, die Hizkia, zijn vader, verdorven had; en hij
richtte Baäl altaren op, en maakte een bos, gelijk als Achab, de koning van
Israël, gemaakt had, en boog zich neder voor het heir des hemels, en diende ze.
(Statenvertaling)
Op het
bijgevoegde tijdschema merkt men dat er een co-regentschap van drie jaar tussen
Hizkia met zijn zoon Manasse heeft plaatsgevonden. Het chronologisch verband
tussen beide regeerperioden heb ik in TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 339-343, uitgewerkt.
Met ons
tweede tijdschema vervolgen we de sabbatjaar- en jubeljaartelling ten tijde van
de lange regeerperiode van Manasse, koning van Juda. Bovenaan ziet u de
jaartallen gebaseerd op de westerse jaartelling, onderverdeeld in vier vakjes.
Op deze manier is het eenvoudig de zeven maal zeven sabbatjaren via een
lichtblauwe tijdsbalk van april tot maart van het volgende jaar aan te tonen.
Daaronder ziet u de regeerperiode van Manasse afgebeeld in een donkerblauwe
kleur met een kalender die van oktober tot september van het volgende jaar
loopt. Verder zijn op het tijdschema de koningslijsten van Assyrië en Egypte te
vinden. In Assyrië neemt in 680 v. Chr. Essarhaddon na de dood van zijn vader
Sanherib, de scepter over. Aan Assyrië geven we bij het derde tijdschema van
dit artikel bijzondere aandacht.
Het derde
bijgevoegde tijdschema markeert het tweeëntwintigste regeringsjaar van Manasse.
Het is het jaar dat hij door de Assyriërs gevankelijk werd weggevoerd. De
geschiedenis van de wegvoering halen we in de eerste plaats uit het Bijbelboek
2 Kronieken. Het exacte jaartal is ons overgeleverd in de Joodse legendes.
2 Kronieken 33:9 Zo deed Manasse
Juda en de inwoners te Jeruzalem dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen,
die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israëls verdelgd had. 10 De HEERE
sprak wel tot Manasse en tot zijn volk; maar zij merkten daar niet op. 11
Daarom bracht de HEERE over hen de krijgsoversten, die de koning van Assyrië had, dewelke Manasse gevangen namen onder de
doornen; en zij bonden hem met twee koperen ketenen, en voerden hem naar Babel.
(Statenvertaling)
Een
jaartal voor de wegvoering in Assyrische gevangenschap geeft het Bijbelboek 2
Kronieken niet weer. Het zijn de Joodse legendes die ons chronologisch gezien
van dienst zijn.
Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume
IV, IX, The later kings of Juda, Manasseh,
God is long-suffering, but in the end Manasseh
received the deserved punishment for his sins and crimes. In the twenty-second year of his rulership, the Assyrians came and
carried him off to Babylon in fetters, him together with the old Danite
idol, Micah's image. Et cetera…
Op ons
tijdschema merken we dat dit geschiedde tijdens de regeerperiode van Essarhaddon
in Assyrië. Maar er is meer, de bewaard gebleven Assyrische annalen van
Essarhaddon vermelden een veldtocht naar Arzani in zijn vijfde regeringsjaar. Waar
‘Arzani’ juist op de landkaart gesitueerd moet worden blijft voor de
Assyriologie een vraagteken. Het is de verdienste van wijlen Dr. I. Velikovsky
die aantoonde dat de Assyrische geografische term ‘Arzani’ in feite een
verbastering van het Hebreeuwse woord ‘Arzenoe’ is wat ‘ons land’ betekent. Zie
het artikel van 20.06.2016 op dit
blog: de zoon van de Assyriër Sanherib: Essarhaddon, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1466373600&stopdatum=1466978400
Met ons
vierde tijdschema voor deze aflevering arriveren we bij het zestiende
historische jubeljaar van oktober 660/september 659 v. Chr. dat in het achtendertigste
regeringsjaar van Manasse viel. Zoals bij de aanvang van dit artikel vermeldt
hebben we in de Bijbel geen indicatie of het zestiende jubeljaargebod ten tijde
van Manasse gehouden werd.
Vanuit
de Joodse legendes weten we dat Manasse in zijn tweeëntwintigste regeringsjaar
door de Assyriërs naar Babylon gevankelijk werd weggevoerd (Legends of the
Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume IV, IX The later kings of Juda,
Manasseh). De legende vermeldt echter niet wanneer exact hij naar Judea
terugkeerde?
Indien
hij in zijn achtendertigste regeringsjaar opnieuw in zijn koningschap hersteld
was, hebben we een indicatie in de Schrift dat het Jubeljaargebod gehouden
werd. Dit blijkt uit het Bijbelgedeelte van 2 Kronieken hoofdstuk 33 wanneer we
dit Schriftgedeelte verder citeren:
2 Kronieken 33: 12 En als hij hem benauwde, bad hij het aangezicht des
HEEREN, zijns Gods, ernstelijk aan, en vernederde zich zeer voor het aangezicht
van den God zijner vaderen, 13 En bad Hem; en Hij liet Zich van hem verbidden,
en hoorde zijn smeking, en Hij bracht hem weder te Jeruzalem, in zijn
koninkrijk. Toen erkende Manasse, dat de
HEERE God is. 14 En na dezen bouwde hij den buitenmuur aan de stad Davids,
aan de westzijde van Gihon in het dal, en tot den ingang van de Vispoort, en
omsingelde Ofel, en verhief dien zeer; hij leide ook krijgsoversten in alle
vaste steden in Juda. 15 En hij nam de vreemde goden en die gelijkenis uit het
huis des HEEREN weg, mitsgaders al de altaren, die hij gebouwd had op den berg
van het huis des HEEREN, en te Jeruzalem; en hij wierp ze buiten de stad. 16 En
hij richtte het altaar des HEEREN toe, en offerde daarop dankofferen en
lofofferen, en zeide tot Juda, dat zij
den HEERE, den God Israëls, dienen zouden. (Statenvertaling)
Absolute
zekerheid over het eventueel houden van het Jubeljaargebod hebben we ditmaal
niet. Dat het zestiende jubeljaar niettemin een historisch feit is weten we op
basis van het feit dat het past in de tijdsketen van de dertig jubeljaren die
door elf historische verwijzingen op de tijdsbalk verankerd zijn. Met de
aflevering van 16.02.2018 hebben we
het vijftiende jubeljaar als historisch verankerd met het jaar 709/708 v. Chr.
gezien en op 18.12.2017 gaven we
aandacht aan het historisch verankerde achttiende jubeljaar via een artikel
over een link met de archeologie: het Bijbel-historische boek 2 Koningen en de
archeologie, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1513551600&stopdatum=1514156400
Het
zestiende jubeljaar zit als puzzelstukje volmaakt op zijn plaats in het geheel van
het plaatje.
Tot
slot wil ik nog een opmerking maken over het fenomeen van de afgoderij dat in
de oudheid telkens opnieuw de kop opstak in zowel Israël als Juda. De oorsprong
en oorzaak ligt volgens mij bij de cyclus van meganatuurcatastrofes van
kosmische oorsprong die planeet aarde met intervallen vanaf de vierentwintigste
eeuw v. Chr. tot de zevende eeuw v. Chr. getroffen heeft. De wereld van de oudheid
was voor een lange tijd in beroering en een bron van afgoderij bij de volkeren
en Israël die meenden in de ‘planeten in beroering’, goden aan het werk te
zien. Toen de Israëlieten onder leiding van Mozes in 1483 v. Chr. uit Egypte
trokken namen zij hun afgoden al mee. Het bekende gouden kalf dat zij bij de
berg Gods maakten was een afbeelding van een Egyptische afgod. Zie het artikel
van 30.01.2017 op dit blog: de
profeet Jeremia (46:15) en de Egyptische Apis-stier, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600
Het is
Stefanus die in 30 AD voor de Joodse raad staande deze onheilsgeschiedenis
beknopt doorgaf:
Handelingen
7:41 En zij maakten een kalf in die dagen, en
brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de werken hunner
handen. 42 En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk geschreven is in het boek der
profeten: Hebt gij ook slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig
jaren in de woestijn, gij huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den
tabernakel van Moloch, en het
gesternte van uw god Remfan, de
afbeeldingen, die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren
op gene zijde van Babylon. (Statenvertaling)
Stefanus
citeerde de profeet Amos hoofdstuk vijf waar de god Remfan vermeldt wordt. Er
is verschil in schrijfwijze van de naam Remfan, ook in het Grieks. De
Septuagintvertalers noemden hem Raephan. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden
de naam naar Kewan. Deze naam staat voor de oud-Babylonische god: Kajawanu, die
de planeet Saturnus voorstelde. De verering van Saturnus en de naam Saturnus
kan zelfs in verband gebracht worden met Nimrod, de anti-messias van Genesis.
In het oude Babylon werd de naam als ‘Stur’ geschreven, een naam met een
getalswaarde van zeshonderdzesenzestig.
Als men
dan niet het geloof van Mozes heeft naar Hebreeën 11:27 ‘die voorwaarts ging
als ziende de Onzienlijke’, dan maakt men geestelijk blind en doof zijnde de
verkeerde keuzes wanneer ‘werelden in botsing’ komen, en mist men zijn doel.
Pesach anno 2018: vrijdag 30 maart ’s avonds tot zaterdag 7 april
Op 30
maart van dit jaar zal het 3500 jaar
geleden zijn dat de exodus uit Egypte plaatsvond. Het was in 1483 v. Chr. in de
vijftiende eeuw voor Christus dat de twaalf stammen van Israël op weg naar het
Beloofde Land Kanaän gingen.
Hoe ik het
jaartal 1483 v. Chr. voor het exodusjaar verkregen heb is vrij eenvoudig uit te
leggen. De Bijbelse chronologie van mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, is opgebouwd binnen het raamwerk van de
sabbat- en jubeljaren volgens de telling van William Whiston als fundament. Er
waren dertig historische jubeljaren teruggerekend vanaf het optreden van de
Heer Jezus Christus in oktober 27 AD te Nazareth volgens Lukas hoofdstuk 4,
wanneer de Heiland het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep. Het eerste jubeljaar
terug de tijd viel in okt.1395/sep.1394 v. Chr. Zeven maal zeven jaar eerder
waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän binnengetrokken en begon de
eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar daarvoor waren de Israëlieten in 1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. De dertig
jubeljaren zijn wetenschappelijk via elf historische vermeldingen op de
tijdsbalk verankerd. Volgens het Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren het
vierhonderdtachtig jaar vanaf het exodusjaar tot het vierde regeringsjaar van
Salomo wanneer deze aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem begon. Het vierde regeringsjaar
van Salomo viel volgens de sabbat- en jubeljaar-telling in oktober
1004/september 1003 v. Chr. Zijn eerste regeringsjaar begon in oktober 1007 v.
Chr. en zijn sterfjaar was het najaar van 967 v. Chr. Voor Salomo hebben we de
veertigjarige regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en daarvoor regeerde
Saul van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. De koningen
van Israël en Juda heb ik tussen de jaartallen 967 en 586 v. Chr. op de
tijdsbalk herschikt met de historische sabbat- en jubeljaren als ijkpunten.
Volgens
Flavius Josephus geschiedde de exodus in een jaar dat de Nisan-zon zich in het
astronomische Ram of Lam (Aries)-beeld op de veertiende dag van de maand nisan bevond.
In the month of Xanthicus,
which is by us called Nisan, and is
the beginning of our year, on the fourteenth day of the lunar month, when the sun is in Aries, (for in this month
it was that we were delivered from bondage under the Egyptians,) the law
ordained that we should every year slay that sacrifice which I before told you
we slew when we came out of Egypt, and which was called the Passover; and so we do celebrate this Passover in companies,
leaving nothing of what we sacrifice till the day following.
(Flavius
Josephus (Joodse Oudheden, Boek III. 10, 5.):
Het
gangbare exodusjaartal dat tegenwoordig gehanteerd wordt is ca. 1447 v. Chr. en
dit als gevolg van het gebruik van Thiele ’s constructie van de regeerperioden
van de koningen van Israël en Juda en de verankering op de tijdsbalk met de
chronologie van de Assyrische koningslijst. Zie het artikel van 02.12.2017 op dit blog: De knieval van
de geleerde Edwin R. Thiele, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
In mijn
boek Exodus, 2016, breng ik de geschiedenis
van Israël in het oude Egypte vanaf de aartsvader Jakob tot op Mozes. De exacte
Exodusroute wordt op de landkaart uitgestippeld en de Bijbelse plaatsnamen
Rameses, Sukkot en Etham op de landkaart geplaatst. De plaats van de doorgang
door de Schelfzee wordt in het boek aangewezen en de berg Sinaï in Arabië
gelokaliseerd.
Mijn
verhaal laat ik aanvangen in het Egypte van de oudheid vanaf de aankomst van
Jakob/Israël in 1699 v. Chr. op het hoogtepunt van een wereldwijde hongersnood
en eindigt met de Exodus uit Egypte in 1483 v. Chr., gevolgd door het geven van
de Tien Woorden aan Israël. De geschiedenis van Israël en de Exodus halen we in
de eerste plaats uit de Bijbel, daarnaast uit de werken van Flavius Josephus en
uit de Joodse overleveringen en legendes.
Maar
ook de Egyptologie levert via een revisie van de geschiedenis van de oudheid
verrassende resultaten. De Exodus van de Israëlieten uit Egypte met de gepaard
gaande tien plagen betekende namelijk een ware breuk in de Egyptische
geschiedenis. Volgens de revisie van de oudheidgeschiedenis waren het
zogenaamde Oude- en het Midden-Rijk in Egypte contemporain met elkaar en gingen
als een gevolg van de tien plagen en de exodus met de vernietiging van het
Egyptische leger in de Schelfzee, samen ten onder. Binnen de revisie van de
oudheidgeschiedenis van Egypte was er maar één tussenperiode, die van de
Hyksos, die na de Exodus Egypte overrompelden en hun heerschappij over het
Midden-Oosten vestigden. De twaalf stammen van Israël trokken intussen na een
periode van veertig jaar in de wildernis, het Beloofde Land Kanaän binnen.
De
exodus uit Egypte geschiedde op een vrijdag.
Volgens de Joodse overlevering werd de wet aan Israël namelijk gegeven op een
sabbatdag, op de vijftigste dag na het vertrek uit Egypte. Het is aldus een
eenvoudige berekening om zeven maal zeven weken eerder de Exodus met Pesach op
een vrijdag te plaatsen. Volgens Joodse telling begon vrijdag op donderdagavond
na het ondergaan van de zon. En dit is een voorafschaduwing van het Lam God ‘s
Jezus Christus die met Pesach op goede vrijdag in 30 AD Zijn Bloed
plaatsvervangend voor de Verlossing van de wereld, gaf.
Terug
de tijd in, werden de paaslammeren door de Israëlieten in Egypte met veertien
nisan van het jaar 1483 v. Chr., tegen donderdagavond met vijftien nisan, voor
de Pesach-maaltijd bereid, en zoals opgedragen werd het bloed ter bescherming
tegen de verderfengel, aan de deurposten aangebracht (Exodus 12:29-37).
Dat dit
volgens Flavius Josephus plaatsvond op het exacte moment dat de zon het
sterrenbeeld Ram/Lam binnenging kan naar mijn mening geen toeval zijn (The
Witness of the Stars, Rev. E. W. Büllinger (1837/1913), Chapter IV, The Sign
Aries (The Ram or Lamb).
Diezelfde
nacht nog zou de grote trek naar de berg Gods in de wildernis van Midian een
aanvang nemen. In mijn boek identificeer ik de pleisterplaatsen Sukkot en Etham
op hun weg naar de Schelfzee, waar een week later het achtervolgende Egyptische
leger met farao op kop door ingrijpen van de HERE God zijn einde zou vinden.
Vervolgens beschrijf ik de strijd van Amalek tegen het geredde Israël Gods en
het geven van de Tien Woorden aan Mozes.
Een vreemde eend in de bijt voor de orthodoxe egyptologie
In het
British Museum kan men vandaag in de Egyptische afdeling een rood granieten
leeuwenbeeld uit de oudheid bewonderen. Een anomalie voor de orthodoxe
egyptologie is dat er meerdere namen van heersers op staan die volgens hun
tijdsconstructie meer dan duizend jaar tijdsverschil met elkaar hebben. Zo
staat de cartouche van farao Amonhotep III op het beeld vermeldt met daarover de
naam van Toetanchamon. De Nubische koning Amanislo uit de derde eeuw v. Chr.
(c. 275/260 v. Chr.) heeft zijn naam naast die van de bekende Toetanchamon uit
de veronderstelde veertiende eeuw v. Chr. (volgens de orthodoxie circa
1332/1323 v. Chr.) laten aanbrengen. Het beeld stond oorspronkelijk in de
tempel van Soleb in Nubië, het huidige Soedan.
Het
tijdsverschil echter tussen de Meroïtische heerser Amanislo en Toetanchamon van
meer dan duizend jaar is te groot voor een logische verklaring en is voor de
orthodoxe egyptologie één van de vele anomalieën die als een gevolg van hun tijdsconstructie
blijven bestaan. Als een gevolg van hun hanteren van een veronderstelde dubbele
hantering van een kalender in Egypte de beruchte Sothis-kalender belandde
farao Toetanchamon van de achttiende dynastie foutief op de tijdsbalk in de
veertiende eeuw voor Christus.
De
regeerperiode van farao Toetanchamon heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 345-353, bijzondere aandacht gegeven.
Hij hoort op de tijdsbalk thuis in de zevende eeuw v. Chr. en is het nu logischer
dat de Nubische heerser Amanislo zijn naam naast die van Toetanchamon liet
beitelen.
In mijn
boek: de zonaanbidder, Achnaton de
strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, beschrijf ik de
familiale verbanden binnen de versmade Aton-ketters. Toetanch-amon de zoon van
Achnaton, heette aanvankelijk Toetanch-aton alvorens hij de eredienst van de
god Amon liet herstellen, de eerder gesloten tempels opnieuw opende en de
Amon-priesters in hun ambt herstelde. In mijn boek introduceer ik een nieuwe
chronologie met als basis de Bijbel, de oudheidhistoricus Herodotos en de
Griekse legende over Oedipus die met Achnaton geïdentificeerd wordt.
Dat
Toetanchamon in de zevende eeuw v. Chr. thuishoort zou door de wetenschap
bevestigd kunnen worden indien de wil aanwezig zou zijn tot het breken met het
voor waar houden van de zogenaamde Sothis-kalender.
De
wetenschapper drs. J.A. Van Delden, Schepping
en Wetenschap, 1977, hoofdstuk 13, bijvoorbeeld maakt in zijn studie
melding van het onderzoek naar rietmatten uit het graf van Toetanchamon die aan
een C-14 ouderdomstest onderworpen werden en de vaststelling dat het British
Museum nooit de resultaten van de ouderdomstest heeft vrijgegeven. Men gaat
ervan uit dat het materiaal gecontamineerd was aangezien er een resultaat was
van vele eeuwen verschil met de veertiende eeuw v. Chr. waar de orthodoxe
Egyptologie Toetanchamon op de tijdsbalk plaatst.
De profeet Zefanja en de identificatie van de Keretieten
Met dit
artikel wil ik de identificatie van de
Keretieten, een volk naar wie de profeet Zefanja (2:5) verwijst. De
betekenis van de naam Zefanja is: ‘Bewaard heeft de HEERE’. Wat zo bijzonder
aan de introductie van Zefanja in de Bijbel is, is zijn voorgeslacht. Zijn
over-overgrootvader was namelijk koning Hizkia (724/694 v. Chr.) van Juda. De
bediening van de profeet Zefanja besloeg de tijd van de regeerperiode van koning
Josia in Juda. Over de chronologie van de regeerperiode van koning Josia
schreef ik een hoofdstuk in TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 361-365. Koning Josia regeerde van het jaar 640 tot 609
v. Chr., een periode van eenendertig jaar. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 371-373, gaf ik in relatie tot Josia ook aandacht aan de invasie van de Scythen in Klein-Azië. Een Scythische invasie van
Klein-Azië die hen zelfs tot aan de grens van Egypte bracht, maar het gebied
van Josia met rust liet.
De
profeet Zefanja ’s opdracht was te profeteren tegen ‘het overblijfsel van Baäl’
en de algemene afgodendienst die aan het begin van de regeerperiode van Josia in
Juda nog voorkwam (Zefanja 1: 1-5). De vermelde oordeelaankondiging
moeten we op de tijdsbalk voor de godsdiensthervorming van koning Josia
plaatsen. De jaartallen verstrekt het Bijbelboek 2 kronieken:
2
kronieken 34:1 Josia was acht jaren oud, toen hij
koning werd, en hij regeerde eenendertig jaar te Jeruzalem. 2 Hij deed wat
recht is in de ogen des HEREN en wandelde in de wegen van zijn vader David; hij
week niet af, rechts noch links. 3 In
het achtste jaar zijner regering, toen hij nog jong was, begon hij de God
van zijn vader David te zoeken, en in
het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem te reinigen van de hoogten,
de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden. 4 Men brak in zijn tegenwoordigheid de altaren der Baäls af; de
wierookaltaren die daarop stonden, hieuw hij om; de gewijde palen, de gesneden
en de gegoten beelden verbrijzelde en verpulverde hij, en het stof strooide hij
op de graven van hen die daaraan geofferd hadden; 5 de beenderen der priesters
verbrandde hij op hun altaren. Zo reinigde hij Juda en Jeruzalem. 6 Ook in
de steden van Manasse, Efraïm en Simeon, en zelfs in die van Naftali, welke
allerwegen in puin lagen, 7 brak hij de altaren en de gewijde palen af, en
sloeg hij de gesneden beelden tot gruis; al de wierookaltaren in het gehele
land van Israël hieuw hij om. Daarna keerde hij terug naar Jeruzalem. (NBG
Vertaling 1951)
Het
twaalfde regeringsjaar van Josia was okt629/sep628 v. Chr. De aanvang van de
bediening van Zefanja zit op de tijdsbalk voor het jaar 629 v. Chr. en liep
vermoedelijk gelijk met de eerste twaalf jaar van het koningschap van Josia.
Het resultaat van zijn prediking (en van andere profeten) was dat de jonge Godvruchtige
koning Josia zijn godsdiensthervorming in het land kon doorvoeren. Het
aangekondigde oordeel door de mond van de profeet Zefanja werd voor koning Josia
afgewend en uitgesteld tot op zijn opvolgers op de troon van Juda: zijn zonen
Jojakim, Jojachin en vervolgens Zedekia. Deze laatste koning maakte de val van
Jeruzalem in 586 v. Chr. mee met de vernietiging van de Tempel en de wegvoering
in Babylonische Ballingschap. Daarvoor had de Babyloniër Nebukadnezar voor de
ogen van Zedekia eerst diens zonen laten doden en daarna Zedekia laten
verblinden. Met uitgestoken ogen werd Zedekia gevankelijk naar Babylon
weggevoerd. Het was het einde van het koningschap van Israël.
De
profetie van Zefanja heeft betrekking op een
herkenbaar historisch gedeelte maar gaat ook dikwijls over, naar wat men de
eindtijd of Apocalyps noemt. Een oordeelperiode over Juda en de volken dat ook,
vandaag nog toekomst is.
Zefanja
1:14 Nabij is de
grote dag des HEREN, nabij en hij nadert haastig. Hoort, de dag des HEREN;
bitter schreeuwt dan de held. 15 Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van angst,
een dag van vernieling en van vernietiging, een dag van duisternis en van
donkerheid, een dag van wolken en van dikke duisternis, 16 een dag van
bazuingeschal en van krijgsgeschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de
hoge hoektorens. 17 Dan zal Ik de mensen benauwen, zodat zij gaan als blinden,
want zij hebben tegen de HERE gezondigd, en hun bloed zal worden uitgestort als
stof en hun ingewand als drek. 18 Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen
redden op de dag van de verbolgenheid des HEREN. Door het vuur van zijn naijver
zal de ganse aarde verteerd worden, want vernietiging, ja, een verschrikkelijk
einde zal Hij alle inwoners der aarde bereiden. 2:1 Komt tot uzelf, ja, komt tot inkeer, gij schaamteloos volk, 2
voordat het besluit tot uitvoering komt – als kaf gaat een dag voorbij –
voordat over u komt de brandende toorn des HEREN, voordat over u komt de dag van de toorn des HEREN. 3 Zoekt
de HERE, alle ootmoedigen des lands, gij die zijn verordening volbrengt; zoekt
gerechtigheid, zoekt ootmoed; misschien zult gij geborgen worden op de dag van
de toorn des HEREN.
Voorwaar,
men wordt niet vrolijk gestemd bij het lezen van de oordeelaankondiging van de
profeet Zefanja. Nochtans is het wat inhoud betreft dezelfde aankondiging die
men bijvoorbeeld ook in het laatste Bijbelboek vind: de Openbaring van Jezus
Christus. De ‘dag des HEEREN’ beslaat in het Bijbelboek Openbaring een periode
van zeven jaar verdeeld in twee perioden van 3 ½ jaar. Een periode van oordeel
over een mensenwereld die de Baäls volgen.
Onze
aandacht gaat met dit artikel in de eerste plaats naar het duidelijk herkenbaar
historisch gedeelte vanaf Zefanja 2:4 waar het volk der Keretieten vermeld wordt. De profeet Zefanja voorspelde een oordeel
over het land der Filistijnen. Een oordeel dat hij aankondigde in de periode
640/629 v. Chr. en pas in vervulling ging met de Scythische invasie van het
gebied in het jaar 621 v. Chr.
Zefanja
2:4 Want Gaza
zal verlaten zijn, en Askelon tot een
woestenij worden, Asdod zal men
op de middag verdrijven, en Ekron
zal ontworteld worden. 5 Wee u, bewoners
der zeekust, volk der Keretieten!
Het woord des HEREN is tegen u, Kanaän, land der Filistijnen, en Ik zal u te
gronde richten, zodat er geen inwoner meer zal zijn. 6 De zeekust zal worden
tot weideplaatsen, tot putten der herders en tot kooien voor schapen. 7 De kust
zal ten deel vallen aan het overblijfsel
van het huis van Juda; daarop zullen zij weiden; in de huizen van Askelon
zullen zij zich des avonds legeren, want de HERE, hun God, zal acht op hen
slaan en een keer in hun lot brengen. 8 Ik heb gehoord het gesmaad van Moab en
het gehoon der Ammonieten, waarmede zij mijn volk smaadden en zich verhieven tegen
hun gebied. 9 Daarom, zo waar Ik leef, luidt het woord van de HERE der
heerscharen, de God van Israël, voorwaar, Moab zal aan Sodom gelijk worden, en
de Ammonieten aan Gomorra, een veld van distelen en een zoutgroeve en een
woestenij tot in eeuwigheid. Het
overblijfsel van mijn volk zal hen plunderen en de rest van mijn natie hen
erfelijk bezitten. 10 Dit zal hun wedervaren voor hun overmoed, want zij hebben
gesmaad en zich verheven tegen het volk van de HERE der heerscharen. 11 Geducht
zal de HERE tegen hen wezen, want Hij zal alle goden der aarde doen wegteren,
en voor Hem zullen zich neerbuigen, ieder uit zijn plaats, alle kustlanden der
volken. 12 Ook gij, Ethiopiërs, zult met mijn zwaard doorstoken worden. 13 En Hij zal zijn hand tegen het Noorden uitstrekken,
Hij zal Assur te gronde richten en Nineve tot een wildernis maken, dor als een
woestijn. 14 Kudden zullen zich daar legeren, alle gedierte, dat in troepen
leeft; zowel pelikaan als roerdomp zullen overnachten op zijn kapitelen; hoort,
hoe het giert door het venster; verwoesting is op de drempel, want men heeft
het cederwerk vernield. 15 Dit is de uitgelaten stad, die zo onbezorgd woonde,
die bij zichzelf zeide: Ik ben het en niemand anders. Hoe is zij tot een
woestenij geworden, een rustplaats voor het wild gedierte! Ieder die haar
voorbijgaat, zal fluiten, met de hand schudden. (NBG Vertaling 1951)
Zoals
in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 371-374, uiteengezet bleef het land
Juda bij de Scythische invasie van de kust van Klein-Azië ongedeerd maar werd
het gebied van Asdod, toentertijd een Assyrische provincie, in 622/621 v. Chr.
door de Scythen onder de voet gelopen. Alle door Zefanja vermeldde plaatsen van
Gaza tot Ekron bevonden zich in de Assyrische provincie Asdod. De oudheidhistoricus
Herodotos (Boek 1, 105) rapporteert eveneens over de plundering van/en het lot van
Ashkelon.
In dit
gebied woonde toen niet meer de oorspronkelijke bevolking ten tijde van Saul en
David, maar hadden zich daar sinds 712 v. Chr. nieuwe zogenaamde zeevolken, gevestigd.
De door Zefanja vermelde Keretieten
moeten met een van de zeevolken geïdentificeerd worden.
Ook van
de Assyriërs onder Sargon II en Sanherib bezitten we berichten over Ioniërs of
Grieken in het oude land der Filistijnen. De Keretieten van de profeet Zefanja zijn met een van de vele
zeevolken te identificeren. De Keretieten stammen hier af van de Kittiërs, de
zonen van Jawan, de zoon van Jafeth, de zoon van Noach:
Genesis
10:2 De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en Tiras. 3 En de zonen van Gomer waren
Askenaz, Rifat en Togarma. 4 En de zonen van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs
en de Dodanieten. 5 Naar dezen zijn de kustlanden der volken in hun landen
verdeeld, elk naar zijn taal, naar hun geslachten, onder hun volken.
De
Septuagint-vertalers (van Hebreeuws naar Grieks) hebben in de derde eeuw voor
Christus het Hebreeuwse woord voor Keretieten
vertaald met Kretenzers. Ik neem aan
dat zij in hun tijd het vreemde woord Keretieten nog eenvoudig konden identificeren
met Kretenzers en hiermee tegelijkertijd de herkomst van dit nieuwe volk aan de
kust gaven. Hierna de Engelse vertaling van het betreffende Bijbelgedeelte uit
de LXX.
Zefanja 2:4 For Gaza shall be utterly spoiled, and
Ascalon shall be destroyed; and Azotus shall be cast forth at noon-day, and
Accaron shall be rooted up. 5 Woe to them that dwell on the border of the sea, neighbours of the Cretans! the word of
the Lord is against you, O Chanaan, land of the Philistines, and I will destroy you out of your dwelling-place. 6
And Crete shall be a pasture of
flocks, and a fold of sheep. 7 And the
sea cost shall be for the remnant of the house of Juda; they shall pasture
upon them in the houses of Ascalon; they shall rest in the evening because of
the children of Juda; for the Lord their God has visited them, and he will turn
away their captivity.
Het is
na het wegtrekken van de plunderende Scythen naar het noorden, dat koning Josia
volgens de profetie van Sefanja (2:6), het kustgebied heeft kunnen bezetten. De
macht van Assyrië was tanende. Zij werden al belaagd door Babyloniërs en Meden
en de Scythen hadden net een rooftocht door hun gebied uitgevoerd. Het is in dit
machtsvacuüm dat Josia zijn heerschappij over het gebied kon vestigen. De
Bijbel leert dat Josia ook het gebied van het van Israëlieten ontvolkte gebied
van Samaria controleerde (2 Koningen 23:15-19 en 2 Kronieken 34:1-7).
De
moderne archeologie bevestigt Josia ‘s beheersen van de kust. Niet ver van
Jafne-Jam hebben archeologen anno 1960 een vestingstad blootgelegd dat men de
naam Mesad Hashavjahoe gegeven heeft, en dit op basis van Hebreeuwse
inscripties op potscherven. De vondsten heeft men gedateerd van ongeveer het
jaar 630 tot 609 v. Chr., en valt aldus binnen de regeerperiode van koning
Josia van Juda. Hierna een citaat
van de bekende W.F. Albright:
"The
life of the fortress could be dated within narrow limits by the typical late
pre-exilic and early Ionian pottery found on the site, as well as by historical
considerations, which suggest a date about 630 BCE. This would be just after
the death of the Assyrian king Ashurbanipal and before the occupation of the
Philistine Plain by Psammetichus of Egypt."
Het
gevonden aardewerk is nochtans een onderwerp van heel wat discussies onder de
verschillende vak-wetenschappers. Ook hier is de orthodoxe Egyptologie en haar foutieve
tijdconstructie een hinderpaal in het verklaren van het gevonden Griekse
materiaal. Een bijkomende hinderpaal bij sommige wetenschappers is dat zij de
Bijbel alleen als een godsdienstig boek beschouwen en niet als een historisch correct
boek aanvaarden.
Van
groot belang was de vondst te Mesad Hashavjahoe van een potscherf met een
Hebreeuwse brief erin gegrift. Hierna
een citaat van Shmuel Ahituv met commentaar:
"The
letter is written in good biblical Hebrew, plus a possible scribal omission
here or there, and the script is that of a trained scribe. The work supervisor
mentioned in the text bears a clearly Judaean name, Hoshavyahu. All these
factors point to a time of Judaean control over the area."
De
archeoloog J. Naveh die in 1960 de werkzaamheden op de site leidde geeft hierop
het volgende commentaar:
"The
four Hebrew inscriptions together testify to this fortress having been under
Judaean control at the time. ... It seems likely that Josiah placed a military
governor in charge of the fortress, and that the force garrisoned there was
supplied with provisions by the peasants living in the un-walled settlements in
the vicinity.”
Het is
duidelijk dat koning Josia ‘s hegemonie zich ook over de zeekust uitstrekte. En
dat dit een vervulling van de profetie van Zefanja was. Vanaf het doortrekken
van de Scythen in het jaar 622/621 v. Chr. tot het jaar 609 v. Chr.
controleerde Josia de buurlanden (ex-Assyrische provincies) van Juda. In het
jaar 609 v. Chr. kwam Josia aan zijn einde te Megiddo, alwaar hij de doortocht
van het Egyptische leger onder farao Necho II de weg wilde versperren. In het
jaar 612 v. Chr. was Nineveh door Babyloniërs en Meden ten val gebracht en werd
daarop het Assyrische Rijk verdeeld. Egypte was hier ook een van de aasgieren
die hun deel van de buit wilde binnenhalen. Daarom het oprukken van farao Necho
II met zijn legers langs het kustgebied naar Karkemis in het noorden aan de
Eufraat. Het trieste levenseinde van Josia heb ik in een eerder artikel op dit
blog beschreven op 30.01.2017, de
Egyptische Apis en de profeet Jeremia, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600