Het negentiende historische Jubeljaar van oktober 513/september 512 v. Chr.
Met
onze aflevering van 23.04.2018 op
dit blog behandelden we het achttiende jubeljaar van oktober 562/september 561
v. Chr. dat bij uitstek een vast verankerd historisch jubeljaar op de tijdsbalk
bleek te zijn.
Wat het
achttiende jubeljaar zo bijzonder maakt is dat het samenvalt met het eerste regeringsjaar van de Babyloniër Evil
Merodach die in dat jaar zijn gestorven vader Nebukadnezar opvolgde, en in dat
jaar koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste ballingsjaar uit zijn
gevangenschap verloste. Evil Merodach nam volgens de Ptolemeüs koningslijst de
scepter op 11 januari 561 v. Chr. van zijn vader over. En in februari/maart, de
twaalfde maand (Adar), van het jaar 561 v. Chr. werd Jojachin uit zijn
gevangenis verlost (2 Koningen 25:27-30). Het feit dat de vrijlating van
Jojachin door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar
geschiedde, is heel opmerkelijk en geen toeval. Het is volledig in lijn met de
bedoeling van de wet op het jubeljaar. Het uitroepen namelijk van het jaar van
het welbehagen des HEEREN en om te verbinden de gebrokenen van harte, om den
gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis
zoals de profeet Jesaja het vooraf verkondigd had:
Jesaja
61:1 De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE
Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij
heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen,
en den gebondenen opening der gevangenis; 2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN,
en den dag der wraak onzes Gods; om alle treurigen te troosten; 3 Om den
treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven worde sieraad voor as,
vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest;
opdat zij genaamd worden eikebomen der gerechtigheid, een planting des HEEREN,
opdat Hij verheerlijkt worde. 4 En zij zullen de oude verwoeste plaatsen
bouwen, de vorige verstoringen weder oprichten, en de verwoeste steden
vernieuwen, die verstoord waren van geslacht tot geslacht. 5 En uitlanders
zullen staan, en uw kudden weiden; en vreemden zullen uw akkerlieden en uw
wijngaardeniers zijn. 6 Doch gijlieden zult priesters des HEEREN heten, men zal
u dienaren onzes Gods noemen; gij zult het vermogen der heidenen eten, en in
hun heerlijkheid zult gij u roemen. 7 Voor uw dubbele schaamte en schande
zullen zij juichen over hun deel; daarom zullen zij in hun land erfelijk het
dubbele bezitten; zij zullen eeuwige vreugde hebben. 8 Want Ik, de HEERE, heb
het recht lief, Ik haat den roof in het brandoffer, en Ik zal geven, dat hun
werk in der waarheid zal zijn; en Ik zal een eeuwig verbond met hen maken. 9 En
hun zaad zal onder de heidenen bekend worden, en hun nakomelingen in het midden
der volken; allen, die hen zien zullen, zullen hen kennen, dat zij zijn een
zaad, dat de HEERE gezegend heeft. 10 Ik ben zeer vrolijk in den HEERE, mijn
ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des
heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk een
bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, en als een bruid zich
versiert met haar gereedschap. 11 Want gelijk de aarde haar spruit voortbrengt,
en gelijk een hof, hetgeen in hem gezaaid is, doet uitspruiten; alzo zal de
Heere HEERE gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de volken.
(Statenvertaling)
Het is opmerkelijk dat de Heer Jezus Christus met Jom
Kippoer in het jaar 27 AD in de synagoge van zijn thuisstad Nazareth dit
Bijbelgedeelte tot in de helft van vers twee voorlas, het Boekrol daarop sloot
en verkondigde dat dit Bijbelgedeelte nu vervuld was. Het was het dertigste
jubeljaar sinds de instelling ervan. Indien Israël Hem had aangenomen zou de
ganse profetie van Jesaja hoofdstuk 61 haar vervulling toen al gekend hebben.
Voor koning Jojachin betekende het in het jaar 561 v.
Chr. zijn verlossing uit de gevangenis. Voor wie geestelijke oren en ogen had
was de vingerwijzing Gods duidelijk zichtbaar en verstaanbaar.
De
wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst
geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Vanaf het eerste jubeljaar in
1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het openbaar
worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD zijn er niet toevallig we
dertig jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we met onze
artikelenreeks al behandeld hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Jaar
14 jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
18. 562/561Jaar
37 ballingschap Jojachin
19.513/512Darius I
Tijdschema
550/537 v. Chr.
Het
bijgevoegde tijdschema toont het tweede en het derde sabbatjaar in de nieuwe
cyclus naar het negentiende jubeljaar toe. Een belangrijk historisch feit op
onze tijdsbalk is de val van Babylon in het najaar van 539 v. Chr. Het
betekende het einde van de Babylonische overheersing van Jeruzalem en het begin
van de heerschappij van de Meden en de Perzen over het gebied van het ontvolkte
Israël. Vier jaar later in 535 v. Chr. zou de Pers Kores alias Cyrus aan de
Joden in ballingschap toelating tot terugkeer naar het oude land der vaderen
geven. In datzelfde jaar kon de herbouw van de Tempel te Jeruzalem een aanvang
nemen. Volgens de profeet Daniël was Darius de Mediër de eerste heerser over
het veroverde Babylon van 539 tot 535 v. Chr.
Daniël 9:1 In het eerste jaar
van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die koning
geworden was over het koninkrijk der Chaldeeën 2 in het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniël, in de
boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des HEREN tot de profeet
Jeremia gekomen was, dat Hij over de puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou
doen verlopen. (NBG Vertaling 1951)
De
regeerperiode van Darius de Mediër ving aan bij de inname van Babylon door de
legers van de Meden en de Perzen in het jaar 539 v. Chr.
Daniël 5:25 Dit is het schrift,
dat geschreven is: Mene, mene, tekel
ufarsin. 26 Dit is de uitlegging van de woorden: Mene: God heeft uw
koningschap geteld en er een einde aan gemaakt; 27 Tekel: gij zijt in de
weegschaal gewogen en te licht bevonden; 28 Peres: uw koninkrijk is gebroken en
aan de Meden en Perzen gegeven. 29 Toen bekleedde men Daniël, op bevel van
Belsassar, met purper en hing hem een gouden keten om de hals, en men riep over
hem uit, dat hij de derde heerser in het koninkrijk zou zijn. 30 In dezelfde nacht werd Belsassar, de koning
der Chaldeeën, gedood. (NBG Vertaling 1951)
Daniël 6:1
Darius, de Meder, ontving het
koningschap, toen hij tweeënzestig jaar oud was. 2 Het behaagde Darius over het
koninkrijk honderd en twintig stadhouders aan te stellen, die over het gehele
koninkrijk verdeeld zouden zijn; 3 en over hen drie rijks-bestuurders, van
welke Daniël er een was; aan hen moesten die stadhouders rekenschap geven,
opdat de koning geen schade zou lijden. 4 Toen overtrof deze Daniël de rijks-bestuurders
en de stadhouders, doordat een uitnemende geest in hem was; en de koning was
van zin s hem over het gehele koninkrijk te stellen.
Dit
Schriftgedeelte leert duidelijk dat Darius de Mediër het koningschap ontving
bij de val van Babylon in het jaar 539 v. Chr. Darius de Mediër zou vier jaar
regeren tot in 535 v. Chr. tot wanneer de Pers Kores of Cyrus, de scepter zou
overnemen. De Bijbelse Darius de Mediër werd opgevolgd door de Pers Kores.
Chronologisch
gezien verliepen er vier jaren vanaf de verovering van Babylon door de Meden en
de Perzen in 539 v. Chr. tot het eerste regeringsjaar van Kores in 535 v. Chr. en
het definitieve einde van de zeventigjarige Babylonische ballingschap. De
profeet Zacharia vermeldt dit vierde jaar in het bijzonder:
Zacharia 7:1 Het
gebeurde nu in het vierde jaar van den
koning Darius, dat het woord des HEEREN geschiedde tot Zacharia, op den
vierden der negende maand (december 536 v. Chr.), namelijk in Chisleu. 2 Toen
men naar het huis van God gezonden had Sarezer, en Regem-melech, en zijn
mannen, om het aangezicht des HEEREN te smeken; 3 Zeggende tot de priesters,
die in het huis des HEEREN der heirscharen waren, en tot de profeten, zeggende:
Moet ik wenen in de vijfde maand, mij afzonderende, gelijk als ik gedaan heb nu
zo vele jaren? 4 Toen geschiedde het woord des HEEREN der heirscharen tot mij,
zeggende: 5
Spreek tot het ganse volk dezes lands, en tot de priesters, zeggende: Toen gij vasttet en rouwklaagdet, in de
vijfde en in de zevende maand, namelijk
nu zeventig jaren, hebt gijlieden Mij, Mij enigszins gevast? 6 Of als gij
at, en als gij dronkt, waart gij het niet, die daar at, en gij, die daar
dronkt?
Het
zevende hoofdstuk van de profeet Zacharia en de logische identificatie van
Darius met Darius de Mediër past als een puzzelstukje in het chronologische
kader. Het was in het vierde regeringsjaar van Darius de Mediër dat de Joden al
zeventig jaar in ballingschap waren. Die vier jaren waren een periode van
vasten, klagen en bidden voor een spoedige toelating tot terugkeer naar het
land, geweest. Ook bij de profeet Daniël lezen we in hoofdstuk 7:1 dat Daniël
in het eerste jaar van Darius de Mediër de Bijbel (van zijn tijd) onderzocht en
las bij de profeet Jeremia, dat de ballingschap zeventig jaar zou duren. Hij
begreep op dat moment dat binnen vier jaar aan de ballingschap een einde zou
komen. Daniël ging vervolgens in gebed en kreeg een openbaring van God in
verband met het einde van de Ballingschap en de uitgestelde komst van het
Koninkrijk Gods.
Het
resultaat van het verankeren van het Bijbelboek Zacharia met de regeerperiode van
Darius de Mediër maakt dat heel wat details van zijn profetieën over de buurvolken
van Juda, historisch geplaatst kunnen worden.
Meestal
wordt de Darius die de profeet Zacharia vermeldt geïdentificeerd met de Pers Darius
I, de opvolger van de Pers Kambyses. De reden is dat er geen buiten-Bijbelse
bronnen naar Darius de Mediër voorhanden zijn, wat voor verlegenheid bij
sommige theologen zorgt en vandaar de identificatie met de Pers. Als een gevolg
hiervan gaan naar mijn mening heel wat historische verbanden verloren.
De
regeringsperiode van Darius I de Pers waar ook de oudheidhistoricus Herodotos
naar verwijst zit algemeen bevestigd met de jaren van 521 tot 486 v. Chr., op
de tijdsbalk. Een klein maar belangrijk verschil van zeventien jaar met het
tweede regeringsjaar van de Bijbelse Darius de Mediër.
Tijdschema
536/523 v. Chr.
Het
bijgevoegde tijdschema toont het vierde en vijfde sabbatjaar van de negentiende
jubeljaarcyclus. In 535 v. Chr., in het zeventigste jaar van de Babylonische
ballingschap voor de Joden, werd Kores koning over Babylon. De
oudheidhistoricus Flavius Josephus verbindt het eerste jaar van Kores met het
einde van de zeventigjarige ballingschap.
1 In the first
year of the reign of Cyrus which was the seventieth from the day that our
people were removed out of their own land into Babylon, God commiserated
the captivity and calamity of these poor people, according as he had foretold
to them by Jeremiah the prophet, before the destruction of the city, that after
they had served Nebuchadnezzar and his posterity, and after they had undergone that
servitude seventy years, he would
restore them again to the land of their fathers, and they should build their
temple, and enjoy their ancient prosperity. And these things God did afford them; for he stirred up the mind of
Cyrus, and made him write this throughout all Asia: "Thus saith Cyrus
the king: Since God Almighty hath appointed me to be king of the habitable
earth, I believe that he is that God which the nation of the Israelites
worship; for indeed he foretold my name by the prophets, and that I should
build him a house at Jerusalem, in the country of Judea."
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, i.1
Onder
de leiding van Zerubbabel keerden de eerste Joodse ballingen terug naar oude het
land der vaderen. Het eerste wat zij bij hun terugkeer deden was het altaar van
de God van Israël te Jeruzalem, oprichten. Daarna werden de fundamenten voor
een nieuwe Tempel gelegd (Ezra 3:1-8).
2
Kronieken 36:22 Maar in het eerste jaar
van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht wierd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremia, verwekte de
HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan
door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in
geschrift, zeggende:
23 Zo zegt Kores, koning van Perzië: De
HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te
bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden van al Zijn
volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke op.(Statenvertaling)
Het
eerste jaar van Kores zondermeer op de tijdsbalk invullen is geen eenvoudige
opdracht. De figuur Kores of Cyrus de Grote is nochtans vanuit de
wereldgeschiedenis goed bekend en gedocumenteerd. De oudheid-historicus Herodotos
bijvoorbeeld geeft heel wat informatie over zijn leven zoals afstamming,
carrière en dood. Zijn eerste jaar als koning van de Perzen is dan 559 v. Chr.
Maar in dat jaar was Babylon nog niet door de Meden en Perzen veroverd en waren
de Joden nog in hun zeventigjarige Babylonische ballingschap. Het jaar 559 v.
Chr. is aldus uitgesloten indien we bij het geciteerde Bijbelgedeelte van 2
Kronieken 36:21 blijven. De sleutel
tot het berekenen van het Bijbelse eerste jaar van Kores is het verankeren op
de tijdsbalk van het begin en het einde van de zeventig jaar ballingschap zoals
door de profeet Jeremia voorspelt. Er zijn in totaal drie wegvoeringen in
Babylonische ballingschap geweest. De eerste geschiedde in het vierde
regeringsjaar van koning Jojakim van Juda , de zoon van Josia, in 605 v. Chr.
(Jeremia 25:1-3). De tweede wegvoering geschiedde op het einde van de drie
maanden regeerperiode van koning Jojachin in 597 v. Chr. zijnde het achtste
regeringsjaar van Nebukadnezar. De derde en laatste wegvoering geschiedde in
586 v. Chr. wanneer ook de Tempel te Jeruzalem vernietigd werd. De
zeventigjarige Babylonische ballingschap rekenen we vanaf de eerste wegvoering
in 605 v. Chr.
Jeremia 25:11 En
dit ganse land zal worden tot een woestheid, tot een ontzetting; en deze volken
zullen den koning van Babel dienen zeventig
jaren. 12 Maar het zal geschieden, als
de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel, en
over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over
het land der Chaldeeën, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen. 13 En Ik
zal over dat land brengen al Mijn woorden, die Ik daarover gesproken heb; al
wat in dit boek geschreven is, wat Jeremia geprofeteerd heeft over al deze
volken.(Statenvertaling)
De periode van de zeventigjarige ballingschap zoals
door de profeet Jeremia voorzegd vangt aan in het jaar 605 v. Chr. en eindigde
in 535 v. Chr. Volgens Flavius Josephus is het eerste jaar van
Kores gelijk aan het zeventigste Babylonische ballingsjaar (Flavius Josephus,
Antiquities, Book XI, i.). Het eerste jaar van Kores is aldus op de tijdsbalk
te plaatsen in 535 v. Chr. De val van Babylon was sinds oktober 539 v. Chr. al
vier jaar geschiedenis.
De Pers
Kores was honderdveertig jaar eerder door de profeet Jesaja (hoofdstuk 4:1-13) bij
naam voorspeld en als degene die de Israëlieten zou doen terugkeren naar hun
thuisland.
Dat de
profeet Jesaja deze profetie had uitgesproken en neergeschreven in 726 v. Chr.,
honderdveertig jaar voor de feiten, weten we van Flavius Josephus.
Flavius Josephus, Antiquities, Book XI, i.
2. This was known to Cyrus by his reading the book which Isaiah left behind him of his prophecies; for this prophet said
that God had spoken thus to him in a secret vision: "My will is, that
Cyrus, whom I have appointed to be king over many and great nations, send back
my people to their own land, and build my temple." This was foretold by Isaiah one hundred and forty years before the
temple was demolished. Accordingly, when Cyrus read this, and admired the
Divine power, an earnest desire and ambition seized upon him to fulfill what
was so written; so he called for the most eminent Jews that were in Babylon,
and said to them, that he gave them leave to go back to their own country, and
to rebuild their city Jerusalem, and the temple of God, for that he would be
their assistant, and that he would write to the rulers and governors that were
in the neighborhood of their country of Judea, that they should contribute to
them gold and silver for the building of the temple, and besides that, beasts
for their sacrifices.
Josephus
schrijft dat men Kores de profetie van de profeet Jesaja heeft laten lezen en
deze zo onder de indruk van de profetie was dat hij de Joden beval voor de
HEERE God van Israël een Huis te Jeruzalem te bouwen, en aldus de profetie van
Jesaja van honderdveertig jaar eerder, te vervullen.
Het
volgende aandachtspunt op het tijdschema 536/523 v. Chr. is het jaar 525 v.
Chr. met de invasie van Egypte door de Pers Kambyses. Dit betekende het einde
van de zesentwintigste dynastie en tegelijkertijd het einde van de Egyptische
onafhankelijkheid. Het is de historicus Herodotos die de geschiedenis van de
overrompeling van Egypte door Kambyses beschreven heeft. De gegevens van de
oudheidhistoricus Herodotos, de Ptolemeüs-canon en de Bijbel blijken in
harmonie met elkaar te zijn.
Tijdschema
522/509 v. Chr.
Het bijgevoegde
tijdschema 522/509 v. Chr. toont het zesde en het zevende sabbatjaar gevolgd
door het negentiende jubeljaar. Bovenaan het tijdschema zien we de
regeerperiode van de Perzische koningen. Naar het einde toe van de regeerperiode
van Kambyses in 522 v. Chr. volgde er een periode van anarchie in het Perzische
Rijk waarbij een zekere Smerdis de Magiër zich uitgaf als de vermeende zoon
van Cyrus. De oudheid-historicus Herodotos brengt deze geschiedenis in detail.
Zie link: http://www.sacred-texts.com/cla/hh/hh3060.htm
Belangrijk
is de chronologie van de Pers Darius I. In het zesde regeringsjaar van deze
heerser leert de Bijbel dat de nieuwe Tempel te Jeruzalem gebouwd was.
Ezra 6:14 En de oudsten der
Joden bouwden en gingen voorspoediglijk voort, door de profetie van den profeet Haggai en Zacharia, den
zoon van Iddo; en zij bouwden en voltrokken het, naar het bevel van den God
Israëls, en naar het bevel van Kores, en Darius, en Arthahsasta, koning van
Perzië. 15 En dit huis werd volbracht op
den derden dag der maand Adar; datzelve was het zesde jaar van het koninkrijk
van den koning Darius. 16 En de kinderen Israëls, de priesteren en
Levieten, en de overige kinderen der gevangenis deden de inwijding van dit huis
Gods met vreugde. 17 En zij offerden, ter inwijding van dit huis Gods, honderd
runderen, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren en twaalf geitenbokken, ten
zondoffer voor gans Israël, naar het getal der stammen Israëls.
Het
zesde sabbatjaar van april 520/ maart 519 v. Chr., een jaar dat het land moest
rusten werd voorafgegaan door het zesde jaar dat een jaar van dubbele zegening
over het land betekende, was ditmaal een tegenvaller. De profeet Haggaï hebben
we al vermeld gezien in het eerder geciteerde Bijbelgedeelte van Ezra 6:14. De profeet Haggaï (hoofdstuk
1:1-8) begint zijn boek in het Oude Testament met de vermelding dat zijn
bediening een aanvang nam in het tweede jaar van koning Darius.
De Bijbel geeft jaar, maand en
dag aan ter chronologische plaatsing van de bediening van Haggaï op de
tijdsbalk: In het tweede jaar van den koning Darius, in de zesde maand, op den
eersten dag der maand. Volgens de westerse tijdrekening was dit augustus van
het jaar 520 v. Chr. midden in het sabbatjaar dat blijkbaar toen geen zegening
over het land zag. Het zesde jaar had minder dan de helft van de normale oogst
gegeven (Haggaï 1:9-12).
In het tweede hoofdstuk van de
profeet Haggaï wordt dit opnieuw onderlijnd:
Haggaï 2:1 Op den vier en twintigsten dag der maand, in de zesde maand, in het
tweede jaar van den koning Darius. 2 In
de zevende maand, op den een en twintigsten der maand, geschiedde het woord
des HEEREN door den dienst van den profeet Haggai, zeggende: 3 Spreek nu tot
Zerubbabel, den zoon van Sealthiël, den vorst van Juda, en tot Josua, den zoon
van Jozadak, den hogepriester, en tot het overblijfsel des volks, zeggende: 4
Wie is onder ulieden overgebleven, die dit huis in zijn eerste heerlijkheid
gezien heeft, en hoedanig ziet gij hetzelve nu? Is dit niet als niets in uw
ogen? 5 Doch nu, wees sterk, gij Zerubbabel! spreekt de HEERE; en wees sterk,
gij Josua, zoon van Jozadak, hogepriester! en wees sterk, al gij volk des
lands! spreekt de HEERE; en werkt, want Ik ben met u, spreekt de HEERE der
heirscharen; 6 Met het woord, in hetwelk Ik met ulieden een verbond gemaakt
heb, als gij uit Egypte uittrokt, en Mijn Geest, staande in het midden van u;
vreest niet! 7 Want alzo zegt de HEERE der heirscharen: Nog eens, een weinig
tijds zal het zijn; en Ik zal de hemelen, en de aarde, en de zee, en het droge
doen beven. 8 Ja, Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen komen tot den Wens aller heidenen, en Ik zal dit
huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HEERE der heirscharen. 9 Mijn is het
zilver, en Mijn is het goud, spreekt de HEERE der heirscharen. 10 De
heerlijkheid van dit laatste huis zal groter worden, dan van het eerste, zegt
de HEERE der heirscharen; en in deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de
HEERE der heirscharen. 11 Op den vier en
twintigsten dag der negende maand, in het tweede jaar van Darius,
geschiedde het woord des HEEREN door den dienst van den profeet Haggai,
zeggende: 12 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Vraag nu den priesters de wet,
zeggende: 13 Ziet, iemand draagt heilig vlees in de slip van zijn kleed, en hij
raakt met zijn slip aan het brood, of aan het moes, of aan den wijn, of aan de
olie, of aan enige spijze, zal het heilig worden? En de priesters antwoordden,
en zeiden: Neen. 14 En Haggai zeide: Indien iemand, die onrein is van een dood
lichaam, iets van die dingen aanroert, zal het onrein worden? En de priesters
antwoordden, en zeiden: Het zal onrein worden. 15 Toen antwoordde Haggai, en
zeide: Alzo is dit volk, en alzo is deze natie voor Mijn aangezicht, spreekt de
HEERE, en alzo is al het werk hunner handen; en wat zij daar offeren, dat is
onrein. 16 En nu, stelt er toch ulieder hart op, van dezen dag af en opwaarts,
eer er steen op steen gelegd werd aan den tempel des HEEREN; 17 Eer die dingen geschiedden, kwam iemand tot
den koren hoop van twintig maten, zo waren er maar tien; komende tot den
wijnbak, om vijftig maten van de pers te scheppen, zo waren er maar twintig.
18 Ik sloeg ulieden met brandkoren, met honigdauw en met hagel, al het werk uwer
handen; en gij keerdet u niet tot Mij, spreekt de HEERE. 19 Stelt er toch uw
hart op, van dezen dag af en opwaarts; van den vier en twintigsten dag der
negende maand af, van den dag af, als het fondament aan den tempel des HEEREN
is gelegd geworden, stelt er uw hart op. 20 Is er nog zaad in de schuur? Zelfs
tot den wijnstok, en den vijgeboom, en den granaatappelboom, en den olijfboom,
die niet gedragen heeft, die zal Ik van
dezen dag af zegenen. 21 Het woord des HEEREN nu geschiedde ten tweeden
male tot Haggai, op den vier en twintigsten der maand, zeggende: 22 Spreek tot
Zerubbabel, den vorst van Juda, zeggende: Ik zal de hemelen en de aarde
bewegen. 23 En Ik zal den troon der koninkrijken omkeren, en verdelgen de
vastigheid van de koninkrijken der heidenen; en Ik zal den wagen omkeren, en
die daarop rijden; en de paarden, en die daarop rijden, zullen nederstorten,
een iegelijk in des anderen zwaard. 24 Te dien dage, spreekt de HEERE der
heirscharen, zal Ik u nemen, o Zerubbabel, gij zoon van Sealthiël, Mijn knecht!
spreekt de HEERE, en Ik zal u stellen, als een zegelring; want u heb Ik
verkoren, spreekt de Heere der heirscharen.
Volgens de westerse kalender
zijn we nu in oktober van het jaar 521 v. Chr. op de laatste dag van het
Loofhuttenfeest (Leviticus 23:24) en werd de zomeroogst gevierd die dat jaar
minder dan de helft van het normale geweest was. Het verkwikkende vers twintig
leert dat het van toen af er anders aan toe zou gaan en dat de HEERE zou
zegenen. De volgende oogst zou verzekerd zijn. Het wintergewas werd in december
521 v. Chr. geplant.
Dit Bijbelgedeelte bevestigt
de telling van de sabbatjaren zoals de geleerde William Whiston ze ons
aangereikt heeft. In zijn JOSEPHUS Complete Works, Translated by William
Whiston, A.M., Appendix Dissertation V, is het jaar 520/519 v. Chr. een van de
tien historische vermeldingen die de dertig jubeljaren op de tijdsbalk
verankeren. In dit geval is het zesde sabbatjaar in de cyclus van het
negentiende jubeljaar verankerd met het twee regeringsjaar van de Pers Darius I
dat op zijn beurt bevestigd wordt door de oudheidhistoricus Herodotos (Boek
3.78, 3.84-88) en de Ptolemeüscanon wat zelfs een kruispeiling ter navigatie op
de tijdsbalk der geschiedenis mogelijk maakt.
Een bijzonder aandachtspunt dat ik mijn lezers onder
de aandacht wil brengen is vers acht van het eerder geciteerde Bijbelgedeelte
van Haggaï hoofdstuk 2: Ja, Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen
komen tot den Wens aller heidenen,
en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HEERE der heirscharen.
De Wens aller heidenen is in de heilsgeschiedenis de
(ver)Losser die al in Genesis hoofdstuk 3:15 aangekondigd werd. Hij is het
zaad van de vrouw die de dood, het sterven dat sinds Genesis over de
Schepping heerste, overwonnen heeft. In de lijn van Sem, de zoon van Noach zou
het zaad van de vrouw zich openbaren en alles herstellen. Deze belofte hebben
ook de twee andere zonen van Noach: Jafeth en Cham na de spraakverwarring in
2239 v. Chr. vanuit de vlakte van Sinear naar hun nieuwe vestigingsgebieden
meegenomen en aan de volgende geslachten (zij het meestal misvormd) doorgegeven.
Het dertigste Jubeljaar van het jaar 27/28 AD zou de Losser uiteindelijk via
Israël aan de wereld bekendmaken.
Ik gebruik in dit blog vooral de Statenvertaling, een
vertaling die naar mijn gevoelen het dichts bij de grondtekst is gebleven. In
latere Nederlandse vertalingen van de Bijbel: de NBG 1951 en de NBV 2005 is de
voorzegging over: De Wens aller heidenen verdwenen, wegvertaald, wat voor mij
onbegrijpelijk is. Een reden voor mij om vooral op de Statenvertaling te
vertrouwen in mijn studie van de Bijbel.
Toen in de vorige eeuw in 1922 de graftombe van
Toetanchamon ontdekt werd was dit de vondst bij uitstek van die eeuw. Het was
de archeoloog en egyptoloog Howard Carter (1874/1939) die het graf in de
koningsvallei nabij Thebe blootlegde.
De ontdekking van het graf kreeg bijna honderd jaar
geleden nu, vooral veel aandacht vanwege het gouden dodenmasker van
Toetanchamon en een enorme schat van gouden voorwerpen die gevonden werd. Het
was een vondst vergelijkbaar met het blootleggen van het oude Troje in de
heuvel te Hisarlik (Turkije) door Heinrich Schliemann (1822/1890) en het vinden
van de schat van Priamus in 1873. Als een gevolg van de inzet van Heinrich
Schliemann werd de Ilias van Homerus toen van een louter dichterlijk werk plotseling
als een historisch werk bevestigd.
Het is de verdienste van Howard Carter het graf van
Toetanchamon uiteindelijk ontdekt te hebben. Op basis van een eerder ontdekte
cartouche met de hiërogliefennaam van Toetanchamon was hij overtuigd van de
historiciteit van de farao en zocht hij ijverig in de koningsvallei verder. De
Egyptische oudheidhistoricus Manetho had namelijk de namen van de Aton-ketters
in zijn koningslijsten niet vermeld. Voor hem hadden de Aton-ketters: Achnaton,
Smenkhkare, Toetanchamon en Eje nooit bestaan. Manetho gaf een alternatieve
lijst van faraos op via een dochter van Amonhotep III: Acencherches, tot aan
Horemheb. Ook de bekende Abydos-koningslijst van farao Seti I en Ramses II vermeldt
de Aton-ketters niet maar springt van farao Amonhotep III onmiddellijk over naar
Horemheb. Toen de oudheidhistoricus Herodotos in de vijfde eeuw v. Chr. Egypte
bezocht hadden de priesters daar de grootste moeite de naam van de ketter-koning
Achnaton te vermelden (De zonaanbidder, 2016, hoofdstuk: Anysis, de blinde
farao uit de stad Anysis, blz. 55-64).
Toetancha(m)(t)on was de voorlaatste van de reeks van gehate
Aton-ketters, de zogenaamde Amarna-farao s. Een rij van heersers waarvan
weinig archeologisch materiaal bewaard bleef, het gevolg van de beeldenstorm
van generaal Horemheb, de latere farao die de Aton-era voor Egypte definitief
afsloot.
De tombe van Toetanchamon is sinds een aantal jaren
opnieuw wereldnieuws op basis van het vermoeden dat er zich nog één of
twee geheime kamers in de graftombe bevinden.
De inmiddels in de media goed bekende Egyptoloog Ph. D.
Nicholas Reeves beweert sinds 2009 dat de stoffelijke resten van koningin
Nefertete zich in een kamer grenzend aan die van Toetanchamon zou bevinden.
Wanneer men op het internet onderzoek naar het
onderwerp doet lijkt het dat er geen andere pistes meer mogelijk zijn dan dat
een verborgen kamer de stoffelijke resten van koningin Nefertete zou bevatten. De kamer moet overigens nog te voorschijn komen?
Wie mijn boek De
zonaanbidder: Achnaton, de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet
Jesaja, 2016, gelezen heeft weet dat nochtans een andere piste mogelijk is.
Toetanchamon was een zoon van de ketterfarao Achnaton
en hoort volgens mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid in de
zevende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuis. In mijn boek identificeer ik
Herodotos farao Anysis uit de stad Anysis met Achnaton uit Achetaton en maak
de verbinding met het werk van Dr. Immanuel
Velikovsky (Oedipus en Achnaton, Is de Griekse Oedipus-legende van
Egyptische oorsprong?, 1974) die stelde dat Achnaton de Oedipus van de Griekse
legende was en dat heel de Griekse tragedie in de familiegeschiedenis van
Achnaton past. Het is een theorie die op bevestiging wacht. Volgens Velikovsky is
Achnaton/Oedipus te Thebe door Eje/Creon gedood en zijn stoffelijke resten door
Eje in een verborgen tombe te Thebe geplaatst (Oedipus en Achnaton, deel II,
blz. 172/179). Ik ben van mening dat er een goede kans bestaat dat de
stoffelijke resten van Achnaton/Oedipus door farao Eje/Creon, zijn bijgezet in
een verborgen kamer in de tombe van Toetanchamon. Dat zou pas de ontdekking van
de eeuw worden, wat schrijf ik, misschien wel de ontdekking bij uitstek van het
derde millennium, maar nu overdrijf ik. Tenzij de stoffelijke resten van Achnaton op een verborgen plaats in de nabijheid van de tombe van Toetanchamon gevonden wordt.
Het zou ook eerherstel voor de erudiete Dr. Immanuel
Velikovsky (1895/1979) betekenen. Vanaf het publiceren van zijn boeken
Werelden in botsing, 1950 en eeuwen in chaos, 1952 is hij door de
gevestigde wetenschap aangevallen en verguisd. Ook uit de hoek van het
revisionisme van de geschiedenis van de oudheid werd hij op de korrel genomen. Soms
door onderzoekers die naambekendheid nastreefden op de kap van een beroemd
iemand.
Wat ook opvalt zijn telkens de jaartallen die men aan
Toetanchamon toekent op basis van het veronderstelde gebruik van een dubbele kalender in het
oude Egypte: 1334/1325 v. Chr. In
mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 345/356, zit Toetanchamon op de tijdsbalk verankerd met de regeerperiode 683/675 v. Chr.
De gevestigde wetenschap egyptologie zweert nog altijd
bij de tijdsconstructie die de egyptoloog Eduard Meyer in 1904 lanceerde en
sindsdien niet betwist wordt zij het dan alleen door revisionisten van de
geschiedenis van de oudheid. Eduard Meyer ging er foutief van uit dat er in het
oude Egypte twee kalenders naast elkaar bestaan hadden. Een burgerlijke en een
godsdienstige gebaseerd op het heliakisch opkomen van de Hondsster of Sothis.
Met tijdsprongen van 1460 jaar werd de vermeende geschiedenis van het oud
Egypte op de tijdsbalk aangebracht. Vertrekpunt was het jaar 139 AD dat van de
Romeinse grammaticus Censorinus verkregen werd. De vermeende Sothis-kalender is
echter een fantasie van Romeinen en Grieken dat zelfs door orthodoxe
Egyptologen eerder opgemerkt werd:
De Egyptoloog Cecil Torr (Memphis and Mycenae, 1896)
een tegenstander van Eduard Meyer in de negentiende eeuw, stelt dat de
Sothis-cyclus een uitvinding van de Grieken was, van latere tijd. Noch is er
enige indicatie, schrijft hij, dat de Egyptenaren de cyclus kenden; geen
vermelding wordt er over gevonden in hun inscripties of papyri, buiten enkele
occasionele vermeldingen over het opkomen van de Hondsster.
This all looks as though the
cycle was invented by the later Greeks at Alexandria. Nor is there anything to
indicate that it was known to the Egyptians in earlier times; no mention of it
being found in their inscriptions or papyri, though occasionally these note the
rising of the dog-star.
Dat men binnen de orthodoxe egyptologie halsstarrig
aan de Sothis-kalender van Eduard Meyer vasthoudt heeft te maken met het gebrek
aan ankerpunten op de tijdsbalk. De oudste absolute historische datum die men voor
Egypte heeft is het jonge jaartal 661 v. Chr. met de binnenvallende Assyriërs
en de val van Thebe. De bestaande Egyptische koningslijsten zoals die van
Abydos, Karnak en de Turijn-lijst bevatten geen ankerpunten ter bevestiging op
de tijdsbalk.
Voorbij het jaartal 661 v. Chr. de tijd in zijn er voor
de orthodoxe egyptologie geen ankerpunten voorhanden. Tenzij men de Egyptische
koningslijst van de oudheidhistoricus Herodotos zou gebruiken, alsook die gedeelten
van het werk van Manetho die de oudheidhistoricus Flavius Josephus verbonden
met de Israëlitische geschiedenis doorgaf. Maar
die wijst men af omdat ze haaks staan op de constructie van Eduard Meyer. De historische
boeken van de Bijbel leveren ook heel wat ankerpunten op de tijdsbalk waarbij
zowel het oude Rijk, het Midden-rijk als het Nieuwe Rijk en de respectievelijke
tussenperioden op de tijdsbalk ondergebracht kunnen worden. Zie bijvoorbeeld
het artikel op dit blog van 09.11.2017:
De datering van het Egyptische Oude Rijk aan de hand van de Bijbelboeken
Genesis en Exodus, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1509922800&stopdatum=1510527600
Maar de Bijbel wordt sinds de negentiende eeuw in het
kielzog van de evolutietheorie en Bijbelkritiek louter als een godsdienstig
boek betracht met weinig historische waarde, wat te betreuren is. De Bijbelse
chronologie levert nochtans een raamwerk van historische gebeurtenissen tot
meer dan vierduizend jaar terug die op een tijdsbalk ondergebracht kunnen
worden, met links naar vooral het oude Egypte.
Theudas, de oproerkraaier die beweerde dat hij iets was
Handelingen
5:35 En hij (Gamaliël) zeide tot hen: Gij Israëlitische mannen, ziet voor u,
wat gij doen zult aangaande deze mensen. 36 Want voor deze dagen stond Theudas op, zeggende, dat hij wat was,
dien een getal van omtrent vierhonderd
mannen aanhing; welke is omgebracht, en allen, die hem gehoor gaven, zijn
verstrooid en tot niet geworden. 37 Na
hem stond op Judas, de Galileeër in de dagen der beschrijving, en maakte veel
volks afvallig achter zich; en deze is ook vergaan, en allen, die hem gehoor
gaven, zijn verstrooid geworden. (Statenvertaling)
Aan het
woord is Gamaliël een farizeeër en Schriftgeleerde en lid van de Joodse raad in
Jeruzalem. Op de tijdsbalk bevinden we ons in de zomer van 30 AD, een korte tijd
na Pinksteren of Sjavoeot met de uitstorting van de Heilige Geest over de
discipelen, mannen en vrouwen die het begin van de Joodse Gemeente te Jeruzalem
waren. Met wonderen en tekenen werd sindsdien tot ergernis van de Joodse
leiders het evangelie aan het Joodse volk gebracht. Als een gevolg waren de
apostelen gevankelijk voor de Joodse raad gebracht en met de doodstraf
bedreigd. De Schriftgeleerde Gamaliël die het vertrouwen van het volk had stond
onder het tumult in de raad op en overtuigde de andere leden voorzichtig met
het uitspreken van de doodstraf over de apostelen te zijn. Zijn wijze woorden
waren: Laat u niet in met deze mensen en
laat hen geworden; want indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het
vernietigd worden, maar indien het uit God is, zult gij hen niet kunnen
vernietigen; het mocht eens blijken, dat gij tegen God strijdt. Vervolgens
lezen we zijn woorden voor de raad hierboven in het Bijbelgedeelte uit het boek
Handelingen vanaf vers 35 geciteerd. Hij verwijst hierbij naar twee
oproerkraaiers uit het verleden: Thadeus
en Judas de Galileeër. Het zijn twee mannen die ten tijde van de bekende
beschrijving van de Romeinse keizer het volk ophitsten. Thaddeus had een
aanhang van ongeveer vierhonderd mannen en Judas
de Galileeër wordt beschreven als de leider van veel volk.
De
auteur van het Bijbelboek Handelingen is de evangelist Lukas. Handelingen is
zijn tweede boek. Zijn eerste boek: het evangelie naar Lukas, begint hij met de
woorden:
Lukas 1:1 Nademaal velen ter
hand genomen hebben, om in orde te stellen een verhaal van de dingen, die onder
ons volkomen zekerheid hebben; 2 Gelijk ons overgeleverd hebben, die van den
beginne zelven aanschouwers en dienaars des Woords geweest zijn; 3 Zo heeft het
ook mij goed gedacht, hebbende alles van
voren aan naarstiglijk onderzocht, vervolgens aan u te schrijven,
voortreffelijke Theofilus! 4 Opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen, waarvan gij onderwezen zijt.
(Statenvertaling)
Met
andere woorden de evangelist Lukas stelt dat hij het nodige onderzoek
uitgevoerd heeft en alles van meet aan nauwkeurig heeft nagegaan opdat men
zeker zou mogen zijn van de historische dingen die hij in geregelde orde
neerschreef. Ik twijfel er niet aan dat Lukas bij wijze van spreken zijn
huiswerk degelijk gemaakt heeft en ons een historisch overzicht van de
gebeurtenissen van tweeduizend jaar geleden bezorgd heeft. Theudas en Judas de
Galileeër zijn historische personen die aan het begin van de westerse
jaartelling hun plaats op de tijdsbalk hebben. Een struikelsteen voor sommigen
is dat Flavius Josephus een naamgenoot van Theudas vermeld die rond 45 AD voor
problemen zorgden. Sommige godgeleerden komen dan tot boude uitspraken zoals:
Lukas heeft zich vergist, hij heeft zijn huiswerk niet goed gemaakt. Heel de
rede van Gamaliël wordt zelfs als een maaksel door Lukas in twijfel getrokken en
bevonden een onmiskenbare historische vergissing te zijn.
Wat de
Bijbelkritiek betreft is er niets nieuws onder de zon. Veel van de kritiek werd
in het verleden door Bijbelgetrouwe geleerden al eens eerder weerlegd. Ook het
schijnbare probleem met de naamgenoten Theudas werd eerder al getackeld.
De
Britse geleerde William Whiston (1667/1752) die vooral bekendheid kreeg door
zijn vertaling van de werken van Flavius Josephus van het Grieks naar het
Engels reikte in zijn voetnoten de oplossing voor Theudas en zijn naamgenoot aan.
Het is de oudheidhistoricus Flavius Josephus die de tijdgenoot van Lukas’
Theudas in 45 AD plaatst. Hierna het betreffende gedeelte:
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek XX, 5
1. NOW it came to pass, while Fadus was procurator of
Judea, that a certain magician, whose
name was Theudas, (9) persuaded a great part of the people to take their effects with them, and follow him to
the river Jordan; for he told them he was a prophet, and that he would, by his
own command, divide the river, and afford them an easy passage over it; and
many were deluded by his words. However, Fadus did not permit them to make any
advantage of his wild attempt, but sent a troop of horsemen out against them;
who, falling upon them unexpectedly, slew many of them, and took many of them
alive. They also took Theudas alive, and cut off his head, and carried it to
Jerusalem. This was what befell the Jews in the time of Cuspius Fadus's
government.
De
geleerde William Whiston voegde in zijn vertaling al een voetnoot bij ter verduidelijking
dat we hier met een naamgenoot te doen hebben en niet met een vergissing door
Lukas gemaakt die Theudas in de dagen van de inschrijving plaatst. Hierna het heldere commentaar van Whiston:
(9) This Theudas, who arose under Fadus the procurator,
about A.D. 45 or 46, could not be that Theudas who arose in the days of the
taxing, under Cyrenius, or about A.D. 7, Acts v. 36, 37. Who that earlier
Theudas was, see the note on B. XVII. ch. 10. sect. 5.
De
Theudas die Lukas aan het begin van onze huidige jaartelling plaatst had een
aanhang van ongeveer vierhonderd man. De naamgenoot Theudas die Josephus
aanhaalt had een enorme massa mensen als aanhang. Dit is een vaststelling die
aantoont dat de Theudas van Lukas en de Theudas van Josephus twee te
onderscheiden verzetsmannen waren.
Voor de
geleerde William Whiston was dit ook een uitgemaakte zaak. Hierna het citaat
uit Flavius Josephus, Boek XVII:
Ant.
XVII.10.5. There was also Judas, (16) the son of that Ezekias who had
been head of the robbers; which Ezekias was a very strong man, and had with
great dificulty been caught by Herod. This Judas, having gotten together a multitude of men of a profligate
character about Sepphoris in Galilee, made an assault upon the palace [there,]
and seized upon all the weapons that were laid up in it, and with them armed
every one of those that were with him, and carried away what money was left
there; and he became terrible to all men, by tearing and rending those that
came near him; and all this in order to
raise himself, and out of an ambitious desire of the royal dignity; and he
hoped to obtain that as the reward not of his virtuous skill in war, but of his
extravagance in doing injuries.
Hierna
Whiston ‘s voetnoot voor F. Josephus Ant. Book XVII.10.5:
(16) Unless this Judas,
the son of Ezekias, be the same with that Theudas,
mentioned Acts 5:36, Josephus must have omitted him; for that other Thoualas,
whom he afterward mentions, under Fadus the Roman governor, B. XX. ch. 5. sect.
1, is much too late to correspond to him that is mentioned in the Acts. The
names Theudas, Thaddeus, and Judas differ but little. See Archbishop Usher's
Annals at A.M. 4001. However, since Josephus does not pretend to reckon up the
heads of all those ten thousand disorders in Judea, which he tells us were then
abroad, see sect. 4 and 8, the Theudas
of the Acts might be at the head of one of those seditions, though not
particularly named by him. Thus he informs us here, sect. 6, and Of the War, B.
II. ch. 4. Sect. 2, that certain of the seditious came and burnt the royal
palace at Amsthus, or Betharamphta, upon the river Jordan. Perhaps their leader, who is not named by Josephus, might be this Theudas.
Dit is
een plausibele verklaring van de geleerde William Whiston (1667/1752) die alle
gezaaide twijfel in de kiem smoort.
Het achttiende historische Jubeljaar van oktober 562/september 561 v. Chr.
We
vervolgen deze week met onze afleveringen over de historische jubeljaren. Met
het artikel van 04.04.2018 op dit
blog gaven we aandacht aan het zeventiende jubeljaar dat ten tijde van de
regeerperiode van koning Josia en de val van Nineveh viel.
De val
van Nineveh was door de profeet Nahum (1:1-15) aangekondigd. Aan het einde van
de oordeelsaankondiging door Nahum volgt het belangrijk vers 15 waar staat: Vier,
o Juda, uw feesten, betaal uw geloften!
Nahum 1:15 Zie, op de bergen de
voeten van de vreugdebode die heil verkondigt. Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften! Want voortaan zal de
snoodaard niet meer door u heentrekken, hij is geheel en al uitgeroeid. (NBG
Vertaling 1951)
Kan het
duidelijker? Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften!
Dit
zijn de feesten waaronder ook het jubeljaar, dat in het derde Bijbelboek
Leviticus hoofdstuk 25:9-12 beschreven staan. Het zeventiende jubeljaar is op
deze wijze als absoluut historisch op de tijdsbalk verankerd en bevestigd de
wijze van tellen van de wetenschapper William Whiston (1667/1752).
De
wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst
geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Vanaf het eerste jubeljaar in
1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het openbaar
worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD zijn er niet toevallig we
dertig jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we met onze
artikelenreeks al behandeld hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Het
14de jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
18. 562/561Jaar 37 ballingschap Jojachin
Deze
week gaan we verder met het achttiende historische jubeljaar van oktober 562/september
561 v. Chr.
Op het
bijgevoegde tijdschema voor de periode van 606 tot 593 v. Chr. merken we het
eerste en het tweede sabbatjaar in de cyclus van het achttiende jubeljaar.
Bovenaan de tijdschema staan de jaartallen volgens de westerse kalender vermeld
onderverdeeld in vier kwartalen. Daaronder staan de sabbatjaren en jubeljaren via
een blauwe tijdsbalk uitgetekend. Een sabbatjaar liep van april tot maart in
het volgend jaar en een jubeljaar volgde na zeven sabbatjaren. Het jubeljaar
begon in oktober en liep tot september van het volgend jaar, een jaar waar in
april een nieuwe sabbatjaarcyclus begonnen was. Dit is in een notendop de wijze
van rekenen die William Whiston ons doorgegeven heeft.
William Whiston (1667/1752) was een Engelse
wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn vertaling
van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse taal. In zijn
eerder vermelde dissertatie V geeft Whiston tien historische verwijzingen
naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël vanuit de
Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken
Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware een ketting waarmee men op de
tijdsbalk naar het verleden kan navigeren. Aan deze lijst van tien historische
verwijzingen voegde ik het historische jubeljaar van 562/561 v. Chr. toe, een
jubeljaar dat met deze aflevering onze aandacht krijgt.
Het
volgende tijdschema dat ons op de tijdsbalk naar het achttiende jubeljaar
loodst gaat over de periode 592 tot 579 v. Chr. Dit was een dramatische
tijdsperiode voor het koninkrijk Juda. Het uitgestelde oordeel over het
koninkrijk Juda tijdens het leven van koning Josia zou ten tijde van zijn zoons
Jojakim, Jojachin en zijn broer Zedekia als koningen over Juda uitgevoerd
worden. Via drie wegvoeringen zouden de twee stammen Juda en Benjamin samen met
de Levieten naar Babylon in ballingschap voor in totaal zeventig jaar lang weggevoerd
worden. Eén jaar voor elk jaar dat zij in hun lange geschiedenis over
honderdtwintig sabbatjaren heen, zeventig keer het sabbatjaargebod genegeerd
hadden. In de zomer van 586 v. Chr. zou ook de Tempel te Jeruzalem door de
Babyloniërs vernietigd worden. Het ontvolkte land had daarop van het jaar 605
tot het jaar 535 v. Chr. rust. Over de exacte datering van deze geschiedenis plaatste
ik eerder op 31.10.2016 op dit blog
een artikel: het jaartal van de vernietiging van de Tempel van Salomo door de
Babyloniërs. Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1477868400&stopdatum=1478473200
Het
bijgevoegde tijdschema gaat over de periode van 578 tot 565 v. Chr. en toont
het vijfde en zesde sabbatjaar over het sedert 586 v. Chr. ontvolkte land. De
eerste wegvoering gaat terug tot 605 v. Chr., een wegvoering waar de bekende
jonge Daniël deel van uitmaakte. De tweede wegvoering door de Babyloniërs
geschiedde in 597 v. Chr. waarbij koning Jojachin, een zoon van Josia, na een
korte regeerperiode van drie maanden gevankelijk weggevoerd werd. Jojachin werd
opgevolgd door zijn oom Zedekia die de Babyloniërs als vazal over Jeruzalem installeerden.
Het is de gedocumenteerde ballingschap van Jojachin in de Bijbel die de sleutel
tot het historische achttiende jubeljaar is.
Het laatste tijdschema voor dit artikel gaat over de
periode 569/556 v. Chr. en toont het zevende sabbatjaar gevolgd door het
achttiende jubeljaar in het jaar oktober 562/september 561 v. Chr. Dit
jubeljaar is heel merkwaardig omdat het samenvalt met het eerste regeringsjaar
van de Babyloniër Evil Merodach die in dat jaar zijn gestorven vader
Nebukadnezar opvolgde, en dat jaar koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste
ballingsjaar uit zijn gevangenschap verlostte. Het zevenendertigste jaar van de
ballingschap van Jojachin viel in oktober 562/september 561 v. Chr. en is
gelijk aan het jubeljaar. Evil Merodach nam volgens de Ptolemeüs-koningslijst de
scepter van zijn vader over op 11 januari 561 v. Chr. In de twaalfde maand
(Adar-februari/maart) van het jaar 561 v.
Chr. werd Jojachin uit zijn gevangenis verlost.
2 Koningen 25:27 En het geschiedde in het zevenendertigste jaar van de
ballingschap van Jojakin, de koning van Juda, in de twaalfde maand, op de
zevenentwintigste van de maand, dat
Ewil-Merodak, de koning van Babel, in het jaar van zijn troonsbestijging,
Jojakin, de koning van Juda, begenadigde en uit de gevangenis ontsloeg; 28 hij
sprak vriendelijk met hem en stelde zijn zetel boven die van de koningen die
met hem in Babel waren; 29 hij mocht zijn gevangenisklederen afleggen, en hij
at geregeld aan zijn tafel, zolang hij leefde. 30 En zijn levensonderhoud werd
hem geregeld vanwege de koning verstrekt, zoveel hij elke dag nodig had, zolang
hij leefde. (NBG Vertaling 1951)
Het feit dat de vrijlating van Jojachin door de nieuwe
koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar geschiedde, is heel
opmerkelijk. De vrijlating van Jojachin was een vingerwijzing Gods voor het volk
van Israël in Babylonische ballingschap. Zij waren namelijk in ballingschap als
straf voor het zeventig maal niet houden van het sabbatjaar-gebod in het
verleden.
Van de
gevangenzetting in Babylon en Jojachin s levensonderhoud daar heeft de
archeologie een bewijsstuk gevonden. Robert Johann Koldewey (1855/1925) was de
Duitse archeoloog die tijdens de vorige eeuwwisseling te Babylon de vondst
deed. Niet dat de Bijbel bewezen moet worden, maar alleen ter extra
onderlijning voeg ik de archeologische vondst aan het artikel toe. In Berlijn
in het Pergamon-Museum heeft men dit bijzonder Babylonisch
Spijkerschrifttafeltje ontcijferd. Het document heeft het over een overzicht
van leveranties van levensmiddelen zoals olie en andere producten aan de
gevangengenomen koning Ja-u-kin of
Jojachin van Juda. De Babylonische
kleitabletten met betrekking tot Jojachin dragen bovendien als jaartal het
dertiende regeringsjaar van Nebukadnezar wat de datering mogelijk maakt.
Een
observatie die ik bij het bestuderen van de Bijbelse chronologie maak is de
waarde die de Bijbelse Kroniekschrijver aan de datering van de Babylonische
koningslijst geeft. De verovering van Jeruzalem door de Babyloniërs en de
wegvoering in ballingschap van Juda is gedateerd aan de hand van de
regeringsjaren van Nebukadnezar (2 Koningen 25:1-30).
Vandaag
weten we dat de regeerperiode van Nebukadnezar op de tijdsbalk absoluut verankerd
zit vanaf zijn eerste regeringsjaar in 605 v. Chr. tot aan zijn laatste jaar in
561 v. Chr. Babylonische annalen op kleitabletten die in het British Museum te Londen
bewaard worden, leren dat Nabopolassar, de vader van Nebukadnezar, eenentwintig
jaar op de troon zat en stierf op de achtste dag van de maand Ab, ofwel zestien
augustus, en dat Nebukadnezar daarop naar Babylon terugkeerde, en op de eerste
dag van de maand Eloel of zeventien september, de troon van Babylon besteeg. Het
eerste regeringsjaar van Nebukadnezar zit op de tijdsbalk verankerd via twee genoteerde zonsverduisteringen
in de oudheid. De eerste vond plaats op 22 april 621 v. Chr. in het vijfde jaar van
Nabopolassar, de vader van Nebukadnezar. Zijn sterfjaar is dus 605 v. Chr. De
tweede zonsverduistering is die van 4 juli 568 v. Chr., in het zevenendertigste
regeringsjaar van Nebukadnezar. Weer wordt 605 v. Chr. bevestigt als ankerpunt.
Een andere observatie die ik maak is dat geen
enkele koning van Israël en Juda ooit met een jaartal van een Assyrische koning
werd verbonden. De Assyrische koningslijst en haar zogenaamde verankering op de
tijdsbalk is bij nader onderzoek als één grote puinhoop te beschrijven,
coregentschappen en het deleten van ongewenste koningsnamen waren schering en
inslag. Nochtans worden meestal sinds Thiele de koningen van Israël en Juda foutief
met de Assyrische koningslijst op de tijdsbalk verankerd.
De
regeerperioden van de Babylonische en Perzische koningen zijn bewaard gebleven
in de Ptolemeüs-canon. In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, heb ik afgesloten met een appendix over de Ptolemeüs-canon
en deze als betrouwbaar bevonden. Samen met de chronologische ketting van
sabbat- en jubeljaren en de negenenzestig jaarweken van de profeet Daniël past
de Ptolemeüs-canon in de overbrugging van het Oude naar het Nieuwe Testament.
De
zogenaamde stille periode die er zit tussen de profeet Maleachi en het optreden
van Johannes de Doper wordt door de Ptolemeüs canon overbrugd en bevestigd door
de chronologie van de sabbatjaar- en jubeljaren en door de negenenzestig
jaarweken van de profeet Daniël.
Met het
artikel op dit blog van 12.01.2018
bracht ik de chronologie van het evangelie van Johannes. Ik beloofde toen de
chronologie van de gebeurtenissen beschreven door de overige evangelisten op de
nieuw samengestelde schema ’s onder te brengen. De bijgevoegde tijdschema ‘s tonen
ditmaal twaalf centimeter voor één jaar. Met groene tijdsbalken is op het
schema de sabbatjaar- en jubeljaarcyclus afgebeeld. Het dertigste Jubeljaar van
september 27 AD tot oktober 28 AD zit op de tijdsbalk verankerd op basis van de
studie van de achttiende-eeuwse wetenschapper William Whiston (1667/1752). Zie
het artikel van 12.01.2018, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1515366000&stopdatum=1515970800
Matteüs
begint zijn evangelie met het geslachtsregister van Jezus Christus in de lijn
van Maria zijn moeder. Het is de koninklijke lijn in tegenstelling tot de
evangelist Lucas die het geslachtsregister van Jezus brengt in de wettelijke lijn
van Jozef, de echtgenoot van Maria. Na het geslachtsregister van Matteüs
1:1-17, volgt de geschiedenis van de geboorte van Jezus, het bezoek van de
wijzen uit het Oosten, het bloedbad onder de onschuldige (onnozele) kinderen te
Bethlehem door de hand van Herodes, de vlucht naar Egypte en de terugkeer naar
Nazareth (Matteüs 1-18-25, 2:1-23). De evangelist Matteüs gaat met zijn geschiedvertelling
verder de tijd terug in dan de evangelist Johannes die zijn chronologisch
verhaal begint bij de bediening van Johannes de Doper. Bij
Matteüs hoofdstuk drie gearriveerd belanden we bij het optreden van Johannes de
Doper waar we de draad met het Johannes evangelie en mijn samengestelde
tijdschema ’s weer opnemen.
De
beschreven gebeurtenissenin Matteüs 3: 1-17 plaats ik op de
tijdsbalk aan het begin van het vijftiende regeringsjaar van Keizer Tiberius in
oktober 26 AD en dit in lijn met de berichtgeving van de evangelist Lucas die het
optreden van Johannes de Doper verbindt met het vijftiende jaar van de regering
van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was (Lucas
3:1-2). Op mijn bijgevoegde tijdsbalk heb ik het vijftiende regeringsjaar van
Tiberius met een gele tijdsbalk aangebracht van oktober 26 AD tot september 27
AD. Het vijftiende regeringsjaar van Tiberius van 26/27 AD is gerekend vanaf 12
AD toen Tiberius als ‘co-princeps’ van keizer Augustus over het oostelijke
gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze aanstelling als co-regent
vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib. Vita, 21 a.u.c.765.
Matteüs 4:1-11
waar Jezus vervolgens in de woestijn beschreven wordt met de satan die Hem
tracht te verzoeken tot ongehoorzaamheid aan Zijn missie, plaats ik op de
tijdsbalk in oktober/november van het jaar 26 AD. Veertig dagen zou de Heiland
in de woestijn zonder eten doorbrengen. Ik kan me voorstellen dat ‘de
verzoeker’ Hem benaderde toen de doodshonger zich bij de Heiland inzette.
Bij Matteüs 4:12-25 zijn we op de tijdsbalk in december 26 AD beland.
De beschreven gebeurtenissen laat ik op de tijdsbalk tot september 27 AD lopen.
Een schijnbaar chronologisch
probleem lijkt Matteüs 4:12 te zijn waar vermeld wordt dat Johannes de Doper
tijdens de beschreven epoque al ‘overgeleverd’ was. Dit betekent echter niet
dat Johannes tijdens deze tijdsperiode al in de gevangenis geworpen was. Dat
maakt het Johannes-evangelie duidelijk:
Johannes 3:23
Doch ook Johannes doopte, te Enon bij Salim, omdat daar veel water was, en de
mensen kwamen daar en lieten zich dopen; 24 want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen. (NBG
Vertaling 1951)
Met
‘overgeleverd’ kan alleen bedoelt zijn dat er vanuit Jeruzalem ‘navraag’ gedaan
werd naar Johannes de Doper en zijn bediening. Zoals ook het Johannesevangelie
doorgeeft:
Johannes 1:
19
En dit was het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem priesters en Levieten tot hem zonden om
hem te vragen: Wie zijt gij? 20 En
hij beleed en ontkende het niet; en hij beleed: Ik ben de Christus niet. 21 En
zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij
Elia? En hij zeide: Ik ben het niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde:
Neen. 22 Zij zeiden dan tot hem: Wie
zijt gij?Wij moeten toch antwoord
geven aan hen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelf? 23 Hij
zeide: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maakt recht de weg des
Heren, gelijk de profeet Jesaja gesproken heeft. 24 En er waren sommigen
afgezonden uit de Farizeeën. 25 En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Waarom
doopt gij dan, indien gij de Christus niet zijt, noch Elia, noch de profeet? 26
Johannes antwoordde hun en zeide: Ik doop met water; midden onder u staat Hij,
van wie gij niet weet, 27 Hij, die na mij komt, wiens schoenriem ik niet
waardig ben los te maken. (NBG Vertaling 1951)
Zoals vermeld plaatsen we de
beschreven gebeurtenissen van Matteüs 4:12-25 op de tijdsbalk vanaf december 26
AD tot september 27 AD. Tijdens deze periode verhuist Jezus van Nazareth naar
Kafarnaüm aan het meer van Galilea. Daar roept Hij zijn eerste discipelen en
verkondigd dat het Koninkrijk der hemelen nabijgekomen is. In april 27 AD was
het zevende sabbatjaar begonnen dat aan het dertigste Jubeljaarvoorafging.
De Bergrede van Matteüs hoofdstuk
vijf tot en met hoofdstuk zeven is de grondwet van het aangeboden Hemelse
Koninkrijk en hoort op de tijdsbalk thuis bij het begin van het Jubeljaar dat
op 29 september met Jom Kippoer een aanvang nam. Een heel
jaar lang van september 27 AD tot oktober 28 AD zou aan de generatie van Joden toen
het Koninkrijk der hemelen aangeboden worden.
De beschreven gebeurtenissen van Matteüs hoofdstuk 8
volgen chronologisch onmiddellijk na het beëindigen van de Bergrede. De
ontmoeting met de Romeinse Centurion gevolgd door de genezing van diens knecht
gebeurde onmiddellijk bij het verlaten van de berg. Het schijnbaar
gelijkaardige verhaal dat de evangelist Lucas (hoofdstuk 7) brengt geschiedde
een jaar later opnieuw met dezelfde Centurion of honderdman.
De gebeurtenissen zoals beschreven in de hoofdstukken
acht tot en met twaalf plaatsen we op de tijdsbalk tijdens het dertigste
Jubeljaar van september 27 AD tot oktober van het jaar 28 AD. De roeping en
uitzending van de apostelen zoals beschreven in Matteüs hoofdstuk 10 hoort op
de tijdsbalk aan het begin van het Jubeljaar thuis. Matteüs hoofdstukken 11 en
12 zitten op de tijdsbalk naar het einde van het Jubeljaar toe. Johannes de
Doper die als Elia (Mt. 11:14) de Messias had aangekondigd is door de overheid
gevangengenomen en de Schriftgeleerden en Farizeeën worden in het volgende
hoofdstuk door de Heiland geadresseerd als een boos en overspelig geslacht (Mt.
12:39).
Aan het einde van het Jubeljaar blijkt duidelijk dat
de Joodse generatie ten tijde van het dertigste jubeljaar Jezus niet als de
Messias aanvaard heeft en het aangeboden Vrederijk verworpen is. In het
Johannesevangelie zijn we dan bij hoofdstuk 6:66 op de tijdsbalk op hetzelfde
tijdstip gearriveerd: “Van toen af keerden vele van zijn discipelen terug en
gingen niet langer met Hem mede.”
Vanaf
hoofdstuk 13 van het Matteüs-evangelie spreekt Jezus alleen nog maar in
gelijkenissen tot het volk. Matteüs hoofdstuk 13 plaatsen we op de tijdsbalk
vanaf oktober 28 AD na het afsluiten van het jubeljaar.
Alleen
aan zijn discipelen verklaart Jezus zijn gelijkenissen. Zijn blik is vanaf nu
op Jeruzalem gericht waar Hij met Pesach 30 AD als het Lam van God (Johannes
1:29) Zichzelf voor de wereld zal geven. De belofte van de Verlosser (Genesis
3:15) en de wederoprichting van alle dingen (Handelingen 3:19-21) was
nabijgekomen.
Matteüs 13:10 De
leerlingen kwamen naar hem toe en vroegen: ‘Waarom spreekt u in gelijkenissen
tot hen?’ 11 Hij antwoordde: ‘Jullie mogen de geheimen van het koninkrijk van
de hemel kennen, hun is dat niet gegeven. 12 Want wie heeft zal nog meer
krijgen, en het zal overvloedig zijn; maar wie niets heeft zal zelfs het
laatste worden ontnomen. 13 Dit is de reden waarom ik in gelijkenissen tot hen
spreek: omdat zij ziende blind en horende doof zijn en niets begrijpen. 14 In
hen komt deze profetie van Jesaja tot vervulling:
“Jullie
zullen goed luisteren maar niets begrijpen, en jullie zullen goed kijken maar
geen inzicht hebben. 15 Want het hart van dit volk is afgestompt, hun oren zijn
doof en hun ogen houden zij gesloten. Met hun ogen willen ze niets zien, met
hun oren niets horen, met hun hart niets begrijpen. Want anders zouden ze tot
inkeer komen en zou ik hen genezen.” 16 Gelukkig jullie ogen omdat ze zien, en
jullie oren omdat ze horen! 17 Want ik verzeker jullie: vele profeten en
rechtvaardigen hebben ernaar verlangd te zien wat jullie zien, maar ze kregen
het niet te zien, en te horen wat jullie horen, maar ze kregen het niet te
horen.
(NBG
Vertaling 1951)
Het tweede nieuw samengestelde
tijdsschema leidt ons via het derde Pesachfeest van april 29 AD naar het vierde
en laatste Pesach-feest van april 30 AD waar de Heiland Jezus Christus met
Goede Vrijdag Zijn leven zal geven voor de zonden van de wereld. Op de derde
dag stond Hij op uit de dood met veertig dagen later Zijn Hemelvaart.
De dood van Johannes de Doper
zoals beschreven in hoofdstuk 14:1-13 van het evangelie van Matteüs volgend op
de gelijkenissen plaats ik op de tijdsbalk in de winter van 28/29 AD. De
beschrijving van de eerste wonderbare spijziging van ongeveer vijfduizend
mannen, de vrouwen en kinderen (Mt. 14:14-21) niet meegerekend plaats ik op de
tijdsbalk een korte tijd later in de wintermaanden van het voorjaar van 29 AD.
Zo ook het beschreven wonder van Jezus gaande over het meer van Galilea in
strijd met alle natuurwetten, waar Hij boven staat (Mt. 14:22-36). Ook
hoofdstuk 15:1-20 volgt tijdens deze epoque in de winter van het voorjaar van
29 AD.
Matteüs hoofdstuk 15:21-28
plaatst Jezus in de omgeving van Tyrus en Sidon ten noorden van Judea. Op mijn
bijgevoegd tijdschema plaats ik deze geschiedenis aan het begin van de lente in
29 AD. De tweede wonderbare spijziging van vierduizend mannen (Mt. 15:29-39) ook
de vrouwen en kinderen ditmaal niet meegerekend, bij zijn terugkeer in het
gebied van Israël is eveneens in de lente van 29 AD te situeren. De vraag van
de Farizeeën aan Jezus om een bijzonder teken zoals verhaalt in Matteüs 16:1-12
volgt chronologisch onmiddellijk na de wonderbare spijziging. Daarna vervolgt Matteüs
16:13-20 met Jezus in de omgeving van Caesarea en de belijdenis van Petrus, dat
we in de zomer van 29 AD op de tijdsbalk plaatsen. De eerste aankondiging van
Jezus (Mt.16:21-28) dat Hij naar Jeruzalem moet gaan en daar veel lijden zou
ondergaan is eveneens in de zomer van 29 AD op de tijdsbalk onder te brengen. Naar
het einde toe van de zomer van 29 AD plaatsen we de verheerlijking van Jezus op
een hoge berg, vermoedelijk de Hermonberg, zoals in Matteüs 17:1-21 beschreven.
Wat zich in dezelfde tijdsperiode voordoet is de tweede aankondiging door Jezus
van zijn lijden, maar gevolgd door Zijn geprofeteerde opstanding ten derde dage
(Mt.17:22-23). Bij Matteüs hoofdstuk 17:24-27 en 18:1-35 zijn we op de
tijdsbalk in de herfst van 29 AD gearriveerd. De gebeurtenissen beschreven in
Matteüs hoofdstuk 19 tot en met hoofdstuk 20 plaatsen op de tijdsbalk in de
wintermaanden van het voorjaar van 30 AD. Bij Matteüs hoofdstuk 21 en verder
zijn we in de lente van 30 AD gearriveerd.
Ik heb het Matteüs-evangelie (NBG 1951) met illustraties van James Tissot
en Gustave Doré met verklarende voetnoten op een PDF-document samengesteld. De
illustraties (public domain) heb ik van het internet geplukt. De voetnoten zijn
een synthese van de studiebijbels van Scofield, Büllinger en Thompson. Dit zijn
studiebijbels die ik al in 1975 heb aangeschaft en sindsdien met grote
voldoening raadpleeg. De lezer(es) van mijn blog die eventueel interesse in dit
document heeft stuur ik het graag per email door.
Tot slot voor dit artikel:
Matteüs 27:33 En
gekomen zijnde tot de plaats, genaamd Golgotha,
welke is gezegd Hoofdschedelplaats, 34 Gaven zij Hem te drinken edik met gal
gemengd; en als Hij dien gesmaakt had, wilde Hij niet drinken. 35 Toen zij nu
Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, het lot werpende; opdat
vervuld zou worden, hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben Mijn
klederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over Mijn kleding geworpen. 36
En zij, nederzittende, bewaarden Hem aldaar. 37 En zij stelden boven Zijn hoofd
Zijn beschuldiging geschreven: DEZE IS JEZUS,
DE KONING DER JODEN.
38 Toen werden met Hem twee
moordenaars gekruisigd, een ter rechter-, en een ter linker zijde. 39 En die
voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden. 40 En zeggende: Gij, Die
den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven. Indien Gij de
Zone Gods zijt, zo kom af van het kruis. 41 En desgelijks ook de overpriesters
met de Schriftgeleerden, en ouderlingen, en Farizeën, Hem bespottende, zeiden: 42
Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelven niet verlossen. Indien Hij de
Koning Israëls is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven. 43
Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil;
want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. 44 En hetzelfde verweten Hem ook de
moordenaars, die met Hem gekruisigd waren. 45 En van de zesde (12.00 u) ure aan
werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure (15.00 u) toe. 46
En omtrent de negende ure riep Jezus met
een grote stem zeggende: ELI, ELI,
LAMA SABACHTHANI! dat is: Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten!
47 En sommigen van die daar stonden, zulks horende, zeiden: Deze roept Elias. 48
En terstond een van hen toe lopende, nam een spons, en die met edik gevuld
hebbende, stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken. 49 Doch de anderen
zeiden: Houd op, laat ons zien, of Elias komt, om Hem te verlossen. 50 En Jezus, wederom met een grote stem
roepende, gaf den geest. 51 En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde
in tweeën, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrotsen
scheurden. 52 En de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen, die
ontslapen waren, werden opgewekt; 53 En uit de graven uitgegaan zijnde, na Zijn
opstanding, kwamen zij in de heilige stad, en zijn velen verschenen. 54 En de
hoofdman over honderd, en die met hem Jezus bewaarden, ziende de aardbeving, en
de dingen, die geschied waren, werden zeer bevreesd, zeggende: Waarlijk, Deze was Gods Zoon! (Statenvertaling)
Deze maand zal het vijfenzeventig jaar geleden zijn dat op 19 april 1943 in
het Joodse getto van Warschau een opstand tegen de Nazi-Duitse bezetter losbarstte.
De opstand zou tot 16 mei 1943 aanhouden waarna het getto door de Duitsers
volledig met de grond gelijk werd gemaakt en de resterende Joodse bevolking
naar de vernietigingskampen weggevoerd. Er zaten zo een half miljoen Joodse
mensen binnen het kleine woongebied van 3.3 km2 onder mensonterende
levensomstandighedensamengepakt. In maart 1940 hadden de Duitsers dit getto al opgericht en
er de Joden van Warschau en andere plaatsen in samengebracht. Daar werden zij
prijsgegeven aan verhongering, ziekte en dood. Binnen de muren van het getto
was uiteindelijk een Joodse weerstandskern ontstaan die op 19 april 1943 een
gewapende opstand begon.
Een wereldwijd bekende
foto die symbool staat voor de holocaust. Overlevenden van de
Warschau-getto-opstand, zowel vrouwen als kinderen, worden door SS-beulen samengedreven
en weggevoerd.
Het woord Holocaust is afgeleid van het Grieks en betekent brandoffer.
Het woord staat voor de volledige vernietiging van een slachtoffer. Het
Hebreeuwse woord Sjoa staat voor vernietiging zonder de religieuze betekenis en
heeft als term voor de genocide de voorkeur bij Joden. De term kwam na de
tweede wereldoorlog in gebruik ter duiding van de systematische vervolging en
uitroeiing van de Europese Joden door de nazi-Duitsers en hun bondgenoten van 1941
tot 1945. Meer dan zes miljoen Joodse mensen werden uiteindelijk slachtoffer
van de ontketende gruwel tegen hen. De jaren voorafgaand aan 1941 werden al
gekenmerkt door de verdrukking en vele moorden van Joodse mensen in het door de
Nazi-Duitsers bezette en gecontroleerde Europa. Vanaf de inval echter in
Sovjet-Rusland door de Duitse legers en hun bondgenoten in de zomer van 1941
begon in het oosten achter de frontlijn onmiddellijk de fysieke vernietiging
van alle daar ter plaatse aangetroffen Joodse gemeenschappen door speciaal
opgerichte moordcommando s van de Nazi s.
Dat de Duitse dictator Hitler de fysieke vernietiging van de Joden al
eerder in gedachten had werd voor de goede luisteraar in binnen- en buitenland
zondermeer duidelijk bij een rede van hem voor de Rijksdag op 30 januari 1939,
zeven maanden voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog:
"Ich
will heute wieder ein Prophet sein: Wenn es dem internationalen Finanzjudentum
innerhalb und auserhalb Europa gelingen
sollte, die Völker noch einmal in
einen Weltkrieg zu stürzen, dann wird das Ergebnis nicht die Bolsjewisierung
der Erde und damit der Sieg des Judentums sein, sondern die
Vernichtung der jüdischen Rasse in Europa".
In december 1941 bleek dat
de Duitse weermacht niet in staat was geweest in een korte veldtocht het Rode
Leger te vernietigen, het initiatief niet langer bij Hitler lag en dat hij te
hoog gegrepen had. Daarenboven had zijn bondgenoot Japan in het verre oosten de
Verenigde Staten de oorlog aangedaan en vervoegde deze industriële grootmacht
nu volop de zijde van Groot-Brittannië dat tot dan toe alleen tegen
Nazi-Duitsland en zijn bondgenoten had standgehouden. Op termijn was het lot
van het zelfverklaarde duizendjarige rijk bezegeld. Het jaar 1942 zou nog
enkele beperkte successen van het Duitse leger aan het oostfront en in Afrika
laten zien, maar in de herfst van dat jaar volgde definitief het keerpunt. Geen
duizend jaar maar slechts gedurende twaalf jaar van 1933 tot 1945 zouden de
Nazi s hun ding kunnen doen.
Ergens in de maand december van
1941 heeft Hitler na zijn oorlogsverklaring aan de VS verbaal de opdracht aan
Himmler gegeven alle Joden op dat moment onder Nazi-Duitse controle te laten
opjagen en vermoorden. Dat werd zijn drijfveer voor het voortzetten van zijn
niet meer te winnen oorlog tegen de drie grootmachten: de VS, Groot-Brittannië
en Sovjet-Rusland. Wat volgde was de zogenaamde 'Wannsee' conferentie op 20
januari 1942, zo genoemd naar de plaats van
samenkomst nabij Berlijn. Op deze conferentie van de politieke top in
Duitsland onder leiding van SS Obergruppenführer Heydrich werd de vernietiging
van het Europese Jodendom uitgewerkt. Een lijst van elf miljoen Joodse mensen
die per land verdelgd moesten worden was opgesteld.
Er werd besloten om alle Europese
Joden onder nazi-controle naar vernietigingskampen in het oosten te voeren. Het hele SS-apparaat werd hiervoor in
werking gesteld samen met alle bureaucratieën van het Duitse
bestuursapparaat. Elke deportatie zou tal van administratieve
maatregelen vereisen. Er moest gezorgd worden voor treinen, bewakers,
bevoorrading en financiering. Voor het
Jodendom in bezet Europa begon in de zomer van 1942 een periode van onbeschrijflijk leed. Overal werden Joodse
mensen opgejaagd, naar verzamelplaatsen gebracht en vervolgens in beestenwagons
doorheen Duitsland naar het oosten vervoerd. Er dient hierbij opgemerkt te
worden dat de ambtenaren-administratie van zowel
bezette als bevriende landen met de Nazis samenwerkte voor het transport van deze mensenmassa. Een triest
voorbeeld van zulk een samenwerken van ambtenaren in de bezette gebieden zijn
de Britse kanaal-eilanden die in juni 1940 door de weermacht veroverd werden. Vandaar
zijn ook een tiental Joden door Britse ambtenaren opgepakt en aan de Nazis
overgeleverd. Geen een van deze Joodse mensen heeft het transport naar het
oosten overleefd. Deze geschiedenis werd mij pas bekend na het bekijken van de
bekroonde BBC documentaire uit 2005: Auschwitz The Nazis & The Final
Solution van Laurence Rees. Het laat iets zien van de grondigheid van de Nazis
van de wijze hoe zij bezet Europa op Joden uitkamden.
In
totaal zijn meer dan zes miljoen Joden het slachtoffer van de Nazi-genocide geworden.
Alleen al in de vernietigingskampen in het door de Nazi-Duitsers bezette Polen:
Auschwitz, Chelmno, Belzec, Sobibor,
Treblinka en Maidanek werden 4.851.200 joden vermoord.
Toen de Wannsee-conferentie
plaatsvond waren zoals eerder opgemerkt al honderdduizenden Joden in westelijk Rusland bij
het oprukken van de Duitse weermacht achter de frontlijn ter plaatse van kant gemaakt.
Ergens in Oost-Europa. Liquidatie
van Joodse mensen achter de frontlijn door speciale SS-moordcommando s. Een
foto zegt soms meer dan duizend woorden. De Joodse man die geknield voor het
massagraf gelaten zijn nekschot afwacht ziet er uit als een schaap dat stom
voor zijn scheerdersis. Afgemat en doodsmoe getergd
ondergaat hij zijn noodlot. Van de Joodse genocide zijn weinig afbeeldingen
bewaard gebleven. Voor de officiële berichtgeving in het derde rijk was dit een
taboe onderwerp. De getoonde foto zou in 1945 in Praag in het
Gestapohoofdkwartier daar gevonden zijn.
Nazi-Duitsland
heeft de genocide niet straffeloos kunnen uitvoeren. In mei 1945 toen het land
door de geallieerden onder de voet was gelopen, waren haar steden verwoest en
naar schatting negen miljoen Duitsers dood. Miljoenen Duitse burgers van alle
leeftijden en geslacht waren in de geallieerde luchtbombardementen omgekomen. In
het oosten vanaf Memel tot aan de rivier de Oder werden miljoenen Duitse
burgers ontheemd en vele van hen gruwelijk door de binnenvallende Sovjet-Russen
gemolesteerd. De Tsjechen maakten zich aan dezelfde misdaad schuldig door drie
miljoen Duits-Oostenrijkse burgers binnen hun grenzen van 1919 brutaal
nietsontziend te ontheemden. Men moet ook bedenken dat alle weerbare Duitse
mannen van zestien tot zestig jaar op dat moment in het Duitse leger dienden
indien zij al niet vermist, zwaargewond of gedood waren.
Duitsland
werd daarop gedurende vier jaar door
de geallieerden in vier zones verdeeld en bezet. In 1949 werd in het westen de
bondsrepubliek Duitsland opgericht en in de Russische zone werd een
communistische satellietstaat gevormd. Het land en de hoofdstad Berlijn zou
daarop nog eens veertig jaar tot
1989 verdeeld blijven. Dit zijn jaartallen die in de Bijbel dikwijls voor een
periode van oordeel staan. Denk bijvoorbeeld aan de veertig jaar verblijf in de
woestijn door de Israëlieten alvorens de nieuwe generatie het Beloofde Land
Kanaän kon betreden. Daarnaast vinden we in de Bijbel een waarschuwing over een
bijzondere zegening en vloek in verband met de Joodse aartsvader Abram:
Genesis
12:1 De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap,
en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. 2 En Ik zal u tot
een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen! 3
En Ik zal zegenen, die u zegenen, en
vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend
worden. (Statenvertaling)
De
belofte van God aan Abraham dat eenieder die hem en zijn zaad zou
zegenen gezegend zou worden, en dat een ieder die hem vervloekte, vervloekt zou
worden, is door de geschiedenis heen duidelijk herkenbaar. Landen die de 'Jood' hebben vervloekt, zijn binnen één generatie
steeds zelf het slachtoffer geworden. Zo ook wat de zegening betreft.
In de geschiedenis van
België vinden we naar mijn mening een voorbeeld van een zegening. Het verhaal
begint in de zomer van 1939, nog voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog. De antisemitische
propagandamachine van de nazi's draaide op volle toeren. Groot-Duitsland had toen ongeveer 400.000 Joden binnen
zijn grenzen die het kwijt wilde en het bleek dat in feite geen enkel land ter
wereld bereid was hun op te nemen. Dit feit
wilden de nazi's onderstrepen toen zij hun diabolisch plan bedachten om
ongeveer negenhonderd welgestelde Duitse Joden op een luxeboot (de
St.-Louis) de Atlantische Oceaan over naar Cuba te zenden.
Hun uitreispapieren mochten dan wel in orde zijn - alle met een rode
'J' gemerkt; in Havana (Cuba) ontschepen zou door
Duitse agenten verhinderd worden. De wereld zou getuige zijn van het
onoplosbare Jodenvraagstuk. Het schip voer daarna ook daadwerkelijk vruchteloos
van haven naar haven. Zelfs de VS weigerde de
negenhonderd Joden de toegang tot zijn grondgebied en uiteindelijk moest het schip de steven richting Duitsland
wenden, terug over de Atlantische
Oceaan. Terwijl het schip richting
Duitsland voer, zetten Joodse
organisaties zich in om toch een land te vinden dat deze onfortuinlijke mensen asiel
zou willen verlenen. Het ging ten slotte toch maar om slechts
negenhonderd zielen. Geen enkele van de grote naties gaf het schip echter toestemming om één van hun havens binnen te
lopen. De VS, Frankrijk enGroot-Brittannië de laatste overgebleven
grote democratieën, hielden hun grenzen en die van het mandaatgebied
Palestina gesloten. Toen de St. Louis het Engelse kanaal naderde was er nog steeds
geen oplossing in zicht. Ten langen laatste ging een Joodse zaakgelastigde in
België te Brussel aankloppen. Daar vond hij wél gehoor en wel op persoonlijk initiatief van Koning Leopold III. Op 16 juni 1939 meerde de St. Louis
in de haven van Antwerpen aan en konden deze Joodse ballingen weer voet aan wal zetten. België stond
214 Joden toe in het land te blijven.
Dank zij de inzet van koning Leopold III die al zijn diplomatieke relaties benutte konden
ook 181 Joodse mensen naar Nederland vertrekken, 224 weken naar Frankrijk uit
en 288 kregen asiel in Engeland. Deze twee
laatste landen werden uiteindelijk toch bereid gevonden om enkele Joden
asiel te verlenen. Intussen waren 400.000 Duitse Joden veroordeeld om in het
'slachthuis dat Nazi-Duitsland voor hen zou worden, te blijven. Voor hen was
in 1939 nergens plaats. Het zogenaamde christelijk Europa draaide de broeders
van hun Heer de rug toe. De Joden van de St. Louis die op het vasteland van
Europa asiel gevonden hadden, zijn later door
de Nazi s opgespoord en naar de
vernietigingskampen in Polen weggevoerd.
België
had toen de
Tweede Wereldoorlog uitbrak een Joodse gemeenschap van ongeveer 50.000 mensen.
Van deze 50.000 Joden werden er ongeveer 25.000 naar Polen weggevoerd. Slechts
enkelen keerden in 1945terug. De overige 25.000
doken onder bij niet-joodse burgers. Dit was
een spontane actie, want er was helemaal niets van tevoren
georganiseerd. Toen de Duitsers in de zomer
van 1942 de Joden begonnen op te pakken in België en naar de kampen in
Polen voerden, konden 25.000 Joden - de
helft van de Joodse gemeenschap in België - spontaan bij niet-Joodse landgenoten
onderduiken: zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Ik geloof dat dit een uniek feit in heel bezet Europa was, met uitzondering
van de heldendaad van Denemarken. Wat de ouderlijke overleveringen
betreft herinner ik me zeer goed de getuigenissen van mijn grootouders aan
beide zijden van de familie. Er woonden namelijk heel wat Joodse families in hun
gemeente Berchem bij Antwerpen. Aan mijn vaders familiekant woonde naast hun
huis in de Apollostraat een Joods gezin. Ze moeten orthodox geweest zijn want
het verhaal gaat dat mijn grootvader tijdens de winter op sabbat, kolen in de
kachel in hun woning deed. In de zomer van 1942 werden ook zij bij nacht en nevel
plotseling weggevoerd. Mijn grootmoeder aan moeders zijde was tijdens die zomer
toevallig getuige van het wegvoeren van een Joods gezin aan de Diksmuidelaan
een winkelstraat te Berchem bij Antwerpen. Zij was getuige hoe een Joodse
moeder naast haar op het voetpad in panische angst uitbrak bij het zien van een
verhuiswagen met Duitsers voor de deur van haar woning. Blijkbaar werden niet
alleen mensen afgevoerd maar was er tegelijkertijd een hele economie met hun
bezittingen gemoeid. En wat had mijn grootmoeder kunnen doen? De politie
bellen? Die stonden samen met Duitsers aan de deur van de Joodse woning.
Waar ligt nu de beloofde zegen zoals ze
aan Abraham voorzegt was voor het België van tijdens de Tweede Wereldoorlog? Het was voor België onmogelijk om uiteindelijk
buiten het conflict tussen Frankrijk en
Engeland met Duitsland te blijven. Door de eeuwen heen is het land - in
feite een landbrug tussen Pruisen en Frankrijk - dikwijls het slagveld voor
vreemde legers geweest. Zo ook in 1940 baande Duitsland zich een weg door
België heen
naar Frankrijk.
Wat naar mijn mening in het oog
springt bij het bestuderen van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog is de
snelle bevrijding van België in september 1944 geweest. Op enkele dagen tijd
werden de Duitsers uit het land verdreven. Er was heel wat schade maar in
vergelijking met andere onfortuinlijke landen viel het nog mee. In dit gebeuren
meen ik de zegen zoals beschreven in Genesis hoofdstuk 12 te herkennen. Dit is
uiteraard een persoonlijke mening. Ik ben na de tweede wereldoorlog in 1948
geboren en probeer op basis van getuigenissen van het vorige geslacht een beeld
te krijgen van de waanzin waar mijn ouders en grootouders getuige van waren.
De zegen en de vloek van
Genesis 12 over andere Europese landen herkennen en neerschrijven ligt
gevoelig. In Polen is er nog maar net een strafwet gestemd tegen het gebruik
van formuleringen zoals bijvoorbeeld de Poolse concentratiekampen. Lange tijd
verdrongen de Europese landen zowel de door de Nazi s bezette landen als de bondgenoot-landen
met de Nazi s, hun eigen aandeel in de Holocaust en sommige zijn er blijkbaar nog
steeds niet klaar mee. Het antisemitisme was voor en tijdens de tweede
wereldoorlog een veel voorkomend feit in vele landen in Oost-Europa waar grote
aantallen Joodse mensen verbleven. De veelvolkerenstaat Polen bijvoorbeeld had naast
Volks-Duitsers, Wit-Russen en Oekraïners, meer dan drie miljoen Joodse burgers
binnen zijn grenzen van 1939. Aan het einde van de genocide waren er in 1945
nog slechts honderdduizend arbeid-inzetbare Joodse overlevenden. De overige
drie miljoen Joodse mensen waren vermoord (Albert
Speer, De slavenstaat, 1981, vierde deel: het noodlot der joden, Blz. 272). Buiten
enkele zogenaamde rechtvaardigen individuele niet-Joodse Poolse burgers die
Joden hielpen onderduiken, kon er niet op hulp gerekend worden. En zo was de
toestand in vele landen in Europa.
De vloek van Genesis 12 herken ik in de late
bevrijding van de landen van Oost-Europa die pas na de val van de Berlijnse
muur in 1989 en de implosie van de Sovjet-Unie in 1991 hun vrijheid herkregen.
Het zeventiende historische jubeljaar en de val van Nineve
We
vervolgen deze week met onze afleveringen over de historische jubeljaren. Met
het artikel van 14.03.2018 op dit
blog gaven we aandacht aan het zestiende jubeljaar dat ten tijde van de
regeerperiode van koning Manasse, de zoon van Hizkia, viel. Deze week gaan we
verder met het zeventiende historische jubeljaar van oktober 611/september 610
v. Chr. dat ten tijde van de regeerperiode van koning Josia viel, en heel opmerkelijk:
één jaar na de val van Nineveh in
612 v. Chr.
De
wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst
geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Vanaf het eerste jubeljaar in
1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het openbaar
worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD tellen we dertig
jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we al behandeld hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Het
14de jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
Het
zestiende jubeljaar, hebben we gezien in de vorige aflevering, viel ten tijde
van de lange regeerperiode van koning Manasse, de zoon van Hizkia. Naar het
houden van het Jubeljaargebod ten tijde van Manasse is er in de Bijbel geen absolute
verwijzing te vinden. Het hierboven getoonde tijdschema laat het begin van de
nieuwe serie van zeven maal zeven sabbatjaren zien. Bovenaan vinden we de
jaartallen volgens de westerse jaartelling met daaronder in een lichtblauwe
tijdsbalk de sabbat- en jubeljaren. Een sabbatjaar liep van april tot maart van
het volgende jaar. Een jubeljaar begon in de maand oktober met Jom Kippoer en
liep tot september van het volgende jaar, waar in april al een nieuwe serie van
zeven maal zeven sabbatjaren van start ging. Dit is de wijze van tellen volgens
William Whiston dat via elf historische verwijzingen op de tijdsbalk bevestigd
wordt.
Het
tweede bijgevoegde tijdschema toont de voortgang van de zeven maal zeven sabbatjaarcyclus
en de regeringswissel in Juda bij de dood van Manasse in 642 v. Chr. Hij werd
opgevolgd door zijn zoon Amon die kort regeerde maar in die korte tijd het
geestelijke herstelwerk van zijn vader Manasse volledig teniet deed, hij voerde
opnieuw afgoderij in Juda in. In het najaar van 640 v. Chr. nam Josia, de zoon
van Amon, de scepter over. Onder de leiding van deze koning zou Juda een korte
tijd later een geestelijke opwekking meemaken.
Verder
merken we op het tijdschema de regeerperiode van Assurbanipal in Assyrië en van
Psammetichos in Egypte. Deze laatste was een vazal van Assurbanipal. Het
Assyrische rijk strekte zich toen uit over heel het Midden-Oosten en Egypte, en
leek onaantastbaar.
De
aangekondigde godsdiensthervorming waar ik bij het vorige tijdschema naar
verwees ging van start in het achtste regeringsjaar van Josia, hij was toen
zestien jaar oud (2 Kronieken 34;1-3). De chronologie van de regeerperiode van
Josia heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 361-365, uitgewerkt.
Het
achtste regeringsjaar van Josia dat in het najaar van 633 v. Chr. aanving zit in
het zesde jaar van de sabbatjaarcyclus, een jaar van dubbele zegening, gevolgd
door het sabbatjaar dat in het voorjaar van 632 v. Chr. een aanvang nam. Het is
geen toeval dat de jonge Josia door deze bijzondere jaren op de kalender
geïnspireerd werd de God van David te zoeken.
2 Kronieken 34:1 Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en
regeerde een en dertig jaren te Jeruzalem. 2 En hij deed dat recht was in de
ogen des HEEREN, en wandelde in de wegen van zijn vader David, en week niet af
ter rechter hand, noch ter linkerhand. 3 Want in het achtste jaar zijner regering, toen hij nog een jongeling
was, begon hij den God zijns vaders Davids te zoeken; en in het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem van de
hoogten en de bossen, en de gesneden en de gegoten beelden te reinigen. (Statenvertaling)
Het
zesde jaar van de dubbele zegening is een belofte die we in het Bijbelboek
Leviticus hoofdstuk 25:21 vinden. De akkers brachten dan dubbele vrucht voort
ter overbrugging van het sabbatjaar wanneer het land moest rusten en er niet
gezaaid noch geoogst mocht worden.
Israël
heeft in zijn lange geschiedenis zelden het sabbatjaargebod gehouden. Volgens
mij zonder twijfel als reden van winstbejag. De wortel van alle kwaad is de
geldzucht leert de Bijbel (1 Timoteüs 6:10). Van de in totaal honderdtwintig sabbatjaren vanaf het
eerste sabbatjaar van april 1437/maart 1436 v. Chr. gerekend, tot en met het
sabbatjaar van april 604/maart 603 v. Chr., hebben zij slechts met intervallen
vijftig keer het sabbatjaargebod gehouden. Na het zeventig keer negeren van het
sabbatjaargebod volgde de Babylonische ballingschap. Een ballingschap die
zeventig jaar duurde ter vergoeding voor het ontvolkte land dat toen zijn
sabbatrust kreeg.
Het
aangekondigde oordeel over Juda door de profeten van de HEERE God werd door het
handelen van Josia uitgesteld en zou pas werkelijkheid worden na zijn dood. In
het dertiende regeringsjaar van Josia begon bovendien de bekende profeet
Jeremia zijn bediening.
Jeremia
1:1 De woorden van Jeremia, den zoon van Hilkia, uit de priesteren, die te Anathoth
waren, in het land van Benjamin; 2 Tot welken het woord des HEEREN geschiedde, in de dagen van Josia, zoon van Amon,
koning van Juda, in het dertiende jaar
zijner regering. (Statenvertaling)
Hoogstwaarschijnlijk
werd het zeventiende jubeljaar door Josia opgevolgd. De Bijbel geeft hier een
sterke indicatie toe.
2 Koningen 23:24 En ook deed Josia weg de waarzeggers, en de
duivelskunstenaars, en de terafim, en de drekgoden, en alle verfoeiselen, die
in het land van Juda en in Jeruzalem gezien werden; opdat hij bevestigde de woorden der wet, die geschreven waren in het
boek, dat de priester Hilkia in het huis des HEEREN gevonden had. 25 En voor
hem was geen koning zijns gelijke, die zich tot den HEERE, met zijn ganse hart,
en met zijn ganse ziel, en met zijn ganse kracht, naar al de wet van Mozes, bekeerd had; en
na hem stond zijns gelijke niet op. 26 Nochtans keerde zich de HEERE van
den brand Zijns groten toorns niet af, waarmede Zijn toorn brandde tegen Juda,
om al de tergingen, waarmede Manasse Hem getergd had. 27 En de HEERE zeide: Ik
zal Juda ook van Mijn aangezicht wegdoen, gelijk als Ik Israël weggedaan heb;
en Ik zal deze stad Jeruzalem verwerpen, die Ik verkoren heb, en het huis,
waarvan Ik gezegd heb: Mijn Naam zal daar wezen. (Statenvertaling)
Vers 26
van het hierboven geciteerde Bijbelgedeelte leert dat Josia ‘al de wet Mozes’
volgde, waar ook de sabbat- en jubeljaren deel van uitmaakten.
Het is
opmerkelijk dat de val van Nineveh, de hoofdstad van het Assyrische, plaatsvond
in het jaar van de dubbele zegening over het land in 612 v. Chr. Het betekende
het begin van het einde voor het Assyrische Rijk dat vooral in de achtste en
zevende eeuw v. Chr. een doodsvijand van Israël en Juda was geweest.
Toen
het zeventiende jubeljaar in oktober 611 v. Chr. in Juda geproclameerd werd was
de Assyrische aartsvijand niet meer.
Het
waren de Meden en de Babyloniërs die geallieerd een einde aan de bloedstad
maakten. De nieuwe wereldmachten van de oudheid tekenden zich echter voor Juda
aan de horizon al af.
De val
van Nineveh was door de profeet Nahum (1:1-15) aangekondigd. Aan het einde van
de oordeelsaankondiging volgt het belangrijk vers 15 waar staat: vier uw
vierdagen.
Nahum 1:15 Ziet op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die vrede doet
horen; vier uw vierdagen, o Juda!
betaal uw geloften; want de Belialsman zal voortaan niet meer door u doorgaan,
hij is gans uitgeroeid. (Statenvertaling)
De NBG
1951 vertaling heeft het als het volgt vertaald:
Zie, op de bergen de voeten van de vreugdebode die heil
verkondigt. Vier, o Juda, uw feesten,
betaal uw geloften! Want voortaan zal de snoodaard niet meer door u
heentrekken, hij is geheel en al uitgeroeid.
Kan het
duidelijker? Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften!
Dit
zijn de feesten waaronder het jubeljaar die in het derde Bijbelboek Leviticus
beschreven staan:
Leviticus 25:9 Daarna zult gij in de zevende maand, op den tienden der
maand, de bazuin des geklanks doen doorgaan; op den verzoendag zult gij de bazuin doen doorgaan in uw ganse
land. 10 En gij zult dat vijftigste jaar heiligen, en vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners; het zal u een jubeljaar zijn; en gij
zult wederkeren een ieder tot zijn bezittingen, en zult wederkeren een ieder
tot zijn geslacht. 11 Dit jubeljaar zal u het vijftigste jaar zijn; gij zult
niet zaaien, noch inoogsten wat van zelf daarin zal gewassen zijn, noch ook de
druiven der afzonderingen in hetzelve afsnijden. 12 Want dat is het jubeljaar;
het zal u heilig zijn; gij zult uit het veld de inkomst daarvan eten. (Statenvertaling)
Het
zeventiende jubeljaar van oktober 611/september 610 v. Chr. is hiermee
aangetoond een historisch jubeljaar te zijn en vast verankerd als een schakel
van een ketting met in totaal dertig schakels op de tijdsbalk.
De
Amarna-kleitabletten bevatten de correspondentie van farao s vazallen in
Klein-Azië. Zij zijn geschreven in spijkerschrift in de Akkadische oudheidtaal wat
vandaag te vergelijken is met het gebruik van het Engels als internationale
communicatietaal. De ontvangers van de brieven in Egypte waren de Amonhotep III
en IV die in de brieven met hun Akkadische namen aangeduid worden als Nimmoeria
en Nafoeria.
Honderden
kleitabletten zijn sinds 1887 in de negentiende eeuw tevoorschijn gekomen. De
eerste vondst gebeurde toen autochtone Egyptenaren te Amarna toevallig kleitabletten
opgroeven. Meer dan driehonderd meestal diplomatieke brieven zijn vandaag
bekend en vertaald. Het moderne Amarna ligt vandaag op de plaats waar in de
oudheid farao Achnaton zijn nieuwe hoofdstad Achetaton gebouwd had.
De
identificatie van de Akkadische namen van de verzenders van de kleitabletten ligt
moeilijker in tegenstelling met de ontvangers van de brieven Nimmoeria en
Nafoeria. Enkele veel voorkomende namen in de briefwisseling zijn die van een
koning van Jeruzalem met de naam Abdi Hiba, de koning van Soemoer Abdi Hiba en
een rebel met de naam Labaja die hen het leven zuur maakte.
Geen
een van de brieven is gedateerd wat het chronologisch schikken op de tijdsbalk zeer
moeilijk maakt. De orthodoxe Egyptologie dateert de briefwisseling op basis van
hun gebruik van de Sothis-kalender foutief in de vijftiende en veertiende eeuw
voor Christus. Zie het artikel van 27.02.2017
op dit blog: over de chronologie van het oude Egypte, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
Dr. Immanuël
Velikovsky (1895/1979) beweerde dat de correspondentie in de negende eeuw voor
Christus thuishoorde. Meer dan honderd bladzijden in zijn boek Eeuwen in
chaos werden aan de Amarna-kleitabletten gewijd. Volgens Dr. Velikovsky waren de
Bijbelse koningen Achab en Josafat tijdgenoten van Achnaton en identificeerde hij
deze koningen als de briefschrijvers Rib Addi en Abdi Hiba. Velikovsky was een
omstreden onderzoeker van meerdere wetenschappelijke takken. Door zijn brede
wetenschappelijke belangstelling en grote belezenheid kwam Velikovsky nochtans tot
de ontwikkeling van revolutionaire theorieën over de oorsprong van de aarde en
ons zonnestelsel. Zijn eerste boek Werelden in botsing WORLDS IN COLLISION
- gepubliceerd in 1950, botste op tegenstand van de academische wereld en werd
verworpen. De erudiete Velikovsky sprak zich volgens hen over teveel
vakgebieden uit. Met zijn werk eeuwen in chaos AGES IN CHAOS - viel
Velikovsky de gevestigde Egyptologie aan. Velikovsky identificeerde onder
andere de briefschrijver uit Jeruzalem met de Akkadische naam Abdi Hiba met
koning Josafat van Juda.
Hierna
een citaat uit Eeuwen in Chaos, 1952, blz.255:
in de zaal van de historie, waar
mensenmenigten uit vele eeuwen elkaar verdringen, wijs ik rechtstreeks bepaalde
figuren aan, die geheel andere namen dragendan de door ons gezochte personen, men zegt zelfs, dat ze thuishoren in
een eeuw, die wel zes eeuwen gescheiden is van de tijd van de personen die wij
zoeken. Zelfs nog eer ik onderzoek doe naar de op deze wijze schijnbaar zonder
recht van spreken uitgekozen personen, verklaar ik de identificatie als juist.
Het kompas in mijn hand is het kompas
van de tijdmeting; ik bekort met zes
eeuwen de tijd van Thebe en el-Amarna en tref koning Josafat te Jeruzalem,
Achab te Samaria en Benhadad te Damascus aan. Indien mijn kompas van de
tijdmeting me niet bedriegt, zijn zij de koningen, die in de el-Amarna periode
regeerden in Jeruzalem, Samaria en Damascus.
In mijn
reconstructie van de geschiedenis van de oudheid wijk ik soms van Velikovsky s
reconstructie van de geschiedenis af maar pas zijn werkmethode toe. In mijn
werk De zonaanbidder Achnaton, de
strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, schuif ik meer
dan zeven eeuwen op de tijdsbalk met als resultaat Achaz in Jeruzalem, Pekah in
Samaria en Rezin in Damascus. Abdi Hiba wordt nu geïdentificeerd met koning
Achaz van Juda, Rib Addi uit de Amarna-briefwisseling wordt nu geïdentificeerd
met koning Hosea van het tienstammenrijk en de rebel Labaja is Pekah de
usurpator van de troon in Samaria. De genoemde koningen van Israël en Juda
waren volgens de Bijbel, allen afgodendienaars en passen beter in het plaatje
wat de inhoud van de briefwisseling betreft. Ik heb de grootste moeite met de
identificatie van personen die volgens de Bijbel op de HERE God vertrouwden
maar in hun vermeende briefwisseling met Farao afgoden dienden. Dit is al
voldoende basis om de identificatie van Saul en David door David Rohl of van
Josafat door Immanuël Velikovsky, als de briefschrijvers af te wijzen.
Deze
opmerking neemt het spadewerk niet weg, dat Velikovsky geleverd heeft.
Spadewerk dat het fundament voor de revisie van de geschiedenis van de oudheid wereldwijd
legde. Bevindingen van Velikovsky haalden al eerder pijlers waarop het
fundament van de orthodoxie rust naar beneden. Een goed voorbeeld is het hierna
volgende citaat uit Eeuwen in Chaos hoofdstuk 6:
Batroena: de stad die nog
gebouwd moest worden
Enkele malen noemde de koning van Goebla in
zijn brieven de stad Batroena en
deze wordt geïdentificeerd als het oude Botrys.
Meneander evenwel, een Griekse schrijver die door Josephus wordt aangehaald,
verklaart over Ithobalus, de koning van Tyrus uit de negende eeuw, dat hij het
was die de stad Botrys in Fenicië stichtte. De stad Botrys, gebouwd door de
schoonvader van Achab, kon alleen dan in de Amarna brieven worden vermeld, als
de stichting van de stad voorafging aan de Amarna periode.
Einde
citaat.
Conclusie:
Een
stad die nog gebouwd moest worden in de tiende eeuw, kan onmogelijk deel hebben
uitgemaakt van een correspondentie met een farao die de orthodoxie foutief in
de veertiende eeuw voor Christus plaatst. Een ketting is zo sterk als haar
zwakste schakel. De plaatsing van de Amarna-tijd in de vijftiende en veertiende
eeuw v. Chr. door de orthodoxe egyptologie, met briefwisseling over een
onbestaande stad is hiermee gebleken een zwakke schakel van een ketting te zijn
en dat de ketting aan een revisie toe is.
De
foutieve plaatsing van de Amarna-epoque in de vijftiende en veertiende eeuw v.
Chr. door de orthodoxie en de correctie ervan in het licht van het revisionisme
van de geschiedenis van de oudheid, had al eerder mijn aandacht op dit blog. Zie
het artikel van 18.03.2016 op dit
blog: zijn de Habiroe van de Amarna-correspondentie de Hebreeërs van Jozua? Zie
link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1457910000&stopdatum=1458514800
Chronologie en de door farao Ahmose op de Hyksos buitgemaakte runderen
A History of Egypt, James Henry Breasted Ph.D., Book IV, Chapter xii. The Expulsion of
the Hyksos and the Triumph of Thebes.
“In the 22nd
year of his (Ahmose) reign he was still using in his building operations oxen which he had taken from the Asiatics,
so that this or another campaign of his in Asia must have continued to within a
few years of that time.”
De
Egyptoloog J. H. Breasted maakt in zijn studie vermelding van het gebruik van
buitgemaakte runderen op de Hyksos door farao Ahmose in zijn tweeëntwintigste regeringsjaar.
Breasted gaat er van uit dat de verdrijving van de Hyksos uit Egypte door farao
Ahmose meerdere veldtochten vergde alvorens zij verdreven waren. Zo weten we
uit Egyptische bron dat na de val van Avaris de hoofdplaats van de Hyksos van
waaruit zij heel de regio controleerden, er ook veldtochten in Klein-Azië nodig
waren alvorens de heerschappij van de Hyksos over het Midden-Oosten en Egypte
gebroken zou zijn. Zo is er een driejarige belegering van de plaats Sjaroehen
in Kanaän in Egyptische bronnen vermeld geworden.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
197-210, volg ik de herziening van de geschiedenis van de Oudheid zoals Dr. I.
Velikovsky (‘Ages in Chaos’ of Eeuwen in chaos, 1952, hoofdstuk 2) het
voorgesteld heeft. De Egyptische achttiende dynastie verhuist in zijn model van
de vijftiende naar de tiende eeuw voor Christus. Relevant voor dit artikel is
dat de farao ’s Ahmose tot Thothmosis III nu tijdgenoten worden van de koningen
Israël en Juda: Saul, David, Salomo en Rehabeam. Heel overtuigend en op
wetenschappelijke basis heeft Velikovsky het orthodoxe fundament, de
Sothis-datering namelijk, onderuit gehaald. Zie onder andere het artikel op dit
blog van 27.02.2017: over de
chronologie van het oude Egypte, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
De
Hyksos uit Egyptische bron en de Amalekieten uit de Bijbel zijn één en
hetzelfde volk. Zij hebben voor een periode van meer dan vierhonderd jaar over
Egypte en het Midden-Oosten geheerst. Een tussenperiode in de geschiedenis van Egypte
die gelijk loopt met de Richterentijd in Israël en gevolgd door de veertigjarige
regeerperiode van koning Saul. Het was Saul die in zijn achtendertigste
regeringsjaar de strijd tegen Amalek aanving en naar ‘de stad van Amalek’
oprukte. Velikovsky ’s werk leest als een detectiveboek. Hij verbindt op
meesterlijke manier de verschillende bronnen die handelen over de veldtocht van
Saul en die van farao Ahmose. Beide heersers hebben aan de heerschappij van de
Amalekieten/Hyksos geallieerd, een einde gebracht.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de
farao ’s van de achttiende dynastie met de Bijbelse chronologische gegevens als
ankerpunt, op de tijdsbalk herschikt. Het belangrijkste ankerpunt en
navigatiepunt op de tijdsbalk was de invasie van Juda en de plundering van de
Tempel door farao Sisak alias Thothmosis III in het vijfde regeringsjaar van
koning Rehabeam van Juda, in het voorjaar van 961 v. Chr. Het vijfde
regeringsjaar van Rehabeam is hier gelijk aan het vijfentwintigste
regeringsjaar van Thothmosis III. Vanaf dat jaartal heb ik de regeerperiode van
Thothmosis III en van zijn voorgangers op de tijdsbalk gerangschikt. Het eerste
regeringsjaar van Thothmosis wordt nu 986/985 v. Chr. Dit jaar loopt gelijk met
het begin van de regeerperiode van Hatsjepsoet, de vrouw die voor een periode van
tweeëntwintig jaar farao over Egypte was. Thothmosis III was gedurende deze
tijd ondergeschikt aan Hatsjepsoet. Na haar dood in het jaar 964 v. Chr. rukte
Thothmosis III in zijn drieëntwintigste regeringsjaar voor de eerste maal
Klein-Azië binnen en beëindigde de periode van vrede die er was tussen
Hatsjepsoet en Salomo. Hatsjepsoet werd door Velikovsky overtuigend
geïdentificeerd met de Bijbelse koningin van Scheba. De expeditie naar het land
Poent door Hatsjepsoet in haar negende regeringsjaar, was naar het Israël van
Salomo. Salomo zat dan dertig jaar op de troon en vierde naar ik aanneem een
soortgelijk Heb-Seb-festival zoals in
Egypte gebruikelijk was. De voorganger van Hatsjepsoet was haar vader
Thothmosis I die veertien jaar regeerde van 1000/999 v. Chr. tot 987/986 v.
Chr. De korte regeerperiode van Thothmosis II loopt gelijk met die van Hatsjepsoet.
Thothmosis II was een zoon van Thothmosis I bij een bijvrouw genaamd Mutnofret,
de zuster van de hoofdvrouw van farao. Thothmosis II werd de troonopvolger na
de vroege dood van Thothmosis II’ twee zonen bij zijn hoofdvrouw: Wadjmose en
Amenmose. Om de machtspositie op de troon van Egypte voor Thothmosis II te
bevestigen werd hij in de echt verbonden met zijn halfzuster Hatsjepsoet, de
dochter van Thothmosis I bij Ahmose. Zij was vermoedelijk ouder dan Thothmosis
II. Thothmosis I had ook een zoon bij een bijvrouw genaamd Isis: Thothmosis
III. Deze troonopvolger zou echter moeten wachten tot de dood van Hatsjepsoet
alvorens de scepter in Egypte te kunnen overnemen. Thothmosis III was trouwens al
als opvolger benoemd nog tijdens het leven van Thothmosis II, om reden van de
ambities van zijn vrouw en halfzuster. Men kan aannemen dat Thothmosis II qua
gezondheid, een zwakke persoon was en dat zijn zogenaamde regeerperiode met
uitzondering van zijn eerste twee jaar, met die van Hatsjepsoet gelijk liep.
In het
vijfde regeringsjaar van Thothmosis I in 996/995 v. Chr. rukt farao Klein-Azië
binnen en neemt o.a. de stad Gezer in. Deze stad schenkt hij aan Salomo als
bruidsschat voor zijn dochter die Salomo na het beëindigen van het werk aan de
Tempel te Jeruzalem in 996 v. Chr. tot vrouw neemt. Het bestaande
bondgenootschap tussen Egypte en Israël werd hiermee extra bevestigd. De
verkregen jaartallen zijn het resultaat van het verankeren van Thothmosis III’ vijfentwintigste
regeringsjaar met het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda.
De
voorganger van Thothmosis I op de troon in Egypte was farao Amonhotep I met een
regeerperiode van vierentwintig jaar. Zijn regeringsjaren gaan van het jaar 1024/1023
tot 1001/1000 v. Chr. De verschillende chronologische bronnen van Manetho geven
afwijkende aantallen voor de regeringsduur. Africanus geeft een regeringsduur
van 24 jaar op, Eusebius 21 jaar, Josephus 20 jaar en zeven maanden. Ik heb
gekozen voor de periode van 24 jaar omdat dit in het gereviseerde plaatje past.
De
voorganger van farao Amonhotep I op de faraolijst was een farao met de naam
Chebros of Chebron. Een naam voor wie geen archeologisch bewijs voor handen is.
Hij krijgt van Manetho via de drie kopieerders, een regeerduur van dertien
jaar. Ik neem aan dat hij samen met Amonhotep I geregeerd heeft. Op enkele van
de overgebleven monumenten van Amonhotep I zijn er verwijzingen naar de viering
van een Heb-Seb-festival. Zulk een festival werd gevierd na een regeerperiode
van dertig jaar. In het geval van Amonhotep zal deze hoogstwaarschijnlijk zijn
regeerjaren als co-regent met Chebron(s) meegerekend hebben. Zo arriveren we
terugrekenend van het vijfentwintigste regeringsjaar van Thothmosis III, bij de
farao die de Hyksos uit Egypte verdreven heeft en geallieerd met koning Saul
van Israël ‘de stad van Amalek’
ingenomen heeft: farao Ahmose. Hij
krijgt van de kopieerders van Manetho een regeerperiode van vijfentwintig jaar.
Josephus heeft hier afwijkend van Africanus en Eusebius een regeerperiode van vijfentwintig
jaar en tien maanden. Op de tijdsbalk vullen we de regeerperiode van farao
Ahmose in van het jaar 1062 tot 1037 v. Chr. In Israël regeert dan Saul over de
twaalf stammen en zitten we in het vijfentwintigste regeringsjaar van Saul. In
het achtendertigste jaar van Saul begint de oorlog tegen Amalek wat gelijk
loopt met het elfde regeringsjaar van farao Ahmose en de val van Avaris. Na de
val van Avaris trokken de Hyksos zich terug op Sjaroehen in Kanaän waar zij
uiteindelijk na een belegering van drie jaar vernietigd werden.
Nu komen
we aan het doel van dit artikel namelijk het inpassen van het puzzelstukje met
de vermelding door Ahmose dat hij in
zijn tweeëntwintigste regeringsjaar nog gebruik maakte van buitgemaakte runderen door hem op de Hyksos.
Hedendaagse
runderen kunnen een leeftijd bereiken van vijftien tot vijfentwintig jaar afhankelijk
van voeding en verzorging. Ik ga er vanuit dat de in de bouwwerken gebruikte
runderen van Ahmose een hard leven hadden met een korte levensduur als gevolg.
Op de tijdsbalk geverifieerd passen nochtans beide opgegeven levensduurte voor
een rund. Het tweeëntwintigste regeringsjaar van Ahmose viel in 1041/1040 v.
Chr. De belegering van Sjaroehen en het einde van de Hyksos-heerschappij viel
in het jaar 1047 v. Chr. in het dertiende regeringsjaar van Ahmose. Er waren
aldus slechts negen jaar verstreken sinds het verslaan van de Hyksos en het
gebruik van de buitgemaakte runderen.
De
leeftijd van de vermelde runderen door Ahmose op het moment van het buitmaken
op de Hyksos, kennen we niet. Maar we kunnen er van uit gaan dat alleen de
gezonde en jonge dieren als buit meegenomen werden. In de Bijbel lezen we een
gelijkaardige geschiedenis over Saul die ook runderen en ander vee op de
Amalekieten buitmaakte:
1
Samuël 15:5 Toen Saul de stad van Amalek
bereikt had, legde hij in het dal een hinderlaag. 6 Saul nu zeide tot de
Kenieten: Gaat heen, verwijdert u, trekt weg uit het midden der Amalekieten,
opdat ik u niet met hen verdelg; gij hebt immers trouw bewezen aan alle
Israëlieten, toen zij uit Egypte trokken. Daarop verwijderden zich de Kenieten
uit het midden van Amalek. 7 En Saul versloeg Amalek van Chawila af tot in de
nabijheid van Sur, dat ten oosten van Egypte ligt. 8 Agag, de koning van
Amalek, greep hij levend, maar het gehele volk sloeg hij met de ban door de
scherpte des zwaards. 9 Saul echter en het volk spaarden Agag en het beste van
het kleinvee en van de runderen, ook
het naast-beste, verder de lammeren, kortom al wat waardevol was; dat wilden
zij niet met de ban slaan. Maar al het
vee dat waardeloos was en ondeugdelijk, sloegen zij met de ban.
En
hiermee past het gevonden puzzelstukje volmaakt in het gereviseerde plaatje van
het revisionisme van de geschiedenis van de Oudheid.
Het zestiende historische Jubeljaar van oktober 660/september 659 v. Chr.
We
vervolgen deze week met onze afleveringen over de historische jubeljaren. Met
het artikel van 16.02.2018 op dit
blog gaven we aandacht aan het vijftiende jubeljaar dat in de Bijbel aan de
hand van de profeet Jesaja heel duidelijk als een historisch jubeljaar herkend
wordt. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3055355
De
wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst
geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Het resultaat was verhelderend.
Vanaf het eerste jubeljaar in 1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde
Land Kanaän tot het openbaar worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28
AD tellen we dertig jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we
al behandeld hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Het
14de jaar van Hizkia
16.
660/659Manasse
Het
zestiende jubeljaar sinds de instelling ervan in de Wet van Mozes viel ten
tijde van de regeerperiode van koning Manasse, de zoon van Hizkia. Naar het
houden van het Jubeljaargebod ten tijde van Manasse is er in de Bijbel geen
verwijzing te vinden. Bij het lezen van het hierna volgende Bijbelgedeelte
mogen we twijfelen of de bepalingen van het jubeljaar inderdaad gevolgd werden.
2
Koningen 21:1 Manasse was twaalf jaren oud, toen hij koning werd, en hij
regeerde vijf en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was
Hefzi-bah. 2 En hij deed dat kwaad was
in de ogen des HEEREN, naar de gruwelen der heidenen, die de HEERE voor het
aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had. 3 Want hij
bouwde de hoogten weder op, die Hizkia, zijn vader, verdorven had; en hij
richtte Baäl altaren op, en maakte een bos, gelijk als Achab, de koning van
Israël, gemaakt had, en boog zich neder voor het heir des hemels, en diende ze.
(Statenvertaling)
Op het
bijgevoegde tijdschema merkt men dat er een co-regentschap van drie jaar tussen
Hizkia met zijn zoon Manasse heeft plaatsgevonden. Het chronologisch verband
tussen beide regeerperioden heb ik in TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 339-343, uitgewerkt.
Met ons
tweede tijdschema vervolgen we de sabbatjaar- en jubeljaartelling ten tijde van
de lange regeerperiode van Manasse, koning van Juda. Bovenaan ziet u de
jaartallen gebaseerd op de westerse jaartelling, onderverdeeld in vier vakjes.
Op deze manier is het eenvoudig de zeven maal zeven sabbatjaren via een
lichtblauwe tijdsbalk van april tot maart van het volgende jaar aan te tonen.
Daaronder ziet u de regeerperiode van Manasse afgebeeld in een donkerblauwe
kleur met een kalender die van oktober tot september van het volgende jaar
loopt. Verder zijn op het tijdschema de koningslijsten van Assyrië en Egypte te
vinden. In Assyrië neemt in 680 v. Chr. Essarhaddon na de dood van zijn vader
Sanherib, de scepter over. Aan Assyrië geven we bij het derde tijdschema van
dit artikel bijzondere aandacht.
Het derde
bijgevoegde tijdschema markeert het tweeëntwintigste regeringsjaar van Manasse.
Het is het jaar dat hij door de Assyriërs gevankelijk werd weggevoerd. De
geschiedenis van de wegvoering halen we in de eerste plaats uit het Bijbelboek
2 Kronieken. Het exacte jaartal is ons overgeleverd in de Joodse legendes.
2 Kronieken 33:9 Zo deed Manasse
Juda en de inwoners te Jeruzalem dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen,
die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israëls verdelgd had. 10 De HEERE
sprak wel tot Manasse en tot zijn volk; maar zij merkten daar niet op. 11
Daarom bracht de HEERE over hen de krijgsoversten, die de koning van Assyrië had, dewelke Manasse gevangen namen onder de
doornen; en zij bonden hem met twee koperen ketenen, en voerden hem naar Babel.
(Statenvertaling)
Een
jaartal voor de wegvoering in Assyrische gevangenschap geeft het Bijbelboek 2
Kronieken niet weer. Het zijn de Joodse legendes die ons chronologisch gezien
van dienst zijn.
Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume
IV, IX, The later kings of Juda, Manasseh,
God is long-suffering, but in the end Manasseh
received the deserved punishment for his sins and crimes. In the twenty-second year of his rulership, the Assyrians came and
carried him off to Babylon in fetters, him together with the old Danite
idol, Micah's image. Et cetera…
Op ons
tijdschema merken we dat dit geschiedde tijdens de regeerperiode van Essarhaddon
in Assyrië. Maar er is meer, de bewaard gebleven Assyrische annalen van
Essarhaddon vermelden een veldtocht naar Arzani in zijn vijfde regeringsjaar. Waar
‘Arzani’ juist op de landkaart gesitueerd moet worden blijft voor de
Assyriologie een vraagteken. Het is de verdienste van wijlen Dr. I. Velikovsky
die aantoonde dat de Assyrische geografische term ‘Arzani’ in feite een
verbastering van het Hebreeuwse woord ‘Arzenoe’ is wat ‘ons land’ betekent. Zie
het artikel van 20.06.2016 op dit
blog: de zoon van de Assyriër Sanherib: Essarhaddon, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1466373600&stopdatum=1466978400
Met ons
vierde tijdschema voor deze aflevering arriveren we bij het zestiende
historische jubeljaar van oktober 660/september 659 v. Chr. dat in het achtendertigste
regeringsjaar van Manasse viel. Zoals bij de aanvang van dit artikel vermeldt
hebben we in de Bijbel geen indicatie of het zestiende jubeljaargebod ten tijde
van Manasse gehouden werd.
Vanuit
de Joodse legendes weten we dat Manasse in zijn tweeëntwintigste regeringsjaar
door de Assyriërs naar Babylon gevankelijk werd weggevoerd (Legends of the
Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume IV, IX The later kings of Juda,
Manasseh). De legende vermeldt echter niet wanneer exact hij naar Judea
terugkeerde?
Indien
hij in zijn achtendertigste regeringsjaar opnieuw in zijn koningschap hersteld
was, hebben we een indicatie in de Schrift dat het Jubeljaargebod gehouden
werd. Dit blijkt uit het Bijbelgedeelte van 2 Kronieken hoofdstuk 33 wanneer we
dit Schriftgedeelte verder citeren:
2 Kronieken 33: 12 En als hij hem benauwde, bad hij het aangezicht des
HEEREN, zijns Gods, ernstelijk aan, en vernederde zich zeer voor het aangezicht
van den God zijner vaderen, 13 En bad Hem; en Hij liet Zich van hem verbidden,
en hoorde zijn smeking, en Hij bracht hem weder te Jeruzalem, in zijn
koninkrijk. Toen erkende Manasse, dat de
HEERE God is. 14 En na dezen bouwde hij den buitenmuur aan de stad Davids,
aan de westzijde van Gihon in het dal, en tot den ingang van de Vispoort, en
omsingelde Ofel, en verhief dien zeer; hij leide ook krijgsoversten in alle
vaste steden in Juda. 15 En hij nam de vreemde goden en die gelijkenis uit het
huis des HEEREN weg, mitsgaders al de altaren, die hij gebouwd had op den berg
van het huis des HEEREN, en te Jeruzalem; en hij wierp ze buiten de stad. 16 En
hij richtte het altaar des HEEREN toe, en offerde daarop dankofferen en
lofofferen, en zeide tot Juda, dat zij
den HEERE, den God Israëls, dienen zouden. (Statenvertaling)
Absolute
zekerheid over het eventueel houden van het Jubeljaargebod hebben we ditmaal
niet. Dat het zestiende jubeljaar niettemin een historisch feit is weten we op
basis van het feit dat het past in de tijdsketen van de dertig jubeljaren die
door elf historische verwijzingen op de tijdsbalk verankerd zijn. Met de
aflevering van 16.02.2018 hebben we
het vijftiende jubeljaar als historisch verankerd met het jaar 709/708 v. Chr.
gezien en op 18.12.2017 gaven we
aandacht aan het historisch verankerde achttiende jubeljaar via een artikel
over een link met de archeologie: het Bijbel-historische boek 2 Koningen en de
archeologie, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1513551600&stopdatum=1514156400
Het
zestiende jubeljaar zit als puzzelstukje volmaakt op zijn plaats in het geheel van
het plaatje.
Tot
slot wil ik nog een opmerking maken over het fenomeen van de afgoderij dat in
de oudheid telkens opnieuw de kop opstak in zowel Israël als Juda. De oorsprong
en oorzaak ligt volgens mij bij de cyclus van meganatuurcatastrofes van
kosmische oorsprong die planeet aarde met intervallen vanaf de vierentwintigste
eeuw v. Chr. tot de zevende eeuw v. Chr. getroffen heeft. De wereld van de oudheid
was voor een lange tijd in beroering en een bron van afgoderij bij de volkeren
en Israël die meenden in de ‘planeten in beroering’, goden aan het werk te
zien. Toen de Israëlieten onder leiding van Mozes in 1483 v. Chr. uit Egypte
trokken namen zij hun afgoden al mee. Het bekende gouden kalf dat zij bij de
berg Gods maakten was een afbeelding van een Egyptische afgod. Zie het artikel
van 30.01.2017 op dit blog: de
profeet Jeremia (46:15) en de Egyptische Apis-stier, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600
Het is
Stefanus die in 30 AD voor de Joodse raad staande deze onheilsgeschiedenis
beknopt doorgaf:
Handelingen
7:41 En zij maakten een kalf in die dagen, en
brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de werken hunner
handen. 42 En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk geschreven is in het boek der
profeten: Hebt gij ook slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig
jaren in de woestijn, gij huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den
tabernakel van Moloch, en het
gesternte van uw god Remfan, de
afbeeldingen, die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren
op gene zijde van Babylon. (Statenvertaling)
Stefanus
citeerde de profeet Amos hoofdstuk vijf waar de god Remfan vermeldt wordt. Er
is verschil in schrijfwijze van de naam Remfan, ook in het Grieks. De
Septuagintvertalers noemden hem Raephan. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden
de naam naar Kewan. Deze naam staat voor de oud-Babylonische god: Kajawanu, die
de planeet Saturnus voorstelde. De verering van Saturnus en de naam Saturnus
kan zelfs in verband gebracht worden met Nimrod, de anti-messias van Genesis.
In het oude Babylon werd de naam als ‘Stur’ geschreven, een naam met een
getalswaarde van zeshonderdzesenzestig.
Als men
dan niet het geloof van Mozes heeft naar Hebreeën 11:27 ‘die voorwaarts ging
als ziende de Onzienlijke’, dan maakt men geestelijk blind en doof zijnde de
verkeerde keuzes wanneer ‘werelden in botsing’ komen, en mist men zijn doel.
Pesach anno 2018: vrijdag 30 maart ’s avonds tot zaterdag 7 april
Op 30
maart van dit jaar zal het 3500 jaar
geleden zijn dat de exodus uit Egypte plaatsvond. Het was in 1483 v. Chr. in de
vijftiende eeuw voor Christus dat de twaalf stammen van Israël op weg naar het
Beloofde Land Kanaän gingen.
Hoe ik het
jaartal 1483 v. Chr. voor het exodusjaar verkregen heb is vrij eenvoudig uit te
leggen. De Bijbelse chronologie van mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, is opgebouwd binnen het raamwerk van de
sabbat- en jubeljaren volgens de telling van William Whiston als fundament. Er
waren dertig historische jubeljaren teruggerekend vanaf het optreden van de
Heer Jezus Christus in oktober 27 AD te Nazareth volgens Lukas hoofdstuk 4,
wanneer de Heiland het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep. Het eerste jubeljaar
terug de tijd viel in okt.1395/sep.1394 v. Chr. Zeven maal zeven jaar eerder
waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän binnengetrokken en begon de
eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar daarvoor waren de Israëlieten in 1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. De dertig
jubeljaren zijn wetenschappelijk via elf historische vermeldingen op de
tijdsbalk verankerd. Volgens het Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren het
vierhonderdtachtig jaar vanaf het exodusjaar tot het vierde regeringsjaar van
Salomo wanneer deze aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem begon. Het vierde regeringsjaar
van Salomo viel volgens de sabbat- en jubeljaar-telling in oktober
1004/september 1003 v. Chr. Zijn eerste regeringsjaar begon in oktober 1007 v.
Chr. en zijn sterfjaar was het najaar van 967 v. Chr. Voor Salomo hebben we de
veertigjarige regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en daarvoor regeerde
Saul van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. De koningen
van Israël en Juda heb ik tussen de jaartallen 967 en 586 v. Chr. op de
tijdsbalk herschikt met de historische sabbat- en jubeljaren als ijkpunten.
Volgens
Flavius Josephus geschiedde de exodus in een jaar dat de Nisan-zon zich in het
astronomische Ram of Lam (Aries)-beeld op de veertiende dag van de maand nisan bevond.
In the month of Xanthicus,
which is by us called Nisan, and is
the beginning of our year, on the fourteenth day of the lunar month, when the sun is in Aries, (for in this month
it was that we were delivered from bondage under the Egyptians,) the law
ordained that we should every year slay that sacrifice which I before told you
we slew when we came out of Egypt, and which was called the Passover; and so we do celebrate this Passover in companies,
leaving nothing of what we sacrifice till the day following.
(Flavius
Josephus (Joodse Oudheden, Boek III. 10, 5.):
Het
gangbare exodusjaartal dat tegenwoordig gehanteerd wordt is ca. 1447 v. Chr. en
dit als gevolg van het gebruik van Thiele ’s constructie van de regeerperioden
van de koningen van Israël en Juda en de verankering op de tijdsbalk met de
chronologie van de Assyrische koningslijst. Zie het artikel van 02.12.2017 op dit blog: De knieval van
de geleerde Edwin R. Thiele, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
In mijn
boek Exodus, 2016, breng ik de geschiedenis
van Israël in het oude Egypte vanaf de aartsvader Jakob tot op Mozes. De exacte
Exodusroute wordt op de landkaart uitgestippeld en de Bijbelse plaatsnamen
Rameses, Sukkot en Etham op de landkaart geplaatst. De plaats van de doorgang
door de Schelfzee wordt in het boek aangewezen en de berg Sinaï in Arabië
gelokaliseerd.
Mijn
verhaal laat ik aanvangen in het Egypte van de oudheid vanaf de aankomst van
Jakob/Israël in 1699 v. Chr. op het hoogtepunt van een wereldwijde hongersnood
en eindigt met de Exodus uit Egypte in 1483 v. Chr., gevolgd door het geven van
de Tien Woorden aan Israël. De geschiedenis van Israël en de Exodus halen we in
de eerste plaats uit de Bijbel, daarnaast uit de werken van Flavius Josephus en
uit de Joodse overleveringen en legendes.
Maar
ook de Egyptologie levert via een revisie van de geschiedenis van de oudheid
verrassende resultaten. De Exodus van de Israëlieten uit Egypte met de gepaard
gaande tien plagen betekende namelijk een ware breuk in de Egyptische
geschiedenis. Volgens de revisie van de oudheidgeschiedenis waren het
zogenaamde Oude- en het Midden-Rijk in Egypte contemporain met elkaar en gingen
als een gevolg van de tien plagen en de exodus met de vernietiging van het
Egyptische leger in de Schelfzee, samen ten onder. Binnen de revisie van de
oudheidgeschiedenis van Egypte was er maar één tussenperiode, die van de
Hyksos, die na de Exodus Egypte overrompelden en hun heerschappij over het
Midden-Oosten vestigden. De twaalf stammen van Israël trokken intussen na een
periode van veertig jaar in de wildernis, het Beloofde Land Kanaän binnen.
De
exodus uit Egypte geschiedde op een vrijdag.
Volgens de Joodse overlevering werd de wet aan Israël namelijk gegeven op een
sabbatdag, op de vijftigste dag na het vertrek uit Egypte. Het is aldus een
eenvoudige berekening om zeven maal zeven weken eerder de Exodus met Pesach op
een vrijdag te plaatsen. Volgens Joodse telling begon vrijdag op donderdagavond
na het ondergaan van de zon. En dit is een voorafschaduwing van het Lam God ‘s
Jezus Christus die met Pesach op goede vrijdag in 30 AD Zijn Bloed
plaatsvervangend voor de Verlossing van de wereld, gaf.
Terug
de tijd in, werden de paaslammeren door de Israëlieten in Egypte met veertien
nisan van het jaar 1483 v. Chr., tegen donderdagavond met vijftien nisan, voor
de Pesach-maaltijd bereid, en zoals opgedragen werd het bloed ter bescherming
tegen de verderfengel, aan de deurposten aangebracht (Exodus 12:29-37).
Dat dit
volgens Flavius Josephus plaatsvond op het exacte moment dat de zon het
sterrenbeeld Ram/Lam binnenging kan naar mijn mening geen toeval zijn (The
Witness of the Stars, Rev. E. W. Büllinger (1837/1913), Chapter IV, The Sign
Aries (The Ram or Lamb).
Diezelfde
nacht nog zou de grote trek naar de berg Gods in de wildernis van Midian een
aanvang nemen. In mijn boek identificeer ik de pleisterplaatsen Sukkot en Etham
op hun weg naar de Schelfzee, waar een week later het achtervolgende Egyptische
leger met farao op kop door ingrijpen van de HERE God zijn einde zou vinden.
Vervolgens beschrijf ik de strijd van Amalek tegen het geredde Israël Gods en
het geven van de Tien Woorden aan Mozes.
Een vreemde eend in de bijt voor de orthodoxe egyptologie
In het
British Museum kan men vandaag in de Egyptische afdeling een rood granieten
leeuwenbeeld uit de oudheid bewonderen. Een anomalie voor de orthodoxe
egyptologie is dat er meerdere namen van heersers op staan die volgens hun
tijdsconstructie meer dan duizend jaar tijdsverschil met elkaar hebben. Zo
staat de cartouche van farao Amonhotep III op het beeld vermeldt met daarover de
naam van Toetanchamon. De Nubische koning Amanislo uit de derde eeuw v. Chr.
(c. 275/260 v. Chr.) heeft zijn naam naast die van de bekende Toetanchamon uit
de veronderstelde veertiende eeuw v. Chr. (volgens de orthodoxie circa
1332/1323 v. Chr.) laten aanbrengen. Het beeld stond oorspronkelijk in de
tempel van Soleb in Nubië, het huidige Soedan.
Het
tijdsverschil echter tussen de Meroïtische heerser Amanislo en Toetanchamon van
meer dan duizend jaar is te groot voor een logische verklaring en is voor de
orthodoxe egyptologie één van de vele anomalieën die als een gevolg van hun tijdsconstructie
blijven bestaan. Als een gevolg van hun hanteren van een veronderstelde dubbele
hantering van een kalender in Egypte de beruchte Sothis-kalender belandde
farao Toetanchamon van de achttiende dynastie foutief op de tijdsbalk in de
veertiende eeuw voor Christus.
De
regeerperiode van farao Toetanchamon heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 345-353, bijzondere aandacht gegeven.
Hij hoort op de tijdsbalk thuis in de zevende eeuw v. Chr. en is het nu logischer
dat de Nubische heerser Amanislo zijn naam naast die van Toetanchamon liet
beitelen.
In mijn
boek: de zonaanbidder, Achnaton de
strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, beschrijf ik de
familiale verbanden binnen de versmade Aton-ketters. Toetanch-amon de zoon van
Achnaton, heette aanvankelijk Toetanch-aton alvorens hij de eredienst van de
god Amon liet herstellen, de eerder gesloten tempels opnieuw opende en de
Amon-priesters in hun ambt herstelde. In mijn boek introduceer ik een nieuwe
chronologie met als basis de Bijbel, de oudheidhistoricus Herodotos en de
Griekse legende over Oedipus die met Achnaton geïdentificeerd wordt.
Dat
Toetanchamon in de zevende eeuw v. Chr. thuishoort zou door de wetenschap
bevestigd kunnen worden indien de wil aanwezig zou zijn tot het breken met het
voor waar houden van de zogenaamde Sothis-kalender.
De
wetenschapper drs. J.A. Van Delden, Schepping
en Wetenschap, 1977, hoofdstuk 13, bijvoorbeeld maakt in zijn studie
melding van het onderzoek naar rietmatten uit het graf van Toetanchamon die aan
een C-14 ouderdomstest onderworpen werden en de vaststelling dat het British
Museum nooit de resultaten van de ouderdomstest heeft vrijgegeven. Men gaat
ervan uit dat het materiaal gecontamineerd was aangezien er een resultaat was
van vele eeuwen verschil met de veertiende eeuw v. Chr. waar de orthodoxe
Egyptologie Toetanchamon op de tijdsbalk plaatst.
De profeet Zefanja en de identificatie van de Keretieten
Met dit
artikel wil ik de identificatie van de
Keretieten, een volk naar wie de profeet Zefanja (2:5) verwijst. De
betekenis van de naam Zefanja is: ‘Bewaard heeft de HEERE’. Wat zo bijzonder
aan de introductie van Zefanja in de Bijbel is, is zijn voorgeslacht. Zijn
over-overgrootvader was namelijk koning Hizkia (724/694 v. Chr.) van Juda. De
bediening van de profeet Zefanja besloeg de tijd van de regeerperiode van koning
Josia in Juda. Over de chronologie van de regeerperiode van koning Josia
schreef ik een hoofdstuk in TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 361-365. Koning Josia regeerde van het jaar 640 tot 609
v. Chr., een periode van eenendertig jaar. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 371-373, gaf ik in relatie tot Josia ook aandacht aan de invasie van de Scythen in Klein-Azië. Een Scythische invasie van
Klein-Azië die hen zelfs tot aan de grens van Egypte bracht, maar het gebied
van Josia met rust liet.
De
profeet Zefanja ’s opdracht was te profeteren tegen ‘het overblijfsel van Baäl’
en de algemene afgodendienst die aan het begin van de regeerperiode van Josia in
Juda nog voorkwam (Zefanja 1: 1-5). De vermelde oordeelaankondiging
moeten we op de tijdsbalk voor de godsdiensthervorming van koning Josia
plaatsen. De jaartallen verstrekt het Bijbelboek 2 kronieken:
2
kronieken 34:1 Josia was acht jaren oud, toen hij
koning werd, en hij regeerde eenendertig jaar te Jeruzalem. 2 Hij deed wat
recht is in de ogen des HEREN en wandelde in de wegen van zijn vader David; hij
week niet af, rechts noch links. 3 In
het achtste jaar zijner regering, toen hij nog jong was, begon hij de God
van zijn vader David te zoeken, en in
het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem te reinigen van de hoogten,
de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden. 4 Men brak in zijn tegenwoordigheid de altaren der Baäls af; de
wierookaltaren die daarop stonden, hieuw hij om; de gewijde palen, de gesneden
en de gegoten beelden verbrijzelde en verpulverde hij, en het stof strooide hij
op de graven van hen die daaraan geofferd hadden; 5 de beenderen der priesters
verbrandde hij op hun altaren. Zo reinigde hij Juda en Jeruzalem. 6 Ook in
de steden van Manasse, Efraïm en Simeon, en zelfs in die van Naftali, welke
allerwegen in puin lagen, 7 brak hij de altaren en de gewijde palen af, en
sloeg hij de gesneden beelden tot gruis; al de wierookaltaren in het gehele
land van Israël hieuw hij om. Daarna keerde hij terug naar Jeruzalem. (NBG
Vertaling 1951)
Het
twaalfde regeringsjaar van Josia was okt629/sep628 v. Chr. De aanvang van de
bediening van Zefanja zit op de tijdsbalk voor het jaar 629 v. Chr. en liep
vermoedelijk gelijk met de eerste twaalf jaar van het koningschap van Josia.
Het resultaat van zijn prediking (en van andere profeten) was dat de jonge Godvruchtige
koning Josia zijn godsdiensthervorming in het land kon doorvoeren. Het
aangekondigde oordeel door de mond van de profeet Zefanja werd voor koning Josia
afgewend en uitgesteld tot op zijn opvolgers op de troon van Juda: zijn zonen
Jojakim, Jojachin en vervolgens Zedekia. Deze laatste koning maakte de val van
Jeruzalem in 586 v. Chr. mee met de vernietiging van de Tempel en de wegvoering
in Babylonische Ballingschap. Daarvoor had de Babyloniër Nebukadnezar voor de
ogen van Zedekia eerst diens zonen laten doden en daarna Zedekia laten
verblinden. Met uitgestoken ogen werd Zedekia gevankelijk naar Babylon
weggevoerd. Het was het einde van het koningschap van Israël.
De
profetie van Zefanja heeft betrekking op een
herkenbaar historisch gedeelte maar gaat ook dikwijls over, naar wat men de
eindtijd of Apocalyps noemt. Een oordeelperiode over Juda en de volken dat ook,
vandaag nog toekomst is.
Zefanja
1:14 Nabij is de
grote dag des HEREN, nabij en hij nadert haastig. Hoort, de dag des HEREN;
bitter schreeuwt dan de held. 15 Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van angst,
een dag van vernieling en van vernietiging, een dag van duisternis en van
donkerheid, een dag van wolken en van dikke duisternis, 16 een dag van
bazuingeschal en van krijgsgeschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de
hoge hoektorens. 17 Dan zal Ik de mensen benauwen, zodat zij gaan als blinden,
want zij hebben tegen de HERE gezondigd, en hun bloed zal worden uitgestort als
stof en hun ingewand als drek. 18 Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen
redden op de dag van de verbolgenheid des HEREN. Door het vuur van zijn naijver
zal de ganse aarde verteerd worden, want vernietiging, ja, een verschrikkelijk
einde zal Hij alle inwoners der aarde bereiden. 2:1 Komt tot uzelf, ja, komt tot inkeer, gij schaamteloos volk, 2
voordat het besluit tot uitvoering komt – als kaf gaat een dag voorbij –
voordat over u komt de brandende toorn des HEREN, voordat over u komt de dag van de toorn des HEREN. 3 Zoekt
de HERE, alle ootmoedigen des lands, gij die zijn verordening volbrengt; zoekt
gerechtigheid, zoekt ootmoed; misschien zult gij geborgen worden op de dag van
de toorn des HEREN.
Voorwaar,
men wordt niet vrolijk gestemd bij het lezen van de oordeelaankondiging van de
profeet Zefanja. Nochtans is het wat inhoud betreft dezelfde aankondiging die
men bijvoorbeeld ook in het laatste Bijbelboek vind: de Openbaring van Jezus
Christus. De ‘dag des HEEREN’ beslaat in het Bijbelboek Openbaring een periode
van zeven jaar verdeeld in twee perioden van 3 ½ jaar. Een periode van oordeel
over een mensenwereld die de Baäls volgen.
Onze
aandacht gaat met dit artikel in de eerste plaats naar het duidelijk herkenbaar
historisch gedeelte vanaf Zefanja 2:4 waar het volk der Keretieten vermeld wordt. De profeet Zefanja voorspelde een oordeel
over het land der Filistijnen. Een oordeel dat hij aankondigde in de periode
640/629 v. Chr. en pas in vervulling ging met de Scythische invasie van het
gebied in het jaar 621 v. Chr.
Zefanja
2:4 Want Gaza
zal verlaten zijn, en Askelon tot een
woestenij worden, Asdod zal men
op de middag verdrijven, en Ekron
zal ontworteld worden. 5 Wee u, bewoners
der zeekust, volk der Keretieten!
Het woord des HEREN is tegen u, Kanaän, land der Filistijnen, en Ik zal u te
gronde richten, zodat er geen inwoner meer zal zijn. 6 De zeekust zal worden
tot weideplaatsen, tot putten der herders en tot kooien voor schapen. 7 De kust
zal ten deel vallen aan het overblijfsel
van het huis van Juda; daarop zullen zij weiden; in de huizen van Askelon
zullen zij zich des avonds legeren, want de HERE, hun God, zal acht op hen
slaan en een keer in hun lot brengen. 8 Ik heb gehoord het gesmaad van Moab en
het gehoon der Ammonieten, waarmede zij mijn volk smaadden en zich verhieven tegen
hun gebied. 9 Daarom, zo waar Ik leef, luidt het woord van de HERE der
heerscharen, de God van Israël, voorwaar, Moab zal aan Sodom gelijk worden, en
de Ammonieten aan Gomorra, een veld van distelen en een zoutgroeve en een
woestenij tot in eeuwigheid. Het
overblijfsel van mijn volk zal hen plunderen en de rest van mijn natie hen
erfelijk bezitten. 10 Dit zal hun wedervaren voor hun overmoed, want zij hebben
gesmaad en zich verheven tegen het volk van de HERE der heerscharen. 11 Geducht
zal de HERE tegen hen wezen, want Hij zal alle goden der aarde doen wegteren,
en voor Hem zullen zich neerbuigen, ieder uit zijn plaats, alle kustlanden der
volken. 12 Ook gij, Ethiopiërs, zult met mijn zwaard doorstoken worden. 13 En Hij zal zijn hand tegen het Noorden uitstrekken,
Hij zal Assur te gronde richten en Nineve tot een wildernis maken, dor als een
woestijn. 14 Kudden zullen zich daar legeren, alle gedierte, dat in troepen
leeft; zowel pelikaan als roerdomp zullen overnachten op zijn kapitelen; hoort,
hoe het giert door het venster; verwoesting is op de drempel, want men heeft
het cederwerk vernield. 15 Dit is de uitgelaten stad, die zo onbezorgd woonde,
die bij zichzelf zeide: Ik ben het en niemand anders. Hoe is zij tot een
woestenij geworden, een rustplaats voor het wild gedierte! Ieder die haar
voorbijgaat, zal fluiten, met de hand schudden. (NBG Vertaling 1951)
Zoals
in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 371-374, uiteengezet bleef het land
Juda bij de Scythische invasie van de kust van Klein-Azië ongedeerd maar werd
het gebied van Asdod, toentertijd een Assyrische provincie, in 622/621 v. Chr.
door de Scythen onder de voet gelopen. Alle door Zefanja vermeldde plaatsen van
Gaza tot Ekron bevonden zich in de Assyrische provincie Asdod. De oudheidhistoricus
Herodotos (Boek 1, 105) rapporteert eveneens over de plundering van/en het lot van
Ashkelon.
In dit
gebied woonde toen niet meer de oorspronkelijke bevolking ten tijde van Saul en
David, maar hadden zich daar sinds 712 v. Chr. nieuwe zogenaamde zeevolken, gevestigd.
De door Zefanja vermelde Keretieten
moeten met een van de zeevolken geïdentificeerd worden.
Ook van
de Assyriërs onder Sargon II en Sanherib bezitten we berichten over Ioniërs of
Grieken in het oude land der Filistijnen. De Keretieten van de profeet Zefanja zijn met een van de vele
zeevolken te identificeren. De Keretieten stammen hier af van de Kittiërs, de
zonen van Jawan, de zoon van Jafeth, de zoon van Noach:
Genesis
10:2 De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en Tiras. 3 En de zonen van Gomer waren
Askenaz, Rifat en Togarma. 4 En de zonen van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs
en de Dodanieten. 5 Naar dezen zijn de kustlanden der volken in hun landen
verdeeld, elk naar zijn taal, naar hun geslachten, onder hun volken.
De
Septuagint-vertalers (van Hebreeuws naar Grieks) hebben in de derde eeuw voor
Christus het Hebreeuwse woord voor Keretieten
vertaald met Kretenzers. Ik neem aan
dat zij in hun tijd het vreemde woord Keretieten nog eenvoudig konden identificeren
met Kretenzers en hiermee tegelijkertijd de herkomst van dit nieuwe volk aan de
kust gaven. Hierna de Engelse vertaling van het betreffende Bijbelgedeelte uit
de LXX.
Zefanja 2:4 For Gaza shall be utterly spoiled, and
Ascalon shall be destroyed; and Azotus shall be cast forth at noon-day, and
Accaron shall be rooted up. 5 Woe to them that dwell on the border of the sea, neighbours of the Cretans! the word of
the Lord is against you, O Chanaan, land of the Philistines, and I will destroy you out of your dwelling-place. 6
And Crete shall be a pasture of
flocks, and a fold of sheep. 7 And the
sea cost shall be for the remnant of the house of Juda; they shall pasture
upon them in the houses of Ascalon; they shall rest in the evening because of
the children of Juda; for the Lord their God has visited them, and he will turn
away their captivity.
Het is
na het wegtrekken van de plunderende Scythen naar het noorden, dat koning Josia
volgens de profetie van Sefanja (2:6), het kustgebied heeft kunnen bezetten. De
macht van Assyrië was tanende. Zij werden al belaagd door Babyloniërs en Meden
en de Scythen hadden net een rooftocht door hun gebied uitgevoerd. Het is in dit
machtsvacuüm dat Josia zijn heerschappij over het gebied kon vestigen. De
Bijbel leert dat Josia ook het gebied van het van Israëlieten ontvolkte gebied
van Samaria controleerde (2 Koningen 23:15-19 en 2 Kronieken 34:1-7).
De
moderne archeologie bevestigt Josia ‘s beheersen van de kust. Niet ver van
Jafne-Jam hebben archeologen anno 1960 een vestingstad blootgelegd dat men de
naam Mesad Hashavjahoe gegeven heeft, en dit op basis van Hebreeuwse
inscripties op potscherven. De vondsten heeft men gedateerd van ongeveer het
jaar 630 tot 609 v. Chr., en valt aldus binnen de regeerperiode van koning
Josia van Juda. Hierna een citaat
van de bekende W.F. Albright:
"The
life of the fortress could be dated within narrow limits by the typical late
pre-exilic and early Ionian pottery found on the site, as well as by historical
considerations, which suggest a date about 630 BCE. This would be just after
the death of the Assyrian king Ashurbanipal and before the occupation of the
Philistine Plain by Psammetichus of Egypt."
Het
gevonden aardewerk is nochtans een onderwerp van heel wat discussies onder de
verschillende vak-wetenschappers. Ook hier is de orthodoxe Egyptologie en haar foutieve
tijdconstructie een hinderpaal in het verklaren van het gevonden Griekse
materiaal. Een bijkomende hinderpaal bij sommige wetenschappers is dat zij de
Bijbel alleen als een godsdienstig boek beschouwen en niet als een historisch correct
boek aanvaarden.
Van
groot belang was de vondst te Mesad Hashavjahoe van een potscherf met een
Hebreeuwse brief erin gegrift. Hierna
een citaat van Shmuel Ahituv met commentaar:
"The
letter is written in good biblical Hebrew, plus a possible scribal omission
here or there, and the script is that of a trained scribe. The work supervisor
mentioned in the text bears a clearly Judaean name, Hoshavyahu. All these
factors point to a time of Judaean control over the area."
De
archeoloog J. Naveh die in 1960 de werkzaamheden op de site leidde geeft hierop
het volgende commentaar:
"The
four Hebrew inscriptions together testify to this fortress having been under
Judaean control at the time. ... It seems likely that Josiah placed a military
governor in charge of the fortress, and that the force garrisoned there was
supplied with provisions by the peasants living in the un-walled settlements in
the vicinity.”
Het is
duidelijk dat koning Josia ‘s hegemonie zich ook over de zeekust uitstrekte. En
dat dit een vervulling van de profetie van Zefanja was. Vanaf het doortrekken
van de Scythen in het jaar 622/621 v. Chr. tot het jaar 609 v. Chr.
controleerde Josia de buurlanden (ex-Assyrische provincies) van Juda. In het
jaar 609 v. Chr. kwam Josia aan zijn einde te Megiddo, alwaar hij de doortocht
van het Egyptische leger onder farao Necho II de weg wilde versperren. In het
jaar 612 v. Chr. was Nineveh door Babyloniërs en Meden ten val gebracht en werd
daarop het Assyrische Rijk verdeeld. Egypte was hier ook een van de aasgieren
die hun deel van de buit wilde binnenhalen. Daarom het oprukken van farao Necho
II met zijn legers langs het kustgebied naar Karkemis in het noorden aan de
Eufraat. Het trieste levenseinde van Josia heb ik in een eerder artikel op dit
blog beschreven op 30.01.2017, de
Egyptische Apis en de profeet Jeremia, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600
Het vijftiende historische Jubeljaar van oktober 709/september 708 v. Chr.
De historische jubeljaren hebben op dit blog al de aandacht
sinds 19.04.2017 met het
artikel over het eerste jubeljaar sinds de instelling er van in de wet van
Mozes. Het oude Israël heeft zelden het jubeljaargebod gehouden. We kennen het
jaar van de aanvang door in de tijd terug te rekenen vanaf de historische
vermeldingen van de eerste tot de achtste eeuw voor Christus. Maar daarna verder
de tijd in vinden we in de Bijbel weinig aanwijzingen naar het eventueel houden
van het Jubeljaargebod. Het tweede historische jubeljaar dat we op dit blog op 24.04.2017 behandelden kende een aanwijzing naar het houden van het
Jubeljaargebod. Het tweede historisch genoteerde Jubeljaar van okotober
1346/september 1345 v. Chr. zag de bekende geschiedenis van de berooide Naomi
die na haar terugkeer uit de velden van Moab in haar bezittingen door haar
losser Boaz hersteld wordt.
Ruth
1:6 Daarna maakte zij zich met haar schoondochters
op en keerde uit het veld van Moab terug, want
zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had
door hun brood te geven. (NBG Vertaling 1951)
De daaropvolgende historische jubeljaren kregen op dit blog
aandacht met de afleveringen van 08.05.2017, 16.05.2017, 30.05.2017,
14.06.2017, 11.08.2017, 15.09.2017, 06.10.2017, 27.10.2017, 14.12.2017. Het
meest recente artikel over het veertiende jubeljaar dateert van 19.01.2017. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3049541
Al deze behandelde jubeljaren zaten als schakels in een
ketting verbonden met de historisch verifieerbare jubeljaren. Het vijftiende
jubeljaar dat we met dit artikel behandelen is zulk een duidelijk verifieerbaar
navigatiepunt op de tijdsbalk dat een
belangrijke schakel van in totaal elf navigatiepunten voor een kruispeiling op
de tijdsbalk uitmaakt.
De jubeljaren en de wijze van rekenen met de sabbat- en
jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by
William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig
jubeljaren uit zijn lijst geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Het
resultaat was verhelderend. Vanaf het eerste
jubeljaar in 1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het
openbaar worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD tellen we dertig
jubeljaren. Hierna nogmaals een opsomming van alle jubeljaren vanaf één tot
dertig.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren en jaartallen v. Chr.:Historische
periode:
1. 1395/1394Richter Othniël
2. 1346/1345 Ruth 6:6
3. 1297/1296Richter Ehud
4. 1248/1247verdrukking Jabin
5. 1199/1198Richter Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Het 14de
jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia - Val Nineveh
18. 562/561Het 37ste jaar der
ballingschap
19. 513/512Haggaï
20. 464/463Ezra
21. 415/414Nehemia
22. 366/365Perzische periode
23. 317/316Griekse periode
24. 268/267Griekse periode
25. 219/218Griekse periode
26. 170/169Griekse periode
27. 121/120Makkabeeën
28. 72/71Makkabeeën
29. 23/22Hongersnood Herodes
30.27/28 AD Messias Jezus ____________
William Whiston (1667/1752) was een
Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn
vertaling van de werken van Flavius Josephus van het Grieks naar de Engelse
taal. In zijn dissertatie V bovenaan vermeld, geeft Whiston tien historische
verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël
vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken
van Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware een ketting waarmee men op
de tijdsbalk naar het verleden kan navigeren. Aan deze lijst van tien
historische verwijzingen voegde ik nog een jaartal toe: het jubeljaar 562/561
v. Chr. Het eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Evil Merodach,
wanneer deze heerser koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis in Babylon verloste
in het zevenendertigste jaar van diens ballingschap (2 Koningen 27:27). Zie o.a.
het artikel van 18.12.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1513551600&stopdatum=1514156400
Met het hierboven getoonde schema
vervolgen we de sabbatjaar- en jubeljaarcyclus. De blauwe tijdsbalk bovenaan het
schema toont de sabbatjarencyclus. De blauwe tijdsbalk onderaan het schema
geeft de regeerperioden van de koningen van Juda weer. Het is uitsluitend in
het tweestammenrijk of Juda dat men af en toe met het sabbatjaar- en
jubeljaargebod rekening hield, afhankelijk van het persoonlijk geloof van de
dan regerende koning. Het tienstammenrijk of Israël kende vanaf haar eerste
koning Jerobeam I tot op koning Hosea geen enkele koning die ooit met de wet
des HEREN rekening hield. De overige historische gebeurtenissen die op de
schemas vermeld staan laten we even zonder commentaar en we concentreren ons
uitsluitend op de sabbat- en jubeljaren. In het tweestammenrijk merken we op
ons schema de namen Uzzia, Jotham en Achaz als koningen van Juda voor de
getoonde periode
Het hierboven getoonde tijdschema
toont de derde en vierde sabbatjaarcyclus ten tijde van koning Achaz van Juda. De
chronologische verhoudingen tussen de regeerperioden van Achaz met Pekah en
Hosea heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 289-294 behandelt.
Zoals eerder opgemerkt vestigen we met dit artikel alle aandacht aan de
sabbatjaar jubeljaarcyclus en laten de overige op het schema getoonde
chronologieën met rust.
Met het hiervoor getoonde
tijdschema naderen we het einde van de zeven maal zeven sabbatjaarcyclus met
als sluitstuk het vijftiende jubeljaar. Het schema toont verder mijn herziening
van de regeerperioden van de koningen van Assyrië in relatie tot de koningen
van Israël en Juda. De val van Samaria bijvoorbeeld zit op de tijdsbalk
verankerd met het jaar 717 v. Chr. Het gangbare conventionele jaartal is 722 v.
Chr. en dit op basis van de Assyrische koningslijst en haar plaatsing op de
tijdsbalk door de Assyriologie uitgestippeld. De Bijbelse chronologische
gegevens moeten hierbij wijken en worden door de Assyriologie als foutief
gebrandmerkt. Dit is een mening die blijkbaar door heel wat theologen gevolgd
wordt aangezien men in vele naslagwerken en Bijbelse atlassen de jaartallen van
de Assyriologie vermeldt ziet. Dit is echter niet mijn uitgangspunt. In mijn
boek de Assyriologie herzien van 2012 verklaar ik een en ander. Daarnaast vul ik nog nieuwe
gegevens via mijn blog aan de revisie van de Assyriologie toe. Zoals bijvoorbeeld
het artikel van 09.01.2017: de Assyrische koningen van de
achtste eeuw v. Chr. herbezien, link:
Het vijftiende jubeljaar is bijzonder omdat de profeet
Jesaja (37:30) ten tijde van de belegering van Jeruzalem in het veertiende
regeringsjaar van koning Hizkia van Juda duidelijk verwijst naar een zevende
sabbatjaar gevolgd door een Jubeljaar:
Jesaja 37:30 En dit zal u het teken zijn: gij zult dit
jaar eten wat vanzelf opkomt en in het tweede jaar wat nawast; maar zaait in
het derde jaar en oogst, plant wijngaarden en eet de vrucht daarvan.."
In de sabbatjaar en jubeljaarcyclus
van het oude Israël moest het land elk zevende jaar braak blijven liggen. Er
mocht niet geploegd noch gezaaid worden. De HEERE God beloofde in de Wet dat
Hij het zesde jaar dubbel zou zegenen zodat er voldoende opbrengst zou zijn
voor het overbruggen van twee jaren. De sabbatjaren liepen van april tot maart
en zeven maal zeven jaar later begon in oktober het jubeljaar dat liep tot
september van het volgende jaar. De sabbatjaren liepen zonder onderbreking
verder. Dat is in een notendop de uitleg van de dissertatie van William Whiston
tot het correct berekenen van de sabbat en jubeljaren.
Het jubeljaar waar de profeet
Jesaja naar verwijst liep van oktober 709 tot september 708 v. Chr. Het woord
van de profeet: gij zult dit jaar eten
wat vanzelf opkomt, situeert zich in het zevende sabbatjaar (april 709/maart
708) en in het tweede jaar wat nawast,
slaat op het jaar april 708 tot maart 707 v. Chr., het houden van het jubeljaar
liep tot september 708 v. Chr. Daarna kon er gezaaid en geplant worden: maar zaait in het derde jaar en oogst,
plant wijngaarden en eet de vrucht daarvan
Het Schriftwoord van de profeet
Jesaja was ter bemoediging aan koning Hizkia gegeven op het hoogtepunt van de
Assyrische belegering van Jeruzalem in het veertiende regeringsjaar (oktober
710/september 709 v. Chr.) van Hizkia toen het leger van de Assyriër Sanherib
voor de poorten van Jeruzalem stond. Volgens de sabbatjaarcyclus zaten we toen
in het zesde jaar (april 710/maart 709 v. Chr.) van de dubbele zegening over
het land. Een zichtbare rijke dubbele zegening over akkers en boomgaarden dat
ook de belegerende Assyriërs niet ontging (Jesaja 36:17 en 2 Koningen 18:32).
Het veertiende regeringsjaar van
Hizkia verbonden met het zevende sabbatjaar gevolgd door het vijftiende
jubeljaar wordt tegenwoordig door weinigen nog opgemerkt sinds de godgeleerde Edwin R. Thiele zijn
misdaad beging en het kristalheldere chronologisch belangrijke Bijbelgedeelte
van 2 Koningen 18:9-13 als fout en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd
verklaarde. Zie het artikel op dit blog van 30.11.2017: De knieval van de geleerde Edwin R. Thiele, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
De regeerperiode van koning
Hizkia werd door Thiele in lijn gebracht met de regeerperiode van de Assyrische
koningen Sargon II en Sanherib. Zoals eerder opgemerkt vindt men in vele christelijke
naslagwerken en Bijbelatlassen de jaartallen van E. Thiele als correct zijnde gehanteerd.
Het hanteren van het jaartal 1447 v. Chr. voor de exodus is een voorbeeld van
het voor waarheid aannemen van Thiele s constructie.
Het resultaat is dat als een gevolg van Thiele s
fabricatie de vermelding van Jesaja hoofdstuk 37 met de verwijzing naar een
jubeljaar niet meer (h)erkend wordt. Ik vermoed dat de algemene Bijbelkritiek
die vooral sinds de negentiende eeuw in het kielzog van de evolutietheorie van
Charles Darwin actief is, verantwoordelijk is voor de weinige tegenstand die er
sindsdien bij godgeleerden bestaat tegen de boude verklaring van Thiele dat het
zo belangrijke Bijbelgedeelte voor de chronologie van deze epoque 2
Koningen 18:9-13 kunstmatig aan de Bijbel zou
toegevoegd zijn en dus niet geïnspireerd.
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden Hoofdstuk X, ix.7b
7b. … And such was the end of the nation of the
Hebrews, as it hath been delivered down to us, it having twice gone beyond
Euphrates; for the people of the ten
tribes were carried out of Samaria by the Assyrians, in the days of king
Hoshea; after which the people of the
two tribes that remained after Jerusalem was taken [were carried away] by Nebuchadnezzar, the king of Babylon and
Chaldea. Now as to Shalmanezer, he
removed the Israelites out of their country, and placed therein the nation of
the Cutheans, who had formerly belonged to the inner parts of Persia and Media,
but were then called Samaritans, by taking the name of the country to which
they were removed; but the king of Babylon, who brought out the two tribes,
placed no other nation in their country, by which means all Judea and
Jerusalem, and the temple, continued to
be a desert for seventy years; but the
entire interval of time which passed from the captivity of the Israelites,
to the carrying away of the two tribes, proved to be a hundred and thirty years, six months, and ten days.
De
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus leert volgens het hierboven
aangehaalde citaat uit zijn werk: Joodse Oudheden, dat er een tijdsperiode van
exact 130 jaar, zes maanden en tien
dagen was tussen de wegvoering in Assyrische ballingschap van de tien stammen
van Israël en de wegvoering van de twee stammen door de Babyloniërs.
De
verovering van Jeruzalem door de Babyloniërs gevolgd met de vernietiging van de
Tempel en de wegvoering geschiedde volgens de Bijbel in het negentiende
regeringsjaar van de Babylonische heerser Nebukadnezar in de vijfde Joodse
maand Ab (2 Koningen 25:8-9). Volgens de westerse jaartelling dateren we deze
geschiedenis in de maand juli/augustus van het jaar 586 v. Chr. Zie het artikel
van 31.10.2016 op dit blog: het
jaartal van de vernietiging van de Tempel van Salomo door de Babyloniërs. Zie
link:
Een
eenvoudige berekening van deze genoemde jaartallen en tijdsperioden maakt dat
de wegvoering van de tien stammen in het jaar 717 v. Chr. valt. Een verschil
van vijf jaar met het tegenwoordig algemeen aanvaarde jaartal 722 v. Chr. dat
gebaseerd is op de chronologische gegevens die de gezaghebbende wetenschap Assyriologie
leverde. De Assyriologie leert bovendien dat de Assyriër Sargon II
verantwoordelijk voor de wegvoering is. Flavius Josephus en de Bijbelse
kroniekschrijver leren echter klaar en duidelijk dat de Assyriër Salmaneser (V)
hiervoor verantwoordelijk was (2 Koningen 17:6). Eén van beide bronnen zit fout
en bij mij bestaat er geen twijfel dat het de Assyriologie is die wat de
regeerperioden van de Assyrische koningen betreft aan herziening toe is.
De
correctheid van het jaartal 717 v. Chr. als het jaar van de wegvoering van de
tien stammen in Assyrische ballingschap wordt bevestigd door de chronologie die
gebaseerd is op de sabbatjaar- en jubeljaartelling volgens William Whiston. De
chronologie in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, is opgebouwd op basis van de historische jubeljaren. Ook mijn laatste
uitgave: Kronieken van de koningen van
Israël, 2017, blz. 137-146, heeft als resultaat het jaar 717 v. Chr. voor
de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen. Verder brengt het boek
een chronologische revisie van de in de Bijbel vermelde koningen van Assyrië.
Hun regeerperioden worden op de tijdsbalk hier op basis van de
Bijbels-chronologische gegevens verankerd en niet andersom.
Het
feit dat Flavius Josephus zo nauwkeurig in zijn tijd, de eerste eeuw van de
westerse tijdrekening, een tijdsperiode van exact 130 jaar, zes maanden en tien
dagen kon opgeven was alleen mogelijk als een gevolg van de kennis en gebruik
van het schrift door de Hebreeuwse kroniekschrijvers van de oudheid.
Men kan
een vergelijking met onze vaderlandse geschiedenis maken waar eveneens
ingrijpende gebeurtenissen opgeschreven en herdacht worden. Dit jaar zal het
bijvoorbeeld op 11 november exact honderd jaar geleden zijn dat de eerste
wereldoorlog eindigde. Een Europese tragedie met miljoenen doden en verminkten die
dan eindigde en zovele generaties later niet vergeten en herdacht wordt. Op
dezelfde wijze hield het Israël van de oudheid zijn historische gebeurtenissen
bij. Waarom dan twijfelen aan de genoteerde periode van 130 jaar, 6 maanden en
10 dagen en het resultaat ervan met het jaar 717 v. Chr.? Maar zoals eerder opgemerkt
is dit jaartal in strijd met de Assyrische gegevens en wordt dit als een gevolg
daarvan door de meeste onderzoekers niet gevolgd. De Assyriologie en haar
jaartallen zijn als een heilige koe, een gouden kalf, waar velen die met
chronologie bezig zijn bewust (of onbewust) een knieval naar doen. Zie o.a. het
artikel van 02.12.2017 op dit blog:
de knieval van de geleerde Edwin R. Thiele, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
'Kronieken van de koningen van Israël brengt
de geschiedenis van het oude Israël, het zogenaamde tienstammenrijk door middel
van een nieuwe chronologie gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Naar het boek
der Kronieken der koningen van Israël wordt in de Bijbelboeken 1 en 2
Koningen telkens aan het einde van een behandelde kroniek van een koning van
Israël verwezen. Het is een boek dat over de eeuwen heen verloren ging wat door
elke liefhebber van Bijbelse- en wereldgeschiedenis als spijtig bevonden wordt.
De geschiedenis van de koningen van Israël halen we vandaag uit de historische
boeken van de Bijbel, de Psalmen, uit de werken van de oudheidhistoricus
Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en legendes. De auteur geeft
in het bijzonder aandacht aan de Assyriologie en de link tussen beide
koningslijsten: de Bijbelse koningslijst van het tienstammenrijk en de
Assyrische koningslijst. De koningen van Assyrië die in de Bijbel vermeldt
worden werden op de tijdsbalk verankerd met de chronologische gegevens die de
Bijbel doorgeeft.
Het boek
sluit af met een hoofdstuk naar het toekomstig herstel van Israël in het oude
land der vaderen waarbij in het bijzonder de stam Zebulon in verleden, heden en
toekomst besproken wordt.
De
auteur Robert De Telder is een autodidact die naar de geest van de hervormer
Maarten Luther: sola fide - sola gratia - sola scriptura, de Schriften
onderzoekt. Hij is een revisionist van de geschiedenis van de oudheid waarbij
vooral de gevestigde Egyptologie en Assyriologie aangepakt worden.
Dit
boek gaat over het tienstammenrijk van Jerobeam tot Hosea. Bij elk hoofdstuk
staat op 'millimeterpapier' duidelijk de Bijbelse tijdlijn: de tijdlijn van de
koningen van Juda en daaronder de koningen van Israël (het tienstammenrijk).
Bovenaan staat ook nog de telling van de sabbatsjaren en de jubeljaren.
Ik
begon te lezen met de gedachte een echt studieboek voor me te hebben. Dat is
het ook, maar Robert de Telder heeft het zo goed leesbaar en boeiend
geschreven, dat het heel makkelijk leest. En ook duidelijk. Zo wordt
bijvoorbeeld elke persoon of situatie die je tegenkomt, tegelijk even kort
verduidelijkt, zodat je beter gaat begrijpen wie de personen zijn en wat alles
betekent in zijn verband, zodat je de draad vasthoudt.
De
schrijver geeft veel toegevoegde informatie. Dat is niet alleen veel
'technisch' feitenmateriaal, maar ook veel verhalende informatie waardoor de Bijbelverhalen
gaan leven in het geheel van de geschiedenis van Israël. Dat is dus niet alleen
het tienstammenrijk, maar ook de samenhang met het koninkrijk Juda, en tevens
de samenhang met de geschiedenis van de omringende volken, en hoe dit past in
de gevestigde Assyriologie en Egyptologie.
Tenslotte
zijn er nog twee hoofdstukken die aandacht geven aan de verloren tien stammen.
We krijgen vooral veel Bijbelse gegevens die een goed beeld geven van waar ze
terecht gekomen zijn. En vervolgens wordt ook het profetische herstel van Israël
besproken.
Samenvattend:
het boek is goed te gebruiken naast de Bijbel als je in de boeken 1 en 2
Koningen leest. De tijdlijn en andere illustraties verduidelijken de Bijbeltekst
op een prettige manier. Het is een boek dat de Schrift serieus neemt en dat
iedere bijbellezer zou moeten lezen.
Essarhaddon ‘s veldtocht naar Egypte en de vermelding van een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong.
We
vervolgen deze week met ons thema van de cyclus van meganatuurcatastrofes die
planeet aarde van de vierentwintigste tot de zevende eeuw v. Chr. teisterden.
Het artikel van verleden week handelde over de beschreven ramp in het voorjaar
van 722 v. Chr. Nu blijkt dat 54 jaar en zes maanden later de wereld opnieuw
getuige van een kosmisch fenomeen was. De annalen van de Assyrische koning
Essarhaddon hebben hier een verwijzing naar.
Naast
het belangrijke feit dat in de Bijbel naar Essarhaddon als koning van Assyrië
verwezen wordt gaf ik in het artikel vooral aandacht aan de veldtocht van
Essarhaddon naar Egypte in diens tiende regeringsjaar in 671 v. Chr. Ik wees in
het artikel naar de identificatie van de Egyptische stad Khepru-re of
Sethosburg met de Assyrische naam Ishrupri.
De Assyrische
naam van de stad Ishrupri was vanuit Egyptische bronnen onbekend tot de Duitse Oriëntalist
Albrecht Alt (1883/1956) haar identificeerde met de stad van Sethos, farao Seti
of met zijn Egyptische naam Wesher-khepru-re van de negentiende dynastie. Het
Assyrische Ishupri betekent ‘burcht van Sethos’ of burcht van Khepru-re. Voor
de gevestigde Egyptologie ontstond er onmiddellijk een anomalie aangezien er
ongeveer zes eeuwen tijdsverschil zitten tussen Sethos en Essarhaddon. Waarom
zou Essarhaddon naar de stad van een heerser verwijzen die volgens hun
gefabriceerde tijdsconstructie ruim zes eeuwen eerder heerste?
In het
licht van de herziening van de geschiedenis van de oudheid die sinds Velikovsky
in een stroomversnelling geraakt is zit er slechts één generatie verschil
tussen Sethos en Essarhaddon en bestaat er geen anomalie meer. Het is de logica
zelve dat de Assyrische kroniekschrijver naar de stad van Sethos verwees
wanneer hij de marsroute van het leger van Essarhaddon naar Egypte beschreef.
Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
366-373. De identificatie van Ishupri met Sethosburg behandel ik in TIJD en
TIJDEN in het hoofdstuk: blz. 375-384. Hier identificeer ik bovendien het
Bijbelse Tachpanhes van de profeet Jeremia met de stad Daphnai in de Noordoostelijke
Nijldelta. Ook postuleer ik dat de tot nu toe niet gevonden hoofdstad Saïs één
en dezelfde was als het in de Bijbel beschreven Tachpanhes. De Bijbelse
plaatsnaam Tachpanhes zou namelijk ook kunnen staan voor het Egyptische
‘Te-haph’ ne-hes’ wat ‘huis van de Nubiër’ betekend. Dit is een puzzelstukje
dat exact past in het plaatje bij de strijd van Essarhaddon tegen de Nubiër of
Ethiopiër Tirhaka in de Noordoostelijke Nijldelta. De conclusie is dat de stad
met de Assyrische benaming Ishupri dezelfde plaats is als het Bijbelse
Tachpanhes dat voor het Egyptische Te-haph’ne-hes staat en ook dezelfde plaats
als Daphnai is. Een hedendaags voorbeeld voor deze spraakverwarring is de
Belgisch-Waalse stad Liège in noordoost België die in het Nederlands de naam
Luik heeft en door de Duitsers Lüttich genoemd wordt. Een ander voorbeeld is de
Duitse stad Aachen (in dezelfde regio) die in het Nederlands met Aken aangeduid
wordt en in het Frans met Aix-la-Chapelle.
Na de
onderwerping van Egypte stelde Essarhaddon vazallen over het land aan die voor
hem het land schatplichtig maakte. De belangrijkste vazal en farao van
Essarhaddon was: Horemheb. Hier volg ik echter een eigen variant los van
Velikovsky die Horemheb door de Assyriër Sanherib liet benoemen. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 357-359,
werk ik dit uit. Ook in mijn boek De
Zonaanbidder, 2016, blz. 85 haal ik summier Horemheb aan.
De
bedoeling van het artikel van deze week is aandacht te geven aan de verwijzing
van Essarhaddon in zijn bewaarde annalen naar een storm-demon die hem vooraf naar Egypte ging. Ik meen dat de
verwijzing van Essarhaddon van een storm-demon naar een kosmisch fenomeen
verwijst dat past in de cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde van
de vierentwintigste tot de achtste eeuw voor Christus plaagden. Zie het artikel
op dit blog van 13.03.2017, de
zondvloed van Deucalion, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400
Hierna
het betreffende gedeelte uit de bewaarde annalen van Essarhaddon dat over de
storm-demon handelt.
The king, whose sovereignty the lord of lords, Marduk,
has exalted, far above that of the kings of the four quarters, who has brought
all the lands in submission under his feet who has exacted tribute and tax from
them. (He is) conqueror of his foes, destroyer of his enemies; (He is) the king whose walk is a storm, and
whose deeds a raging wolf. Before him is
a storm-demon, behind him a cloudburst. The onset of his battle is mighty. He is a consuming flame, a fire that does
not go out. (He is) the son of Sennacherib, king of the universe, king of
Assyria, son of Sargon, king of the universe, king of Assyria, viceroy of
Babylon, king of Sumer and Akkad. (He is of) the eternal seed of priesthood, of
Bel-bani, son of Adasi, who established the kingdom of Assyria, who at the
command of A¹¹ur, Shamash, Nabu, and Marduk, the great gods, his lords, overthrew
the servitude of the city of A¹¹ur.
(Adapted from Luckenbill 2:224-27, Luckenbill, Daniel
David. Ancient Records of Assyria and Babylonia. Vol. 2: From Sargon to the
End. Chicago: University of Chicago Press, 1927.)
Het
bijgevoegde schema toont de regeerperiode van Essarhaddon en vermeldt de
Assyrische invasie van Egypte in zijn tiende regeringsjaar 671 v. Chr. Zijn
zoon Assurbanipal zat toen al als co-regent op de troon. De regeerperiode van
Assurbanipal heb ik op de tijdsbalk verankerd met zijn twintigste regeringsjaar
in het jaar 652/651 v. Chr., het geboortejaar namelijk van Adda-Guppi, die
stierf in het negende regeringsjaar van koning Nabonidus van Babylon en dit
volgens de bekende Harran-inscriptie. Op basis van deze verankering valt zijn
eerste regeringsjaar in het jaar maart 671/februari 670 v. Chr. En aangezien we
weten dat zijn vader Essarhaddon in de maand november van 669 v. Chr. stierf,
maakt dat Assurbanipal drie jaar als co-regent de troon met zijn vader deelde.
Het co-regentschap van Assurbanipal met zijn vader Essarhaddon in 671 v. Chr.
is niet onlogisch wanneer we bedenken dat in dat jaar Essarhaddon zijn
offensief tegen Egypte ondernam en dat het aanstellen van een co-regent als
reden voor het veilig stellen van de monarchie gebeurde (zie De Assyriologie
herzien, 2012, blz. 102-103).
De
vermelding van een storm-demon door Essarhaddon die hem naar Egypte voorafging
past in de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die volgens
de theorie van de vierentwintigste tot de zevende eeuw v. Chr. planeet aarde
teisterden.
Het
werk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes’, heeft al langer mijn aandacht op dit blog. Deze geleerden
leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot 701 v.
Chr. Zij identificeren zeven rampen van kosmische oorsprong die planeet aarde in
de oudheid teisterden. De meganatuurcatastrofe-cyclus is volgens Patten nauwkeurig te berekenen
tot 54 jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie in
de maand maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54
jaar en zes maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium. Het was
volgens hen de planeet Mars die in die tijd de aarde in haar omloop rond de zon
periodiek verstoorde.
Het
jaar 701 v. Chr. is hun vertrekpunt op de tijdsbalk en ankerpunt vanaf waar zij
in de tijd terugrekenen. Dit noodlottige jaartal 701 v. Chr. als ankerpunt op
de tijdsbalk hebben zij van de geleerde Edwin R. Thiele. Thiele die op basis
van de Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr. voor het veertiende
regeringsjaar van Hizkia, uitdokterde. Zie het artikel op dit blog van 30.11.2017: De
knieval van de geleerde Edwin R. Thiele, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
Als een gevolg van het hanteren van de chronologie van
Thiele voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda zit de
geleerde Donald W. Patten en zijn medewerkers met hun cycluslijst van rampen er
enkele jaren naast en dienen zij regelmatig met ‘circa ’s’ voor het dateren meganatuurcatastrofes,
te werken.
Wanneer men echter het
cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer,
binnen de nieuwe chronologie van de sabbat- en jubeljaren hanteert zijn de
resultaten nochtans verbluffend.
Een voorbeeld is het bekende
jaartal 776 v. Chr. met de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken
als dank naar hun goden toe, toen een verwachte ramp werd afgewend. Het is een
ankerjaar waar we met zekerheid de cyclus van rampen mee kunnen linken. Heel de
wereld van de oudheid hield tegen het jaar 776 v. Chr. de adem in voor de
aangekondigde ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen. Zie het artikel
op dit blog van 17.11.2017: De moeder van alle verwoestingen, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1510527600&stopdatum=1511132400
Wanneer men vanaf het
jaartal 776 v. Chr. in oktober 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor
rekent arriveert men in de maand maart van het jaar 722 v. Chr. Het verkregen
jaartal maart 722 v. Chr. is hier opmerkelijk omdat dit jaar volgens de Bijbelse
chronologie in het voorjaar de dood zag van koning Achaz, de vader van Hizkia,
met een historische vermelding van een kosmisch fenomeen. Een Joodse legende
verhaalt namelijk dat op de dag dat koning Achaz stierf er slechts gedurende
twee uur daglicht was (Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible
Times and Characters. From Joshua to Esther). De oorzaak ligt volgens de
catastrofetheorie bij een storing van planeet aarde in haar omwenteling om de
zon.
Wanneer
men van maart 722 v. Chr. opnieuw met een schijf van 54 jaar en zes maanden op
de tijdsbalk naar voor rekent arriveert men in oktober van het 667 v. Chr. Dit
jaartal is slechts één jaar verwijderd van het invasiejaar van Assurbanipal, de
zoon van Essarhaddon die in 668 v. Chr. Egypte binnenrukte en slechts drie jaar
na de invasie van Egypte door Essarhaddon in 671 v. Chr.
Het zou
echter kunnen dat er zich een afwijking in de cyclus van meganatuurcatastrofes
heeft voorgedaan. De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren
C. Steinhauer, in hun boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes,
hielden rekening met afwijkingen.
Het zou
echter ook mogelijk zijn dat de annalen van Essarhaddon niet nauwkeurig zijn,
en dan wordt het jaartal 667 v. Chr. een eventueel nieuw ankerpunt op de
tijdsbalk.
Hierna
enkele citaten van de zijde van de Assyriologie over de regeerperiode van Essarhaddon
en Assurbanipal:
“The sources for the reign of Esarhaddon are difficult
to date and are not reliable with regard to 15 details of campaigns and to their chronology. There are
considerable differences in the recorded order of events between the Esarhaddon
and the Babylonian chronicles and Esarhaddon’s prisms. Eph’al has questioned the reliability of the Esarhaddon and
Babylonian Chronicles. Etcetera…
“However, Cf.
H. Tadmor, “An Assyrian Victory Chant and Related Matters”, in: G. Frame
(ed.), From the Upper Sea to the Lower Sea: Studies on the History of Assyria
and Babylonia in Honour of A. K. Grayson (Leiden, 2004) 269-272. Tadmor
postulates that Esarhaddon’s Annals were
ideologically edited and thus are less valid for chronological reconstruction
than the Esarhaddon and the Babylonian chronicles. However, note that some
events in the Chronicles were also wrongly placed. Tadmor, “Autobiographical Apology”,
272. Cf. J. A. Spalinger, “Esarhaddon and Egypt: An Analysis of the First
Invasion”
Met
absolute zekerheid is het ditmaal niet mogelijk het kosmisch fenomeen uit de
Assyrische annalen te dateren. Ik postuleer dat het jaar 667 v. Chr. het
rampjaar was. Volgens de wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and
Loren C. Steinhauer, in hun boek: The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, was het jaar 701 v. Chr. het laatst getuige van een
meganatuurcatastrofe. Ik meen dat men vanuit Assyrische bron een extra interval
aan de cyclus kan toevoegen van rampen.
Vanuit
mijn persoonlijke opleiding kan ik hier echter moeilijk over oordelen en blijft
het voor mij een vraag wanneer juist planeet aarde en haar zonnestelsel tot
rust kwam en het exacte klokwerk, dat we vandaag van alle planeten waarnemen, een
aanvang nam. Het is vooral via mijn interesse voor chronologie dat de cyclus
van catastrofes van kosmische oorsprong al lange tijd mijn aandacht heeft
aangezien het past in de in de Bijbel beschreven rampen in de oudheid.
De
moderne wetenschap kosmologie wijst de theorie van Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer die gebaseerd is op mythologische bronnen en de
Bijbel, af. Hun geavanceerde computersystemen zijn alle geprogrammeerd op basis
van de uniformiteittheorie: de aarde is nooit in haar baan om de zon verstoord
en ons zonnestelsel loopt sinds mensengeheugenis als een klokwerk.
Het
laatste boek: Mankind in Amnesia, 1982, dat de controversiële onderzoeker Dr.
Immanuël Velikovsky (1895/1979) schreef was gewijd aan dit door de moderne
kosmologie afwijzen van de nochtans historisch gedateerde meganatuurcatastrofes
dat hij catalogeerde onder een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne wetenschap.
Velikovsky omschreef het als het volgt: De
herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven
overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties,
tezamen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of
vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen
daarin heel duidelijk stonden beschreven.
De Libische farao Osorkon II van dynastie XXII en een genoteerde meganatuurcatastrofe in Egypte
In het
artikel van 17.11.2017 op dit blog:
De Moeder van alle verwoestingen, gaf ik in het bijzonder aandacht aan de
meganatuurcatastrofe die de aarde trof in het jaar 776 v. Chr. Het was de
catastrofe waar de profeet Jesaja zijn bediening mee inluidde en door hem in al
haar gruwel beschreven. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1510527600&stopdatum=1511132400
De ramp
die de wereld in oktober van het jaar 776 v. Chr. trof maakte deel uit van een
aangetoonde cyclus van rampen met intervallen van meestal 54 jaar en zes
maanden. De duur van de intervallen tussen de rampen in heb ik van de studie van Donald
W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’ overgenomen. Zij
identificeren zeven meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die planeet aarde in
de oudheid teisterden. Hun ankerpunt op de tijdsbalk met het jaar 701 v. Chr.
dat via Edwin R. Thiele bekomen werd heb ik losgelaten en gekozen voor 776 v.
Chr. Wanneer men het cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren
C. Steinhauer, met rampen alle 54 jaar en zes maanden binnen de nieuwe
chronologie gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren, hanteert zijn de resultaten
verbluffend accuraat en dient er wat jaartallen betreft, niet met circa ’s
gewerkt te worden.
Zo een
voorbeeld gaf ik in mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2014, blz. 193-195, waar ik aantoonde dat de cyclus van rampen met
intervallen van 54 jaar en zes maanden onder andere exact past tussen oktober
1443 v. Chr. met de slag bij Gibeon in het eerste jaar van de inname van het
Beloofde Land Kanaän onder leiding van Jozua met het bekende fenomeen rond de
zon en vallende stenen die vanuit de ruimte de Kanaänieten troffen, en het
laatste jaar van de regeerperiode van David in 1007 v. Chr. met eveneens de
beschrijving van een kosmisch fenomeen over Jeruzalem (1 Kronieken 21:16 en 2
Samuel 24:16-17).
Nog een voorbeeld van het verbluffend
accurate was dat exact 54 jaar en zes maanden na oktober 776 v. Chr. in het
voorjaar van 722 v. Chr. planeet aarde opnieuw een meganatuurcatastrofe
onderging. Op basis van vooral een Joodse legende toonde ik de datering van de
ramp aan. Het was op het moment van de dood en begrafenis van koning Achaz van
Juda in 722 v. Chr. (nieuwe chronologie) dat er zich kosmische
fenomenen voordeden.
“While
the northern kingdom was rapidly descending into the pit of destruction, a
mighty upward impulse was given to Judah, both spiritually and materially, by
its king Hezekiah. In his infancy the king had been destined as a sacrifice to
Moloch. His mother had saved him from death only by rubbing him with the blood
of a salamander, which made him fire-proof. In every respect he was the
opposite of his father. As the latter is counted among the worst of sinners, so
Hezekiah is counted among the most pious of Israel. His first act as king is
evidence that he held the honor of God to be his chief concern, important
beyond all else. He refused to accord his father regal obsequies; his
remains were buried as though he had been poor and of plebeian rank.
Impious as he was, Ahaz deserved nothing more dignified. God had Himself made
it known to Hezekiah, by a sign, that his father was to have no consideration
paid him. On the day of the dead king's funeral daylight lasted but two
hours, and his body had to be interred when the earth was enveloped in
darkness.”
(Louis
Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters. From Joshua to Esther, IX).
In Egypte hebben we tijdens deze
periode ook een melding van een buitengewoon natuurfenomeen. Het is Dr.
Immanuel Velikovsky die in zijn boek ‘Werelden in botsing, 1971, Deel II, Mars,
eerste hoofdstuk, blz. 249, daar melding over maakt.
Van het
derde regeringsjaar van de Libische
farao Osorkon II is er een bericht bewaard gebleven dat toen het
tempelcomplex te Karnak onder water stond. Dat het geen gewone overstroming was
maakt Velikovsky duidelijk vanuit zijn opzoekwerk. Zijn eerst vermelde bron is
de egyptoloog Breasted, Records of Egypt, IV, par. 742-743. Maar daarenboven
verwijst hij naar het onderzoek van de geleerde J. Vandier, La Famine dans l’
Egypte ancienne (1936), blz. 123, ‘Het water bracht het land terug in dezelfde
toestand als toen het nog door het
oerwater der schepping was bedekt’.
Deze
beschrijving en de verwijzing naar de toestand in Egypte na de ramp als ten
tijde van het zogenaamde ‘oerwater’ vanuit hun mythologie, geeft een beeld van
een meganatuurcatastrofe die hoogstwaarschijnlijk ook een kosmische oorsprong
had.
Hierna
het bewaard gebleven gefragmenteerde bericht over de gebeurtenissen ten tijde
van het derde jaar van Osorkon II:
“Osorkon
II derde jaar, de eerste maand van het tweede seizoen, op de twaalfde dag
‘kwam’, volgens een beschadigde inscriptie, ‘de vloed op in dit gehele land… dit land was in zijn macht als de zee; er was geen dijk van het
volk om zijn woestheid te weerstaan.
Alle mensen waren daarop als vogels….de
storm….hangende….als de hemelen. Alle
tempels van Thebe waren gelijk moerassen.”
De
orthodoxe Egyptologie heeft de tweeëntwintigste dynastie op de tijdsbalk in
tiende en negende eeuw voor Christus geplaatst en dit vooral door hun foutieve
identificatie van farao Sjosjenq I met de Bijbelse farao Sisak als tijdgenoot
van Salomo en Rehabeam. In een eerder artikel op dit blog van 20.03.2017 heb ik dit al eens besproken:
De Bijbelse farao Sisak,
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200 en scrol naar beneden.
De
Libische tweeëntwintigste dynastie hoort op de tijdsbalk thuis in de achtste en
zevende eeuw v. Chr. De veldtocht van Sjosjenq I leidde hem naar het gebied van
het tienstammenrijk en niet naar Juda. In Jeruzalem heeft deze farao nooit een
voet gezet. De verankering van de tweeëntwintigste dynastie op de tijdsbalk heb
ik in mijn boek: De zonaanbidder.
Achnaton, de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016,
appendix 3, uiteengezet. De Libiërs hadden een bijzondere relatie met het
tienstammenrijk Israël.
Te
Samaria werd door archeologen in het koninklijk paleis een albasten vaas
gevonden met daarop de naam van Osorkon II. Het commentaar van de orthodoxe
egyptologie op deze vondst is dat het vermoedelijk om een geschenk aan koning
Achab gaat en dat hier uit opgemaakt kan worden dat Osorkon vriendschappelijke
contacten met het koninkrijk Israël onderhield. Dit is uiteraard honderd
procent gissen want de veronderstelde relatie tussen Osorkon en Achab wordt
door geen enkel ander bewijsdocument ondersteund.
In het
gereviseerde model is Osorkon II een tijdgenoot van Achaz en Hizkia in Juda en
van Hosea in Israël. Volgens het variant van Velikovsky kan een bepaalde Osorkon
met farao So van de Bijbel geïdentificeerd. Zie recent het artikel van 13.10.2017 op dit blog: Wie was de
Bijbelse farao met de Hebreeuwse naam ‘So’ ten tijde van de val van Samaria in
717 v. Chr.? Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1507500000&stopdatum=1508104800
Farao
So is de Bijbelse koning van Egypte op wie de laatste koning van het
tienstammenrijk Hosea zijn vertrouwen stelde en als een gevolg daarvan de woede
van de Assyriërs over zich haalde. De schatplichtige Hosea stopte namelijk met
het betalen van belastingen aan Assyrië. De vondst van de albasten vaas in het
koninklijk paleis te Samaria kan vanuit het variant van Velikovsky beter
verklaard worden.
Het is
een van de vele puzzelstukjes die in het plaatje van de gereviseerde
geschiedenis van de oudheid past.
In mijn
hierboven geciteerde boek: De
zonaanbidder - Achnaton, de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet
Jesaja, 2016, beschrijf ik de Libiërs als een soort aanvalshonden van de
farao’s Amonhotep III en IV die volgens mijn revisie in de achtste en zevende
eeuw v. Chr. op de tijdsbalk van de geschiedenis thuishoren. Farao Sjosjenq I
bijvoorbeeld wordt vanuit oud-Egyptische bron beschreven als de
opperbevelhebber van alle Egyptische legers! In de Thebaanse verslagen heet hij
‘Grote leider van de Mesjwesj’, die oorspronkelijk uit Libische stammen
gerekruteerd waren als een interne politiemacht. (Kroniek van de farao ‘s, Peter
A. Clayton, de derde tussentijd).
In de
achtste eeuw v. Chr. was de Nijldelta een
lapdeken van dynastieën of huizen, allen onderdanig aan de farao ’s van de Aton
of zon. De Libiërs zaten in de noordoostelijke Delta met als hoofdstad
Boebastis. Hun migratie gaat terug tot de regeerperiode van farao Thothmosis
IV, de vader van Amonhotep III, die hen toelating gaf zich daar onder zijn
supervisie te vestigen.
De drieëntwintigste dynastie had haar residentie in Taremoe,
beter bekend onder de Griekse naam Leontopolis. In 722 v. Chr. had farao Zet daar
de scepter overgenomen. Hij is volgens de studie van Dr. Donovan Courville te
identificeren met farao Setnakht van de twintigste dynastie en was een
overgangsfiguur tussen beide dynastieën. Zie het artikel op dit blog van 08.12.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1512342000&stopdatum=1512946800
De vierentwintigste dynastie had haar hoofdplaats in
de Nijldelta te Saïs (Tachpanhes). In 722 v. Chr. zetelde farao Bokchoris daar.
Hij zou datzelfde jaar toen de beschreven ramp Egypte trof door de
binnentrekkende Nubiërs van de vijfentwintigste dynastie onder leiding van
farao Sjabaka op een brandstapel terechtgesteld worden. In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 301-306 behandel ik deze epoque.
De Nubiërs zouden zich daarop in de noordoosteljke Nijldelta
vestigen met als hoofdplaats het Bijbelse Tachpanhes dat ik eerder
identificeerde met de plaats Dafne of Daphnai. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 375-384: De identificatie van Ishupri met Sethosburg, identificeer ik het
Bijbelse Tachpanhes van de profeet Jeremia met de stad Daphnai in de
Noordoostelijke Nijldelta. Ook stelde ik dat de tot nu toe niet met zekerheid gevonden
hoofdstad Saïs één en dezelfde was als het in de Bijbel beschreven Tachpanhes.
De Bijbelse plaatsnaam Tachpanhes zou namelijk ook kunnen staan voor het Egyptische
‘Te-haph’ ne-hes’ wat ‘huis van de
Nubiër’ betekend. Dit laatste is dan weer een puzzelstukje dat in het
gereviseerde plaatje van de geschiedenis van de oudheid past.
Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de
oudheid betekende de ramp die Egypte in 722 v. Chr. overkwam het einde van de
regeerperiode van de ketterfarao Amonhotep IV/Achnaton/Anysis. Als een gevolg
van de meganatuurcatastrofe en de Nubische invasie werd de nieuwe hoofdstad
Achetaton/Anysis na slechts zeventien jaar gebruik opgegeven en vluchte
Achnaton alias de Anysis van Herodotos alias Oedipus van de Griekse legende
naar een moerasgebied waar hij geruime tijd zou verblijven. Deze reconstructie
vindt u in mijn eerder geciteerde boek: De zonaanbidder, 2016, hoofdstuk
Anysis: de blinde farao uit de stad Anysis, blz. 55-64 en hoofdstuk Oedipus en
Achnaton, blz. 77-88.
Het veertiende historische jubeljaar van oktober 758/september 757 v. Chr.
Deze
week vervolgen we onze reeks over de historische jubeljaren. Het laatste
artikel op dit blog betreffende de historische jubeljaren dateert van 14.12.2017 met aandacht voor het dertiende
historische jubeljaar van oktober 807/september 806 v. Chr. ten tijde van de
regeerperiode van koning Amazia van Juda. Een jubeljaar dat tijdens de
regeerperiode van Amazia waarschijnlijk niet
nageleefd werd. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3042543
Het
Bijbelse Jubeljaar was een belangrijk onderdeel uit de wet van Mozes (Leviticus
25) van 1483 v. Chr. betreffende het beheer en het eigendomsrecht over het
Beloofde Land, het land Kanaän dat ze veertig jaar later in 1443 v. Chr. zouden
binnentrekken. Het doel van het jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijke
individueel verlies van land en rijkdom in het negenenveertigste jaar van de
sabbatjaarcyclus te herstellen, en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven.
De toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van
onfortuinlijke.
Hierna
een nogmaals een opsomming van de jubeljaren uit het
werk van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, translated by William
Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V., die we al behandeld hebben. Er waren dertig jubeljaren vanaf
1395/1394 v. Chr. met de eerste viering tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus zich
te Nazareth als Messias bekendmaakte en het ‘aangename jaar des HEREN’
uitriep.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr.: intocht Kanaän o.l.v. Jozua.
Koning
Uzzia alias Azaria heeft recent op dit blog al heel wat aandacht gekregen. In
het artikel van 08.12.2017 identificeerde
ik hem met de Aziaat Arsu van het bekende Egyptische Harris-papyrus. Een buitenlandse
krijgsheer die van ongeveer 790 tot 748 v. Chr. over de Nijldelta de scepter
zwaaide. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1512342000&stopdatum=1512946800
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 279/287, behandel ik de chronologische
plaatsing van Uzzia/Azaria op de tijdsbalk. Op het bijgevoegde tijdschema met
dit artikel merken we onderaan de regeringsjaren van Uzzia/Azaria. Bovenaan het
tijdschema is de sabbatjaarcyclus met een blauwe tijdsbalk aangebracht.
De
tijdsbalken geven ook mijn revisie van de oudheidgeschiedenis van Egypte en
Assyrië weer.
In het
jaar 782 v. Chr. meen ik dat de start van een ‘damnatio memoriae’ voor Assyrië
aangetoond kan worden. Na de dood van de Assyrische koning Assur Nerari V
plaats ik de legendarische Sardanapallos op de troon van Assyrië en vervolgens
de Bijbels-Assyrische koning Jareb. In mijn boek ‘de Assyriologie herzien’ van
2012 verklaar ik een en ander. Daarnaast vul ik nog regelmatig gegevens via
mijn blog aan de revisie van de Assyriologie toe. Zoals onder andere het
artikel van 16.01.2017: De
Assyrische koning Jareb uit de achtste eeuw v. Chr. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1484521200&stopdatum=1485126000
Maar
onze aandacht gaat met dit artikel in de eerste plaats om de historische
jubeljaren. Het volgende tijdschema toont het vervolg van de sabbatjaarcyclus
via de blauwe tijdsbalk bovenaan het tijdschema. Er zaten iedere keer zeven
tijdschijven van zeven jaar tussen de jubeljaren in. Onderaan het schema
vervolgen we de lange regeerperiode van koning Uzzia van Juda.
In het
jaar 776 v. Chr. plaatsen we de bijzondere aardbeving ten tijde van Uzzia die
in de Bijbel aandacht krijgt. Recent bracht ik op 17.11.2017 een artikel op dit blog over ‘de Moeder van alle
verwoestingen’ zoals ik de meganatuurcatastrofe ten tijde van Uzzia beschreef.
Zie link:
Het
veertiende historische jubeljaar van oktober 758/september 757 v. Chr. viel in
het vijfenveertigste regeringsjaar van koning Uzzia van Juda. De Bijbel zwijgt
over een eventueel zich houden aan het Jubeljaargebod door koning Uzzia. Op het
tijdschema merken we dat tijdens deze periode de zoon van Uzzia: Jotham,
co-regent met zijn vader was die sinds 776 v. Chr. met melaatsheid getroffen
was en in quarantaine geplaatst. Over Jotham staat er in de Bijbel geschreven
dat hij recht was in de ogen des HEEREN:
2
Koningen 15:32 In het tweede jaar van Pekah, den
zoon van Remalia, den koning van Israël, werd Jotham koning, de zoon van Uzzia, den koning van Juda. 33 Vijf en
twintig jaren was hij oud, als hij koning werd, en regeerde zestien jaren te
Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jerusa, de dochter van Zadok. 34 En hij deed dat recht was in de ogen des
HEEREN; naar alles, wat zijn vader Uzzia gedaan had, deed hij. (Statenvertaling)
We
mogen aannemen dat ten tijde van de regeerperiode van Uzzia/Jotham het
sabbatjaar- en jubeljaargebod gehouden werd.
Het veertiende jubeljaar van
oktober 758/september 757 v. Chr. was een historisch jubeljaar op basis van de schakel
dat het is in de lange ketting van de dertig jubeljaren die er waren vanaf het
eerste jubeljaar na de intocht in het Beloofde Land Kanaän en het openbaar
worden van Jezus van Nazareth als de Messias in de synagoge van zijn thuisstad
zoals door de evangelist Lucas (4:19) gebracht. Het te volgen artikel over de
jubeljaren zal het vijftiende jubeljaar
van oktober 709/september 708 v. Chr. behandelen. Een jubeljaar dat ten tijde
van de regeerperiode van koning Hizkia viel en vanuit de Bijbel met het
veertiende regeringsjaar van koning Hizkia verbonden wordt en een navigatiepunt
in de tijd terug op de tijdsbalk is. Ik kan niet genoeg benadrukken dat de
sabbat- en jubeljaren in deze artikelenreeks gebracht historisch verifieerbare
jubeljaren zijn op basis van chronologische gegevens uit de Bijbel, uit de
werken van Flavius Josephus en uit de apocriefe boeken 1 Makkabeeën. Het is een
jubeljaarkalender die op de tijdsbalk door elf historische verwijzingen
bevestigd wordt.
Uiteindelijk
zal de reeks over de historische jubeljaren ons leiden naar een alsnog
toekomstig jubeljaar met het herstel van alle dingen zoals beloofd in het
Profetische Woord van de Bijbel.
Met het
artikel op dit blog van 24.11.2017
bracht ik de geschiedenis van het eerste wonder van Jezus Christus volgens het
evangelie van Johannes (2:1-25) en gaf hierbij vooral aandacht aan de
chronologie van het verhaal. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3038075
Het
Pascha dat in Johannes hoofdstuk 2:13 vermeld wordt dateerde ik volgens de
westerse jaartelling in de maand april van het jaar 27 AD. Zesenveertig jaar
eerder was volgens Johannes hoofdstuk 2:20 de herbouw van de Tempel te
Jeruzalem onder leiding van Herodes de Grote begonnen. Op de tijdsbalk was dit
het jaar 20 v. Chr. Een jaartal dat we kunnen berekenen op basis van de
chronologie die de oudheidhistoricus Flavius Josephus (Ant.Bk.XV, xi.1) in zijn
studie doorgeeft. De chronologie van de regeerperiode van Herodes de Grote is
op de tijdsbalk verankerd via vijf historische navigatiepunten en ligt
wetenschappelijk vast. Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 437-442.
De
evangelist Johannes geeft in totaal vier Pesachfeesten op voor de periode van
het openbaar optreden van Jezus Christus. Het eerste Pesachfeest wordt vermeld
in het hoofdstuk over het wonder te Kana waar de Heer Jezus Christus water in
wijn veranderde. De openbare bediening van Jezus was toen al zes maanden eerder
van start gegaan. Ter verduidelijking heb ik nieuwe tijdschema ’s op een
grotere schaal gemaakt. De bijgevoegde tijdstabel van het artikel van 24.11.2017 was samengesteld op basis
van twee centimeter per jaar op millimeterpapier met de focus op het dertigste
jubeljaar van oktober 27/ september 28 AD.
Het
nieuw samengestelde tijdschema heeft nu twaalf centimeter voor één jaar en is aanschouwelijk
duidelijker. Met groene tijdsbalken is op het schema de sabbatjaar- en
jubeljaarcyclus afgebeeld. Het dertigste Jubeljaar van september 27 AD tot
oktober 28 AD zit op de tijdsbalk verankerd op basis van de studie van de
achttiende-eeuwse wetenschapper William Whiston (1667/1752). Whiston was een
Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn
vertaling van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse
taal: JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., In een appendix
van het lijvige boek vindt men Whiston ‘s Dissertation V, met zijn opgave van
de jubeljaren in het oude Israël. Vanaf het jubeljaar toen Jezus Zich als de
Christus aan de Joden bekendmaakte heb ik dertig jubeljaren teruggerekend ter
verkrijging van het eerste jubeljaar in 1395/1394 v. Chr., negenenveertig jaar
na de inname van Kanaän door de Israëlieten in 1443 v. Chr. De exodus uit
Egypte dateren we in 1483 v. Chr. in de vijftiende eeuw v. Chr. Dit jaar zal
het 3500 jaar geleden zijn dat de Exodus op een vrijdag plaatsvond.
Het
bijzondere aan Whiston ’s opgave is zijn opmerking dat de historische sabbatjaren
ononderbroken in de tijd in een cyclus van april tot maart doorliepen. In het
negenenveertigste jaar van de zeven maal zeven jaarcyclus begon in oktober het jubeljaar
dat tot september van het jaar daarop liep, waar intussen het eerste jaar van
een nieuwe sabbatjaarcyclus al in april aangevangen was.
In zijn vermelde ‘dissertatie V’
geeft Whiston ter wetenschappelijke bevestiging van zijn bevinding tien
historische verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het
oude Israël vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de
apocriefe boeken van Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware schakels
van een chronologische ketting waarmee men op de tijdsbalk naar het verleden toe
kan navigeren. Zijn schikking van de jubeljaren op de tijdsbalk liggen op deze
manier wetenschappelijk vast verankerd. Aan deze lijst van tien historische
verwijzingen voegde ik nog een jaartal toe dat ik bij het uittekenen op
millimeter papier ontdekt had: het achttiende jubeljaar van 562/561 v. Chr. toen
in het eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Evil Merodach deze
heerser koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis in Babylon verloste in het
zevenendertigste jaar van diens ballingschap (2 Koningen 25:27). Het zevenendertigste
jaar van de ballingschap van Jojachin viel in okt562/sep561 v. Chr. Evil
Merodach nam de scepter op 11 januari 561 v. Chr. van zijn vader Nebukadnezar over.
En in februari/maart, de twaalfde maand (Adar), van het jaar 561 v. Chr. werd
Jojachin uit zijn gevangenis verlost. Het feit dat de vrijlating van Jojachin
door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar geschiedde, is
heel opmerkelijk. De vrijlating van Jojachin was een vingerwijzing Gods voor
het volk van Israël in Babylonische ballingschap. Zij waren namelijk in
ballingschap als straf voor het zeventig maal niet houden van de sabbatjaren in
het verleden. Gedurende de periode van de Babylonische Ballingschap had het
land Israël rust en werden de zeventig keer vergoed, dat zij in hun lange
geschiedenis, sinds het in bezit nemen van het land Kanaän in 1443 v. Chr., het
sabbatgebod negeerden. Een wet die leerde dat elk zevende jaar het land niet
bewerkt mocht worden (Leviticus 25:1-5). Zie ook het artikel van 18.12.2017 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1513551600&stopdatum=1514156400
Dit even ter inleiding alvorens
we de gebeurtenissen die de evangelist Johannes verhaalt op de tijdsbalk
onderbrengen.
Johannes begint zijn evangelie
met vooreerst alle aandacht voor het Woord God ‘s dat mens geworden is in de
persoon van Jezus Christus:
1:1 In den beginne
was het Woord en het Woord was bij God en
het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle dingen zijn
door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. 4
In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; 5 en het licht
schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen. (NBG Vertaling 1951)
Vervolgens gaat Johannes in vers
zes naar het historisch verifieerbare optreden van Johannes de Doper als de getuige, als de aankondiger van de nakende
openbaring van de Messias of Christus. De evangelist Lucas voegt hier aan toe
dat dit geschiedde in het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius,
toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was (Lucas 3:1-2). Op mijn
bijgevoegde tijdsbalk heb ik het vijftiende regeringsjaar van Tiberius met een
gele balk aangebracht van oktober 26 AD tot september 27 AD. Het vijftiende
regeringsjaar van Tiberius van 26/27 AD is gerekend vanaf 12 AD toen Tiberius
als ‘co-princeps’ van keizer Augustus over het oostelijke gedeelte van het
Romeinse Rijk benoemd werd. Deze aanstelling als co-regent vinden we in
Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib. Vita, 21 a.u.c.765.
Op mijn tijdsbalk merken we dat
het optreden van Johannes de Doper gevolgd door het openbaar worden van Jezus
als de Christus (1:29) in de helft van het zesde jaar voorafgaand aan het
zevende sabbatjaar begon. Het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus was een jaar
van dubbele zegening over het land ter overbrugging van het sabbatjaar (wanneer
er niet gezaaid mocht worden) en in dit geval ook van het jubeljaar dat zou
volgen. De geestelijke betekenis van het begin van het optreden van Jezus
Christus in het jaar van de dubbele zegening is zondermeer duidelijk. De
gebeurtenissen die Johannes vermeldt heb ik in met een blauwe tijdsbalk
aangebracht. De eerste fase van beschreven gebeurtenissen loopt van Johannes
1:19 tot en met 2:25. Het was tijdens deze periode dat Jezus zijn eerste teken
of wonder deed te Kana in Galilea, en in Johannes 2:13 het eerste Pesachfeest
van in totaal vier pelgrim-feesten vermeld wordt.
De tweede blauwe fase-balk geeft
de periode aan vanaf Pesach in april 27 AD tot het feest der Joden (5:1). Ik neem
aan dat dit feest het Loofhuttenfeest was dat dat jaar van vier tot tien
oktober gehouden werd.
De evangelist Lucas plaatst naar
mijn mening de Heer Jezus daarvoor in Nazareth met Jom Kippoer waar Hij op 29
september 27 AD het aangename jaar des HEREN aankondigde. In een nog te volgen
artikel op dit blog wil ik de chronologie van Lucas en Matteüs eveneens op mijn
tijdsbalk onderbrengen.
Als inleiding kan ik al doorgeven dat de Bergrede van
Matteüs hoofdstuk 5 tot en met 7 op de tijdsbalk aan het begin van het
dertigste jubeljaar te plaatsen is. De Bergrede was de grondwet van het
Koninkrijk der hemelen dat Messias Jezus aan de Joden aanbood. Ook de roeping
en de uitzending van de apostelen volgens het Matteüs-evangelie hoofdstuk 10 is
aan het begin van het Jubeljaar op de tijdsbalk te plaatsen. Een heel jaar lang
van september 27 AD tot oktober 28 AD zou aan de Joden het Koninkrijk der
hemelen aangeboden worden.
Johannes 1:11 Hij kwam tot
het zijne, en de zijnen hebben Hem niet
aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht
gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet
uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God
geboren zijn. (NBG Vertaling 1951)
Hij kwam tot het zijne en de zijnen hebben Hem niet
aangenomen, werd een feit aan het einde van het Jubeljaar in oktober 28 AD.
Twee blauwe tijdsbalken heb ik op mijn schema aangebracht. De eerste periode
loopt tot het tweede Pesach-feest van april 28 AD dat in Johannes 6:4 vermeld
wordt. De tweede blauwe tijdsbalk loopt van het tweede Pesach-feest tot aan het
einde van het Jubeljaar. In Johannes 6:4-66 wordt deze tijdsperiode beschreven.
De laatste zin van Johannes 6:66 luidt “Van toen af
keerden vele van zijn discipelen terug en gingen niet langer met Hem mede.” Opmerkelijk
vind ik dat de hoofdstukken en verzen-getallen die later aan de Bijbel werden
toegevoegd, toevallig (?) uitkomen op 6:66
wat de afwijzing van Jezus als de Christus betreft.
De gelijkenissen van Matteüs hoofdstuk 13 laat ik na
het jubeljaar op de tijdsbalk aanvangen. De Joodse generatie van toen had Jezus
als Messias afgewezen en werd nu alleen nog door Hem in gelijkenissen
toegesproken waarbij alleen de discipelen van Jezus Christus de verklaring te verstaan
krijgen. Zijn blik is vanaf nu op Jeruzalem gericht waar Hij met Pesach 30 AD
als het Lam van God (Johannes 1:29) Zichzelf voor de wereld zal geven. De
belofte van de Verlosser (Genesis 3:15) en de wederoprichting van alle dingen
(Handelingen 3:19-21) was nabijgekomen.
Het tweede samengestelde
tijdsschema leidt ons via het derde Pesachfeest van april 29 AD naar het vierde
en laatste Pesach-feest van april 30 AD waar de Heiland Jezus Christus met
Goede Vrijdag Zijn leven zal geven voor de zonden van de wereld. Op de derde
dag stond Hij op uit de dood met veertig dagen later Zijn Hemelvaart. Het slot
van het Johannesevangelie is alleszeggend:
Johannes 21:24 Dit is de discipel, die van deze dingen getuigt en die
deze beschreven heeft en wij weten, dat zijn getuigenis waar is. 25 Er zijn
echter nog vele andere dingen, die Jezus gedaan heeft; indien deze één voor één
beschreven werden, dan zou, naar ik meen, de wereld zelf de boeken, die
geschreven werden, niet kunnen bevatten. (NBG Vertaling)
Maar
het artikel gaat in de eerste plaats nu om chronologie. Johannes geeft in zijn
evangelie nog enkele belangrijke historische gebeurtenissen die chronologisch
op de tijdsbalk aangebracht kunnen worden.
Zo merken we op het schema het
derde Pesachfeest van april 29 AD dat in Johannes hoofdstuk 6:4 vermeld wordt.
Het Loofhuttenfeest dat in Johannes 7:2-3 vermeld wordt plaatsen we in oktober
van 29 AD. Vervolgens maakt Johannes melding van het Vernieuwingsfeest (Joh.
10:22-23) te Jeruzalem in de winter van 29 AD waar Jezus aanwezig was. Een
Joods feest dat wij ook kennen als Chanoeka. Daarna verlaat Jezus Jeruzalem en
keert terug naar de overzijde van de Jordaan naar de plaats waar Johannes de
Doper het eerst optrad. Het volgende hoofdstuk 11 tot en met het laatste hoofdstuk
handelt over de gebeurtenissen van af Chanoeka in december 29 AD tot Pesach
april 30 AD wanneer de Heiland met Goede Vrijdag naar Zijn Woord Zich als het
Lam God ’s voor de zonden van de wereld zou geven.
Johannes 3:14 En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft,
zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, 15 opdat een ieder, die
gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe. 16 Want
alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven
heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven
hebbe. 17 Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de
wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde. 18 Wie in Hem
gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, omdat
hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God. 19 Dit is
het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis
liever gehad hebben dan het licht, want hun werken waren boos. 20 Want een
ieder, die kwaad bedrijft, haat het licht, en gaat niet tot het licht, opdat
zijn werken niet aan de dag komen; 21 maar wie de waarheid doet, gaat tot het
licht, opdat van zijn werken blijke, dat zij in God verricht zijn. (NBG
Vertaling 1951)