Inhoud blog
  • Overlijden Robert De Telder
  • Corona
  • Chronologische schema's - afbeeldingen - vanaf de Grote Vloed tot de Spraakverwarring
  • Joeja
  • De eerste drieduizend jaar, hoofdstuk 1
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    KRONOS
    chronologie - archeologie - oudheid
    30-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Egyptische Apis en de profeet Jeremia

    De Apis was in het oude Egypte een god die als een stier met een zonneschijf tussen de horens werd afgebeeld. Dikwijls kregen Egyptische farao ’s als godkoningen dan ook de bijnaam: Sterke Stier.

    Naast de beeldendienst bestond er in het oude Egypte ook een dienst rond uitverkoren levende stieren. De Apis-stier werd op basis van bepaalde kenmerken geselecteerd. Zo moest het uitverkoren dier een soort tekening van vleugels als merk op het voorhoofd hebben. Ook een soort knoop onder de tong was een vereiste voor de stier om verkozen te worden. Bij de leeftijd van vijfentwintig jaar alvorens zichtbaar oud te worden, werd de Apisstier door verdrinking gedood, daarna gemummificeerd en in een mausoleum bijgezet waar ook zijn voorgangers lagen (of stonden). Deze necropolis bevond zich te Sakkara nabij Memfis. Daarna werd in het hele land uitgekeken naar de geboorte van een nieuw dier met dezelfde kenmerken. De bedoeling van heel dit gebeuren zou deel uitgemaakt hebben van het Egyptische bijgeloof dat alle dingen eeuwig terugkeren (Jane B. Sellers, The Death of the gods in Ancient Egypt, Chapter 25). Deze Egyptische variant van de reïncarnatieleer staat haaks op de Bijbelse leer van het eenmalig onherhaalbaar aardse leven, waar de gevallen mens God kan ontmoeten en het Heil, dat in de Messias geschonken wordt, deelachtig kan worden.

     

     

    In de negentiende eeuw in 1851 ontdekte Auguste Mariette in Sakkara, de necropool van Memfis, de sfinxenlaan van de Ptolemeische farao Nectanebo I die naar de tempel van Nectanebo II liep met verderop het Serapeum, de begraafplaats van de Apis-stieren. Sinds farao Amonhotep III van de achttiende dynastie werden in Sakkara blijkbaar al stieren bijgezet.

    De geboorte van een Apis-stier werd geregistreerd volgens het regeringsjaar van de dan heersende farao, zo ook het sterfjaar van het arme dier. De bewaarde lijsten hiervan zijn heden een middel voor het chronologisch schikken van sommige farao ’s in relatie tot elkaar, op de tijdsbalk.

     

    Maar met de Apis als Egyptische god was er meer aan de hand. De Griekse naam Apis staat in het Egyptisch voor Hepi of Hapi wat ‘verbergen’ betekent.Volgens het studiewerk van Rev. Alexander Hislop (The Two Babylons, 1916, chapter II, Objects of Worship) kan de Apis in verband gebracht worden met Osiris en Nimrod. Hislop toont aan dat Osiris, de belangrijkste Egyptische god, met Nimrod de anti-messias van Genesis, in verband gebracht kan worden. Aan de historische Nimrod gaf ik al eerder aandacht met het artikel van 04.07.2016, Chronologie van tot Nimrod tot Abram/Abraham. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1467583200&stopdatum=1468188000

     

    In mijn uitgave EXODUS van het najaar van 2016, blz. 93-106, geef ik aandacht aan de godenwereld van Egypte en hun nederlaag bij het uitleiden van de Israëlieten door de HEERE God van Israël in 1483 v. Chr. In het hoofdstuk: ‘Farao met zijn heir in de Schelfzee gestort’ beschrijf ik hoe een veldslag in het oude Egypte nooit zo maar alleen een oorlog tussen twee volkenlegers was, maar ook een conflict tussen twee goden (Margaret A. Murray, The Splendour that was EGYPT, 1949, Chapter IV Religion, Burial customs). In een veldslag reed farao altijd met de standaard van zijn god op kop van zijn leger, de vijand tegemoet.

    Op dezelfde manier ging het er aan toe in de slag bij Karkemis tussen het leger van Egypte en dat van Babylon. In de Bijbelse oud-Testamentische geschiedschrijving wordt hier over reële geestelijke machten gesproken, waar ook de apostel Paulus in het Nieuwe Testament naar verwijst.

    Paulus aan 1 Korintiërs 8:5 Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde – en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte – 6 voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn , en wij door Hem. (NBG Vertaling 1951)

     

    Paulus aan Efeze 3:8 Mij, verreweg de geringste van alle heiligen, is deze genade te beurt gevallen, aan de heidenen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen, 9 en in het licht te stellen (wat) de bediening van het geheimenis (inhoudt), dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, de Schepper van alle dingen, 10 opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden, 11 naar het eeuwige voornemen, dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd, 12 in wie wij de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen hebben door het geloof in Hem. (NBG Vertaling 1951)

     

    De profeet Daniël vermeldt in hoofdstuk 11:13 en 20, van het gelijknamige Bijbelboek, bovennatuurlijke geestelijke vorsten die in zijn tijd, over Perzië en Griekenland stonden. In Nederland hadden we de theoloog en filosoof Dr. F. De Graaff, (1918/1993), die met zijn publicaties dit fenomeen uitgediept heeft en naar de moderne tijd doorgetrokken. Zie zijn boeken: ALS GODEN STERVEN, 1969 en ANNO DOMINI 1000 2000.

     

    Met de slag bij Karkemis in 605 v. Chr. tussen de legers van Egypte en Babylon spreekt de HEERE God zowel farao Necho als diens god(en) toe.

    Jeremia 46: 1 Het woord des HEEREN, dat tot den profeet Jeremia geschied is tegen de heidenen. 2 Tegen Egypte; tegen het heir van Farao Necho, koning van Egypte, dat aan de rivier Frath, bij Karchemis was, dat Nebukadrezar, de koning van Babel, sloeg, in het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda. 3 Rust het schild en de rondas toe, en nadert tot den strijd! 4 Spant de paarden aan, en klimt op, gij ruiters! en stelt u met helmen; veegt de spiesen, trekt de pantsiers aan! 5 Waarom zie Ik, dat zij versaagd en achterwaarts gedreven zijn? Zelfs hun helden zijn verslagen, en nemen de vlucht, en zien niet om; er is schrik van rondom, spreekt de HEERE. 6 De snelle ontvliede niet, en de held ontkome niet; tegen het noorden, aan den oever der rivier Frath zijn zij gestruikeld en gevallen. 7 Wie is deze, die optrekt als een stroom, wiens wateren zich bewegen als de rivieren? 8 Egypte trekt op als een stroom, en zijn wateren bewegen zich als de rivieren; en hij zegt: Ik zal optrekken, ik zal de aarde bedekken, ik zal de stad, en die daarin wonen, verderven. 9 Trekt op, gij paarden! en raast, gij wagens! en laat de helden uittrekken: de Moren, en de Puteërs, die het schild handelen, en de Lydiërs, die den boog handelen en spannen. 10 Maar deze dag is des HEEREN, des HEEREN der heirscharen, een dag der wrake, dat Hij zich wreke van Zijn wederpartijders, en het zwaard zal vreten, en verzadigd, en dronken worden van hun bloed; want de Heere, HEERE der heirscharen, heeft een slachtoffer in het land van het noorden, aan de rivier Frath. 11 Ga henen op naar Gilead, en haal balsem, gij jonkvrouw, dochter van Egypte! Tevergeefs vermenigvuldigt gij de medicijnen, er is geen heling voor u. 12 De volken hebben uw schande gehoord, en het land is vol van uw gekrijt; want zij hebben zich gestoten, held tegen held, zij zijn beiden te zamen gevallen. 13 Het woord, dat de HEERE tot den profeet Jeremia sprak, van de aankomst van Nebukadrezar, den koning van Babel, om Egypteland te slaan. 14 Verkondigt in Egypte, en doet het horen te Migdol; doet het ook horen te Nof en Tachpanhes; zegt: Stelt er u naar, en maakt u gereed, want het zwaard heeft verteerd, wat rondom u is. 15 Waarom zijn uw sterken (Apis) weggeveegd? (Statenvertaling)

     

    Ik heb tussen ronde haken in vers vijftien de Griekse naam: ‘Apis’, toegevoegd. Het is de Griekse Septuagintvertaling die in de derde eeuw v. Chr. de ‘Apis’ voor ‘sterken’ gebruikte. De Septuagintvertaling is heden integraal op het internet verkrijgbaar. Het is een vertaling uit 1851 AD van het Grieks naar het Engels. Zie link: http://www.ecmarsh.com/lxx/

     

    Volgens de Joodse overlevering verzamelde de Grieks-Egyptische farao Ptolemaeus II (285/246 v.Chr.) tweeënzeventig rabbijnen en plaatste hen in tweeënzeventig afzonderlijke ruimten. Zijn opdracht was dat iedere rabbijn een vertaling van de Torah in het Grieks aan hem moest leveren. Op de achtste van de maand Tevet (december/januari) van het Joodse jaar anno mundi 3515 zijnde 246 v.Chr. volgens de westerse kalender, werden tweeënzeventig versies geleverd. De traditie wil dat alle vertalingen identiek bleken. Deze Griekse vertalingen werden Septuagint (‘van de zeventig’) genoemd en aan de bibliotheek van Alexandrië in Egypte toegevoegd.

    Hierna het betreffende Bijbelgedeelte van de profeet Jeremia volgens de Septuagintvertaling:

    Jeremia 46:13 THE WORDS WHICH THE LORD SPOKE by Jeremias, concerning the coming of the king of Babylon to smite the land of Egypt. 14 Proclaim it at Magdol, and declare it at Memphis: say ye, Stand up, and prepare; for the sword has devoured thy yew-tree. 15 Wherefore has Apis fled from thee? thy choice calf has not remained; for the Lord has utterly weakened him. 16 And thy multitude has fainted and fallen; and each one said to his neighbour, Let us arise, and return into our country to our people, from the Grecian sword. 17 Call ye the name of Pharao Nechao king of Egypt, Saon esbeie moed.

     

    De slag bij Karkemis in 605 voor Christus krijgt op deze manier een metahistorische achtergrond. Het is de God van Israël die het einde inluidt over Egypte’s belangrijkste godheid.

    De Bijbelse farao Necho vinden we terug in de faraolijst van Manetho in diens zesentwintigste dynastie. Ook de oudheidhistoricus Herodotos verwijst in zijn werk (Boek 2:159) naar farao Necho of Neko. Met mijn eerste aflevering voor 2017 op dit blog gaf ik aandacht aan deze farao in verband met Herodotos’ verwijzing naar hem met de bouw van een kanaal van de Nijl naar de Rode Zee. Zie het artikel van 02.01.2017, Het Suezkanaal van de oudheid. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2955420

    Farao Necho was ook degene die vier jaar eerder koning Josia van Juda in de slag bij Megiddo gedood had (2 Kronieken 35:20-24).

     

     

    Dit Schriftgedeelte verhaalt het merkwaardige feit dat de God van Israël door de mond van Necho, koning Josia toespreekt zich niet in het conflict tussen Egypte en Babylon te mengen. De hoofdstad van Assyrië: Nineveh, was drie jaar eerder door de geallieerde legers van Babylon en Medië ingenomen en het Assyrische Rijk was in 609 v. Chr. zo goed als verslagen. Egypte en Babylon wensten in het ontstane machtsvacuüm hun plaats in te nemen. De anders godvruchtig beschreven Josia meende in 609 v. Chr. echter (zonder een Godsspraak ondersteund) eveneens Juda ‘s positie tussen Eufraat en Nijl te her vestigen. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 364-365.

     

    De Egyptische zesentwintigste dynastie van Manetho was de laatste soevereine dynastie over Egypte alvorens het land zijn onafhankelijkheid zou verliezen aan Babylon, gevolgd aan de Meden en Perzen, daarna de Grieken en als laatsten de Romeinen. Zij zijn de vier beestrijken van de profeet Daniël (hoofdstuk 7) waar ook Israël dienstbaar aan zou worden. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de zesentwintigste dynastie van Manetho, blz. 375-384, heb ik het einde van deze dynastie beschreven. In mijn boek maak ik duidelijk dat er wel degelijk een Babylonische invasie van Egypte, zoals geprofeteerd door Jeremia (en Ezechiël 30:18-19), is geweest. De invasie geschiedde in het drieëntwintigste regeringsjaar van Nebukadnezar in het jaar 582 v. Chr.

     

    Het begin van het einde voor Egypte begon in 605 v. Chr. waar de legers van Babylon over die van Egypte te Karkemis in het noorden zegevierden, zoals de profeet Jeremia het in detail beschreef:

    Jeremia 46:16 Hij maakte der struikelenden veel; ja, de een viel op den ander; zodat zij zeiden: Staat op en laat ons wederkeren tot ons volk, en tot het land onzer geboorte, vanwege het verdrukkende zwaard. 17 Daar riepen zij: Farao, de koning van Egypte, is maar een gedruis; hij heeft den gezetten tijd laten voorbijgaan. 18 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen; hij zal voorzeker, als Thabor onder de bergen, en als Karmel bij de zee, aankomen! 19 Maak voor u gereedschap der gevankelijke wegvoering, gij inwoneres, gij dochter van Egypte! want Nof zal ter verwoesting worden, en zal verbrand worden, dat er niemand in wone. 20 Egypte is een zeer schone vaarze; de slachter komt, hij komt van het noorden. 21 Zelfs haar gehuurden in haar midden zijn als gemeste kalveren; maar die hebben zich ook gewend, zij zijn te zamen gevlucht, zij hebben niet gestaan; want de dag huns verderfs is over hen gekomen, de tijd hunner bezoeking. 22 Haar stem zal gaan als van een slang; want zij zullen met krijgsmacht daarhenen trekken, en tot haar met bijlen komen, gelijk houthouwers. 23 Zij hebben haar woud afgehouwen, spreekt de HEERE, hoewel het niet is te onderzoeken; want zij zijn meerder dan de sprinkhanen, zodat men hen niet tellen kan. 24 De dochter van Egypte is beschaamd; zij is gegeven in de hand des volks van het noorden. 25 De HEERE der heirscharen, de God Israëls, zegt:

    Ziet, Ik zal bezoeking doen over de menigte van No (Ammon), en over Farao, en over Egypte, en over haar goden, en over haar koningen, ja, over Farao, en over degenen, die op hem vertrouwen. 26 En Ik zal hen geven in de hand dergenen, die hunlieder ziel zoeken, en in de hand van Nebukadrezar, den koning van Babel, en in de hand zijner knechten. Maar daarna zal zij bewoond worden als in de dagen van ouds, spreekt de HEERE.

    27 Maar gij, Mijn knecht Jakob! vrees niet, en ontzet u niet, o Israël! want zie, Ik zal u verlossen uit verre landen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen, en stil en gerust zijn, en niemand zal hem verschrikken. 28 Gij dan Mijn knecht Jakob! vrees niet, spreekt de HEERE; want Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen, waarhenen Ik u gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u kastijden met mate, en u niet gans onschuldig houden. (Statenvertaling)

     

    Vanaf vers 25 in het hierboven vermelde Bijbelcitaat lezen we dat de HEERE God Zijn oordeel over de goden van Egypte aankondigt. Door de hand van Nebukadnezar zou dit voltrokken worden. De zeventigjarige Babylonische ballingschap voor Israël die met de eerste wegvoering in 605 v. Chr. een aanvang nam, zou volgens de verzen 27 en 28 een einde kennen waarna een herstel in het land zou volgen.

     

    Ik kan me voorstellen dat de toevallige agnostische lezer van dit blog zijn of haar schouders ophaalt bij het lezen van de aankondiging van een oordeel over de goden van Egypte door de God van Israël? We leven anno 2017 ten slotte in een vrijwel geheel ontkerstend België en het aannemen van het bestaan van een geestelijke wereld vergt geloof. De ontkerstening is overigens al langer aan de hand. We hebben nu al een tweede en derde generatie van mensen die sinds hun ouders en grootouders de kerk(en) verlieten, er zelfs nooit mee in aanraking zijn geweest.

    Het Heil en/of de Zin van het Leven is nochtans niet in het christendom of een of andere religie te vinden, maar alleen in de persoon van Jezus Christus, de Zoon van God. Waar twee of drie mensen in Zijn Naam samenkomen ter onderzoeking van Zijn Woord, is Hij als Trooster in hun midden, in hun Kring staat er geschreven, en vormen ‘zij’ de Ekklesia. Hun motto zijn de kernpunten van de reformatie: ‘sola fide, sola gratia, sola scriptura’. De rechtvaardiging voor God komt alleen door geloof, alleen door genade als een gave van God en alleen de Schriften of de Bijbel bevat deze waarheid, die zonder tussenpersonen geïnterpreteerd kan worden.

    De boodschap die Paulus te Athene voor de Areopagus verkondigde (Handelingen 17:24-31) was dat de God, die de wereld gemaakt heeft en al wat daarin is, die een Heer is van hemel en aarde, niet woont in tempels met handen gemaakt, en Zich niet door mensenhanden laat dienen, alsof Hij nog iets nodig zou hebben, daar Hij zelf aan allen leven en adem en alles geeft. Hij heeft uit één enkele het gehele menselijke geslacht gemaakt om op de ganse oppervlakte der aarde te wonen en Hij heeft de hun toegemeten tijden en de grenzen van hun woonplaatsen bepaald, opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem al tastende vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van een ieder van ons. Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, gelijk ook enige van uw dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook van zijn geslacht. Daar wij dan van Gods geslacht zijn, moeten wij niet menen, dat de godheid gelijk is aan goud of zilver of steen door menselijke kunstvaardigheid gesneden of bedacht. God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen; 31 omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken.

    Toen Paulus in zijn betoog over de opstanding van de Christus begon te spreken werd hij door aanwezige Grieken op de Areopagus spottend onderbroken en betekende dit het einde van zijn korte boodschap. Alhoewel de boodschap kort was bezitten we vandaag wel een bondige samenvatting van Paulus over wat echt belangrijk en essentieel is.

     

    Achter de god Apis van het oude Egypte stond wel degelijk een geestelijke anti-macht die door de HEERE God van Israël oordeel aangezegd werd.

    Wanneer we het laatste boek van de Bijbel als vooraf geschreven geschiedenis willen bestuderen: de Apocalyps of Openbaring van Jezus Christus, weten we dat er nog een finale volgt van de strijd van de God van Israël tegen de overheden en de machten in de hemelse gewesten (Efeze 3:10). De tegenstander heeft in de Bijbel vele namen. In Openbaring hoofdstuk 12:9 worden ze allen met hun historische namen genoemd: de grote draak, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan en zijn engelen. In de toekomst zal er (ditmaal) een geïncarneerde nieuwe Nimrod op het toneel verschijnen die tussen Nijl en Eufraat zijn kernland zal vestigen van waaruit hij de hele wereld zal domineren. De oude goden van weleer zullen dan plotseling opnieuw springlevend blijken te zijn, tot op de dag van Christus wanneer zij allen definitief door Zijn verschijning zullen weggevaagd worden (Openbaring 19, 2 Thessalonicenzen 2:8).

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    30-01-2017 om 11:02 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Assyriër Salmaneser III chronologisch in lijn gebracht met Achab van Israël

    Met ons artikel van 16.01.2017 op dit blog gaf ik aandacht aan de Bijbels-historische koning van Assyrië: Jareb, die in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk dient ingevuld te worden. In de Assyrische koningslijsten ontbreken aldus namen en de conclusie is dat de eponiemlijsten geen ononderbroken lijst van koningen en gebeurtenissen meer voorstelt.

    De Assyriologie die met de Bijbel en/of andere bronnen zoals Flavius Josephus geen rekening houdt, stelt dat de Eponiemlijsten de chronologie voor de Assyrische koningen van 892 tot 648 v. Chr. levert. De Assyriologie stelt dat de Eponiemlijsten één ononderbroken lijst van Assyrische koningen voorstelt die, zonder co-regentschapen of onderbrekingen, elkaar opgevolgd hebben noch zouden er namen van koningen ontbreken. Een lijst ook waarvan zij veronderstellen dat elk eponiem een jaar voorstelt.

    Het ankerpunt op de tijdsbalk voor de Assyriologie werd het jaartal 763 v. Chr., een jaar waar volgens de moderne kosmologie een zonsverduistering over Nineveh plaatsvond, die vermeld werd in het eponiem van Bur Saggili ten tijde van koning Assur Dan III. Alle overige koningen en gebeurtenissen werden vanaf dit jaar als ankerpunt op de tijdsbalk, gerangschikt.

     

    Nu meen ik echter in de twee vorige afleveringen aangetoond te hebben dat er meerdere namen van koningen van Assyrië rond de periode van de wereldwijde meganatuurcatastrofe van 776 v. Chr. in de koningslijst van Assyrië ontbreken, verwijderd werden. Men kan dus op zijn minst vraagtekens plaatsen bij het rangschikken van koningen en gebeurtenissen door de Assyriologie voorbij het jaar 776 v. Chr. de tijd in.

     

    De veldslag bij Karkar bijvoorbeeld van het leger van Salmaneser III tegen een coalitie van Klein-Aziatische koningen, werd door de Assyriologie in 853 v. Chr. gedateerd door vanaf het eponiem van Bur Saggili met de zonsverduistering over Nineveh in 763 v. Chr. negentig jaar of negentig Eponiem-namen in de tijd terug te rekenen. Zoals eerder al opgemerkt ontbreken er zondermeer namen van koningen in de lijst die om verschillende redenen door de Assyrische kroniekschrijvers van de oudheid, verwijderd werden. In het artikel van 16.01.2017 verhaalden we over de Bijbelse koning Jareb van Assur, een naam die in de Assyrische koningslijst ontbreekt. De niet bij naam genoemde Assyrische koning in de Bijbel die zich op de prediking van Jona tot de God van Israël ter uitredding richtte, wordt ook niet vermeld in de eponiemlijsten, noch de beschrijving van het afwenden van de aangekondigde meganatuurcatastrofe van 776 v. Chr.

     

    De regeerperiode van de Assyrische koning Salmaneser III werd door de Assyriologie op de tijdsbalk van het jaar 857 tot 822 v. Chr. geplaatst. Het is in het eponiem van Daian-Assur dat in het zesde regeringsjaar van Salmaneser, naar de veldslag bij Karkar verwezen wordt. Volgens de Karkar-stele van Salmaneser III nam de Bijbelse koning Achab van het tienstammenrijk met tweeduizend strijdwagens aan de slag deel.

     

     

    Koning Achab van Israël, één van de antagonisten van Salmaneser III tijdens de slag bij Karkar, heeft echter een Bijbels-historisch verifieerbare regeerperiode van 909 v. Chr. tot 888 v. Chr. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de koningen van Juda en Israël op de tijdsbalk chronologisch geschikt binnen het raamwerk van de historische Bijbelse sabbat- en jubeljaren. De tijdconstructie van de Assyrische koningslijst door de Assyriologie gefabriceerd, staat hier haaks op de chronologie van de Bijbelse koningen van Juda en Israël.

    De geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) dokterde in de twintigste eeuw een nieuwe chronologie van de koningen van Israël en Juda uit, die in lijn met de Assyriologie gebracht was. Zijn werk “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings” wordt tegenwoordig algemeen beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig Bijbels atlas en naslagwerk terug. De nieuwe wetenschap Assyriologie had na het publiceren van de Eponiemlijsten en de Assyrische koningslijst in de academische wereld zulk een gezag verkregen dat de Bijbelse chronologie die tot dan toe gehanteerd werd, moest wijken voor de nieuwe gegevens uit oud-Assyrische bron. Thiele verkorte de regeringsduur van bepaalde koningen van Juda en Israël om deze te laten passen in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige regeerperioden van Israëlitische koningen verdedigde hij de zogenaamde ‘dual dating’ en paste het enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet duidelijk over is. Bijbelgedeelten zoals 2 Koningen 18:9-13 die niet compatibel met de Assyrische gegevens zijn verklaarde hij als fout en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd.

     

    Een oefening die Thiele moest uitvoeren was het linken van koning Achab van het tienstammenrijk aan het verkregen jaartal voor de slag bij Karkar in 853 v. Chr. De regeerperiode van Achab corrigeerde hij naar de jaren 874/853 v. Chr. Zoals eerder vermeld heeft Achab echter een historisch verifieerbare regeerperiode van 909 v. Chr. tot 888 v. Chr. Een verschil van zo maar even vijfendertig jaar van de Bijbels-historische werkelijkheid tegenover de chronologische interpretatie van de Assyrische annalen.

    Thiele liet Achab aan de strijd bij Karkar deelnemen in zijn laatste regeringsjaar, hetzelfde jaar dat hij aan zijn einde kwam in de slag bij Ramoth Gilead tegen Aram. Dezelfde Arameeërs echter met wie Achab volgens de Karkar-stele in hetzelfde jaar in bondgenootschap tegen de Assyriërs te Karkar streed, wat voor ieder onderzoeker toch ongeloofwaardig zou moeten overkomen.

    Indien Achab aan de slag bij Karkar heeft deelgenomen, want de Bijbel zwijgt over dit wapenfeit, dan is het toch de logica zelve dat hij dit deed ten tijde van het drie jaren-bestand (1 Koningen 22:1) tussen Israël en Aram (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 243-249).

    De constructie van Thiele staat ook hier haaks op de Bijbels-chronologische gegevens. Zijn volgende oefening was nochtans het persen van alle regeerperioden van de koningen van Israël vanaf Achab tot Hosea, binnen het Assyrische raamwerk. Dit volbracht hij door een aantal regeerperioden van koningen van Israël en Juda met elkaar te laten overlappen, ook daar waar de Bijbel niet expliciet over is.

     

     

    Er doet zich overigens met de verankering door Thiele van het laatste regeerjaar van koning Achab met de slag bij Karkar in 853 v. Chr. in het zesde regeringsjaar van Salmaneser III nog een anomalie voor. Twaalf jaar later namelijk in het achttiende regeringsjaar van Salmaneser III claimt de Assyriër schatting ontvangen te hebben van Jehu, van het huis van Omri. Thiele liet Jehu schatting aan Salmaneser III brengen in diens eerste regeringsjaar. Maar in dat jaar had Jehu de dynastie van Omri al uitgemoord en het koningschap over het tienstammenrijk overgenomen. Thiele ging er van uit dat de Assyriërs niet wisten wie hen schatting bracht, wat toch onzin is? Hier is het ook logischer het brengen van schatting aan Salmaneser III op de tijdsbalk onder te brengen toen Jehu nog dienaar en generaal van het leger van Israël was. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik generaal Jehu van het huis van Joram, de kleinzoon van Achab, twee jaar eerder op de tijdsbalk passend ingevuld.

     

     

    De constructie die Thiele uitwerkte en heden algemeen voor juist aangenomen wordt, loopt mank aan alle kanten. In mijn boek ‘De Assyriologie herzien’, 2012, blz.32-46, corrigeer ik de regeerperiode van Salmaneser III naar 895/860 v. Chr. op basis van de Bijbelse chronologie en van de oudheidhistoricus Flavius Josephus.

    De juiste verankering van de regeerperiode van de Assyriër Salmaneser III in relatie tot de koningen van Israël Achab en Jehu kan tot stand komen met als ankerpunt het meganatuurrampjaar dat via de oudheidhistoricus Flavius Josephus verkregen wordt. Het jaar 860 v. Chr. is het jaartal dat bekomen wordt wanneer we de chronologische gegevens van Flavius Josephus hanteren in verband met zijn opgave van de koningen van Fenicië en zijn link met Salomo. Josephus (Tegen Apion, Boek I, 17) schrijft dat er een tijdsduur van 143 jaar en acht maanden zat tussen het vierde regeringsjaar van Salomo, een jaar dat gelijk is aan het twaalfde jaar van de Feniciër Hiram en het zevende regeringsjaar van de Feniciër Pygmalion, met de bouw van Carthago. Het vierde regeringsjaar van Salomo zit op de tijdsbalk in het jaar okt1004/sep1003 v. Chr. en dit op basis van het gebruik van William Whiston ’s opgave van sabbat- en jubeljaren. Honderd drieënveertig jaar en acht maanden later dateren we de meganatuurcatastrofe en de stichting van Carthago in 860 v. Chr. Zie ook het artikel op dit blog van 26.09.2016: de stichting van Carthago, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1474840800&stopdatum=1475445600

    Nu we het jaar 860 v. Chr. als een bijzonder natuurrampjaar geduid hebben kunnen we dit jaar als een navigatiepunt op de tijdsbalk gebruiken. Dit jaar betekende in de revisie van de Assyrische koningslijst een breuklijn, met in dat jaar het einde van de regering van Salmaneser III en de kroning van de opvolger Shamsi Adad V. Wanneer we de Assyrische eponiemgegevens betreffende de regeringstijd van Salmaneser III aan het ankerjaar 860 v. Chr. koppelen verkrijgen we de juiste verankeringsjaren met de Israëlieten: Achab en Jehu.

    Het zesde regeringsjaar van Salmaneser III met de slag bij Karkar wordt nu het jaar apr889/mrt888 v. Chr. wat op de tijdsbalk gelijk loopt met het eenentwintigste regeringsjaar van Achab. De historische werkelijkheid is dat Achab aan de slag bij Karkar tegen de Assyriërs deelnam in coalitie met Aram/Damascus, in de periode van de drie jaar rust tussen beide landen zoals beschreven in:

    1 Koningen 22:1 Nadat men drie jaar stilgezeten had, zonder oorlog tussen Aram en Israël, 2 gebeurde het in het derde jaar….

     

    Een jaar later zou er opnieuw oorlog met Aram zijn. Een slag om het bezit van Ramoth-Gilead dat Achab ditmaal geallieerd met Josafat/Juda uitvocht en waar hij smadelijk aan zijn einde zou komen.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    23-01-2017 om 08:41 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Assyrische koning Jareb uit de achtste eeuw v. Chr.

    Met het artikel van 09.01.2017 op dit blog bracht ik een herziening van de chronologie van de Assyrische koningen Pul, Tiglath Pileser III, Salmaneser V, Sargon II en Sanherib in relatie tot de koningen van Israël en Juda. Ik toonde aan dat Pul en Tiglath Pileser III volgens de Statenvertaling naar de Hebreeuwse grondtekst van de Bijbel twee te onderscheiden koningen zijn. Ook toonde ik aan dat verschillende vermelde koningen in het artikel co-regentschappen met elkaar kenden en dat de betreffende Assyrische eponiemlijst aldus geen opeenvolging van Assyrische koningen voorstelt. De Assyriologie die met de Bijbel en/of andere bronnen zoals o.a. Flavius Josephus geen rekening houden, stellen dat de Eponiemlijsten een exacte chronologie voor de Assyrische koningen vanaf het jaar 892 tot het jaar 648 v. Chr. voorstellen. Zij leren één ononderbroken lijst van Assyrische koningen die elkaar opgevolgd zouden hebben zonder co-regentschapen of onderbrekingen. Een lijst ook waaraan volgens hen absoluut geen namen van koningen ontbreken. Een lijst ook waarvan zij veronderstellen dat elk eponiem een jaar voorstelt?

    Het ankerpunt op de tijdsbalk voor de Assyriologie werd het jaartal 763 v. Chr., een jaar waar een zonsverduistering over Nineveh plaatsvond die vermeld werd in het tiende regeringsjaar van Assur Dan III ten tijde van het eponiem van Bur Sagale. Alle overige koningen en gebeurtenissen werden vanaf dit jaar op de tijdsbalk gerangschikt. Hun uitgangspunt was dat er geen namen van koningen konden ontbreken.

     

    De Bijbel levert nochtans voor de achtste eeuw v. Chr. een Hebreeuwse eigennaam op van een Assyrische koning die niet in de Assyrische koningslijst voorkomt: JAREB. Dat we met de profeet Hosea in de achtste eeuw v. Chr. zitten, leert het Bijbelboek aan de hand van de dan regerende koningen over Juda en Israël:

    Hosea 1:1 Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Hosea, den zoon van Beëri, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israël.

     

    We moeten ons wel bedienen van de oude Statenvertalingbijbel die de naam ongeschonden als een eigennaam weergaf:

    Hosea 5:8 Blaast de bazuin te Gibea, de trompet te Rama; roept luide te Beth-aven; achter u, Benjamin! 9 Efraïm zal tot verwoesting worden, ten dage der straf; onder de stammen Israëls heb Ik bekend gemaakt, dat gewis is. 10 De vorsten van Juda zijn geworden, gelijk die de landpalen verrukken; Ik zal Mijn verbolgenheid, als water, over hen uitgieten. 11 Efraïm is verdrukt, hij is verpletterd met recht; want hij heeft zo gewild; hij heeft gewandeld naar het gebod. 12 Daarom zal Ik Efraïm zijn als een mot, en den huize van Juda als een verrotting. 13 Als Efraïm zijn krankheid zag, en Juda zijn gezwel, zo toog Efraïm tot Assur, en hij zond tot den koning Jareb; maar die zal ulieden niet kunnen genezen, en zal het gezwel van ulieden niet helen. (Statenvertaling)

     

    Latere vertalingen van de Bijbel door godgeleerden volgden de gezaghebbende Assyriologie en vertaalden de eigennaam JAREB naar een synoniem toe. Aangezien de naam Jareb niet in de bekende Assyrische koningslijsten voorkomt moest daarom volgens hun denken, de naam Jareb een synoniem van een bekende Assyrische koning zijn. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden Jareb naar ‘Strijdlust’ en de NBV-vertalers van anno 2005 vertaalden naar ‘Kemphaan’.

    Hosea 5:13 Toen Efraïm zijn krankheid zag, en Juda zijn gezwel, ging Efraïm naar Assur en zond boden naar koning Strijdlust (JAREB). Deze echter kan u geen genezing schenken, en zal het gezwel van u niet wegnemen. (NBG Vertaling 1951)

     

    Hosea 5:13 Toen Efraïm merkte hoe ziek het was, en Juda zijn zwerende wonden zag, wendde Efraïm zich tot Assyrië om hulp te zoeken bij koning Kemphaan (JAREB). Maar die kan geen genezing brengen, die heeft geen middel tegen hun kwalen. (NBV 2005)

     

    We hebben hier nochtans met een eigennaam van een Bijbelshistorische Assyrische koning te doen die in de achtste eeuw voor Christus op de tijdsbalk ondergebracht moet worden. Ook de Septuagint-vertalers in de derde eeuw v. Chr. die de Bijbel van het Hebreeuws naar het Grieks overzetten, hanteerden de naam van een voor hen toen bekende Assyrische koning, zij het met een kleine afwijking van de Masoretische tekst.

    Hosea 5:13 And Ephraim saw his disease, and Judas his pain; then Ephraim went to the Assyrians, and sent ambassadors to king Jarim: but he could not heal you, and your pain shall in nowise cease from you. (LXX, naar het Engels vertaald)

     

    In mijn boek ‘De Assyriologie herzien’, 2012, heb ik getracht de Bijbelse Assyrische koning Jareb met de bekende Sardanapallos van een Griekse legende te identificeren. Een studie van Dr. Arie Dirkzwager (C&AH Catastrophism and Ancient History - Volume X, part 1 – Sardanapallus and Arbaces) volgt een andere piste en identificeert Jareb, met ‘Arbakes’ van dezelfde Griekse legende. De naam Arbakes zou dan een Griekse verbastering van de Hebreeuwse naam Jareb zijn?

    De conclusie moet in ieder geval zijn dat de Griekse legende betreffende Sardanapallos heel wat feitelijke geschiedschrijving bevat. Zie ook het artikel op dit blog van 27.02.2015: Sardanapallos – Mythe of werkelijkheid?, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1424646000&stopdatum=1425250800

     

     

    De Assyriër Jareb staat bij naam als koning van Assur in de Bijbel vermeld, daar kan geen twijfel over bestaan.

    Hosea 10:5 De inwoners van Samaria zullen verschrikt zijn over het kalf van Beth-aven; want zijn volk zal over hetzelve treuren, mitsgaders zijn Chemarim (die zich over hetzelve verheugden), over zijn heerlijkheid, omdat zij van hetzelve is weggevaren. 6 Ja, datzelve zal naar Assur gevoerd worden, tot een geschenk voor den koning Jareb; Efraïm zal schaamte behalen, en Israël zal beschaamd worden vanwege zijn raadslag. (Statenvertaling)

     

    Waar exact hij in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst moet worden, is alsnog moeilijk. In mijn boek ‘De Assyriologie herzien, 2012’, appendix 1, Mitanni, heb ik de Bijbelse Jareb ingevuld als de opvolger van Assur Nerari V alias Artatama. Ik besef nu dat ik hier voorbarig geweest ben. De Mitannische Artatama is vermoedelijk de legendarische Sardanapallos, en Jareb komt nu op de tijdsbalk na hem terecht.

    In mijn boek vermeld ik al de Assyrische koningen vanaf Shamsi Adad tot Essarhaddon met opgave van hun vermoedelijke alter ego’s in Mitanni. Mitanni is geen staatverzinsel van de Egyptologie, maar staat gewoonweg voor Assyrië. Hierna het betreffende gecorrigeerde schema met in de linkse kolom de Mitanni-namen en rechts hun hoogstwaarschijnlijke alter ego’s in Assur:

    Kirta                             Shamsi Adad                860/847

    Suttarna I           Adad Nerari                 847/818

    Baratarna            Salmaneser I                818/808

    Parsatatar           Assur Dan III               808/790

    Saustatar            Assur Nerari V             790/782

    Artatama            Sardanapallos               782/776

    Suttarna II          Pul                                776/761

    Artashumara  Jareb                           776/ ???

    Tushratta            Tiglath Pileser III        768/730

    Kurtiwazza          Salmaneser V               730/712

    Sattuara I            Sargon II                      721/686

    Vashasatta          Sanherib                       716/680

    Sattuara II                    Essarhaddon                680/668

     

    Misschien dat Jareb geïdentificeerd kan worden met de Mitannische naam Artashumara, een zoon van Suttarna II alias Pul. Artashumara werd vermoord en er is verder weinig over hem bekend. De oorzaak is de ‘damnatio Memoriae’ door latere Assyrische heersers uitgevoerd.

     

    Het jaar 776 v. Chr. met in de maand oktober de genoteerde meganatuurcatastrofe ook bekend als ‘de aardbeving ten tijde van Uzzia’, betekende een breuklijn in de geschiedenis van de volken. In het tienstammenrijk begon hier na de dood van Jerobeam II een periode van anarchie en in Juda werd koning Uzzia in ‘het jaar van de aardbeving’ met melaatsheid geslagen. Het is ook de tijdsperiode dat de Hebreeuwse profeet Jona naar Nineveh ter aankondiging van het oordeel gezonden werd. In de Bijbel lezen we dat de koning van Assyrië zich toen op de prediking van Jona tot de God van Israël keerde ter uitredding. Ook de naam van deze koning noch deze geschiedenis vinden we in de bewaarde Assyrische annalen terug.

     

     

    Conclusie: de stelling van de vakwetenschap Assyriologie dat de Eponiemlijsten het chronologische kader bevat van een volledige ononderbroken lijst van Assyrische koningen, meen ik weerlegd te hebben. In de Bijbel, in de werken van Flavius Josephus en andere bronnen, zijn er duidelijke aanwijzingen dat bepaalde namen van Assyrische koningen zoals o.a. die van Jareb uit de lijst verwijderd werden, en dat de aangeboden chronologie van de Assyrische koningen vraagtekens oproept.

    Het is nochtans aan deze onbetrouwbare tijdsconstructie dat de geleerde Edwin E. Thiele (1895/1986) de Bijbelse koningen van Juda en Israël gelinkt heeft door middel van het aanpassen van hun regeerperioden ter in lijn brenging met de Assyrische gegevens. Bijbelgedeelten zoals 2 Koningen 18:9-13 die niet compatibel met de fabricatie van de Assyriologie zijn verklaarde hij als kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd. Zijn werk “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings” wordt tegenwoordig nochtans algemeen beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig naslagwerk terug.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    16-01-2017 om 07:02 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Assyrische koningen van de achtste eeuw v. Chr. herbezien

    De Assyrische koningen Pul, Tiglath Pileser III, Salmaneser V, Sargon II en Sanherib aan de hand van de Bijbel op de tijdsbalk chronologisch herschikt. (deel 1)

    1 Kronieken 5:25 Maar zij hebben tegen den God hunner vaderen overtreden, en de goden der volken des lands nagehoereerd, welke God voor hun aangezichten had verdelgd. 26 Zo verwekte de God Israels den geest van Pul, den koning van Assyrie, en den geest van Tiglath-Pilneser, den koning van Assyrie, die voerde hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag. (Statenvertaling)

     

    Wanneer u beste lezer(es), het hierboven vermelde Bijbelcitaat hebt gelezen en het (terecht) als historische waarheid aanneemt, komt u onmiddellijk in conflict met de gevestigde wetenschap: Assyriologie. Het geciteerde Bijbelgedeelte uit de Statenvertaling vermeldt namelijk twee koningen van Assyrië als twee te onderscheiden koningen: Pul én Tiglath Pileser. Voor de gevestigde, orthodoxe Assyriologie, zijn zij echter één en dezelfde persoon? De Bijbelse naam Pul komt namelijk niet in de Assyrische koningslijst voor, maar wel een variant in de Babylonische koningslijst. Een koning met de naam Pulu of Poros zat volgens de Ptolemeüs-canon op de troon van Babylon van 22.02.731 tot 20.02.726 v. Chr. De Bijbelse Pul als naam van een Assyrische koning zou volgens de Assyriologen identiek zijn met de Babylonische naam van Tiglath Pileser III?

    De voortreffelijke Statenvertaling volgde nochtans getrouw de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament wanneer de Bijbelse Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser terecht als twee te onderscheiden koningen vermeld werden.

    De orthodoxe Assyriologie heeft sinds de eerste helft van de twintigste eeuw echter zoveel gezag verkregen dat zij zelfs godgeleerden beïnvloedde bij nieuwe Bijbelvertalingen. De NBG 1951- en de NBV 2004-vertalingen kozen tot het volgen van de Assyriologie, en meenden woorden aan de grondtekst te moeten toevoegen om in lijn met de Assyriologie te komen:

    1 Kronieken 5:26 wekte de God van Israël de geest op van Pul, de koning van Assur, namelijk de geest van Tillegatpilneser, de koning van Assur, en deze voerde hen weg: de Rubenieten, de Gadieten en de helft van de stam Manasse. En hij bracht hen naar Chalach, Chabor, Hara en de rivier van Gozan, waar zij zijn tot op de huidige dag. (NBG Vertaling 1951)

     

    1 Kronieken 5:26 Daarom zette de God van Israël koning Pul van Assyrië, ook bekend als Tiglatpileser, ertoe aan om hen als ballingen weg te voeren. Hij bracht hen naar Chalach, Chabor, Hara en de rivier van Gozan, en daar wonen ze tot op de dag van vandaag. (De Nieuwe Bijbelvertaling NBV)

     

     

    Godzijdank hebben we vandaag nog altijd de Statenvertaling ter controle en kunnen we met een gerust hart met de Bijbelse chronologie als maatstaf, een revisie van de Assyriologie doorvoeren,.

    Pul was wel degelijk een koning van Assyrië en waarschijnlijk de vader van Tiglath Pileser III en aldus te onderscheiden van Tiglath Pileser III. Ook de Joodse historicus Flavius Josephus uit de eerste eeuw van de westerse tijdrekening, zag Pul en Tiglath Pileser III als twee afzonderlijke Assyrische koningen:

    Joodse Oudheden, Boek IX, xi.1. …And after this manner it was that this Menahem continued to reign with cruelty and barbarity for ten years. But when Pul, king of Assyria, had made an expedition against him, he did not think meet to fight or engage in battle with the Assyrians, but he persuaded him to accept of a thousand talents of silver, and to go away, and so put an end to the war. This sum the multitude collected for Menahem, by exacting fifty drachme as poll-money for every head; after which he died, and was buried in Samaria, and left his son Pekahiah his successor in the kingdom, who followed the barbarity of his father, and so ruled but two years only, after which he was slain with his friends at a feast, by the treachery of one Pekah, the general of his horse, and the son of Remaliah, who laid snares for him. Now this Pekah held the government twenty years, and proved a wicked man and a transgressor. But the king of Assyria, whose name was Tiglath-Pileser, when he had made an expedition against the Israelites, and had overrun all the land of Gilead, and the region beyond Jordan, and the adjoining country, which is called Galilee, and Kadesh, and Hazor, he made the inhabitants prisoners, and transplanted them into his own kingdom. And so much shall suffice to have related here concerning the king of Assyria.

     

    Zuiver Bijbel-chronologisch gezien zit er ongeveer een periode van dertig jaar tussen de Bijbelse koning van Assyrië Pul, en de Babylonische koning Pulu of Poros. Beiden één verklaren kan chronologisch-historisch gezien, niet.

    De Bijbelse koning van het tienstammenrijk: Menahem, over wie we lazen in het citaat van Flavius Josephus, regeerde van 763 v. Chr. tot het voorjaar van 753 v. Chr. Deze regeringsjaren zijn het resultaat van het verankeren van het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia met het vijftiende jubeljaar van 709/708 v. Chr., en door vanaf dit ankerjaar op de tijdsbalk naar de regeerperiode van koning Uzzia te navigeren. De regeerperiode van Menahem is namelijk gelinkt aan die van koning Uzzia van Juda. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Kroniek van koning Uzzia, blz. 279-284.

    De regeerperiode van de Bijbelse koning van Assyrië: Pul, zit aldus op de tijdsbalk verankerd ten tijde van de regeerperiode van Menahem van Israël van het jaar 763 tot het jaar 753 v. Chr. De Babylonische Pulu of Poros van de Ptolemeüs canon is zondermeer duidelijk te onderscheiden van de Bijbelse Pul als koning van Assyrië, en blijft als koning van Babylon behouden met de regeerperiode 731/726 v. Chr. Zie ook TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 6: De Ptolemeüs-canon.

    Hierna het Bijbelgedeelte dat de Assyriër Pul met Menahem verbindt.

    2 Koningen 15:17 In het negenendertigste jaar van Azarja (Uzzia), de koning van Juda, werd Menahem, de zoon van Gadi, koning over Israël; hij regeerde tien jaar te Samaria. 18 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN; hij week al zijn dagen niet af van de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven, 19 Pul, de koning van Assur, trok tegen het land op; Menahem gaf Pul duizend talenten zilver, opdat deze hem zou bijstaan om het koningschap in zijn hand te bevestigen. 20 En Menahem hief dit geld van Israël, van alle vermogende lieden, om het de koning van Assur te geven: vijftig sikkels zilver per hoofd. Toen keerde de koning van Assur terug en bleef daar niet in het land. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    De beschreven invasie van Pul in het Israël van Menahem in 2 Kon. 15:17-20 en 1 Kronieken 5:25-26, dateren we in het eerste regeringsjaar van Menahem in 763 v. Chr.

     

    In mijn boek ‘De Assyriologie herzien, 2012, Appendix I: Mitanni, identificeerde ik de Bijbelse Pul als de vader van Tiglath Pileser III en dit op basis van de identificatie van Pul’ s alter ego met de koning van Mitanni: Suttarna II. De regeerperiode van Pul laat ik aanvangen in het jaar van de meganatuurcatastrofe: 776 v. Chr., bij de dood van de legendarische Sardanapallos alias Artatama van Mitanni. Bij de dood van Pul werd deze opgevolgd door zijn zoon Tiglath Pileser III alias Tushratta. Deze koning regeerde daarvoor een hele tijd als co-regent of co-koning met zijn vader, want ook Tiglath Pileser III is met de regeerperiode van Menahem van het tienstammenrijk verbonden. In de bewaarde annalen van Tiglath Pileser III verwijst hij naar Menahem van Samaria. Het is overigens een document dat de orthodoxie niet exact kon dateren:

    Annals of Tiglat Pileser III, ANET 3 283: I received tribute from Kuštašpi of Commagene, Rezon of Damascus, Menahem of Samaria, Hiram of Tyre, Sibitti-bi'li of Byblos, Urikki of Qu'e, Pisiris of Karchemiš, I'nil of Hamath, Panammu of Sam'al, Tarhulara of Gurgum, Sulumal of Melitene, Dadili of Kaska, Uassarme of Tabal, Ušhitti of Tuhana, Tuhamma of Ištunda, Urimme of Hubišna, and Zabibe, the queen of Arabi - gold, silver, tin, iron, elephant-hides, ivory, linen garments with multi-coloured trimmings, blue-dyed wool, purple-dyed wool, ebony-wood, boxwood-wood, whatever was precious enough for a royal treasure; also lambs whose stretched hides were dyed purple, wild birds whose spread-out wings were dyed blue, furthermore horses, mules, large and small cattle, male dromedaries, female dromedaries with their foals.

     

    De gevestigde Assyriologie heeft op basis van haar Eponiemlijsten voor Tiglath Pileser III een regeertijd van het jaar 745 tot het jaar 727 v. Chr., wat echter niet past met de Bijbels-chronologische gegevens over koning Menahem van Israël met de jaren 763 tot 753 v. Chr.

    Bovendien hebben we in de bewaarde annalen van Tiglath Pileser III een vermelding over koning Azaria/Uzzia van Juda:

    “In the course of my campaign, I received the tribute of the kings of the seacoast… Azariah of Judah, like… Azariah, the land of Judah… without number, reaching high to heaven and exceedingly great on earth…

    … which had gone over to Azariah and had strengthened him… like stumps… exceedingly difficult… was barred and was high… were situated… his egress… I had them bring… I surrounded his garrisoned towns and against… I caused them to carry and… his great… like pots I smashed… rider… Azariah… my royal palace… in…tribute like that of the Assyrians I laid upon them… and the city of Kullani… at his invitation…

    …. 19 districts of Hamath, together with the cities of their environs, which lie on the shore of the sea of the setting sun, which had gone over to Azariah, in revolt and contempt of Assyria, I brought within the border of Assyria. My officials I set over them as governors. 30.300 people I carried off from their cities and placed them in the province of the city of Ku-. 1.223 people I settled in the province of the land of Ulluba.”

     

     

    Koning Azaria/Uzzia van Juda wordt door de Assyriër beschreven als de leider van een coalitie van Klein-Aziatische koningen tegen het oprukkende en alsmaar uitbreidende Assyrië.

    Koning Uzzia/Azaria van Juda heeft Bijbels-chronologisch een regeertijd van het jaar 803 tot 750 v. Chr. In het jaar 776 v. Chr. werd Uzzia/Azaria echter met melaatsheid geslagen en in quarantaine geplaatst. Zijn zoon Jotham werd toen als co-regent aangesteld. We moeten aannemen dat de verwijzing naar Azaria van Juda als de leider van een Klein-Aziatische coalitie door Tiglath Pileser III, in de periode van 803 tot 776 v. Chr. op de tijdsbalk te plaatsen is, tijdens zijn gezonde periode. Het is dezelfde periode dat Uzzia/Azaria ook Egypte onder zijn controle had (De Zonaanbidder, 2016, blz. 36-39).

    Het moet duidelijk zijn dat de chronologische constructie van de Assyriologie voor deze tijdsperiode, onverzoenbaar met de Bijbels-chronologische gegevens is. Het kan niet anders zijn dan dat er hiaten in de Eponiemlijsten voorkomen en dat de lijst aldus geen opeenvolging van koningen en gebeurtenissen voorstelt.

    De afkomst van Tiglath Pileser III is in de Assyriologie overigens omstreden. Er bestaat namelijk twijfel over zijn afstamming. De Assyriologie had hem aanvankelijk als de zoon van Assur Nirari neergezet, maar een latere archeologische vondst weerlegde dit. Op een steen-inscriptie stond Tiglath Pileser III vermeldt als de zoon van Adad Nirari? (KAH,I, Nos. 21-23. Ancient records of Assyria and Babylonia by Daniel David Luckenbill, Chicago, 1926). De tegenstrijdigheid betreffende het zoon-schap van Tiglath Pileser III is binnen de Assyriologie tot op heden niet opgelost. Bovendien heeft een latere opvolger op de troon van Assur: Essarhaddon, een zoon van Sanherib, veel van de annalen van Tiglath Pileser III in zijn tijd al vernielt. De muren van het paleis van Tiglath Pileser III te Kalhu waren versierd met een reeks annalen, in drie verschillende revisies op tegels, respectievelijk bestaande uit zeven, twaalf of zestien lijnen. Een latere koning van Assyrië Essarhaddon recycleerde de tegels voor zijn eigen paleis. Het motief van de Assyrische kroniekschrijvers was duidelijk niet het accuraat weergeven van historische gegevens, maar integendeel het verheerlijken van de dan regerende monarch.

    Het is boeiend om het commentaar van de Assyrioloog Luckenbill aangaande de annalen van Tiglath Pileser III te lezen:

    “The annals of Tiglath Pileser were engraved upon the slabs of the rebuilt central palace at Calah. These slabs were later removed by Essarhaddon to be used in his southwest palace of the same city. As a result of the removal and retrimming of the stone, the annals have come down to us in a fragmentary state. Without the aid of the Eponym lists with notes it would have been impossible to arrange the fragments in their chronological order, and, even so, future discoveries are likely to show that the arrangement now generally accepted is wrong

     

    Luckenbill waarschuwt dat de oorspronkelijke annalen van Tiglath Pileser die zijn paleismuren versierden, later door Essarhaddon in zijn paleis gerecycleerd werden. Als een gevolg van de verwijdering en het her-trimmen van het steen, zijn de gereconstrueerde annalen van Tiglath Pileser III tegenwoordig in een fragmentarische toestand. Daarenboven stelt Luckenbill dat alhoewel men een en ander chronologisch heeft kunnen rangschikken op basis van de Eponiemlijsten, men toch kan verwachten dat de chronologische schikking fout kan zijn. Dit statement staat ons toe alle informatie die we aangaande Tiglath Pileser III tot nu toe hebben, opnieuw chronologisch te herschikken en ditmaal met de Bijbel als leidraad.

    Zoals eerder opgemerkt geeft de orthodoxe Assyriologie Tiglath Pileser III een regeringsperiode van 745 tot 727 v. Chr., en dit op basis van hun interpretatie van de Eponiemlijsten. De regeerperiode van Tiglath Pileser III werd door de Assyriologie via hun ankerjaar 763 v. Chr., met een genoteerde zonsverduistering boven Nineveh, op 15 juni van het tiende regeringsjaar van Assur Dan, ten tijde van het eponiem van Bur Sagale, verkregen. Bij het chronologisch hanteren van de Eponiemlijsten gaat de Assyriologie er steevast van uit dat de Assyrische koningslijst volledig is en er geen namen ontbreken? Ik zal aantonen dat er wel degelijk namen ontbreken, verwijderd werden, en dat er perioden van co-regentschappen hebben plaatsgevonden. De Bijbel leert bijvoorbeeld dat ten tijde van Tiglath Pileser III meerdere koningen van Assyrië de troon met elkaar deelden. Hierna één voorbeeld:

    2 Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het verzoek tot de koningen van Assur hem te helpen.   

     

    De daarop volgende Assyrische invasie van het gebied van Israël geschiedde in de dagen van Pekah, koning van Israël.

    2 Koningen 15:29 In de dagen Pekah, den koning van Israël, kwam Tiglath-pilezer, de koning van Assyrië, en nam Ijon in, en Abel-beth-maacha, en Janoah, en Kedes, en Hazor, en Gilead, en Galilea, het ganse land van Nafthali; en hij voerde hen weg naar Assyrië.

     

    Deze invasie dateren we in het eerste jaar van Pekah in 755 v. Chr. zijnde het zevende regeringsjaar van Tiglath Pileser III als alleenheerser over Assyrië.

    De volgende invasie van Israël en Aram is die 737 v. Chr. in het jaar dat Pekah geallieerde met de Arameeër Rezin tegen Achaz van Juda oprukte. Deze invasie kan chronologisch nauwkeurig gedateerd worden. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 289-300.

    2 Koningen 16:9 En de koning van Assur gaf hem gehoor; de koning van Assur trok op tegen Damascus, nam het in en voerde de bevolking in ballingschap weg naar Kir; en Rezin bracht hij ter dood. Daarop ging Achaz Tiglath Pileser, de koning van Assur, tegemoet naar Damascus…

     

    De aanleiding was een schrijven aan de koningen van Assur van een in het nauw gedreven koning Achaz van Juda, die door de geallieerde legers van Samaria en Damascus aangevallen werd.

    Jesaja 7:1 Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, de zoon van Jotham, de zoon van Uzzia, de koning van Juda, dat Rezin, de koning van Aram, met Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël, tegen Jeruzalem ten strijde trok; maar hij kon in de strijd daartegen de overhand niet behalen.     

     

    2 Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het verzoek tot de koningen van Assur hem te helpen.    

     

    In het eerder geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Kronieken 28:16 worden de koningen, (in het meervoud), van Assyrië door de in het nauw gedreven Achaz, aangeschreven. Maar het is Tiglath Pileser, als koning van Assur in het enkelvoud, die tegen Damascus oprukt. Het is duidelijk dat Assyrië tijdens deze periode meer dan één koning met leger ter beschikking had en de verschillende koningen jaarlijks meerdere veldtochten uitvoerden. Een observatie om de betreffende eponiemlijsten en hun vermeende chronologie, met argwaan te behandelen.

     

     

    De volgende invasie van Assyrië in Israël dateren we in het jaar 735 v. Chr. Het jaar dat Hosea in Israël een samenzwering smeedde tegen koning Pekah en hem vermoorde.

    2 Koningen 15:30 En Hosea, de zoon van Ela, smeedde een samenzwering tegen Pekach, de zoon van Remaljahu; hij sloeg hem dood en werd koning in zijn plaats in het twintigste jaar van Jotam, de zoon van Uzzia. 31 Het overige van de geschiedenis van Pekach en al wat hij gedaan heeft, zie, dat is beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël.

     

    In een bewaard gebleven inscriptie van Tiglath Pileser (Nimrud Tablet (in Rost, 78-81, lijnen 1-19) is er een vermelding naar het verwijderen van Pekah door de hand van de Israëlieten zelf, en het installeren van Hosea als vazal van Assur door Tiglath Pileser. Het is een inscriptie van Tiglath Pileser III die we aan de hand van de Bijbel exact kunnen dateren in het jaar 735 v. Chr. Het jaar dat Pekah in het tienstammenrijk vermoord werd en Hosea de macht greep. En het laatste fragment dat we van Tiglath Pileser III’ annalen hebben (Nimrud, Zuid oostelijk paleis, Slab inscriptie (6-16) dateert uit dezelfde periode. Op de lijst komen we ook koning Achaz van Juda tegen.

    Wanneer we al de vermelde Assyrische invasies op de tijdsbalk aanbrengen merken we dat Tiglath Pileser III veel langer geregeerd heeft dan dat de orthodoxie leert. De eerste vermelding over Tiglath Pileser III in de Bijbel als koning over Assyrië gaat terug tot 763 v. Chr., het jaar van de beschreven invasie in 2 Kronieken 5:25-26. In het jaar 763 v. Chr. was hij duidelijk een co-regent met zijn vader Pul. Zijn laatste regeringsjaar was 735 v. Chr., het jaar van zijn veldtocht naar Damascus en het aanstellen van Hosea als Assyrisch vazal over Israël. Een regeerperiode van minstens 33 jaar voor Tiglath Pileser III. Of een verschil van vijftien jaar met de eponiemlijsten.

    Er zitten aldus hiaten in de eponiemlijsten die geen aaneensluitende chronologie meer voorstellen. De reden hiervoor ligt bij de rivaliteit van de Assyrische koningen onderling, maar vooral in een historisch aantoonbare cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde in de achtste eeuw v. Chr. met regelmaat trof. Iedere keer zorgde dit voor chaos en anarchie. Tiglath Pileser III was de zoon van de Bijbelse Pul alias Adad Nirari IV die een usurpator was. Pul was volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid degene die de legendarische Sardanapallos alias Artatama versloeg en zich de kroon van Nineveh toe-eigende. In de Eponiemlijsten zit er aldus een breuk vanaf het eponiem van Nergal-nasir, [746/745, orthodoxe jaartallen] 783/782, de gouverneur van Nisibis, opstand in Kalhu, tot aan het eponiem van Nabû-bela-usur, [745/744, orthodoxe jaartallen] 761/760, de gouverneur van Arrapha, in Ajaru, de dertiende, Tiglath-pileser beklom de troon. Dit is een historisch verifieerbare breuk in de eponiemlijsten met een tijdsperiode van 22 jaar waarbinnen de legendarische Sardanapallos en de Bijbelse Pul inpast.

    Tiglath Pileser III deelde de troon met Pul en later kwam de zoon en troonopvolger van Tiglath Pileser III: Salmaneser V, daarbij. Een waar triumviraat, aan wie de belaagde koning Achaz zijn brief schreef.

     

    Salmaneser V is de Assyrische koning die volgens de Bijbel Samaria, de hoofdstad van het tienstammenrijk, innam en de bevolking in ballingschap wegvoerde.

    2 Koningen 18:9 Het geschiedde nu in het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israël) dat Salmaneser, de koning van Assyrië, opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. 10 En zij namen haar in ten einde van drie jaren, in het zesde jaar van Hizkia; het was het negende jaar van Hosea, den koning van Israël, als Samaria ingenomen werd. 11 En de koning van Assyrië voerde Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden in Halah, en in Habor, bij de rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12 Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden; en al wat Mozes, de knecht des HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan.

    13 Maar in het veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib, de koning van Assyrië, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. (Statenvertaling)

     

    Dit Bijbelcitaat is onverzoenbaar met en absoluut niet compatibel met de gefabriceerde chronologie van de Assyrische koningen door de vak-wetenschap: Assyriologie. Volgens de Bijbelse chronologie zitten er tussen de val van Samaria door Salmaneser V in 717 v. Chr. en de belegering van Jeruzalem door het leger van Sanherib in 709 v. Chr., slechts acht jaar. De eponiemlijsten hebben hier echter een periode tegenover staan van eenentwintig jaar.

    Daarenboven schrijft de Assyriologie de inname van Samaria en de wegvoering van de tien stammen van Israël in ballingschap aan Sargon II toe, in plaats van aan Salmaneser V. Dit alleen op basis dat Sargon II het zo in zijn annalen heeft nagelaten:

    “7. I besieged and occupied the town of Samaria, and took 27,280 of its inhabitants captive. I took from them 50 chariots, but left them the rest of their belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the obligation imposed upon them by one of the Kings who preceded me

    (The Annals of Sargon, [Excerpted from "Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr., in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp. 3-20])

     

    Dat Sargon II in het licht van het Bijbelboek 2 Koningen 18:9 een leugenaar en een geschiedenisvervalser was, wordt door de Assyriologie niet in vraag gebracht.

    Voor de volledige regeerperiode van Salmaneser V heeft de Assyriologie slechts acht eponiem-jaren ter beschikking om een en ander op de tijdsbalk in te vullen. Een van de weinige schriftelijke verwijzingen (buiten de eponiemlijsten) naar Salmaneser V vanuit de Assyrische bronnen, is een fragment van een cilinder dat heden in het British Museum (K.38345) bewaard wordt. Het is een memoriaal tekstcilinder die te Borsippa in de tempel van Nabu geplaatst werd. De inscriptie zelf is beschadigd en niet volledig. De eindtekst maakt echter duidelijk dat we een schriftelijk document van Salmaneser V in ons bezit hebben. Hierna de tekst, zoals gepubliceerd door Daniel David Luckenbill, Chicago, 1926:

    829. … who did not bow in submission at his feet… the mention of his name… his word (?) …bringing… hastely before him… those not obedient to my (?) command … that … he caused to be surrounded, surrounding the town… the god in whom he trusted… with his help not draw my (?) yoke … who carried off … and was turning (them, it) to himself (his known use) … his word and the mention of his name they did not fear, and did not dread his rule … overflowed his land (?) and laid it low like a deluge … his own … fell upon him and his life was no more … I (?) carried off and brought to Assyria. 830. I am Salmaneser the mighty king, king of the universe, king of Assyria, king of the four regions of the world, viceroy of Babylon, king of Sumer and Akkad, son of …, king of Assyria; most precious scion of Assyria, seed of Royalty, of the eternal days… of Borsippa, whose site (?) had been damaged by the violence of the mighty floods… its damage I repaired and strengthened its structure.… May Nabu look upon the temple with delight.

     

    Over de regeerperiode van Salmaneser V is er aldus buiten de Bijbel en de werken van Flavius Josephus niet veel informatie beschikbaar. Wat de Bijbel betreft wil de orthodoxe Assyriologie wel aannemen dat Salmaneser V aanvankelijk Samaria belegerd heeft, maar maakt daarmee echter een foute identificatie vanuit de eponiemlijst, met Samaria. Men gaat er namelijk van uit dat het vermelde Shamarain in de Eponiemlijst, Samaria zou zijn. Tijdens de eponiemjaren van Mahde, Assur-ishmeani en Salmaneser wordt er gewag gemaakt van een campagne tegen Shamarain. Hoewel deze plaatsnaam afwijkt van het Assyrische Samerina voor Samaria, heeft men toch voor de identificatie van Shamarian voor Samaria gekozen. Tegen deze identificatie spraken al eerder historici met grote naam zoals o.a. Albright (geciteerd door Merrill F. Unger, Israel and the Aramaeans of Damascus, Chapter X, voetnoot 33). Shamarain of beter geschreven Shabarain is te identificeren met Sibraim terwijl Samaria; Samarina blijft. De belegering en inname van Samaria door Salmaneser V besloeg drie jaar, een tijdsperiode die in de Eponiemlijsten ontbreekt.

    De conclusie zou nogmaals moeten zijn dat er hiaten in de Eponiemlijsten voorkomen, maar dit is voor de Assyriologie ondenkbaar.

    De val van Samaria vond volgens de Bijbelse chronologie plaats in 717 v. Chr. (Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: voorjaar 717 v. Chr., de wegvoering van de tien stammen, blz. 312-320. Drie jaar eerder in het voorjaar van 720 v. Chr., begon de belegering van Samaria door het Assyrische leger van Salmaneser V. Na de inname van Samaria, begon Salmaneser V hetzelfde jaar een campagne tegen Syrië en Fenicië, dat leert de Joodse historicus Flavius Josephus. Een historisch gegeven dat haaks staat op wat de orthodoxe Assyriologie leert.

    1. WHEN Shalmaneser, the king of Assyria, had it told him, that [Hoshea] the king of Israel had sent privately to So, the king of Egypt, desiring his assistance against him, he was very angry, and made an expedition against Samaria, in the seventh year of the reign of Hoshea; but when he was not admitted [into the city] by the king, (24) he besieged Samaria three years, and took it by force in the ninth year of the reign of Hoshea, and in the seventh year of Hezekiah, king of Jerusalem, and quite demolished the government of the Israelites, and transplanted all the people into Media and Persia among whom he took king Hoshea alive; and when he had removed these people out of this their land he transplanted other nations out of Cuthah, a place so called, (for there is [still] a river of that name in Persia,) into Samaria, and into the country of the Israelites. … …

    2. And now the king of Assyria invaded all Syria and Phoenicia in a hostile manner. The name of this king is also set down in the archives of Tyre, for he made an expedition against Tyre in the reign of Eluleus; and Menander attests to it, who, when he wrote his Chronology, and translated the archives of Tyre into the Greek language, gives us the following history: “One whose name was Eluleus reigned thirty-six years; this king, upon the revolt of the Citteans, sailed to them, and reduced them again to a submission. Against these did the king of Assyria send an army, and in a hostile manner overrun all Phoenicia, but soon made peace with them all, and returned back; but Sidon, and Ace, and Palsetyrus revolted; and many other cities there were which delivered themselves up to the king of Assyria. Accordingly, when the Tyrians would not submit to him, the king returned, and fell upon them again, while the Phoenicians had furnished him with threescore ships, and eight hundred men to row them; and when the Tyrians had come upon them in twelve ships, and the enemy's ships were dispersed, they took five hundred men prisoners, and the reputation of all the citizens of Tyre was thereby increased; but the king of Assyria returned, and placed guards at their rivers and aqueducts, who should hinder the Tyrians from drawing water. This continued for five years; and still the Tyrians bore the siege, and drank of the water they had out of the wells they dug." And this is what is written in the Tyrian archives concerning Shalmaneser, the king of Assyria.

    - Joodse Oudheden Boek IX, xiv. 1,2 (volgens de vertaling van het Grieks naar het Engels door William Whiston)

     

    Flavius Josephus verhaalt dat Salmaneser V na de val van Samaria, een beleg van Tyrus begon dat vijf jaar zou duren. Samen met de belegering van Samaria gedurende drie jaren zijn dit in totaal acht jaren die in de Eponiemlijsten van de regeerperiode van Salmaneser V, ontbreken.

    De belegering van Samaria door Salmaneser V liep vanaf 720 v. Chr. tot 717 v. Chr., waarna hij in hetzelfde jaar een belegering van Tyrus voor een periode van vijf jaar tot 712 v. Chr., ondernam. Hoogstwaarschijnlijk werden hij en zijn leger die rond de stad Tyrus gelegerd waren, door de Griekse invasie in 712 v. Chr., weggevaagd. Voor de orthodoxie is het einde van Salmaneser V in raadsels gehuld. Voor de invallen van de zeevolken gereviseerd naar de achtste eeuw v. Chr., zie: De zonaanbidder, 2016, appendix 1, blz. 149-158.

    De historische regeerperiode van Salmaneser V besloeg een veel langere periode dan de Eponiemlijsten laten verstaan. Salmaneser V zat op de troon van Assyrië van 735 v. Chr., aanvankelijk als co-regent van Tiglath Pileser III tot 731/730 v. Chr. en daarna als koning tot 712 v. Chr. Vanaf 721 v. Chr. had hij als co-regent: de geschiedvervalser Sargon II.

    De orthodoxe Assyriologie meent Salmaneser V te kunnen identificeren met de Babylonische koning Uloulaios van de Ptolemeüs-canon. Hierna het relevante gedeelte van de canon:

    Nabonassar (Nabonassáros):         27.02.747–22.02.733

    Nabu-nadin-zeri (Nadíos):             23.02.733–21.02.731

    Nabu-mukin-zeri en Pulu              22.02.731–20.02.726

    Ululai (Iloulaíos):                     21.02.726–19.02.721

    Marduk-apla-iddina II                    20.02.721–16.02.709

    Arkeanós (Sargon II)                      17.02.709–14.02.704

    Maar op basis van wat we uit de Bijbel en de werken van Flavius Josephus historisch gereconstrueerd hebben, is er geen reden meer om de moeilijke identificatie met Uloulaios te zoeken. We kunnen gerust Uloulaios als een Babyloniër op de troon van Babylon laten. Hoogstwaarschijnlijk volgde Salmaneser V de politiek van zijn voorganger Tiglath Pileser III die met een schatplichtig Babylon vrede nam. Op het eerder geciteerde cilinder in het British Museum noemt hij zich overigens een ‘vice’roy van Babylon.

     

    Wordt vervolgd met deel 2

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    09-01-2017 om 11:01 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Assyrische koningen van de achtste eeuw v. Chr. herbezien, deel 2

    De Assyrische koningen Sargon II en Sanherib aan de hand van de Bijbel op de tijdsbalk chronologisch herschikt.

     

    De eerder vermelde Sargon II als co-regent van Salmaneser V staat eenmaal bij naam in de Bijbel vermeld.

    Jesaja 20:1 In het jaar, toen Tartan naar Asdod kwam, als hem Sargon, de koning van Assyrië gezonden had, toen hij krijg voerde tegen Asdod, en het innam; 2 Ter zelfder tijd sprak de HEERE, door den dienst van Jesaja, den zoon van Amoz, zeggende: Ga heen, en ontbind den zak van uw lendenen, en doe uw schoenen van uw voeten. En hij deed alzo, gaande naakt en barrevoets. 3 Toen zeide de HEERE: Gelijk als Mijn knecht Jesaja naakt en barrevoets wandelt, drie jaren, tot een teken en wonder over Egypte en over Morenland; 4 Alzo zal de koning van Assyrië voortdrijven de gevangenen der Egyptenaren, en de Moren, die weggevoerd zullen worden, jongen en ouden, naakt en barrevoets, en met blote billen, den Egyptenaren tot schaamte. 5 En zij zullen verschrikken en beschaamd zijn van de Moren, op dewelke zij zagen, en van de Egyptenaars, hun roem. 6 En de inwoners van dit eiland zullen te dien dage zeggen: Ziet, alzo is het gegaan dien, op welken wij zagen, werwaarts wij henenvloden om hulp, om gered te worden van het aangezicht des konings van Assyrië; hoe zullen wij dan ontkomen? (Statenvertaling)

     

    In de andere relevante historische Bijbelboeken Koningen en Kronieken wordt Sargon niet bij naam vermeldt, maar vinden we wel enkele malen 'koningen van Assur' in het meervoud, waarbij het chronologisch gezien duidelijk is, dat Sargon een co-regent of co-koning, was. Aan Salmaneser V was Sargon II volgens gegevens die we uit de Bijbel afleiden, aanvankelijk ondergeschikt. Dit is een gegeven dat echter niet uit Sargon ’s annalen, blijkt. Integendeel, Sargon claimt bijvoorbeeld de verovering van Samaria en de wegvoering in ballingschap van het tienstammenrijk voor zichzelf.

    De Bijbel leert in 2 Koningen 18:9-10 dat Salmaneser V verantwoordelijk was voor de inname van Samaria, en ontmaskert Sargon als een geschiedenis-vervalser. De belegering van Samaria nam drie jaar in beslag van 720 tot 717 v. Chr. De wegvoering van de tien stammen volgde in 717 v. Chr. Dit is Bijbelse chronologie die aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, op de tijdsbalk vast verankerd zit. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: voorjaar 717 v. Chr.: de wegvoering van de tien stammen, blz. 312-320.

    Het wapenfeit van de veldmaarschalk of Tartan van Sargon dat de profeet Jesaja doorgaf met de belegering van Asdod, plaatsen we in het jaar 719 v. Chr. De Bijbel leert dat nadat de profeet Jesaja drie jaar lang barrevoets als een zinnebeeld door het land had gelopen, het leger van Sargon tegen Asdod oprukte. De bijzondere bediening van Jesaja begon in het sterfjaar van koning Achaz van Juda in 722 v. Chr., het jaar dat er een meganatuurcatastrofe genoteerd werd. Drie volledige jaren later brengt ons in het voorjaar van 719 v. Chr., voor het oprukken van de Tartan van Sargon en de vermelding in de Bijbel dat Sargon II dan koning van Assur was. Dit sluit aan met de gegevens van de Babylonische koningslijst. Sargon wordt namelijk in zijn elfde regeringsjaar als koning van Babylon vermeld. Het is het eponiem van Mannu-ki-Aššur-le'i, de gouverneur van Tille, dat melding maakt dat Sargon in dat jaar de hand van Bêl nam, wat staat voor het koningschap over Babylon. Aan de hand van de Ptolemeüs-canon plaatsen we dat eponiem in feb709/mrt708 v. Chr. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, Appendix 6, blz. 482-494, toon ik aan dat de jaartallen van de Ptolemeüs-canon correct zijn en verankerd in de Bijbelse tijdlijn. Ik hecht veel waarde aan de Babylonische koningslijst omdat de Bijbel namelijk na de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen door de Assyriërs, de vernietiging van de Tempel van Salomo ten tijde van Zedekia de koning van Juda, aan de regeerperiode van de koning van Babylon: Nebukadnezar linkt (2 Koningen 25:8-9). Nebukadnezar werd bij zijn dood in 562 v. Chr. opgevolgd door zijn zoon Evilmerodach wiens eerste jaar gelijk viel met het zevenendertigste jaar van de wegvoering van koning Jojachin in Babylonische ballingschap (2 Koningen 25:27). De koningslijst van Babylon is aldus verankerd met de regeer- en ballings-periode van de koningen van Juda. Bovendien valt de vrijlating van Jojachin van Juda aan het begin van het achttiende jubeljaar van okt562/sep561 v. Chr.

    Ik stel tegelijkertijd ook vast dat er nergens in de Bijbel op zulk een wijze naar een nauwkeurige verankering met een bepaalde regeertijdstip van een Assyrische koning verwezen wordt.

     

     

    Maar nu verder met de regeerperiode van Sargon II en de verankering met de Bijbelse gegevens en de Babylonische koningslijst. Vanaf het elfde eponiemjaar van Sargon II rekenen we op de tijdsbalk terug tot zijn eerste jaar als koning. Let op! De verkregen Bijbelse link met de profeet Jesaja’s bediening en het eerste regeringsjaar van Sargon II past alleen in de tijdsconstructie met Hizkia ’s regeerperiode verbonden met het vijftiende jubeljaar van okt709/sep708 v. Chr. Op de wijze zoals de bekende chronoloog Edwin R. Thiele de regeerperiode van Hizkia verbonden heeft met de Assyriërs Sanherib en Sargon II via het jaartal 701 v. Chr. als het veertiende regeringsjaar van Hizkia, gaat de Bijbels-chronologische verbinding met de bediening van de profeet Jesaja verloren.

    Sargon II deelde de troon van Assyrië vanaf 719 v. Chr. tot 712 v. Chr. met Salmaneser V Het is dan ook logisch dat bijvoorbeeld koning Achaz van Juda in zijn brieven aan Assur, verwees naar de koningen in het meervoud.

    De veldmaarschalk van Sargon II liet in 719 v. Chr. bij zijn offensief naar de kust Samaria links liggen, en trok met zijn leger naar Asdod en Gaza. Te Raphia werd slag geleverd met het Egyptisch leger onder leiding van Sebech. Een veldslag die door de Assyriërs gewonnen werd, wat ook het lot van Samaria bezegelde. Terwijl Salmaneser V gedurende drie jaar Samaria verder belegert en daarop volgens Flavius Josephus een belegering van Tyrus begint, geven de Eponiemlijsten alleen melding van de veldtochten van Sargon II. Heel opmerkelijk heeft het eponiem van šarru-emuranni, dat we in 712/711 v. Chr. dateren, als vermelding: “de koning bleef in het land”. Dit is een eufemisme voor nietsdoen. Opmerkelijk is dat door het linken van de regeerperiode van Sargon II met de jaartallen van de Babylonische koningslijst en de bediening van de profeet Jesaja, Sargon ’s achtste jaar in 712 v. Chr. valt, met de vermelding dat hij in het land bleef. Het jaar 712 v. Chr. is in de revisie van de geschiedenis van de oudheid, het jaar van de Griekse invasie in de Levant en Egypte. De zeevolken lieten bij het oprukken in Klein-Azië, Assyrië links liggen en richten zich op de Levant en op Egypte. Een invasie die de profeet Jesaja in detail beschreven heeft. Voor de invallen van de zeevolken gereviseerd naar de achtste eeuw v. Chr., zie: De zonaanbidder, 2016, appendix 1, blz. 149-158. Zie ook de link naar een relevant artikel: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2946276

    De invasie van de zeevolken in de Levant werd nog hetzelfde jaar in de kiem gesmoord. Niet door Assyrië, maar door een Egyptisch leger aangevoerd door de prins Ramses III. Als een gevolg van het terugslaan van de zeevolken door Egypte in Klein-Azië, was Assyrië in staat om vanuit zijn hartland, het jaar daarop in 711 v. Chr., een veldtocht tegen Mar’as te ondernemen. Langs de kust van de Levant hadden inmiddels zich Grieken of Ioniërs genesteld, een gebied dat voorheen onder Assyrische controle stond. In Asdod bijvoorbeeld zat een Griekse (Ioniër) heerser op de troon. Ook elders langs de kust hadden zich zeevolken gevestigd. Zie het artikel op dit blog van 27-07-2015: Wenamon en de zeevolken. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1437948000&stopdatum=1438552800

    Voor de orthodoxie gaat het verband met de vermelding van Griekse heersers in de kuststeden van de Levant verloren. Zij laten de Zeevolken in de twaalfde eeuw voor Christus het gebied binnenrukken en dit op basis van de foutieve plaatsing van de regeerperiode van Ramses III op de tijdsbalk.

     

     

    De eponiemlijsten verwijzen naar Sargon II tot 705/704 v. Chr. waarna tijdens het eponiem van Nashru-Bêl de vermelding volgt: de koning werd gedood; het kamp van de koning van Assyrië [...] In Abu, de twaalfde, Sanherib, de koning [?].

    Leert dit eponiem nu dat Sargon II in 705 v. Chr. sneuvelde? Zekerheid hebben we hier niet? Het is trouwens heel ongewoon dat een Assyrische koning in de strijd zou sneuvelen. Een koning die kon sneuvelen riep teveel vragen op, vragen die vermeden moesten worden. De verschillende beschikbare bronnen spreken elkaar dan ook tegen. Volgens de ene theorie werd Sargon in zijn paleis vermoord en volgens een andere stierf hij een obscure dood op een slagveld in noordwestelijk Iran, tegen een weinig bekende volkstam. Het is overigens ook mogelijk dat Sargon vijfendertig jaar de troon deelde; eerst met Salmaneser V en daarna met zijn zoon Sanherib. Het grootste gedeelte van zijn laatste jaren verbleef hij dan vermoedelijk in zijn nieuwe hoofdstad Sargonsburg of Dur Sharrukin.

    Dat Sanherib in 705 v. Chr. koning over Assyrië werd is ook niet absoluut zeker. Volgens de Bijbelse chronologie leidde Sanherib een veldtocht tegen Jeruzalem in het veertiende regeringsjaar van Hizkia, zijnde 709 v. Chr. Een jaar dat volgens de Eponiemlijst alleen aan Sargon II behoorde. De veldtocht van Sanherib tegen Jeruzalem werd dan ook gevoerd als co-koning met Sargon II.

    In het jaar 709/708 v. Chr. leidde Sargon volgens het eponiem van Mannu-ki-Aššur-le'i, een veldtocht tegen Babylon terwijl zijn zoon Sanherib tegen Jeruzalem optrok.

    Sargon II slaagde er eindelijk in om Merodach Baladan, de koning van Babylon te verslaan en zelf het begeerde koningschap over Babylon op zich te nemen. De overwinning op Merodach Baladan stond ook uitvoerig op de muur van zijn paleis te Khorsabad in spijkerschrift afgebeeld:

    38. MERODACH-BALADAN, son of IAKIN, King of Chaldaea, the fallacious, the persistent in enmity, did not respect the memory of the gods, he trusted in the sea, and in the retreat of the marshes; he eluded the precepts of the great gods, and refused to send his tributes. He had supported as an ally KHUMBANIGAS, King of EIam. He had excited all the nomadic tribes of the desert against me. He prepared himself for battle, and advanced. During twelve years,[ From 721 to 709 BC] against the will of the gods of Babylon, the town of BEL, which judges the gods, he had excited the country of the Sumers and Accads, and had sent ambassadors to them. In honor of the god Assur, the father of the gods, and of the great and august Lord MERODACH, I roused my courage I prepared my ranks for battle. I decreed an expedition against the Chaldeans, an impious and riotous people. MERODACH-BALADAN heard of the approach of my expedition, dreading the terror of his own warriors, he fled before it, and flew in the nighttime like an owl, falling back from Babylon, to the town of Ikbibel. …

    Koning Merodach Baladan van Babylon wordt ook in de Bijbel vermeld:

    2 Koningen 20:12 Te dien tijde zond Berodak-Baladan, de zoon van Baladan, de koning van Babel, gezanten met een brief, en een geschenk aan Hizkia, want hij had gehoord, dat deze ziek geweest was. 13 En Hizkia hoorde naar hen en hij liet hun zijn gehele schathuis zien: het zilver en het goud, de specerijen en de kostbare olie, zijn gehele tuighuis en alles wat zich onder zijn schatten bevond. Er was niets in zijn paleis en in zijn gehele rijk, dat Hizkia hun niet liet zien. (NBG Vertaling 1951)

     

    Chronologisch plaatsen we deze beschreven gebeurtenis op de tijdsbalk, na de belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib in het veertiende regeringsjaar van Hizkia in 709 v. Chr. Het is daarna dat Hizkia doodziek werd en er daarop door de HERE God, vijftien jaar aan zijn leven werden toegevoegd. Het bezoek van de gezanten van de koning van Babel: Merodach Baladan, geschiedde aldus in het jaar okt709/sep708 v. Chr. en valt nu binnen de opgegeven regeerperiode volgens de Ptolemeüs-canon. In de fabricatie van Edwin R. Thiele bezoekt het Babylonische gezantschap Hizkia in het jaar 701/700 v. Chr. wat volledig buiten de regeerperiode van Merodach Baladan valt.

    Zoals eerder opgemerkt rukte Sanherib in 709 v. Chr. als co-koning met Sargon II tegen Jeruzalem op.

    2 Koningen 18:13 In het veertiende jaar van koning Hizkia trok Sanherib, de koning van Assur, op tegen alle versterkte steden van Juda en bezette ze.

     

    De Bijbel verwijst tijdens deze periode naar de koningen van Assur in het meervoud:

    2 Kronieken 32:1-4 Na deze gebeurtenissen, waarin Jehizkia 's trouw bleek, rukte Sanherib, de koning van Assur, op. Hij trok Juda binnen …… … en zeide: Waarom zouden de koningen van Assur bij hun komst zoveel water vinden…

     

    In het bovenvermelde citaat staat er 'koningen' in het meervoud geschreven, maar was het Sanherib, de zoon van Sargon, die de belegering van Jeruzalem doorvoerde terwijl zijn vader Sargon dat jaar Babylon innam. De Assyrische koning Sanherib geeft zijn veldtochten in zijn annalen nummers in plaats van een regeringsjaar te vermelden. De verklaring hiervoor ligt in zijn co-regentschap met Sargon II. Zijn veldtocht naar Jeruzalem in het veertiende regeringsjaar van Hizkia staat genoteerd als zijn derde veldtocht.

    De conclusie moet zijn dat de Assyrische berichtgeving over Sargon II en Sanherib onbetrouwbaar is. De eponiemlijsten geven de indruk een historisch overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen van jaar tot jaar door te geven, maar de historische realiteit is anders. Al de chronologische gegevens van de annalen van Sargon II van zijn paleis-inscripties te Khorsabad in de eponiemlijsten trachten te invullen, is een moeilijke zo niet onmogelijke opdracht. Voor de Bijbels-chronologische gegevens betreffende Salmaneser V, Sargon II en Sanherib is er in de eponiemlijsten geen ruimte. De twee verzoenen is ook niet mogelijk. Voor mij is het inmiddels duidelijk dat er in de eponiemlijsten hiaten zitten. Dat er co-regentschappen plaatsvonden vinden we in de Eponiemlijten ook niet terug.

     

    Sanherib staat als koning van Assyrië in de Bijbel vermeld in het veertiende regeringsjaar van Hizkia van Juda. Sanherib verwijst op zijn bekende prisma-stele naar de belegering van Jeruzalem, maar dateert deze actie als zijn derde veldtocht, zonder de vermelding van een regeringsjaar, wat wijst op een co-regentschap met zijn vader Sargon II.

    “18 As for Hezekiah the Judahite, 19who did not submit to my yoke: forty-six of his strong, walled cities, as well as 20 the small towns in their area, 21 which were without number, by levelling with battering-rams 22 and by bringing up seige-engines, and by attacking and storming on foot, 23 by mines, tunnels, and breeches, I besieged and took them. 24 200,150 people, great and small, male and female, 25 horses, mules, asses, camels, 26 cattle and sheep without number, I brought away from them 27 and counted as spoil. (Hezekiah) himself, like a caged bird 28 I shut up in Jerusalem, his royal city. 29 I threw up earthworks against him— 30the one coming out of the city-gate, I turned back to his misery. 31 His cities, which I had despoiled, I cut off from his land, and 32 to Mitinti, king of Ashdod, 33 Padi, king of Ekron, and Silli-bêl, 34 king of Gaza, I gave (them). And thus I diminished his land. 35 I added to the former tribute, 36 and I lad upon him the surrender of their land and imposts—gifts for my majesty. 37 As for Hezekiah, 38 the terrifying splendor of my majesty overcame him, and 39 the Arabs and his mercenary troops which he had brought in to strengthen 40 Jerusalem, his royal city, 41 deserted him. In addition to the thirty talents of gold and 42 eight hundred talents of silver, gems, antimony, 43 jewels, large carnelians, ivory-inlaid couches, 44 ivory-inlaid chairs, elephant hides, elephant tusks, 45 ebony, boxwood, all kinds of valuable treasures, 46 as well as his daughters, his harem, his male and female 47 musicians, which he had brought after me 48 to Nineveh, my royal city. To pay tribute 49 and to accept servitude, he dispatched his messengers.”

    (Prisma-stele kolom 2)

     

    Moesten we alleen de gegevens van de Assyriër bezitten, zouden we moeten aannemen dat Sanherib Jeruzalem inderdaad met succes belegerde, en een grote schatting van Hizkia ontving, de Judese koning die hij als een vogel in een kooi opgesloten had. De historische werkelijkheid zag er anders uit. Volgens de Bijbel werd het belegerende Assyrische leger door de Engel des HEREN vernietigend verslagen en moesten zij afdruipen. Later zou Sanherib volgens de Bijbel te Nineveh door twee van zijn zonen vermoord worden.

    2 Koningen 19:32 Daarom zo zegt de HEERE van den koning van Assyrië: Hij zal in deze stad niet komen, noch daar een pijl inschieten; ook zal hij met geen schild daarvoor komen, en zal geen wal daartegen opwerpen. 33 Door den weg, dien hij gekomen is, door dien zal hij wederkeren; maar in deze stad zal hij niet komen, zegt de HEERE. 34 Want Ik zal deze stad beschermen, om die te verlossen, om Mijnentwil, en om Davids, Mijns knechts wil. 35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de Engel des HEEREN uitvoer, en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, ziet, die allen waren dode lichamen. 36 Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrië, en toog henen, en keerde weder; en hij bleef te Nineve. 37 Het geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land van Ararat; en Esar-haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. (Statenvertaling)

     

    De plaatsing van Sanherib op de tijdsbalk met zijn eerste regeringsjaar in 705 v. Chr. door de orthodoxe Assyriologie wijs ik af. Het jaartal 709 v. Chr. als veertiende regeringsjaar van Hizkia is op de tijdsbalk verankerd het zevende sabbatjaar van apr709/mrt708, gevolgd door het vijftiende jubeljaar van okt709/sep708 v. Chr. en is een navigatiepunt op de tijdsbalk. Dit gegeven plaatst Sanherib als koning van Assyrië al in het jaar 709 v. Chr. op de tijdsbalk. Aan de veldtocht naar Jeruzalem in 709 v. Chr. gingen overigens nog twee veldtochten vooraf. Op basis van de Bijbels-chronologische gegevens was Sanherib ontegensprekelijk een mede-koning die de troon van Assur met Sargon II deelde.

     

    Er is nochtans een manier om op basis van Sanherib ’s eigen annalen tot de berekening van zijn eerste co-regeerjaar te komen. Er is namelijk een verklaring (Assyrian Kings from Adasi to Assur Dan II - synthesized from Synchronistic Chronicle, Meissmer’s list, and corrected to the Khorsabad List - as quoted by Courville) van Sanherib, die stelt dat er 418 jaar waren tussen zijn regering en die van Tiglath Pileser I. Wanneer men de gangbare chronologie hanteert, klopt deze verklaring van Sanherib niet. De gereviseerde regeerperiode van Tiglath Pileser I heeft de jaren: 1134/1096 v. Chr. (zie De Assyriologie herzien, 2012, blz. 113) Wanneer we echter de rekensom in het gereviseerde plaatje toepassen verkrijgen we de som van 1134 min 418 geeft het jaartal 716 v. Chr. voor het eerste regeringsjaar van Sanherib. De kroniekschrijver van het Bijbelboek 2 Koningen 18:9-13 vermelde dan ook terecht Sanherib als koning van Assyrië in 709 v. Chr., in het veertiende regeringsjaar van Hizkia van Juda. De Bijbel, het Woord van God, is dan ook een betrouwbare chronologische bron. Accuraat hebben de Joden hun heilsgeschiedenis genoteerd en over de eeuwen heen correct gekopieerd.

    Romeinen 3:1 Welk is dan het voordeel van den Jood? Of welk is de nuttigheid der besnijdenis? 2 Vele in alle manier; want dit is wel het eerste, dat hun de Woorden Gods zijn toebetrouwd. (Statenvertaling)

     

    Het jaar 716 v. Chr. is hetzelfde jaar dat Sargon II een veldtocht tegen Mannea leidde en Salmaneser V de stad Tyrus belegerde. Het Assyrische Rijk kende in dat jaar aldus een waar triumviraat. Vermoedelijk leidde Sanherib in dat jaar zijn eerste veldtocht naar Babylon. Daar zat Merodach Baladan op de troon die weigerde voor het Assyrische juk te buigen. Met het relaas van Sanherib ’s derde veldtocht naar Jeruzalem in gedachte en zijn historische nederlaag aldaar, mogen we echter dezelfde twijfels hebben betreffende zijn bombastisch commentaar aangaande Babylon, op de prisma-stele:

    “20 In my first campaign I accomplished the defeat of Merodach-baladan, 21 king of Babylonia, together with the army of Elam, 22 his ally, on the plain of Kish. 23In the midst of that battle he deserted his camp, 24 and he escaped alone, so he saved his own life. 25 The chariots, horses, wagons, mules, 26 which he left behind at the beginning of the battle 27 my hands seized. Into his palace, which is in 28 Babylon, I entered jubilantly. 29 I opened his treasure-house: gold, silver, vessels of god and silver, 30 precious stones of every name, goods and property 31without limit, heavy tribute, his harem, 32 courtiers and officials, singers—male and 33 female—all his artisans, 34 as many as there were, his palace servants 35 I brought out, and I counted as spoil. In the might of Assur 36 my lord, seventy-five of his strong walled cities 37 of Chaldea, and 420 small cities 38 of their area I surrounded, I conquered, I carried off their spoil. 39 The Arabs, Arameans, and Chaldeans 40 who were in Erech, Nippur, Kish, Harsagkalamma, 41 Kutha and Sippar, together with the citizens, 42 the rebels I brought out and counted as booty…..”

     

    De stad Babylon werd pas in 709 v. Chr. door Sargon II onderworpen, en het relaas van Sanherib is als grootspraak te ontmaskeren.

    De tweede beschreven veldtocht van Sanherib op de prismastele leidde hem naar het land van de Kassieten in het oosten van Assur. Deze veldtocht is ergens tussen 715 en 710 v. Chr. te dateren

    “65 In my second campaign, Assur, my lord, encouraged me, and 66 against the land of the Kassites and the land of the Yasubigallai, 67 who from of old had not been submissive to the kings, my ancestors, 68 I marched. In the midst of the high mountains 69 I rode on horseback where the terrain was difficult, 70 and had my chariot drawn up with ropes: 71 where it became too steep, I clambered up on foot like the wild-ox. 72 The cities of Bît-Kilamzah, Hardishpi, 73and Bît-Kubatti, their strong, walled cities 74 I besieged, I captured. People, horses, 75 mules, asses, cattle, and sheep 76 I brought out from their midst and counted as booty. 77 And their small cities, which were beyond numbering, 78 I destroyed, I devastated, and I turned into ruins. The houses of the steppe, (namely) the tents, 79 in which they lived, I set on fire and 80 turned them into flames. I turned round, and 81 made that Bît-Kilamzah into a fortress— 82 I made its walls stronger than they had ever been before—….”

     

    Over de historische waarde van de beschrijving van deze veldtocht, is er geen andere bron beschikbaar dan de Assyrische. We mogen er echter wel van uitgaan dat er inderdaad een veldtocht heeft plaatsgevonden en dat er bijzonder wreed, buitenproportioneel in de naam van de god van Assur is opgetreden.

    De prismastele vermeldt een totaal van acht veldtochten en sluit af met de beschrijving van de uitbouw van de stad Nineveh en Sanherib ’s paleis. Het invoegen van deze veldtochten in de bewaarde eponiemlijsten van Sanherib is moeilijk en niet geheel passend mogelijk.

    Daarenboven is er een breuk, een hiaat in de eponiemlijsten vanaf het eponiem van 699/698 v. Chr.

    [699/698] Tijdens het eponiem van Bêl-šarrani, gouverneur van Kurba'il,

     

    De historische regeerperiode van Sanherib hebben we vastgesteld over de periode van 716 v. Chr. tot 680 v. Chr., of zesendertig jaar. Een belangrijk gedeelte van deze periode was Sanherib echter een co-koning met zijn vader Sargon II. Het einde van Sanherib hebben we beschreven gezien in het Bijbelboek 2 Koningen:

    2 Koningen 19:37 Het geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land van Ararat; en Essar-haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.

     

    Het eerste regeringsjaar van Essarhaddon, de zoon en troonopvolger van Sanherib, zit op de tijdsbalk verankerd in het voorjaar van 680 v. Chr., maar dat hebben we al in vorig artikel behandelt. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1466373600&stopdatum=1466978400

     

    Conclusie: er is geen enkele reden meer om de Bijbelse Assyrische koning Pul als één en dezelfde persoon als met Tiglath Pileser III te aanvaarden. Pul en Tiglath Pileser III waren duidelijk twee van elkaar te onderscheiden koningen van Assyrië. Er zit op de tijdsbalk een periode van ruim dertig jaar tussen de koning van Babylon: Pulu, en de Assyrische koning Pul.

    De stelling van de vakwetenschap Assyriologie dat de Eponiemlijsten het kader leveren voor een chronologisch rangschikken van de Assyrische koningen op de tijdsbalk, en dat de Assyrische koningslijst volledig zou zijn, meen ik weerlegd te hebben. In de Bijbel en in de werken van Flavius Josephus zijn er duidelijke aanwijzingen dat bepaalde namen van Assyrische koningen uit de lijst verwijderd werden en dat de aangeboden chronologie van de Assyrische koningen vraagtekens oproept.

    Het Bijbelgedeelte 2 Koningen 18:9-13 is de maatstaf ter correctie van de chronologie van de Assyrische koningen Salmaneser tot en met Sanherib. In het zesde jaar van Hizkia in 717 v. Chr. werd Samaria door Salmaneser ingenomen en acht jaar later in 709 v. Chr. in het veertiende regeringsjaar van Hizkia vond de belegering van Jeruzalem door Sanherib plaats. Dit is een Bijbelgedeelte dat de chronologische fabricatie van de Assyrische door middel van de eponiemlijsten als fout aanwijst. Het is nochtans aan deze wankele tijdsconstructie dat de geleerde Edwin E. Thiele de Bijbelse koningen van Juda en Israël gelinkt heeft door middel van het aanpassen van hun regeerperioden om ze in lijn met de Assyrische gegevens te brengen.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    09-01-2017 om 10:57 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Suez-kanaal van de oudheid

    Herodotos Boek 2:158. The son of Psammetichos was Necos, and he became king of Egypt. This man was the first who attempted the channel leading to the Erythraian Sea, which Dareios the Persian afterwards completed: the length of this is a voyage of four days, and in breadth it was so dug that two triremes could go side by side driven by oars; and the water is brought into it from the Nile. The channel is conducted a little above the city of Bubastis by Patumos the Arabian city, and runs into the Erythraian Sea: and it is dug first along those parts of the plain of Egypt which lie towards Arabia, just above which run the mountains which extend opposite Memphis, where are the stone-quarries,--along the base of these mountains the channel is conducted from West to East for a great way; and after that it is directed towards a break in the hills and tends from these mountains towards the noon-day and the South Wind to the Arabian gulf.

     

     

    Now in the place where the journey is least and shortest from the Northern to the Southern Sea (which is also called Erythraian), that is from Mount Casion, which is the boundary between Egypt and Syria, the distance is exactly a thousand furlongs to the Arabian gulf; but the channel is much longer, since it is more winding; and in the reign of Necos there perished while digging it twelve myriads of the Egyptians. Now Necos ceased in the midst of his digging, because the utterance of an Oracle impeded him, which was to the effect that he was working for the Barbarian: and the Egyptians call all men Barbarians who do not agree with them in speech.

     

    De oudheidhistoricus Herodotos bezocht Egypte in de vijfde eeuw v. Chr. en verhaalt in zijn werk over het kanaal van de Nijl naar de Eritreïsche- of Rode Zee dat onder farao Neko gegraven werd en later door de Perzische koning Darius I afgemaakt. Op de bijgevoegde kaart heb ik het traject van het oudheidkanaal met een blauwe lijn uitgebeeld. Het kanaal was breed genoeg om twee triëren naast elkaar door te laten. Triëren waren Egyptische oorlogsschepen van ongeveer veertig meter lang en drie tot vier meter breed, met een diepgang van negentig tot honderdtwintig centimeter. Aan beide zijden zaten in drie rijen een totaal van 174 roeiers. Vierendertig soldaten plus vijftien bemanningsleden vervolledigden de bemanning.

     

    Farao Neko II van Manetho ’s zesentwintigste dynastie regeerde over Egypte van 621 tot 605 v. Chr. Het begin van het graven van het Suezkanaal van de oudheid plaatsen we aldus aan het einde van de zevende eeuw v. Chr. De zesentwintigste dynastie en farao Neko II had mijn aandacht in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 375-384. Deze farao staat bij naam in de Bijbel vermeld en was degene die koning Josia van Juda te Megiddo in 609 v. Chr. doodde (TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 361-365).

    De zesentwintigste dynastie was de laatste soevereine Egyptische dynastie alvorens het land door Meden en Perzen onder de voet gelopen zou worden. Daarna volgde voor Egypte de Griekse periode en nog later ving de Romeinse periode aan.

     

    Het graven van een kanaal van de Nijl naar de Rode Zee wordt echter ook door de farao ’s Seti I en Ramses II van de negentiende dynastie geclaimd. Voor Dr. I. Velikovsky was dit een van de vele aanwijzingen dat de farao ’s van de negentiende dynastie alter ego ’s van de farao ’s van de zesentwintigste dynastie waren.

     

    Het oorspronkelijke kanaal is echter vermoedelijk nog veel ouder en dateert uit de tijd van Hatsjepsoet, de vrouwfarao van de achttiende dynastie. Het is een studie van de Egyptologe Amelia Ann Blanford Edwards (1831-1892) dat ik op het internet vond, dat de aanleiding tot het schrijven van dit artikel werd. Volgens deze studie dateert het kanaal waar Herodotos naar verwijst, naar de tijd van Hatsjepsoet. Een vrouw op de troon van Egypte, waar de Egyptische (mannelijke) priesters met wie Herodotos in de vijfde eeuw v. Chr. mee sprak, met geen woord over repten. Het studiewerk van de Egyptologe Amelia Ann Blanford Edwards van de reis van Hatsjepsoet naar het land Poent is nauwkeurig aan de hand de bewaard gebleven reliëfs uit haar tempel te Deïr El Bahri, uitgewerkt. De conclusie van haar was dat er al een kanaal van de Nijl naar de Rode Zee in Hatsjepsoet ‘s tijd gegraven moest zijn. Hierna het betreffende citaat uit Amelia Ann ’s studie:

    Chapter 8: Queen Hatasu, and Her Expedition to the Land of Punt." By Amelia Ann Blanford Edwards (1831-1892) VIII.

    QUEEN HATASU, AND HER EXPEDITION TO THE LAND OF PUNT.

    Before we go farther on our way towards the Land of Punt, it will be well to consider by what route the squadron reached its destination. This is a very interesting question. Many of the upper courses of these sculptured and painted walls are so hopelessly mutilated as to break the continuity of the narrative. Thus, although it is distinctly stated that the ships returned to Thebes and there disembarked their cargo at the close of the expedition, the inscription which should inform us as to the point of their departure is lost. Seeing, however, that they returned to Thebes, it may be taken for granted that they sailed from the same port, and this supposition is confirmed by the blue colour of the water and the presence therein of the fishes of the Nile. But what course did they take when they had turned their backs upon "hundred-gated Thebes ?"

     

     

    That the squadron should have descended the Nile, sailed westward through the Strait of Gibraltar, skirted the west coast of Africa, doubled the Cape of Good Hope, and reached the Somali shores by way of the Mozambique Channel and the coast of Zanzibar is absolutely incredible.

    Such an achievement at so early a stage of naval history, would be far more wonderful than the building of all the pyramids or temples of Egypt. It would, in fact, imply that Queen Hatasu's squadron twice made the almost complete circuit of the African continent. We are compelled to reject this hypothesis. Rejecting it, we must fall back upon the only alternative possibility, which is that they went out by some ancient water-way connecting the Nile with the Red Sea.

    Now, the surveys recently made by Lieutenant-colonel Ardagh, Major Spaight, and Lieutenant Burton, of the Royal Engineers, have rendered it certain that the Wady Tûmilât was at some very distant time traversed by a branch of the Nile which discharged its waters into the Red Sea–the majority of geographers being now of opinion that the head of the Gulf of Suez formerly extended as far northward as the modern town of Ismaïlia. Whether that branch of the Nile was ever navigable, we know not; but we do know that it was already canalized in the reign of Seti I, second Pharaoh of the Nineteenth Dynasty, and father of Rameses II.

    This ancient canal started, like the present Sweetwater Canal, from the neighborhood of Bubastis, the modern Zagazig; threaded the Wady Tûmilât; and emptied itself into that basin which is now known as Lake Timsah. When M. de Lesseps laid down the line of the Sweetwater Canal, he, in fact, followed the course of the old canal of the Pharaohs, the bed of which is yet traceable. When I last saw it, several blocks of the masonry of the old embankment were yet in situ, among the reeds and weeds by which that ancient water-way is now choked.

    This canal is represented in one of the most celebrated wall-sculptures of the Great Temple of Karnak, and it is there called Ta-Tena, or "the cutting;" and because King Seti is shown to be returning to Egypt from one of his Syrian campaigns by way of a bridge over this same canal, it has been universally taken for granted that he was the author of that important engineering work. There is, however, no kind of evidence to justify the assumption. As reasonably might it be supposed that Napoleon the First was the builder of the Pyramids, because in Gérome's great picture he is represented as seated on horseback, and contemplating them from a distance. The canal may have existed, and in all probability did exist, long before the time of Seti I. It would seem, indeed, as if the great woman-Pharaoh who first conceived the daring project of launching her ships upon an unknown sea, was by far the most likely person to canalize that channel by which alone, so far as we can see, it would have been possible for them to go forth. For my own part, I have not the slightest doubt that Queen Hatasu was the scientific ancestress of M. de Lesseps; and that it was to the genius and energy of this extraordinary woman that Egypt owed that great work of canalization which first united the Nile with the Red Sea.

    In the sculptured tableau from which our illustration of the ship is taken, four other vessels are shown: the first, as we have seen, leads the way with a swelling sail; the last is not yet fully laden, but lies at anchor, waiting for a small boat into which some sailors are conveying large jars.

     

    De Egyptologe Amelia Ann Blanford Edwards (1831-1892) leefde en werkte in een tijd dat het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid en vooral van Egypte, nog moest opkomen. Voor haar was het onbekende land Poent naar waar Hatsjepsoet een expeditie uitrustte, het land Somalië aan de oostkust van Afrika. Dit is een identificatie die de toen nog jonge wetenschap der Egyptologie had aangenomen. Het was pas in de helft van de twintigste eeuw dat de autodidact Dr. I. Velikovsky een nieuwe identificatie van het land Poent lanceerde: Israël. Volgens zijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid waren Hatsjepsoet en Salomo tijdgenoten en bevriend met elkaar. Het boek van Velikovsky: Ages in Chaos (Eeuwen in chaos), 1952, hoofdstuk III, blijft een aanrader. Velikovsky toont vanuit verschillende historische bronnen aan dat Hatsjepsoet in haar negende regeringsjaar Salomo te Jeruzalem bezocht en dat zij de Bijbelse koningin van Scheba was. Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid geschiedde dit in het dertigste regeringsjaar van Salomo, een periode dat al de bouwwerken van Salomo beëindigd waren. Zie ook het artikel op dit blog van 02.03.2015, Salomo te Megiddo in het Laat Brons Tijdperk. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1425250800&stopdatum=1425855600

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 205-210, wordt deze era ook uitvoerig behandelt. In mijn laatste publicatie: ‘Exodus’ komt Hatsjepsoet ook aan bod alhoewel er een tijdsperiode van vijf eeuwen met de Exodus is. In het hoofdstuk: de dochter van farao, maak ik duidelijk dat Hatsjepsoet onmogelijk als de dochter van de farao van de verdrukking geïdentificeerd kan worden. Tegelijkertijd breng ik chronologisch de geschiedenis van de farao ’s van de achttiende dynastie, hun regeertijden en familiale relaties, die haaks staan op wat de Bijbel over ‘de farao van de verdrukking’ te zeggen heeft. Bijbelvorsers die er vanuit gaan dat de Egyptologie het met haar rangschikken van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk, bij het rechte eind heeft, moeten de farao van de verdrukking en diens dochter in de achttiende of negentiende dynastie zoeken, afhankelijk van hun keuze voor een korte of late datum voor de Exodus. Hun keuze valt dan wel eens op Hatsjepsoet als dochter van de farao van de verdrukking. De vader van Hatsjepsoet: Thothmosis I, heeft echter slechts een regeerperiode van veertien jaar in plaats van de vereiste tachtig jaar, wanneer men het Bijbelboek Exodus als historisch correct hanteert.

     

    Velikovsky laat in zijn boek ‘Eeuwen in Chaos’ Hatsjepsoet een andere reisroute volgen dan Amelia Ann Blanford Edwards eerder doorgaf. Velikovsky laat de vrouwfarao van Thebe naar Coptos en vervolgens naar el-Qoseir, een haven aan de Rode Zee, reizen. Vandaar laat hij de vloot van Hatsjepsoet naar de golf van Akaba, naar Ezeon-Geber bij Eloth, varen. De thesis van Amelia Ann Blanford Edwards kende Velikovsky niet, of wenste hij ze niet te volgen? Amelia Ann Blanford Edwards had het nochtans bij het juiste eind in haar opmerking dat op basis van haar onderzoek van de betreffende reliëfs van Hatsjepsoet, dat de vloot wel degelijk vanuit Thebe was vertrokken en daarna ook in Thebe langs dezelfde route teruggekeerd:

    “Seeing, however, that they returned to Thebes, it may be taken for granted that they sailed from the same port, and this supposition is confirmed by the blue colour of the water and the presence therein of the fishes of the Nile. But what course did they take when they had turned their backs upon "hundred-gated Thebes ?"

     

     

    En dat is alleen mogelijk indien zij ook een kanaal van de Nijl naar de Rode Zee had laten graven, of zoals Amelia Ann Blanford Edwards zelf opmerkte:

    “For my own part, I have not the slightest doubt that Queen Hatasu was the scientific ancestress of M. de Lesseps; and that it was to the genius and energy of this extraordinary woman that Egypt owed that great work of canalization which first united the Nile with the Red Sea”.

    Absoluut bewijs hebben we echter niet. De schuld hiervan ligt bij haar opvolger Thothmosis III die na haar dood in 964 v. Chr. een ‘damnatio memoriae’ naar haar persoon doorvoerde en de nodige vernielingen liet uitvoeren. Of hoe boeiend het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid is en blijft.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    02-01-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ster van Bethlehem

    Matteüs 2:1 Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judea, in de dagen van den koning Herodes, ziet, enige wijzen van het Oosten zijn te Jeruzalem aangekomen. 2 Zeggende: Waar is de geboren Koning der Joden? want wij hebben gezien Zijn ster in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden. 3 De koning Herodes nu, dit gehoord hebbende, werd ontroerd, en geheel Jeruzalem, met hem. 4 En bijeenvergaderd hebbende al de overpriesters en Schriftgeleerden des volks, vraagde van hen, waar de Christus zou geboren worden. 5 En zij zeiden tot hem: Te Bethlehem, in Judea gelegen; want alzo is geschreven door den profeet: 6 En gij Bethlehem, gij land Juda! zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda; want uit u zal de Leidsman voortkomen, Die Mijn volk Israël weiden zal. (Statenvertaling)

     

     

    Het is alleen de evangelist Matteüs die het verhaal van de wijzen uit het Oosten brengt. Een geschiedenis die de bron en inspiratie van heel wat kunstwerken is geworden. Het spreekt ook tot de verbeelding, een ster die Magiërs (Grieks: Magoi) helemaal vanuit het verre Perzië naar het land Israël leidde. Een ster, staat er geschreven, die hen ook keer op keer voorging in hun tocht naar het nieuw geboren Kind: de Koning der koningen.

    Matteüs 2:7 Toen heeft Herodes de wijzen heimelijk geroepen, en vernam naarstiglijk van hen den tijd, wanneer de ster verschenen was; 8 En hen naar Bethlehem zendende, zeide: Reist heen, en onderzoekt naarstiglijk naar dat Kindeken, en als gij Het zult gevonden hebben, boodschapt het mij, opdat ik ook kome en Datzelve aanbidde. 9 En zij, den koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en ziet, de ster, die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het Kindeken was. 10 Als zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde. 11 En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeken met Maria, Zijn moeder, en nedervallende hebben zij Hetzelve aangebeden; en hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken: goud en wierook, en mirre. 12 En door Goddelijke openbaring vermaand zijnde in den droom, dat zij niet zouden wederkeren tot Herodes, vertrokken zij door een anderen weg weder naar hun land.

     

     

    De geschiedenis van de ster heeft niet alleen kunstenaars aller aard en leeftijd geïnspireerd maar ook astronomen die vanuit hun vakgebied één en ander trachten in te vullen. Dit laatste ging niet vanzelfsprekend en uiteraard zijn er heel wat theorieën dienaangaande gelanceerd. In mijn publicatie ‘KRONOS, de chronologie van de oudheid herzien’, 2000, ISBN 90 73739 109 1/CIP, heb ik in het tweede hoofdstuk enkele theorieën opgegeven:

    “In het jaar elf voor Christus is de komeet van Halley gepasseerd, in het jaar zeven voor Christus was er een drievoudige conjunctie van de planeten Jupiter en Saturnus in het sterrenbeeld vissen, en in het jaar vijf voor Christus was er de Nova en Aquila.” Aan het einde van het hoofdstuk sloot ik af met een opmerking: “De geboorte van de Heiland in het jaar zeven voor Christus, het jaar van de constellatie van planeten, wijs ik op basis van de chronologische gegevens die Lucas verstrekt, af. Met het hanteren van zeven voor Christus helt men trouwens van astronomie naar astrologie af, en bewandelt men een pad naar het occulte toe.”

     

    Met dit korte artikel in de laatste week van het jaar 2016, over de ster van Bethlehem, wil ik de aandacht van mijn lezers vestigen op een interessant commentaar van de Bijbelvorser E. W. Büllinger (1837/1913), op de ster van Bethlehem in zijn Companion Bible met voetnoten: ‘All questions are settled if we regard this as miraculous’.

    went before: ‘therefore not an astronomical phenomenon, but a miraculous and Divine act’.

    Zie link: http://www.companionbiblecondensed.com/NT/Matthew..pdf

    En scrol naar page 1309.

     

    Ik meen dat Büllinger het bij het rechte eind had. Indien de ster de Oudtestamentische Sjekinah was, is het de HERE God Zelf die de ‘Magoi’ naar Israël leidde. Het is de HERE God Zelf die dan ook bij de geboorte van de Heiland, de herders in de velden nabij Bethlehem, naar de geboorteplaats leidde.

    Lucas 2:8 En er waren herders in diezelfde landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde. 9 En ziet, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze. 10 En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want, ziet, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal; 11 Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids. 12 En dit zal u het teken zijn: gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe. 13 En van stonde aan was er met den engel een menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende: 14 Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen.

    15 En het geschiedde, als de engelen van hen weggevaren waren naar den hemel, dat de herders tot elkander zeiden: Laat ons dan heengaan naar Bethlehem, en laat ons zien het woord, dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft verkondigd. 16 En zij kwamen met haast, en vonden Maria en Jozef, en het Kindeken liggende in de kribbe. 17 En als zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord, dat hun van dit Kindeken gezegd was. 18 En allen, die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders. 19 Doch Maria bewaarde deze woorden alle te zamen, overleggende die in haar hart. 20 En de herders keerde wederom, verheerlijkende en prijzende God over alles, wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was. (Statenvertaling)

     

    Het Griekse woord voor ‘ster’ in de grondtekst van de Bijbel is: ASTERA. Het woord ASTERA werd tweeëntwintig maal in de Griekse Bijbel voor de vertaling van ‘Ster’, letterlijk of als metafoor, gebruikt. De laatste maal komen we het woord ASTERA in de Bijbel tegen in het laatste boek:

    Openbaring 22:16 Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten. Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster.

     

    De evangelisten Matteüs en Lucas vullen elkaar aan in het doorgeven van de geschiedenis van de geboorte van de Christus. Wanneer we de historische gegevens van de twee evangelisten op de tijdsbalk uittekenen vinden we de volgende volgorde.

    Bij de geboorte van de Heiland te Bethlehem waren buiten zijn ouders, alleen de gewaarschuwde herders aanwezig. De wijzen uit het Oosten waren op dat moment nog onderweg. Dit laatste merken we op bij het eerder geciteerde vers uit Matteüs 2:1.

    Zeven dagen later op de achtste dag werd baby Jezus volgens de Wet besneden en drieëndertig dagen daaropvolgend werd Hij door zijn ouders in Jeruzalem in de Tempel opgedragen (Leviticus 12:1-4). Over de geboortemaand schreef ik eerder op dit blog een artikel: 23 augustus: een alternatieve Kerstdatum? Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1440367200&stopdatum=1440972000

     

    Het opdragen van baby Jezus in de Tempel te Jeruzalem geschiedde vermoedelijk met Rosj Hasjanah. De evangelist Lucas heeft deze bijzondere geschiedenis uitvoerig in zijn evangelie gebracht. Hierna het Bijbelgedeelte:

    Lucas 2:21 En toen acht dagen vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen. 22 En toen de dagen hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Here voor te stellen, 23 gelijk geschreven staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het mannelijke geslacht zal heilig heten voor de Here, 24 en om een offer te brengen overeenkomstig hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.

    25 En zie, er was een man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte de vertroosting van Israël, en de heilige Geest was op hem. 26 En hem was door de heilige Geest een godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Christus des Heren gezien had. 27 En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen overeenkomstig de gewoonte der wet, 28 nam ook hij het in zijn armen en hij loofde God en zeide:

    29 Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, 30 want mijn ogen hebben uw heil gezien, 31 dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: 32 licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël. 33 En zijn vader en zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd. 34 En Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël en tot een teken, dat weersproken wordt 35 – en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan –, opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    36 Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten. 39 En toen zij alles volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was, keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazareth. (NBG Vertaling 1951)

     

    Buiten de priester van dienst (aan wie blijkbaar heel het profetische gebeuren ongemerkt voorbij ging) zorgde de HERE God te Jeruzalem voor twee getuigen: een man en een vrouw, Simeon en Hanna.

    Vers 39 van het hiervoor geciteerde Bijbelgedeelte, leert dat zij na het vervullen van de Wet van Mozes te Jeruzalem, naar huis terugkeerden, naar Nazareth in Galilea. Het is hier in hun huis (Matteüs 2:11) dat de Wijzen uit het Oosten hun opwachting maakten, nadat zij eerder aan het hof van Herodes de Grote, navraag deden. Het was weer ‘de ster van Bethlehem’ die hen naar het huis te Nazareth leidde:

    Matteüs 2:9 En zij, den koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en ziet, de ster, die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het Kindeken was.

     

    Daarom meen ik dat Büllinger met zijn concordante Bijbeluitleg gelijk heeft met de ASTERA van Bethlehem als ‘a Act of God’ te zien. De ster als een teken dat alleen voor de Joden bestemd zou zijn, lijkt ook de profeet Jesaja te leren wanneer deze in de achtste eeuw v. Chr. de komst van de Messias voorspeld:

    Jesaja 7:3 Toen zeide hij: Hoort gijlieden nu, gij, huis van David! is het ulieden te weinig, dat gij de mensen moede maakt, dat gij ook mijn God moede maakt? 14 Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam IMMANUËL heten. (Statenvertaling)

     

    Dat de Magiërs uit het Oosten hun opwachting in het huis van Jozef te Nazareth maakten en niet in Bethlehem blijkt uit het offer dat Jozef en Maria bij het opdragen in de Tempel van Jezus maakten: … en om een offer te brengen overeenkomstig hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven…

    Indien de Magiërs te Bethlehem hun opwachting gemaakt hadden, zouden Jozef en Maria het nodige geld gehad hebben om een lam te offeren en niet het offer van de armen.

    (Leviticus 12:8 Maar indien haar hand niet genoeg voor een lam vindt, zo zal zij twee tortelduiven, of twee jonge duiven nemen, een ten brandoffer, en een ten zondoffer; en de priester zal voor haar verzoening doen; zo zal zij rein zijn.)

     

    Het is vanuit Nazareth dat Jozef en Maria met hun baby Jezus naar Egypte trokken, na het vertrek van de Wijzen.

    Matteüs 2:13 Toen zij nu vertrokken waren, ziet, de engel des Heeren verschijnt Jozef in den droom, zeggende: Sta op, en neem tot u het Kindeken en Zijn moeder, en vlied in Egypte, en wees aldaar, totdat ik het u zeggen zal; want Herodes zal het Kindeken zoeken, om Hetzelve te doden. 14 Hij dan opgestaan zijnde, nam het Kindeken en Zijn moeder tot zich in den nacht, en vertrok naar Egypte; 15 En was aldaar tot den dood van Herodes; opdat vervuld zou worden hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet, zeggende: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. (Statenvertaling)

     

     

    Matteüs 2:19 Toen Herodes nu gestorven was, ziet, de engel des Heeren verschijnt Jozef in den droom, in Egypte. 20 Zeggende: Sta op, neem het Kindeken en Zijn moeder tot u, en trek in het land Israëls; want zij zijn gestorven, die de ziel van het Kindeken zochten. 21 Hij dan, opgestaan zijnde, heeft tot zich genomen het Kindeken en Zijn moeder, en is gekomen in het land Israëls. 22 Maar als hij hoorde, dat Archelaüs in Judea koning was, in de plaats van zijn vader Herodes, vreesde hij daarheen te gaan; maar door Goddelijke openbaring vermaand in den droom, is hij vertrokken in de delen van Galilea. 23 En daar gekomen zijnde, nam hij zijn woonplaats in de stad, genaamd Nazareth; opdat vervuld zou worden, wat door de profeten gezegd is, dat Hij Nazarener zal geheten worden. (Statenvertaling)

     

    Het geboortejaar van de Heiland in het jaar vijf v. Chr. heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2005, behandelt in de hoofdstukken: Herodes de Grote, blz. 437 en het hoofdstuk 27/28 AD, een navigatiepunt in de tijd, blz. 443.

     

    Herodes de Grote stierf in maart van het jaar vier v. Chr. Jozef, Maria en baby Jezus waren aldus voor het Pesach-feest van vier voor Christus terug in Israël. De Pesach-week liep dat jaar van 11 april tot 18 april, zie link: http://www.cgsf.org/dbeattie/calendar/?roman=4bc

     

    Lukas 2:40 En het Kindeken wies op, en werd gesterkt in den geest, en vervuld met wijsheid; en de genade Gods was over Hem. 41 En Zijn ouders reisden alle jaar naar Jeruzalem, op het feest van pascha. (Statenvertaling)

     

    Dit Bijbelgedeelte leert dat het gezin Jozef, Maria en Jezus ieder jaar het Pascha-feest in Jeruzalem gehouden hebben. Het verblijf in Egypte liep aldus van de winter van het jaar vijf v. Chr. tot het voorjaar van het jaar vier v. Chr.

     

    Wanneer we het verblijf van baby Jezus in Egypte op drie maanden stellen, de periode dat Mozes als baby in Egypte verborgen werd gehouden, en terugrekenen vanaf de stervensdatum van Herodes de Grote op 13 maart van het jaar vier v. Chr. arriveren we op 13 december van het jaar vijf v. Chr.

     

    Tot slot wens ik al mijn lezers een gelukkig en voorspoedig Nieuw Jaar 2017 AD toe.

    De HERE zegene u en behoede u in 2017;

    de HERE doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig in 2017;

    de HERE verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede in 2017.

    (naar Numeri 6:24-27)

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    26-12-2016 om 09:11 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waar haalde Achnaton de inspiratie voor zijn hymne aan zijn god Aton?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    “Jij verschijnt prachtvol aan de horizon van de hemel oh, levende Aton. Hij was de eerste die leefde. Wanneer jij opkwam aan de Oostelijke Horizon heb jij alle landen met uw pracht vervuld. Jij zijt mooi, groots, verblindend hoog boven elk land bedekken uw stralen de aarde.

    Al het vee verheugt zich over hun weiden, bomen en planten worden groen. Vogels vliegen uit hun nesten, vleugels gespreid. Kudden springen op hun poten. Alles wat vliegt en neerdaalt leeft wanneer jij opstijgt.

    Hoe veelvoudig is dat wat jij gemaakt hebt. Gij enige god. Er is geen ander zoals jij. Jij hebt de aarde geschapen volgens jouw wil, geheel alleen, alles op aarde wat loopt en hoog vliegt.

    Jouw stralen voeden de velden wanneer jij opkomt. Zij leven en groeien voor jou. Jij maakt de seizoenen om te laten groeien. Alles wat jij gemaakt hebt. De winter om af te koelen. De hitte zodat men jou kan proeven.

    Niemand anders kent jou. Red je zoon, Achnaton. Want jij hebt hem wijs gemaakt in jouw plannen en jouw macht. Jij hebt hem grootgebracht als je zoon wie uit jou voortkomt."

     

     

    Als een gevolg van de plaatsing van Amonhotep IV alias Achnaton op de tijdsbalk door de Egyptologie in de veertiende eeuw v. Chr., wordt deze farao ook al eens de eerste monotheïst ooit, genoemd. Men neemt namelijk aan dat Mozes in Egypte bij Achnaton een en ander opgestoken heeft. Zo is er een hymne van Achnaton aan zijn god Aton bewaard gebleven, dat wel haast een kopie van Psalm 104 uit de Bijbel is. Op basis van de foutieve plaatsing van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk neemt men uiteraard aan dat de Aton-hymne model stond voor de Bijbelse Psalm 104. Wanneer we dit alles echter naar de achtste eeuw voor Christus transponeren blijven er dienaangaande geen vraagtekens meer, en kan deze theorie eenvoudig weerlegd worden. Het is in het gereviseerde model duidelijk dat Achnaton in het Jeruzalem van de achtste eeuw v. Chr. bij de Judese koningen Uzzia en Jotham, Psalm 104 geleend heeft, en er een slechte kopie van gemaakt.

    Het zogenaamde monotheïsme van Achnaton was overigens geen monotheïsme in de zuivere zin van het woord, maar slechts monolatrie (Oedipus en Echnaton, I. Velikovsky, 1974, blz. 198).

     

     

    Het boek van Dr. Immanuel Velikosvy: OEDIPUS en ECHNATON blijft een aanrader ook al is het heden alleen nog in bepaalde antiquariaten verkrijgbaar. De Griekse legende kan namelijk onomstotelijk met de bekende historische feiten van de Aton-vereerders ingevuld worden.

    Achnaton alias Oedipus verbleef volgens mijn studie en herziening van de geschiedenis van de oudheid, van 761 tot 739 v. Chr. tijdens zijn ballingschap, aan het hof van Uzzia-Azaria alias Polybus in Jeruzalem. Het was daar dat hij o.a. Psalm 104 kopieerde en later in zijn nieuwe godsdienst gewijzigd opnam.

    Hierna de link naar Psalm 104 uit de Statenvertaling: http://www.statenvertaling.net/bijbel/psal/104.html

     

     

    In mijn boek ‘De Zonaanbidder’ diep ik dit alles uit. Hierna de link voor het boek eventueel wil aanschaffen: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    19-12-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Joeja, de luitenant-generaal van de strijdwagens van Amonhotep III

    In het Egyptisch Museum te Cairo wordt de goed bewaarde mummie van de edelman Joeja tentoongesteld. In mijn boek ‘De Zonaanbidder’ dat begin dit jaar gepubliceerd werd, identificeer ik Joeja die de luitenant-generaal van de strijdwagens van de farao ’s Thothmosis IV en Amonhotep III was, met een Judeeër van het leger van koning Uzzia/Azaria van Juda.

     

     

    Op de afbeelding ziet u een close-up van de man. Op basis van zijn uitzonderlijke (niet-Egyptische) naam en vooral zijn uiterlijk, gaan sommige deskundigen er van uit dat Joeja van vreemde niet-Egyptische oorsprong was. De Egyptische hiërogliefen-naam; Joeja, kan namelijk op verschillende wijzen gespeld worden, en daarom is er onder andere het sterke vermoeden dat Joeja van vreemde oorsprong was. Bij veel Egyptische namen was het gebruikelijk een godheid als beschermgod in de naam te verwerken, zoals bijvoorbeeld bij de Egyptische goden ‘Amon’hotep en ‘Thoth’mosis. In het geval van Joe-‘ja’ zit de naam van de God van Israël in zijn naam verwerkt: Joeja. Net zoals in bijvoorbeeld Hallelu-ja. De Egyptologen merkten ten tijde van de ontdekking al op dat de lichaamslengte van Joeja langer was dan van de gewone Egyptenaar van zijn tijd. Ook waren zijn gelaatstrekken anders dan de typische Egyptenaar van de oudheid, namelijk eerder Klein-Aziatisch. De edelman Joeja stamde uit de Egyptische achttiende dynastie. Joeja was getrouwd met Thoeja, een edelvrouw, verbonden aan het hof van farao. Onder farao Thothmosis IV werd Joeja benoemd tot de belangrijkste adviseur van de farao en ook onder Amonhotep III, de opvolger van Thothmosis IV, voerde hij deze functie verder uit. Hij was naast de Bijbelse Jozef, de enige persoon in het Oude Egypte die de titel ‘Geliefde Vader van de Farao’ droeg. Joeja en Thoeja hadden een dochter, Teje, die op haar beurt de ‘eerste vrouw’ was van farao Amonhotep III. Joeja en Thoeja hadden ook een zoon met hoge titels zoals kanselier van Beneden-Egypte, tweede profeet van Amon, priester te Heliopolis en ‘goddelijke Vader’.

     

     

    Joeja en Thoeja werden na hun dood gemummificeerd en begraven in KV 46, een graf in het Dal der Koningen. In 1905 werd het graf van de twee ontdekt door James E. Quibell. Deze tombe zou tot aan de ontdekking in 1922 van de graftombe van de inmiddels bekende Toetanchamon, de meest spectaculaire vondst van de eeuw zijn. En dit ondanks het feit dat Joeja geen farao geweest was. Hoewel het graf van Joeja en Thoeja in de oudheid al geplunderd werd, bleven heel wat voorwerpen achter. De twee doodskisten waren bijvoorbeeld intact gebleven met daarnaast heel wat onaangeraakte prachtige meubels en andere grafgiften. Ook de beide mummies waren intact en wat preservatie betreft, in een buitengewone staat. Vooral de gezichten waren ongeschonden bewaard en tonen ook vandaag nog hoe ze er in werkelijkheid uitzagen. Indien gewenst ken de lezer mijn boek bestellen via volgende link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    12-12-2016 om 18:24 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De chronologie van de aartsvaders Jakob en Jozef

    Met onze aflevering van 01.09.2016 eindigden we bij de Bijbelse geschiedenis van Izaak en de beschreven hongersnood ten tijde van de aartsvader. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1472421600&stopdatum=1473026400 en scrol naar beneden. Met deze aflevering nemen we de draad weer op bij de chronologie van de aartsvader Jakob, de zoon van Izaak.

     

     

    Op de bijgevoegde inmiddels vertrouwde schema ’s staan bovenaan de Anno Mundi jaartallen, met daaronder de westerse jaartelling gebaseerd op de geboorte van de Christus. Elk jaar beslaat twee centimeter op millimeterpapier zodat de vier jaarkwartalen duidelijk zichtbaar zijn en handig voor het aanbrengen van de chronologische gegevens die de Bijbel aanreikt.

    Van de post-zondvloedaartsvaders in de lijn van Sem, is tijdens de epoque die we nu behandelen alleen Heber, de vader van Peleg, nog in leven. Heber sterft in het twintigste levensjaar van Jakob.

    In de geslachtslijn van Sem via Abraham, Izaak en Jakob zal uiteindelijk in de volheid der tijden: Jezus Christus, openbaar worden.

     

     

    In de vorige aflevering hebben we gezien dat de aartsvader Jakob in het najaar van 1829 v. Chr. of 2169 anno mundi geboren werd. Hij was de tweelingbroer van Ezau.

    Genesis 25: 23 En de HEERE zeide tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee natiën zullen zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere dienen. 24 Als nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar buik. 25 En de eerste kwam uit, ros; hij was geheel als een haren kleed; daarom noemden zij zijn naam Ezau. 26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezau 's verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. (Statenvertaling)

     

     

    De geschiedenis van de rivaliteit tussen Jakob en zijn tweelingbroer de eerstgeboren Ezau is goed bekend. Voor een bord linzensoep zou Ezau uiteindelijk zijn eerstgeborenrecht met Jakob ruilen.

    Tot hun dertien jaar zouden ze volgens de Joodse legende samen school lopen in de Beet midrasj van de aartsvader Heber (Legend of the Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume I, Chapter VI). Daarna zou Ezau zijn eigen weg gaan en Jakob verder studeren.

    Toen Izaak (zeer) oud geworden was wenste hij ‘de’ zegen aan zijn eerstgeborene te geven. Deze geschiedenis lezen we in hoofdstuk 27:1-46  van het Bijbelboek Genesis.

    Genesis 27:1 En het geschiedde, als Izak oud geworden was, en zijn ogen donker geworden waren, en hij niet zien kon; toen riep hij Ezau, zijn grootsten zoon, en zeide tot hem: Mijn zoon! En hij zeide tot hem: Zie, hier ben ik! 2 En hij zeide: Zie nu, ik ben oud geworden, ik weet den dag mijns doods niet.

     

    Op onze tijdsbalk uitgerekend gaf Izaak zijn zegen in zijn 136ste levensjaar. Op artistieke tekeningen wordt Jakob hierbij steevast als een jongeman afgebeeld, wanneer hij door middel van een list de aartsvaderlijke zegen van Izaak verkrijgt? Een jaartal wordt hier echter niet onmiddellijk opgegeven. Er staat geschreven (Genesis 27:43) dat Jakob niet lang na de zegening nog datzelfde jaar naar Haran vluchtte, naar de broer van zijn moeder Rebekka: Laban. Maar hoe oud was Jakob volgens de Bijbelse gegevens bij zijn vlucht naar Haran?

    Toen Rebekka de moordplannen van Ezau aangaande Jakob vernam maande zij Jakob aan onmiddellijk bij haar broer in Haran asiel te zoeken, en daar een vrouw te verkrijgen in plaats van (een) Kanaänietische vrouw(en) zoals Ezau gehandeld had. Het huwelijk van Ezau met twee vrouwen uit Kanaän werd ook door Izaak afgekeurd (Genesis 27:46). Niet lang na het voorval van het met bedrog verkrijgen van de zegen van Izaak door Jakob, riep Izaak zijn jongste zoon tot hem ter verkrijging van een extra zegen ditmaal met de bijzondere opdracht in Haran een vrouw te zoeken en niet in Kanaän.

     

     

    Genesis 28:1 En Izak riep Jakob, en zegende hem; en gebood hem, en zeide tot hem: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaän. 2 Maak u op, ga naar Paddan-aram, ten huize van Bethuël, den vader uwer moeder, en neem u van daar een vrouw, van de dochteren van Laban, uwer moeders broeder. 3 En God almachtig zegene u, en make u vruchtbaar, en vermenigvuldige u, dat gij tot een hoop volken wordt. 4 En Hij geve u den zegen van Abraham; aan u, en uw zaad met u, opdat gij erfelijk bezit het land uwer vreemdelingschappen, hetwelk God aan Abraham gegeven heeft. 5 Alzo zond Izak Jakob weg, dat hij toog naar Paddan-aram, tot Laban, den zoon van Bethuël, den Syriër, den broeder van Rebekka, Jakobs en Ezau's moeder. 6 Als nu Ezau zag, dat Izak Jakob gezegend, en hem naar Paddan-aram weggezonden had om zich van daar een vrouw te nemen; en als hij hem zegende, dat hij hem geboden had, zeggende: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaän; 7 En dat Jakob zijn vader en zijn moeder gehoorzaam geweest was, en naar Paddan-aram getrokken was; 8 En dat Ezau zag, dat de dochteren van Kanaän kwaad waren in de ogen van Izak, zijn vader; 9 Zo ging Ezau tot Ismaël, en nam zich tot een vrouw boven zijn vrouwen, Mahalath, de dochter van Ismaël, den zoon van Abraham, de zuster van Nebajoth.

    10 Jakob dan toog uit van Ber-seba, en ging naar Haran. 11 En hij geraakte op een plaats, waar hij vernachtte; want de zon was ondergegaan; en hij nam van de stenen dier plaats, en maakte zijn hoofdpeluw, en leide zich te slapen te dierzelver plaats. 12 En hij droomde; en ziet, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan den hemel raakte; en ziet, de engelen Gods klommen daarbij op en neder. 13 En ziet, de HEERE stond op dezelve en zeide: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham, en de God van Izak; dit land, waarop gij ligt te slapen, zal Ik aan u geven, en aan uw zaad. 14 En uw zaad zal wezen als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte, westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. 15 En zie, Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal, waarheen gij trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in dit land; want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik zal gedaan hebben, hetgeen Ik tot u gesproken heb.

     

     

    16 Toen nu Jakob van zijn slaap ontwaakte, zeide hij: Gewisselijk is de HEERE aan deze plaats, en ik heb het niet geweten! 17 En hij vreesde, en zeide: Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels! 18 Toen stond Jakob des morgens vroeg op, en hij nam dien steen, dien hij tot zijn hoofdpeluw gelegd had, en zette hem tot een opgericht teken, en goot daar olie boven op. 19 En hij noemde den naam dier plaats Beth-el; daar toch de naam dier stad te voren was Luz. 20 En Jakob beloofde een gelofte, zeggende: Wanneer God met mij geweest zal zijn, en mij behoed zal hebben op dezen weg, dien ik reize, en mij gegeven zal hebben brood om te eten, en klederen om aan te trekken; 21 En ik ten huize mijns vaders in vrede zal wedergekeerd zijn; zo zal de HEERE mij tot een God zijn! 22 En deze steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods wezen, en van alles, wat Gij mij geven zult, zal ik U voorzeker de tienden geven! (Statenvertaling)

     

     

    Met de belofte van de HEERE God (Genesis 28:13-15) aan Jakob, een herhaling van de belofte aan zijn vader en grootvader, reist hij naar het noorden, naar Paddan-Aram, naar de woonplaats van de broer van zijn moeder Rebekka.

    De aartsvader Jakob was geen jongeman meer toen hij voor zijn leven naar Haran, naar zijn oom Laban, moest vluchten. Op onze tijdsbalk geschiedde dit in 1752 v. Chr., op zevenenzeventigjarige leeftijd. Bij deze leeftijd arriveren we door vanaf Jakob ’s levenseinde via de geleverde Bijbelse chronologische gegevens terug te rekenen.

    Bij aankomst in het land van zijn oom vindt onmiddellijk bij een bron de ontmoeting met Rachel de dochter van Laban, plaats (Genesis 29:1). Om Rachel tot echtgenote te verkrijgen besluit Jakob om Laban zeven jaar te dienen waarna hij Rachel tot vrouw zou krijgen (Genesis 29:15-20). Zeven jaar later wordt de bedrieger Jakob op zijn beurt door zijn oom bedrogen wanneer deze Lea, de oudere zuster van Rachel, in de donkere huwelijksnachttent (Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek I, 19. 7) aflevert, in plaats van de verwachte Rachel. Daarna aanvaard Jakob nogmaals zeven jaar dienstbaar aan Laban te zijn, ter verkrijging van Rachel als echtgenote. Veertien jaar lang zou Jakob zijn oom Laban als knecht voor zijn twee vrouwen en hun dienstmaagden dienen. Rachel was voor een hele tijd onvruchtbaar maar bij Lea werden de eerste vier zonen voor Jakob verwekt.

    Genesis 29:31 Toen nu de HEERE zag, dat Lea gehaat was, opende Hij haar baarmoeder; maar Rachel was onvruchtbaar. 32 En Lea werd bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Ruben; want zij zeide: Omdat de HEERE mijn verdrukking heeft aangezien, daarom zal mijn man mij nu liefhebben. 33 En zij werd wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Dewijl de HEERE gehoord heeft, dat ik gehaat was, zo heeft Hij mij ook dezen gegeven; en zij noemde zijn naam Simeon. 34 En zij werd nog bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Nu zal zich ditmaal mijn man bij mij voegen, dewijl ik hem drie zonen gebaard heb; daarom noemde zij zijn naam Levi. 35 En zij werd wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Ditmaal zal ik den HEERE loven; daarom noemde zij zijn naam Juda. En zij hield op van baren. (Statenvertaling)

     

    Op de tijdsbalk zijn we nu in tweede periode van zeven jaar beland van 1745 v. Chr. tot 1738 v. Chr. Tijdens deze periode worden Jakob bij Lea, zijn eerste zonen geboren: Ruben, Simeon, Levi en Juda. In het volgende hoofdstuk van het Bijbelboek Genesis lezen we de geschiedenis van de geboorte van de overige zonen (met uitzondering van Benjamin) en één dochter van Jakob.

    Genesis 30:1 Als nu Rachel zag, dat zij Jakob niet baarde, zo benijdde Rachel haar zuster; en zij zeide tot Jakob: Geef mij kinderen! of indien niet, zo ben ik dood. 2 Toen ontstak Jakobs toorn tegen Rachel, en hij zeide: Ben ik dan in plaats van God, Die de vrucht des buiks van u geweerd heeft? 3 En zij zeide: Zie, daar is mijn dienstmaagd Bilha, ga tot haar in; dat zij op mijn knieën bare, en ik ook uit haar gebouwd worde. 4 Zo gaf zij hem haar dienstmaagd Bilha tot een vrouw; en Jakob ging tot haar in. 5 En Bilha werd zwanger, en baarde Jakob een zoon. 6 Toen zeide Rachel: God heeft mij gericht, en ook mijn stem verhoord, en heeft mij een zoon gegeven; daarom noemde zij zijn naam Dan. 7 En Bilha, Rachels dienstmaagd, werd wederom bevrucht, en baarde Jakob den tweeden zoon. 8 Toen zeide Rachel: Ik heb worstelingen Gods met mijn zuster geworsteld; ook heb ik de overhand gehad; en zij noemde zijn naam Nafthali.9 Toen nu Lea zag, dat zij ophield van baren, nam zij ook haar dienstmaagd Zilpa, en gaf die aan Jakob tot een vrouw. 10 En Zilpa, Lea's dienstmaagd, baarde Jakob een zoon.11 Toen zeide Lea: Er komt een hoop! en zij noemde zijn naam Gad. 12 Daarna baarde Zilpa, Lea's dienstmaagd, Jakob een tweeden zoon. 13 Toen zeide Lea: Tot mijn geluk! want de dochters zullen mij gelukkig achten; en zij noemde zijn naam Aser.

    14 En Ruben ging in de dagen van de tarweoogst, en hij vond Dudaim in het veld, en hij bracht die tot zijn moeder Lea. Toen zeide Rachel tot Lea: Geef mij toch van uws zoons Dudaim. 15 En zij zeide tot haar: Is het weinig, dat gij mijn man genomen hebt, dat gij ook mijns zoons Dudaim nemen zult? Toen zeide Rachel: Daarom zal hij dezen nacht voor uws zoons Dudaim bij u liggen. 16 Als nu Jakob des avonds uit het veld kwam, ging Lea uit hem tegemoet, en zeide: Gij zult tot mij inkomen; want ik heb u om loon zekerlijk gehuurd voor mijns zoons Dudaim; en hij lag dien nacht bij haar. 17 En God verhoorde Lea; en zij werd bevrucht, en baarde Jakob den vijfden zoon. 18 Toen zeide Lea: God heeft mijn loon gegeven, nadat ik mijn dienstmaagd aan mijn man gegeven heb; en zij noemde zijn naam Issaschar. 19 En Lea werd wederom bevrucht, en zij baarde Jakob den zesden zoon. 20 En Lea zeide: God heeft mij, mij heeft Hij begiftigd met een goede gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want ik heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon. 21 En zij baarde daarna een dochter; en zij noemde haar naam Dina. 22 God dacht ook aan Rachel; en God verhoorde haar, en opende haar baarmoeder. 23 En zij werd bevrucht, en baarde een zoon; en zij zeide: God heeft mijn smaadheid weggenomen! 24 En zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: De HEERE voege mij een anderen zoon daartoe. 25 En het geschiedde, dat Rachel Jozef gebaard had, dat Jakob tot Laban zeide: Laat mij vertrekken, dat ik ga tot mijn plaats, en naar mijn land. 26 Geef mijn vrouwen, en mijn kinderen, om welke ik u gediend heb, dat ik vertrek; want gij weet mijn dienst, dien ik u gediend heb.

     

     

    De geboorte van Jozef bij Rachel betekende chronologisch gezien het einde van de veertienjarige diensttijd van Jakob aan Laban. Op de tijdsbalk zitten we nu in het jaar 1738 v. Chr.

    Het hoofdstuk 30 van Genesis vervolgd vanaf vers 27 tot 43 over de bijzondere geschiedenis van de inboedel waar Jakob uit Haran mee vertrekt en is chronologisch gezien voor dit artikel niet van belang. Van belang is de verankering van de geboorte van Jozef met het laatste dienstjaar van Jakob. Dit maakt dat Jakob eenennegentig jaar oud was bij de geboorte van Jozef in 1738 v. Chr. Daarna zou hij gedurende nog zes jaar het vee van Laban verzorgen:

    Genesis 31:41 Ik ben nu twintig jaren in uw huis geweest; ik heb u veertien jaren gediend om uw beide dochteren, en zes jaren om uw kudde; en gij hebt mijn loon tien malen veranderd.

     

    De periode van zes jaar eindigde in 1732 v. Chr., waarna de terugkeer naar Kanaän volgde, waar de relatie met Ezau hersteld zou worden.

    Genesis 32:1 Jakob toog ook zijns weegs; en de engelen Gods ontmoetten hem. 2 En Jakob zeide, met dat hij hen zag: Dit is een heirleger Gods! en hij noemde den naam derzelver plaats Mahanaim. 3 En Jakob zond boden uit voor zijn aangezicht tot Ezau, zijn broeder, naar het land Seir, de landstreek van Edom. 4 En hij gebood hun, zeggende: Zo zult gij zeggen tot mijn heer, tot Ezau: Zo zegt Jakob, uw knecht: Ik heb als vreemdeling gewoond bij Laban, en heb er tot nu toe vertoefd; 5 En ik heb ossen en ezelen, schapen en knechten en maagden; en ik heb gezonden om mijn heer aan te zeggen, opdat ik genade vinde in uw ogen….

     

    Vervolgens zou Jakob voor zijn ontmoeting met Ezau een vreemde ontmoeting met de Engel des HEEREN hebben, die na een worsteling met Jakob diens naam van Jakob naar Israël wijzigde.

    Genesis 32:24 Doch Jakob bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat de dageraad opging. 25 En toen Hij zag, dat Hij hem niet overmocht, roerde Hij het gewricht zijner heup aan, zodat het gewricht van Jakobs heup verwrongen werd, als Hij met hem worstelde. 26 En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan. Maar hij zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. 27 En Hij zeide tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob. 28 Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israël; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht. 29 En Jakob vraagde, en zeide: Geef toch Uw naam te kennen. En Hij zeide: Waarom is het, dat gij naar Mijn naam vraagt? En Hij zegende hem aldaar. 30 En Jakob noemde den naam dier plaats Pniël: Want, zeide hij ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest. 31 En de zon rees hem op, als hij door Pniël gegaan was; en hij was hinkende aan zijn heup. (Statenvertaling)

     

    Op onze tijdsbalk is het een zevenennegentigjarige Jakob die tot de dageraad met de Engel des HEEREN worstelt, zich aan Hem vastklampt en niet laat gaan alvorens Hij hem zegent.

     

    Op de tijdsbalk uitgetekend zou elf jaar later de jongeling Jozef door zijn jaloerse halfbroers aan Mideanieten op weg naar Egypte verkocht worden:

    Genesis 37:1 En Jakob woonde in het land der vreemdelingschappen zijns vaders, in het land Kanaän. 2 Dit zijn Jakobs geschiedenissen. Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaren, weidde de kudde met zijn broeders (en hij was een jongeling), met de zonen van Bilha, en de zonen van Zilpa, zijns vaders vrouwen; en Jozef bracht hun kwaad gerucht tot hun vader. 3 En Israël had Jozef lief, boven al zijn zonen; want hij was hem een zoon des ouderdoms; en hij maakte hem een veelvervigen rok. 4 Als nu zijn broeders zagen, dat hun vader hem boven al zijn broederen liefhad, haatten zij hem, en konden hem niet vredelijk toespreken.

     

     

    In 1722 v. Chr. kwam Jozef als zeventienjarige in Egypte terecht.

    Genesis 39:1 Jozef nu werd naar Egypte afgevoerd; en Potifar, een hoveling van Farao, een overste der trawanten, een Egyptisch man, kocht hem uit de hand der Ismaëlieten, die hem derwaarts afgevoerd hadden.

     

    Dit is een geschiedenis die algemeen gekend is. De vrouw van Potifar wilde seks met de Hebreeër Jozef (Genesis 39:7), maar werd door hem afgewezen. Het resultaat was dat Jozef niettemin beschuldigd werd en voor lange tijd gevangen gezet, met een wrede behandeling volgens Psalm 105:18 Men drukte zijn voeten in den stok; zijn persoon kwam in de ijzers. 19 Tot den tijd toe, dat Zijn woord kwam, heeft hem de rede des HEEREN doorlouterd.

     

    In de gevangenis werd hij bekend als een uitlegger van dromen en als een gevolg daarvan stond hij wanneer hij dertig jaar oud was, voor de farao van Egypte, diens nachtmerrie verklarende.

    Genesis 41:46 Jozef nu was dertig jaren oud, als hij stond voor het aangezicht van Farao, koning van Egypte; en Jozef ging uit van Farao's aangezicht, en hij toog door gans Egypteland.

     

     

    Op onze tijdsbalk is dit het jaar 1708 v. Chr. Het jaar daaropvolgend zouden de zeven jaar van overvloed aanvangen, waarbij Jozef als aangestelde onderkoning van Egypte, voorraden liet opslaan. De zeven jaar van overvloed lopen van het voorjaar van 1707 tot 1700 v. Chr. In het voorjaar 1706 v. Chr. begon de wereldwijde hongersnood, een hongersnood die zou maken dat twee jaar later de aartsvader Jakob voor farao zou staan. Jakob was dan 130 jaar oud en zijn zoon Jozef was op dat moment negenendertig jaar oud.

    Genesis 45:4 En Jozef zeide tot zijn broederen: Nadert toch tot mij! En zij naderden. Toen zeide hij: Ik ben Jozef, uw broeder, dien gij naar Egypte verkocht hebt. 5 Maar nu, weest niet bekommerd, en de toorn ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen verkocht hebt; want God heeft mij voor uw aangezicht gezonden, tot behoudenis des levens. 6 Want het zijn nu twee jaren des hongers in het midden des lands; en er zijn nog vijf jaren, in welke geen ploeging noch oogst zijn zal. 7 Doch God heeft mij voor uw aangezicht henen gezonden, om u een overblijfsel te stellen op de aarde, en om u bij het leven te behouden, door een grote verlossing.

     

    In het jaar 1699 v. Chr. zou Jakob en zijn clan van zeventig zielen in Egypte arriveren:

    Genesis 46:1 En Israël verreisde met al wat hij had, en hij kwam te Ber-seba, en hij offerde offeranden aan den God van zijn vader Izak. 2 En God sprak tot Israël in gezichten des nachts, en zeide: Jakob, Jakob! En hij zeide: Zie, hier ben ik! 3 En Hij zeide: Ik ben die God, uws vaders God; vrees niet van af te trekken naar Egypte; want Ik zal u aldaar tot een groot volk zetten. 4 Ik zal met u aftrekken naar Egypte en Ik zal u doen weder optrekken, mede optrekkende; en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen. 5 Toen maakte zich Jakob op van Ber-seba; en de zonen van Israël voerden Jakob, hun vader, en hun kinderen, en hun vrouwen, op de wagenen, die Farao gezonden had, om hem te voeren. 6 En zij namen hun vee, en hun have, die zij in het land Kanaän geworven hadden, en zij kwamen in Egypte, Jakob en al zijn zaad met hem; 7 Zijn zonen, en de zonen zijner zonen met hem; zijn dochteren, en zijner zonen dochteren, en al zijn zaad bracht hij met zich in Egypte. 8 En dit zijn de namen der zonen van Israël, die in Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene van Jakob: Ruben. 9 En de zonen van Ruben: Hanoch, en Pallu, en Hezron, en Karmi. 10 En de zonen van Simeon: Jemuël, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon ener Kanaänietische vrouw. 11 En de zonen van Levi: Gerson, Kehath en Merari.

     

    Genesis 47:7 En Jozef bracht zijn vader Jakob mede, en stelde hem voor Farao's aangezicht; en Jakob zegende Farao. 8 En Farao zeide tot Jakob: Hoe vele zijn de dagen der jaren uws levens! 9 En Jakob zeide tot Farao: De dagen der jaren mijner vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest, en hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner vaderen, in de dagen hunner vreemdelingschappen. 10 En Jakob zegende Farao, en ging uit van Farao's aangezicht.

     

     

    Jakob zou nog zeventien jaar in Egypte bij zijn lievelingszoon Jozef tot aan zijn dood doorbrengen.

    Genesis 47:28 En Jakob leefde in het land van Egypte zeventien jaar; zodat de dagen van Jakob, de jaren zijns levens, geweest zijn honderd zeven en veertig jaren. 29 Als nu de dagen van Israël naderden, dat hij sterven zou, zo riep hij zijn zoon Jozef, en zeide tot hem: Indien ik nu genade gevonden heb in uw ogen, zo leg toch uw hand onder mijn heup, en doe weldadigheid en trouw aan mij, en begraaf mij toch niet in Egypte; 30 Maar dat ik bij mijn vaderen ligge; hierom zult gij mij uit Egypte voeren, en mij in hun graf begraven. En hij zeide: Ik zal doen naar uw woord! 31 En hij zeide: Zweer mij! en hij zwoer hem. En Israël boog zich ten hoofde van het bed.

     

    En het is met deze chronologische gegevens in de tijd terugrekenend, dat we de leeftijd van Jakob bij het verkrijgen van de zegen van Izaak berekend hebben op 77 jaar.

    Zowel de Seder Olam als de Joodse legendes gecompileerd door Louis Ginzberg (Legend of the Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume I, Chapter VI), lassen een periode van veertien jaar in tussen het verkrijgen van de zegen van Izaak en de vlucht van Jakob naar Haran. Indien dit correct is was Jakob drieënzestig jaar oud bij het verkrijgen van de zegen van Izaak in 1766 v. Chr. Zijn worsteling met de Engel des HEEREN blijft ongewijzigd in het jaar 1732 v. Chr. op de tijdsbalk verankerd.

     

     

    Op mijn tijdsbalk is het bij de dood van Jakob 1682 v. Chr. of 2315 anno mundi. In mijn boek ‘EXODUS’ begin ik de inleiding tot de geschiedenis van de exodus bij de aankomst van Jakob in Egypte. De mummificering van Jakob bij zijn dood en de tocht naar zijn laatste rustplaats in Kanaän heb ik onder andere uitvoerig behandelt.

     

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 59-71, heb ik de chronologische gegevens van de Bijbel betreffende Jakob en Jozef gebruikt ter verankering van het Egyptische Oude- en Midden-Rijk op de tijdsbalk. Farao Zoser van de derde dynastie was de farao van de zevenjarige hongersnood en diens vizier Imhotep wordt met Jozef geïdentificeerd.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    08-12-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-11-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De chronologie van farao Ramses III en Zeevolken gereviseerd

    Farao Ramses III is vooral bekend door zijn strijd tegen een invasie van zogenaamde zeevolken die in zijn achtste regeringsjaar de Levant en Egypte binnenvielen. Deze strijd waarbij hij de overwinning haalde staat in detail in zijn bewaard gebleven dodentempel te Medinet Haboe in Egypte, op de muren afgebeeld.

     

     

    De orthodoxe Egyptologie dateerde de regeerperiode van Ramses III van 1182 tot 1151 v. Chr. in de twaalfde eeuw v. Chr., en dit op basis van het veronderstelde gebruik van een Sothis-kalender in het oude Egypte.

    In mijn boek De Zonaanbidder, 2016, Appendix I, toon ik aan dat de invasie van de zeevolken in het jaar 712 v. Chr. op de tijdsbalk verankerd zit en dat Ramses III een prins en een van de legeraanvoerders van Amonhotep IV was.

    De plaatsing van Ramses III op de tijdsbalk in de achtste eeuw v. Chr. heb ik van Dr. Donovan Courville met zijn studie ‘The Exodus Problem and its Ramifications, 1971, Volume I, Chapter XVIII’. De link met de ketterkoning Achnaton is van mij.

     

    De over land oprukkende zeevolken baanden zich een weg door Amoerroe, in 712 v. Chr. een Assyrische provincie, en vernietigden in hun opmars naar Egypte, alles op hun weg. Het tienstammenrijk was in het jaar 712 v. Chr. al vijf jaar in Assyrische ballingschap en het gebied van Samaria was een Assyrische provincie geworden, waar nieuwe volken door Salmaneser V overgebracht waren. Het gebied van Juda onder de leiding van koning Hizkia beperkte zich tot het bergland, maar kon zich handhaven.

    Bij een plaats genaamd Djahi waarvan de exacte ligging tot op heden onbekend is, werd slag geleverd tegen de Zeevolken. Een zegevierende Ramses III rukte daarop Klein-Azië binnen ter vernietiging van het basiskamp van de zeevolken. Exacte namen van veroverde steden in Amoerroe worden in de annalen van Ramses III niet altijd vermeld. Zo is er sprake van een opmarcheren naar 'de' stad van Arzawa, naar 'de' stad van Amor en er is een vermelding van de stad Tunip die bestormd werd. Tegelijkertijd was er een legeronderdeel dat het tegen de Shosu opnam en de berg van Seïr bestormde.

     

     

    De beschreven invasie van de zeevolken en Ramses' reactie past in het plaatje dat de Bijbel en in het bijzonder het boek Jesaja voor de achtste eeuw v. Chr. weergeeft. De profeet Jesaja hoofdstuk 14/17 gaf een aantal profetieën tegen Filistea, Moab en Damascus. Deze profetieën werden uitgesproken na de dood van koning Achaz van Juda in 722 v. Chr., tien jaar voor de invasie.

    Jesaja 14:31 Jammer, gij poort; schreeuw, gij stad; sidder, gij gans Filistea! Want uit het noorden komt rook en in de gelederen blijft niemand achter.

     

    De gelijkaardige beschrijving van de volledige vernietiging van steden lezen we ook in de annalen van Ramses III:

    "Een kamp werd op een plaats in Amor opgeslagen. Zij richten de bevolking ervan te gronde en zijn land was als iets wat nooit bestaan had." (Ramses III over de zeevolken).

     

    Het Bijbelrelaas van de profeet Jesaja schetst hetzelfde beeld:

    Jesaja 15:1 Godsspraak over Moab. Waarlijk, in de nacht is Ar-Moab verwoest, verdelgd! Waarlijk, in de nacht is Kir Moab verwoest, verdelgd.

     

    Jesaja 17:1 De Godsspraak over Damaskus. Zie, Damaskus wordt weggenomen, zodat het geen stad meer is; het wordt een puinhoop, een bouwval. Verlaten liggen de steden van Aroër…

     

    En ook het snelle verslaan van de zeevolken vinden we bij de profeet Jesaja van de Bijbel vermeld:

    Jesaja 17:12-14 Het lot der plunderaars. Wee, een rumoer van vele volken, die rumoer maken als rumoerige zeeën, en een gebruis van natiën, die bruisen zoals geweldige wateren bruisen. Natiën bruisen zoals geweldige wateren bruisen, maar dreigt Hij ze, dan vluchten zij ver weg en worden opgejaagd als kaf voor de wind uit en als een werveldistel voor de storm uit. Ten tijde des avonds, zie, daar is verschrikking; voordat het morgen wordt, zijn zij er niet meer. Dit is het deel van hen die ons plunderen, en het lot van hen die ons beroven.

     

     

    Na het debacle in Egypte vestigden verschillende zeevolken zich aan de kust van de Levant nabij Asdod en Dor. Zij werden korte tijd later schatplichtig aan de Assyriër Sargon II als nieuwe Filistijnen in de regio. Door de kroniekschrijvers van Ramses III werden zij als de ‘Peleset’ op de tempelmuren van het Ramasseum aangeduidt en afgebeeld. Andere Griekse volken die zich aan de kust vestigden waren de Danoena en de Tjeker. Het zijn naar deze nieuwe volken in de regio waar bijvoorbeeld de profeet Zefanja (2:4-5) in de zevende eeuw v. Chr. naar verwijst. De ‘Keretieten’ van de profeet Zefanja zijn een van de zeevolken die zich aan de kust vestigden. De Septuagint-vertalers van de Bijbel naar het Grieks in de derde eeuw v. Chr., hebben het Hebreeuwse woord voor Keretieten vertaald met Kretenzers. Ik neem aan dat zij in hun tijd het vreemde woord Keretieten nog eenvoudig konden identificeren met Kretenzers en hiermee tegelijkertijd de herkomst van dit nieuwe volk aan de kust gaven. Kreta was aldus een van de plaatsen van hun herkomst. Zij waren afstammelingen van de Kittiërs, de zonen van Jawan, de zoon van Jafeth, de zoon van Noach:

    Genesis 10:2 De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en Tiras. 3 En de zonen van Gomer waren Askenaz, Rifat en Togarma. 4 En de zonen van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs en de Dodanieten. 5 Naar dezen zijn de kustlanden der volken in hun landen verdeeld, elk naar zijn taal, naar hun geslachten, onder hun volken. (NBG Vertaling 1951)

     

    De nieuwe Filistijnen van de achtste eeuw v. Chr. waren aldus afstammelingen van Jafeth, de Filistijnen ten tijde van de aartsvaders daarentegen stamden af van Cham.

     

    De vader van Ramses III was farao Sethnakht, de grondvester van de twintigste dynastie, volgens Manetho. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 307-311, ga ik uitvoerig op de twintigste dynastie in. Ik toon onder andere aan dat Sethnakht geïdentificeerd kan worden met farao Sethoos (Griekse naam) van Herodotos die deze farao in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk plaats. Ik vermeldde ook dat de Bijbelse farao So ten tijde van de val van Samaria in 717 v. Chr. hoogstwaarschijnlijk eveneens geïdentificeerd kan worden met farao Sethoos en dat Sethnakht, So en Sethoos één en dezelfde historische persoon waren.

    Ramses III en de overige Ramessieden horen aldus ook in de achtste eeuw v. Chr. thuis. Volgens het studiewerk van Courville was de laatste farao van de drieëntwintigste dynastie met de naam Zet, gelijk aan Sethnakht van de twintigste dynastie en een overgangsfiguur tussen de beide dynastieën. De plaatsing van de drieëntwintigste dynastie heb ik ook in mijn werk ‘De Zonaanbidder, 2016, blz. 33-44, behandelt. Ik veranker hier farao Petubast ’s zesde regeringsjaar met het twintigste regeringsjaar van koning Azaria/Uzzia van Juda in 782 v. Chr. Via dit jaartal heb ik de overige farao ’s van de drieëntwintigste dynastie op de tijdsbalk gerangschikt. Koning Azaria van Juda had ten tijde van Petubast de heerschappij over de Nijldelta met meerdere Joodse garnizoenen in het land gestationeerd. In 748 v. Chr. werd dit leger teruggetrokken. De verankering van Petubast met Azaria heeft als resultaat dat farao Petubast ten tijde van de eerste olympiade in 776 v. Chr. op de troon zat, wat overeenstemt met het bericht van Manetho.

    De laatste farao van de drieëntwintigste dynastie met de naam Zet heeft nu een regeerperiode vanaf 730 v. Chr., alhoewel Courville opmerkt dat deze farao in co-koningschap met zijn voorgangers de troon deelde, wat hem een merkwaardige figuur maakt. Zoals eerder vermeld identificeert Courville farao Zet met farao Sethnakht van de twintigste dynastie, de vader van de bekende Ramses III.

    Dit alles sluit passend aan bij farao Sethoos van Herodotos en de identificatie van de Griekse naam Sethoos met Sethnakht ligt ook voor de hand. De Sethoos van Herodotos (Boek 2:141) was een tijdgenoot van de Assyriër Sanherib wat hem in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk plaatst. Herodotos schrijft dat farao Sethoos een priester van Hephaitos was wat hem, naar mijn mening, in het bijzonder tot een co-koning en overgangsfiguur maakt. Sethoos werd volgens de faraolijst van Herodotos (Boek 2:147) opgevolgd door twaalf koningen die de macht met elkaar deelden. Dit sluit dan weer passend aan bij de Ramessieden van Manetho die Sethnakht opvolgden. Dr. Donovan Courville verwijst in zijn werk naar de volgende merkwaardigheid, namelijk dat Manetho alleen de twintigste dynastie vermeldt bestaande uit twaalf koningen maar zonder namen te noemen. Het hierna volgende citaat van Courville is opmerkelijk en past in onze revisie van de geschiedenis van de oudheid: “Strangely, these rulers are popularly regarded as representing the total government of Egypt, though, as previously noted, the most outstanding of the group (Ramses III) never claimed to be more than a local prince at Heliopolis.”

    Het onderlijnt Ramses III als een prins en als legeraanvoerder van een farao van een dynastie die de werkelijke macht had.

     

    Zoals eerder opgemerkt verzeilde de twintigste dynastie als gevolg van het veronderstelde gebruik door de orthodoxe Egyptologie van een dubbele kalender in het oude Egypte, in de twaalfde eeuw v. Chr. op de tijdsbalk. De plaatsing van de twintigste dynastie in de twaalfde eeuw v. Chr. roept echter meer dan één vraagteken op. Zo overrompelden de Zeevolken het Hethietische Rijk, wat maakt dat men dit Rijk in de twaalfde eeuw v. Chr. laat verdwijnen. De Assyriërs echter verwijzen in hun annalen van de achtste eeuw v. Chr. nog naar de Hethieten als zijnde een macht, groter dan de stadstaatjes-status die de orthodoxie hun gunt.

     

    Te Medinet Haboe in Boven-Egypte heeft Ramses III zijn overwinning op de zeevolken op de muren zijn goed bewaard gebleven tempel laten afbeelden. De verschillende rassen van de aanvallers zijn goed te onderscheiden, net zoals hun verschillende klederdrachten en wapenuitrustingen. Wat zou moeten opvallen maar nooit aandacht krijgt is het feit dat de afgebeelde aanvallers mager en knokig afgebeeld werden. Dit wijst op de hongersnood dat deze volken in hun thuislanden getroffen had, en de reden voor hun plotselinge massale volksverhuizing was. Wat ook opvalt bij de afbeeldingen van Ramses III is dat het niet alleen soldaten waren die Klein-Azië en Egypte binnenvielen, maar dat ook burgers hen op allerlei vervoermiddelen vergezelden. De invasie van de Zeevolken, in feite een Griekse statenbond, was dan ook een grote volksverhuizing van goed bewapende maar tegelijkertijd wanhopig hongerende mensen op zoek naar nieuwe vestigingsplaatsen. Op de eerder getoonde landkaart merken we dat het gebied van Juda voor een groot gedeelte verschoond is gebleven.

     

    Een verklaring voor de hongersnood en volksverhuizing vinden we in de cyclus van meganatuurcatastrofes die vooral de achtste eeuw v. Chr. de oude wereld getroffen heeft. Jaartallen zoals 800, 790, 776, 761, 748, 735, 722 en 709 v. Chr. heb ik in eerdere afleveringen aangeduid als jaren van meganatuurcatastrofes. Dikwijls betekende zulk een catastrofe de vernietiging van hele oogsten met hongersnood als gevolg.

    Mijn recent boek ‘De Zonaanbidder’ begon ik de inleiding met de vermelding van de meganatuurcatastrofe van 800 v. Chr. die in de Bijbel aangeduidt wordt als ‘de aardbeving ten tijde van de profeet Amos’. Verder gaf ik aandacht aan de meganatuurcatastrofe van 776 v. Chr., het jaar van de start van de Olympische Spelen, dat in Juda gelijk viel met ‘de aardbeving ten tijde van koning Uzzia’. Deze meganatuurcatastrofe herhaalde zich, volgens het studiewerk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer met (The long day of Joshua and six other catastrophes (1973), vierenvijftig jaar en zes maanden later (gereviseerd) in het voorjaar van 722 v. Chr. bij de dood van Achaz van Juda, gepaard gaande met tekenen aan de hemel. Binnen de cyclus van rampen van iedere 54 jaar en zes maanden was er een cyclus van rampen om de dertien jaar gaande. De jaren 761, 748 en 735 v. Chr. kunnen chronologisch als rampjaren ingevuld worden.

    Ik meen dat de meganatuurcatastrofe van 748 v. Chr. het startschot voor de volksverhuizing van de Doriërs was. Zij trokken vanuit Thessalië de Peloponnesus binnen waar zij de nieuwe stad Argos stichtten. Het was hier dat volgens de overlevering in 748 v. Chr. onder leiding van Pheidon, Olympische Spelen georganiseerd werden. Op hun beurt zetten daarop de autochtone volksgroepen zich in beweging en vestigden zich aan de kust van de Egeïsche Zee in Klein Azië. De Griekse legende over hun held Mopsus past als een juist puzzelstukje in deze periode. Volgens de legende leidde Mopsus zijn leger van Colophon, aan de Egeïsche kust, naar Cilicië waar hij zich vestigde. De gevolgde route is dezelfde weg die de zeevolken namen, merkt ook de orthodoxie op. Als een gevolg van het foutief schikken van de Egyptische Dynastieën op de tijdsbalk zien zij de verbanden niet. Opgravingen te Karatepe in Cilicië hebben een paleis uit omstreeks 700 v. Chr. blootgelegd waarin zich twee grote inscripties bevinden, een in Fenicische, de tweede in Hethietische hiëroglyfen. In beide inscripties beroemt de koning van het paleis zich erop af te stammen van het huis Mps of Mopsos (Dr. Arie Dirkzwager, C&AH January 1987 Volume IX, part 1, Interaction Aftermath of the Trojan War). Een ander Grieks volk dat Klein Azië binnenrukte waren de Phrygiërs. De Phrygische invallers vestigden hun hoofdstad in Gordium, aan de rivier de Sangarius in westelijk Anatolië en zij namen het omringende gebied als hun vaderland. Een reeks heuvels, die aan de stadsheuvel aansluiten, zijn bedekt met grafterpen waaronder de heersersfamilies van Gordium begraven zijn. Het geheel wordt beheerst door een enorme grafheuvel van meer dan vijfenveertig meter hoog, die plaatselijk bekend staat als het graf van Midas. Aan hun oostgrens kregen zij contact met het oprukkende Assyrië en wordt in Assyrische annalen naar hen verwezen. In 712 v. Chr. rukten zij samen met de overige zeevolken langs de landroute naar Egypte op.

    Hierna een gedeelte van het relaas zoals Ramses III het heeft laten optekenen:

    "…wat betreft de vreemde landen, zij smeedden een complot op hun eilanden. Plotseling waren alle landen in beweging en her en der op het oorlogspad. Geen land kon standhouden tegen hun wapenen, vanaf Hatti, Kede, Karkemis, Arzawa en Alasjia. Zij werden afgesneden. Een kamp werd op een plaats in Amor opgeslagen. Zij richten de bevolking ervan te gronde en zijn land was als iets, wat nooit bestaan had. Zij trokken voorwaarts naar Egypte, terwijl de vlam voor hen bereid was. Hun bondgenootschap bestond uit Peleset, Tjeker, Sjekelesj, Denyen en Wesjesj. Zij maakten zich meester van de landen tot aan de einden der aarde, vastberaden en vol zelfvertrouwen: "Onze plannen zullen slagen"."

     

     

    De afbeelding staat op een terracotta paneel dat gewonden werd in een nederzetting te Pazarg, nabij Boghazköy. De helm is identiek met de helm die sommige der zeevolken afgebeeld op de tempelmuren van Ramses III, droegen. De afgebeelde gevederde helmen worden traditioneel als de hoofdtooi van de Peleset gezien en heeft zich in de vakliteratuur en in Hollywood vastgezet. Dezelfde hoofdtooi kan echter ook bij de Tjeker en de Denyen waargenomen worden.

    Het identificeren van de Griekse statenbond-volken is een werk voor specialisten. Enkele volken zoals de Peleset, de Tjeker en de Denyen kunnen met zekerheid geïdentificeerd worden. De Peleset kwamen uit Kreta. De Denyen of Danaana zijn volgens mij met de Phrygiërs te identificeren. De hint voor de identificatie van de Danaana met de Phrygiërs haalde ik uit een plaatsjesboek met een afbeelding van Phrygische soldaten met rond schild en helm met pluimen.

     

    Wie vertrouwd is met het werk van Dr. Immanuel Velikovsky weet dat ik hier wat de zeevolken betreft, met een onderdeel van Velikovsky ’s werk gebroken heb. Velikovsky meende hen in de vierde eeuw v. Chr. op de tijdsbalk te kunnen onderbrengen. Zijn boek ‘Peoples of the Sea’ (1977) blijft nochtans een aanrader alleen al voor het uitgebreide supplement over astronomie en chronologie waar het boek mee afsluit. Met vier hoofdstukken haalt Velikovsky de gevestigde Egyptische chronologie gebaseerd op het opkomen van de ster Sirius naar beneden. Als slot van het boek toont hij de struikelblokken van de radiocarbonmethode aan. De studie van Velikovsky blijft overeind en herhaal dat ik alleen op een onderdeel van zijn werk afwijk.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    29-11-2016 om 10:05 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-11-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De chronologie van de Pers Artaxerxes I en Nehemia

    Met het artikel van 08.11.2016 op dit blog met als onderwerp: het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, gaven we aandacht aan de regeerperiode van de Darius de Mediër, gevolgd door de regeertijd van de Perzen Kores en Darius I als heersers over Babylon en Jeruzalem. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2939691

    Onder het bewind van Kores was er een eerste terugkeer van Joodse ballingen naar Jeruzalem onder leiding van Zerubbabel. De toegestane herbouw van de Tempel te Jeruzalem door Kores, verliep echter traag en met onderbrekingen. De Tempel was pas herbouwd in het zesde regeringsjaar van Darius I in het jaar 515 v. Chr. Men had er haast drie keer langer in tijd over gedaan dan bij de bouw van de eerste tempel van Salomo.

    Met het eerdere artikel toonde ik aan dat de sabbat- en jubeljaren als het ware een tijdsbrug zijn ter overkapping van de tijd tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Ook toonde ik aan dat de Ptolemeüs-canon chronologisch in deze overbrugging past en daarmee als correct bevonden.

    De regeerperiode van Artaxerxes I over Babylon is volgens de canon als het volgt:

    Kyros (Cyrus):                                05.01.538–02.01.529

    Kambysos (Cambyses II)               03.01.529-31.12.522

    Dareios (Darius I)                          01.01.521-22.12.486

    Xerxes (Xerxes I)                          23.12.486-16.12.465

    Artaxerxes I Makrocheir                  17.12.465-07.12.424

    Dareios II (Darius II Nothus)        08.12.424-01.12.405

    Artaxerxes II Mnemon                           02.12.405-20.11.359

    Ochos (Artaxerxes III Ochus)       21.11.359-15.11.338

    Arogos(Artaxerxes IV Arses)                 16.11.338-14.11.336

    Dareios III Codomannus                15.11.336-13.11.332

     

    De opgegeven jaartallen voor Artaxerxes I heb ik op mijn tijdsbalken aangebracht en worden via twee sabbatjaren bevestigd correct te zijn. Het achtste en het negenentwintigste regeringsjaar van Artaxerxes zijn namelijk verbonden met sabbatjaar-vieringen die we in de Bijbelboeken Ezra en Nehemia kunnen aanduiden. Het is William Whiston (1667/1752) die deze informatie in zijn Dissertatie V bij zijn vertaling van de werken van Josephus naar het Engels, bijvoegt.

     

    Ezra 7:6 Deze Ezra toog op uit Babel; en hij was een vaardig Schriftgeleerde in de wet van Mozes, die de HEERE, de God Israëls, gegeven heeft; en de koning gaf hem, naar de hand des HEEREN, zijns Gods, over hem, al zijn verzoek. 7 Ook sommigen van de kinderen Israëls, en van de priesteren en de Levieten, en de zangers, en de poortiers, en de Nethinim, togen op naar Jeruzalem, in het zevende jaar van den koning Arthahsasta. 8 En hij kwam te Jeruzalem in de vijfde maand (juli/augustus); dat was het zevende jaar dezes konings. 9 Want op den eersten der eerste maand was het begin des optochts uit Babel, en op den eersten der vijfde maand kwam hij te Jeruzalem, naar de goede hand zijns Gods over hem. 10 Want Ezra had zijn hart gericht, om de wet des HEEREN te zoeken en te doen, en om in Israël te leren de inzettingen en de rechten. (Statenvertaling)

     

     

    Toen de Schriftgeleerde Ezra van Artaxerxes I in diens zevende jaar de toelating kreeg om naar Jeruzalem op trekken was het volgens de sabbatjaar- en jubeljaar-telling het zesde jaar van de cyclus en aldus een jaar van de beloofde dubbele zegening over het land. De dubbele zegening maakte de overbrugging van het sabbatjaar mogelijk, een jaar wanneer het land moest rusten en er niet gezaaid mocht worden. Ezra vertrok ook met een schrijven, een edict van Artaxerxes (Ezra 7:11-28) met betrekking tot de reis en missie van Ezra als ondersteuning van de koning. Ezra arriveerde in Jeruzalem in de vijfde maand (juli/augustus) in het zevende jaar van Artaxerxes een jaar dat op onze tijdsbalk van het voorjaar van 458 v. Chr. tot het voorjaar van 457 v. Chr. loopt, wat maakt dat de vijfde maand in het jaar 458 v. Chr. van de westerse jaartelling viel. In de zevende maand of september/oktober van de westerse maandtelling, las Ezra de wet aan de verzamelde gemeente voor (Nehemia 8:1). Het Bijbelboek Nehemia beschrijft in het achtste hoofdstuk in het bijzonder de geestelijke impact die het voorlezen van de Wet van Mozes op het volk had: zij weenden (Nehemia 8:10). Het houden van het komende sabbatjaar van april457/maart456 v. Chr. ligt hier voor de hand, net zoals ze met ijver het Loofhuttenfeest in dat jaar 458 v. Chr. gehouden hebben (Nehemia 8:15-1).

     

     

    Dat april458/maart457 v. Chr. een jaar van dubbele zegening over het land was blijkt ook uit de beschrijving door Nehemia, waar William Whiston verder op wijst:

    Nehemia 8:11 Voorts zeide hij tot hen: Gaat, eet het vette, en drinkt het zoete, en zendt delen dengenen, voor welken niets bereid is, want deze dag is onzen HEERE heilig; zo bedroeft u niet, want de blijdschap des HEEREN, die is uw sterkte. 12 En de Levieten stilden al het volk, zeggende: Zwijgt, want deze dag is heilig, daarom bedroeft u niet. 13 Toen ging al het volk henen om te eten, en om te drinken, en om delen te zenden, en om grote blijdschap te maken; want zij hadden de woorden verstaan, die men hun had bekend gemaakt.

     

    Het volgende sabbatjaar dat de regeerperiode van Artaxerxes volgens de Ptolemeüs-canon bevestigd is het jaar april436/maart435 v. Chr. Dat jaar is gelijk aan het negenentwintigste regeringsjaar van Artaxerxes I. Een jaar dat het land opnieuw rust kreeg.

     

     

    Op mijn tijdsbalk hierboven heb ik het sabbatjaar verticaal een blauwe kleur gegeven. Het is het Bijbelboek Nehemia (5:14) dat voor deze periode de chronologie geeft. Maar ook de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus verwijst naar deze periode en bevestigt een en ander chronologisch, wat de herbouw van de muur van Jeruzalem onder leiding van Nehemia betreft.

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, v.

    8. But now when the Ammonites, and Moabites, and Samaritans, and all that inhabited Celesyria, heard that the building went on apace, they took it heinously, and proceeded to lay snares for them, and to hinder their intentions. They also slew many of the Jews, and sought how they might destroy Nehemiah himself, by hiring some of the foreigners to kill him. They also put the Jews in fear, and disturbed them, and spread abroad rumors, as if many nations were ready to make an expedition against them, by which means they were harassed, and had almost left off the building. But none of these things could deter Nehemiah from being diligent about the work; he only set a number of men about him as a guard to his body, and so unweariedly persevered therein, and was insensible of any trouble, out of his desire to perfect this work. And thus did he attentively, and with great forecast, take care of his own safety; not that he feared death, but of this persuasion, that if he were dead, the walls for his citizens would never be raised. He also gave orders that the builders should keep their ranks, and have their armor on while they were building. Accordingly, the mason had his sword on, as well as he that brought the materials for building. He also appointed that their shields should lie very near them; and he placed trumpeters at every five hundred feet, and charged them, that if their enemies appeared, they should give notice of it to the people, that they might fight in their armor, and their enemies might not fall upon them naked. He also went about the compass of the city by night, being never discouraged, neither about the work itself, nor about his own diet and sleep, for he made no use of those things for his pleasure, but out of necessity. And this trouble he underwent for two years and four months; (14) for in so long a time was the wall built, in the twenty-eighth year of the reign of Xerxes, in the ninth month. Now when the walls were finished, Nehemiah and the multitude offered sacrifices to God for the building of them, and they continued in feasting eight days. However, when the nations which dwelt in Syria heard that the building of the wall was finished, they had indignation at it. But when Nehemiah saw that the city was thin of people, he exhorted the priests and the Levites that they would leave the country, and remove themselves to the city, and there continue; and he built them houses at his own expenses; and he commanded that part of the people which were employed in cultivating the land to bring the tithes of their fruits to Jerusalem, that the priests and Levites having whereof they might live perpetually, might not leave the Divine worship; who willingly hearkened to the constitutions of Nehemiah, by which means the city Jerusalem came to be fuller of people than it was before. So when Nehemiah had done many other excellent things, and things worthy of commendation, in a glorious manner, he came to a great age, and then died. He was a man of a good and righteous disposition, and very ambitious to make his own nation happy; and he hath left the walls of Jerusalem as an eternal monument for himself. Now this was done in the days of Xerxes.

     

    Het is interessant het commentaar van de vertaler naar het Engels van Josephus te lezen, de geleerde William Whiston. Er staat in de tekst naar verwezen met het nummer 14 tussen haakjes:

    (14). It may not be very improper to remark here, with what an unusual accuracy Josephus determines these years of Xerxes, in which the walls of Jerusalem were built, viz. that Nehemiah came with his commission in the twenty-fifth of Xerxes, that the walls were two years and four months in building, and that they were finished on the twenty-eighth of Xerxes, sect. 7, 8. …..

     

     

    De conclusie moet zijn dat de jaartallen en regeerperioden van de Perzische heersers over Babylon accuraat zijn en door de Bijbel via de sabbat- en jubeljaren bevestigd worden.

    Een volgende overbrugging van de stille periode tussen het Oude en het Nieuwe Testament levert de zeventig jaarweken van de profeet Daniël. Onder Bijbelvorsers bestaat er onenigheid over het jaartal als vertrekpunt van de telling van de 490 jaren tot de openbaring van de Messias. Een jaartal dat dikwijls gehanteerd wordt is het twintigste jaar van Artaxerxes I wanneer Nehemia (2:1) in dat jaar 445 v. Chr. de toelating kreeg naar Jeruzalem op te trekken. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 395-399, laat ik echter de zeventig jaarweken van start gaan in het zevende regeringsjaar van Artaxerxes in het jaar 458 v. Chr. De uitkomst negenenzestig jaarweken later is dan het jaar 25 AD met het optreden van Johannes de Doper gevolgd door het openbaar worden van Jezus Christus van Nazareth als de Gezalfde of Messias. In oktober 27 AD proclameerde de Heer Jezus Christus bij zijn voorlezen uit de Bijbelrol van Jesaja in de synagoge te Nazareth het ‘aangename jaar des HEEREN’, met het dertigste jubeljaar.

    Mijn keuze voor het jaartal 458 v. Chr. wordt uitsluitend door de chronologie bepaald, die bepaald dat er inderdaad 483 zonnejaren of 69 jaarweken maal zeven jaar per week zitten tussen apr458/mrt457 v. Chr. en 25/26 AD.

    Nu wil ik mijn lezers het onderzoek van wijlen Rev. Clarence Larkin (1850/1924), die vanaf het jaartal 445 v. Chr. rekende, niet weerhouden. Larkin ging er van uit dat de zeventig jaarweken gebaseerd waren op jaren van 360 dagen, die hij als profetische jaren aanduidde. Dit is niet onlogisch wanneer we bedenken dat het laatste Bijbelboek Openbaring een zevenjarige eindtijdperiode hanteert met twee perioden van 1260 dagen en/of 42 maanden, wat 360 dagen per jaar uitmaakt. De zeventigste jaarweek is overigens nog toekomst en kent pas veel later haar vervulling. In het tijds-dal tussen de 69ste en de 70ste week zit de huidige periode (sinds 30 AD) van de Ekklesia en de genadetijd. Hierna de berekening van Rev. Clarence Larkin (Dispensational Truth, 1918) van bijna honderd jaar geleden nu:

    “According to ordinary chronology, the 475 years from BC 445 to AD 30 are Solar years of 365 years each. Now counting the years from BC 445 to AD 30 inclusively, we have 476 solar years. Multiplying these 476 years by 365 (the number of days in a solar year) we have 173.740 days, to which add 119 days for leap years, and we have 173.859 days. Add to these 20 days inclusive from March 14 to April 2, and we have 173.879 days. Divide 173.879 by 360 (the number of days in a prophetical year) and we have 483 years all to one day, the exact number of days (483 in 69 weeks, each day standing for a year. Could there be anything more conclusive that Daniel’s 69 weeks ran out on April 2, AD 30, the day that Jesus rode in triumph into the city of Jerusalem”.

     

    Kwade tongen noemen tegenwoordig het werk ‘Dispensational Truth’ van Larkin al eens ‘Dispensable sensationalism’, wat ik betreur. Mijn motto is ook hier het advies van Paulus, de apostel voor de niet-Joden:

    1 Thessalonicenzen 5:19 Dooft de Geest niet uit, 20 veracht de profetieën  niet, 21 maar toetst alles en behoudt het goede. 22 Onthoudt u van alle soort van kwaad. 23 En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. 24 Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen. (NBG Vertaling 1951)

     

    Naast de twee opgegeven jaartallen ten tijde van Artaxerxes I zijn er onderzoekers die het edict van Kores in diens eerste regeringsjaar als het correcte en enig mogelijke jaartal voor de aanvang van de zeventig jaarweken willen zien. Deze werkwijze levert echter een te jong jaartal op om historisch correct te zijn. De reactie is dan soms dat de jaartallen van de Ptolemeüs-canon betreffende de Perzische periode fout zouden zijn? Ik meen echter met mijn studie aangetoond te hebben dat de jaartallen van de Perzische heersers op basis van de sabbat- en jubeljaartelling correct zijn! Ook de Joden hebben gemeend aan de Perzische periode te kunnen ‘peuteren’, wat regeerperioden betreft. De Seder Olam is voor deze tijdsperiode geen hulpmiddel meer aangezien zij hier in het verweer gaan tegen een mogelijke identificatie van Jezus de Nazarener als de verwachte Messias. De Perzische periode werd in de tweede eeuw van de westerse jaartelling herleidt tot niet meer dan 34 jaar in plaats van de historische 201 jaar. Zie het artikel op dit blog van 02.06.2014: de Joodse anno mundi-jaartelling. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1401660000&stopdatum=1402264800

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    22-11-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-11-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van de laatste koning van het tienstammenrijk: Hosea

    Met dit artikel nemen we de draad op met onze reeks afleveringen over de kronieken van de koningen van Israël. Met onze aflevering van 12.10.2016 sloten we af met de kroniek van Pekah. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2931025

    Deze week gaan we verder met de laatste koning van het tienstammenrijk: Hosea. Zijn regeringseinde betekende de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen in Assyrische ballingschap.

    Volgens de gangbare chronologie regeerde Hosea van 732 tot 723 v. Chr. en geschiedde de val van Samaria in 722 v. Chr., en dit gebaseerd op de verankering met de Assyrische loningslijst. Volgens de nieuwe chronologie op basis van de sabbat- en jubeljaren zoals uiteengezet in TIJD en TIJDEN,2015, blz. 312-320, zit Hosea op de tijdsbalk verankerd van het najaar van 735 v. Chr. tot het voorjaar van 717 v. Chr., of twee tijdschijven van ieder negen jaar. De val van Samaria dateren we in 717 v. Chr.

     

    Er is een verschil van vijf jaar tussen het uitgedokterde jaartal van Edwin R. Thiele voor de val van Samaria en de wegvoering in ballingschap van de tien stammen, en het jaartal volgens de sabbat- en jubeljaartelling. Thiele heeft de Bijbelse chronologie van de koningen van Juda en Israël verbonden met de gegevens van de Assyrische koningslijst en sommige Bijbelse chronologische gegevens aangepast aan de Assyrische. De Assyrische chronologische gegevens achtte hij gezaghebbender dan de Bijbel.

    2 Koningen 15:30 En Hosea, de zoon van Ela, maakte een verbintenis tegen Pekah, den zoon van Remalia, en sloeg hem, en doodde hem, en werd koning in zijn plaats; in het twintigste jaar van Jotham, den zoon van Uzzia. 31 Het overige nu der geschiedenissen van Pekah, en al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël.

     

     

    De vermelding dat Hosea in het twintigste regeringsjaar van Jotham, de zoon van Uzzia, koning over het tienstammenrijk werd, vereist een verklaring. Aangezien Jotham slechts zestien jaar regeerde en geen twintig, bedoelde de Bijbelse Kroniekschrijver dat Hosea de macht in het tienstammenrijk overnam, twintig jaar na het begin van Jotham ’s troonsbestijging. Op ons schema loopt het twintigste jaar na de troonsbestijging van Jotham van oktober 736 tot september 735 v. Chr. Het begin van het eerste regeringsjaar van Hosea plaatsen we in het voorjaar van 735 v. Chr.

    2 Koningen 17:1 In het twaalfde jaar van Achaz, den koning van Juda, werd Hosea, de zoon van Ela, koning over Israël te Samaria, en regeerde negen jaren. 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; evenwel niet, als de koningen van Israël, die voor hem geweest waren. (Statenvertaling)

     

    De chronologische informatie die 2 Koningen hoofdstuk 17 in schijnbare afwijking van 2 Koningen hoofdstuk 15 opgeeft, brengen we eenvoudig op ons schema aan en levert Hosea twee regeerperioden van ieder negen jaar op. De Seder Olam ziet zowel Achaz van Juda als Hosea van Israël gedurende de eerste periode van negen jaar als vazallen van Assyrië. Tijdens deze eerste periode zetelde Hosea niet in Samaria maar had hij zijn domein in Gilead en andere Trans-Jordaanse regio ‘s. Dit sluit aan bij de beschreven chaos en anarchie die toen in het gebied van het tienstammenrijk heerste, zoals beschreven in het artikel over Pekah de voorganger van Hosea.

    2 Koningen 17:3 Tegen hem toog op Salmaneser, koning van Assyrië; en Hosea werd zijn knecht, dat hij hem een geschenk gaf. 4 Maar de koning van Assyrië bevond een verbintenis in Hosea, dat hij tot So, den koning van Egypte, boden gezonden had, en het geschenk aan den koning van Assyrië niet als te voren van jaar tot jaar opbracht; zo besloot hem de koning van Assyrië, en bond hem in het gevangenhuis. 5 Want de koning van Assyrië toog op in het ganse land; ja, hij kwam op naar Samaria, en hij belegerde haar drie jaren. 6 In het negende jaar van Hosea, nam de koning van Assyrië Samaria in, en voerde Israël weg in Assyrië, en deed ze wonen in Halah, en in Habor, aan de rivier Gozan, en in de steden der Meden.

     

    In het voorjaar van 726 v. Chr., het twaalfde regeringsjaar van Achaz van Juda, stopte Hosea met het betalen van de jaarlijkse schatting aan Assyrië en begonnen de laatste negen jaar van zijn heerschappij over Samaria. Zijn breuk met Assyrië was niet het gevolg van een zich richten op de HERE God, maar als een gevolg van zijn vertrouwen op farao So van Egypte. Over de identificatie van het Hebreeuwse ‘So’ met een farao uit de Egyptische koningslijsten, schreef ik een hoofdstuk in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 307-311. Een mogelijke kandidaat is farao Zet alias Setnakht alias Sethoos.

     

     

    De relatie met Egypte heb ik in mijn boek De Zonaanbidder, 2016, blz. 125-130, uitvoerig behandelt. Hosea correspondeerde met farao Nafoeria alias Achnaton onder de Akkadische naam Rib-Addi, de bekende Amarna-briefwisseling. In de vorige aflevering over Pekah hebben we gezien dat Pekah met farao correspondeerde met de naam Labaja. De val van Samaria dat in de Amarna-briefwisseling met Soemoer aangeduid wordt, vinden we ook de brieven vermeld worden.

     

    In het zesde regeringsjaar van Hosea begon de Assyriër Salmaneser V een belegering van Samaria die drie jaar zou aanslepen, tot haar ondergang in 717 v. Chr. De Assyrische invasies in Israël hadden al eerder mijn aandacht op dit blog met o. a. een artikel van 14.04.2016: De Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser III, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1460325600&stopdatum=1460930400

     

     

    Zegel uit de tijd van Hosea 726/717 v. Chr.

    “Behorend aan Abdi, dienaar van Hosea”

    De Egyptische invloed is vooral duidelijk aanwezig in de afbeelding van de gevleugelde zon onderaan het zegel. Het was dan ook de tijd van de zonaanbidder in Egypte, de aanbidding van Aton.

     

    Het hierna volgende Bijbelgedeelte verhaalt de geschiedenis van het falen van het tienstammenrijk vanaf hun exodus uit Egypte in 1483 v. Chr. tot hun uiteindelijke wegvoering in Assyrische ballingschap in 717 v. Chr..

    2 Koningen 17:7 Want het was geschied, dat de kinderen Israëls gezondigd hadden tegen den HEERE, hun God, Die hen uit Egypteland opgebracht had, van onder de hand van Farao, den koning van Egypte; en hadden andere goden gevreesd; 8 En hadden gewandeld in de inzettingen der heidenen, die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israëls verdreven had, en der koningen van Israël, die ze gemaakt hadden. 9 En de kinderen Israëls hadden de zaken, die niet recht zijn, tegen den HEERE, hun God, bemanteld; en hadden zich hoogten gebouwd in al hun steden, van den wachttoren af tot de vaste steden toe. 10 En zij hadden zich staande beelden opgericht en bossen, op allen hogen heuvel en onder alle groen geboomte. 11 En zij hadden daar gerookt op alle hoogten, gelijk de heidenen, die de HEERE van hun aangezichten weggevoerd had; en zij hadden kwade dingen gedaan, om den HEERE tot toorn te verwekken. 12 En zij hadden de drekgoden gediend, waarvan de HEERE tot hen gezegd had: Gij zult deze zaak niet doen. 13 Als nu de HEERE tegen Israël en tegen Juda, door den dienst van alle profeten, van alle zieners, betuigd had, zeggende: Bekeert u van uw boze wegen en houdt Mijn geboden, en Mijn inzettingen, naar al de wet, die Ik uw vaderen geboden heb, en die Ik tot u door de hand van Mijn knechten, de profeten, gezonden heb; 14 Zo hoorden zij niet, maar zij verhardden hun nek, gelijk de nek hunner vaderen geweest was, die aan den HEERE, hun God, niet geloofd hadden. 15 Daartoe verwierpen zij Zijn inzettingen, en Zijn verbond, dat Hij met hun vaderen gemaakt had, en Zijn getuigenissen, die Hij tegen hen betuigd had, en wandelden de ijdelheid na, dat zij ijdel werden, en achter de heidenen, die rondom hen waren, van dewelke de HEERE hun geboden had, dat zij niet zouden doen gelijk die. 16 Ja, zij verlieten al de geboden des HEEREN, huns Gods, en maakten zich gegoten beelden, twee kalveren; en maakten bossen, en bogen zich voor alle heir des hemels, en dienden Baäl. 17 Ook deden zij hun zonen en hun dochteren door het vuur gaan, en gebruikten waarzeggerijen, en gaven op vogelgeschrei acht, en verkochten zich, om te doen dat kwaad was in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. 18 Daarom vertoornde zich de HEERE zeer over Israël, dat Hij hen wegdeed van Zijn aangezicht; er bleef niets over, behalve de stam van Juda alleen. 19 Zelfs hield Juda de geboden des HEEREN, huns Gods, niet; maar zij wandelden in de inzettingen van Israël, die zij gemaakt hadden. 20 Zo verwierp de HEERE het ganse zaad van Israël, en bedrukte hen, en gaf ze in de hand der rovers, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had. 21 Want Hij scheurde Israël van het huis van David af, en zij maakten Jerobeam, den zoon van Nebat, koning; en Jerobeam dreef Israël af van achter den HEERE, en hij deed ze een grote zonde zondigen. 22 Alzo wandelden de kinderen Israëls in alle zonden van Jerobeam die hij gedaan had; zij weken daarvan niet af; 23 Totdat de HEERE Israël van Zijn aangezicht wegdeed, gelijk als Hij gesproken had door den dienst van al Zijn knechten, de profeten; alzo werd Israël weggevoerd uit zijn land naar Assyrië, tot op dezen dag.

     

    Het hiervoor vermelde Bijbelcitaat vermeldt opnieuw de eerste koning van Israël: Jerobeam I, die aan de basis ligt van het volgen van andere goden door de tien stammen. Met koning Jerobeam I begon ik de afleveringen over de Kronieken van de koningen van Israël, op dit blog op 27.10.2015, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1445814000&stopdatum=1446418800

     

    De eerste koning van het tienstammenrijk voerde op eigen initiatief afgodendienst in ter verhindering dat de tien stammen nog naar Jeruzalem zouden trekken ter viering van de jaarlijkse pelgrim-feesten.

    1 Koningen 12:26 En Jerobeam zeide in zijn hart: Nu zal het koninkrijk weder tot het huis van David keren. 27 Zo dit volk opgaan zal om offeranden te doen in het huis des HEEREN te Jeruzalem, zo zal het hart dezes volks tot hun heer, tot Rehabeam, den koning van Juda, wederkeren; ja, zij zullen mij doden, en tot Rehabeam, den koning van Juda, wederkeren. 28 Daarom hield de koning een raad, en maakte twee gouden kalveren; en hij zeide tot hen: Het is ulieden te veel om op te gaan naar Jeruzalem; zie uw goden, o Israël, die u uit Egypteland opgebracht hebben. 29 En hij zette het ene te Beth-el, en het andere stelde hij te Dan. 30 En deze zaak werd tot zonde; want het volk ging heen voor het ene, tot Dan toe. 31 Hij maakte ook een huis der hoogten; en maakte priesteren van de geringsten des volks, die niet waren uit de zonen van Levi. 32 En Jerobeam maakte een feest in de achtste maand, op den vijftienden dag der maand, gelijk het feest, dat in Juda was, en offerde op het altaar; van gelijken deed hij te Beth-el, offerende den kalveren, die hij gemaakt had; hij stelde ook te Beth-el priesteren der hoogten, die hij gemaakt had. 33 En hij offerde op het altaar, dat hij te Beth-el gemaakt had, op den vijftienden dag der achtste maand, der maand, dewelke hij uit zijn hart verdacht had; zo maakte hij den kinderen Israëls een feest, en offerde op dat altaar, rokende. (Statenvertaling)

     

    De steeds herhaalde specifieke zonde van Jerobeam I waar elke kroniek van de koningen van Israël mee begint, heeft zijn oorsprong bij de invoering van afgoderij in het gebied van het tienstammenrijk.

    2 Koningen 15:9 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk als zijn vaderen gedaan hadden; hij week niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed.

     

    Vanuit de Joodse legende leren we ook dat er niet alleen gouden beelden van kalveren ter aanbidding waren opgericht, maar dat er ook sindsdien aan de grens met Juda grenswachters werden opgesteld ter verhindering dat ook enkelingen naar Jeruzalem zouden gaan ter viering van Gods ingestelde pelgrimsfeesten.

    Legends of the Jews, Volume IV, Chapter IX, compiled by Louis Ginzberg.

    Then the Assyrians, in the reign of Hoshea, carried off the second golden calf together with the tribes of Asher, Issachar, Zebulon, and Naphtali, leaving but one-eighth of the Israelites in their own land. The larger portion of the exiles was taken to Damascus. After that Israel's doom overtook it with giant strides, and the last ruler of Israel actually hastened the end of his kingdom by a pious deed. After the golden calves were removed by the Assyrians, Hoshea, the king of the north, abolished the institution of stationing the guards on the frontier between Judah and Israel to prevent pilgrimages to Jerusalem. But the people made no use of the liberty granted them. They persisted in their idolatrous cult, and this quickened their punishment. So long as their kings had put obstacles in their path, they could excuse themselves before God for not worshipping Him in the true way. The action taken by their king Hoshea left them no defense. When the Assyrians made their third incursion into Israel, the kingdom of the north was destroyed forever, and the people, one and all, were carried away into exile.

     

    Nadat de Assyriërs de door Jerobeam I opgerichte gouden kalveren als buit hadden meegenomen, blijkt dat volgens de legende koning Hosea de religieuze grenswachters naar huis stuurde, zodat het volk indien zij wensten naar Jeruzalem konden trekken. In Juda werd namelijk op dat moment een godsdiensthervorming door koning Hizkia doorgevoerd. De Israëlieten echter hielden vast aan hun afgodendienst. In 717 v. Chr. was de maat der zonde vol en werden de tien stammen in Assyrische ballingschap weggevoerd.

    2 Koningen 17:6 In het negende jaar van Hosea, nam de koning van Assyrië Samaria in, en voerde Israël weg in Assyrië, en deed ze wonen in Halah, en in Habor, aan de rivier Gozan, en in de steden der Meden.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    16-11-2016 om 07:41 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-11-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië…

    2 Kronieken 36:11 Een en twintig jaren was Zedekia oud, als hij koning werd, en regeerde elf jaren te Jeruzalem. 12 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, zijns Gods; hij verootmoedigde zich niet voor het aangezicht van den profeet Jeremia, sprekende uit den mond des HEEREN. 13 Daartoe werd hij ook afvallig tegen den koning Nebukadnezar, die hem beëdigd had bij God; en verhardde zijn nek, en verstokte zijn hart, dat hij zich niet bekeerde tot den HEERE, den God Israëls. 14 Ook maakten alle oversten der priesteren, en het volk, der overtredingen zeer veel, naar alle gruwelen der heidenen; en zij verontreinigden het huis des HEEREN, dat Hij geheiligd had te Jeruzalem. 15 En de HEERE, de God hunner vaderen, zond tot hen, door de hand Zijner boden, vroeg op zijnde, om die te zenden; want Hij verschoonde Zijn volk en Zijn woning. 16 Maar zij spotten met de boden Gods, en verachtten Zijn woorden; zij verleidden zichzelven tegen Zijn profeten; totdat de grimmigheid des HEEREN tegen Zijn volk opging, dat er geen helen aan was. 17 Want Hij deed tegen hen opkomen den koning der Chaldeeën, die hun jongelingen met het zwaard in het huis huns heiligdoms doodde, en hij verschoonde de jongelingen niet, noch de maagden, de ouden noch de stokouden; Hij gaf hen allen in zijn hand. 18 En alle vaten van het huis Gods, de grote en de kleine, en de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten des konings en zijner vorsten, dit alles voerde hij naar Babel. 19 En zij verbrandden het huis Gods, en zij braken den muur van Jeruzalem af, en al de paleizen daarvan verbrandden zij met vuur, verdervende ook alle kostelijke vaten derzelve. 20 En wie overgebleven was van het zwaard, voerde hij weg naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen tot knechten, tot het regeren des koninkrijks van Perzië; 21 Opdat het woord des HEEREN vervuld wierd, door den mond van Jeremia, totdat het land aan zijn sabbatten een welgevallen had; het rustte al de dagen der verwoesting, totdat de zeventig jaren vervuld waren.

     

     

    22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht wierd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremia, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende:

    23 Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden van al Zijn volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke op. (Statenvertaling)

     

    Met dit artikel wil ik het eerste jaar van Kores op de tijdsbalk invullen. In het artikel van 31.10.2016 behandelden we het jaartal 586 v. Chr. als het jaartal van de vernietiging van de Tempel. Een vernietiging die we ook in het Bijbelcitaat hierboven van 2 Kronieken 36:19 kunnen lezen. In de vorige aflevering toonden we aan hoe de vernietiging van de Tempel door de hand van de Chaldeeën of Babyloniërs op de tijdsbalk via meerdere navigatiepunten verankerd is. De Bijbelse chronologie verankerd in de historische sabbat- en jubeljaren navigeerden ons op de tijdsbalk naar het jaar 586 v. Chr. en bevestigde de Ptolemeüs-canon als correct zijnde.

     

     

    Het eerste jaar van Kores zondermeer op de tijdsbalk invullen is geen eenvoudige opdracht. De figuur Kores, Kuros of Cyrus de Grote is nochtans vanuit de wereldgeschiedenis goed bekend en gedocumenteerd. De oudheid-historicus Herodotos bijvoorbeeld geeft heel wat informatie over zijn leven zoals afstamming, carrière en dood. Zijn eerste jaar als koning van de Perzen is dan 559 v. Chr. Maar in dat jaar was Babylon nog niet door de Meden en Perzen veroverd en waren de Joden nog in hun zeventigjarige Babylonische ballingschap. Het jaar 559 v. Chr. is aldus uitgesloten indien we bij het geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Kronieken 36:21 blijven. De sleutel tot het berekenen van het Bijbelse eerste jaar van Kores is het verankeren op de tijdsbalk van het begin en het einde van de zeventig jaar ballingschap zoals door de profeet Jeremia voorspelt. Er zijn in totaal drie wegvoeringen in Babylonische ballingschap geweest. De eerste geschiedde in het vierde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda , de zoon van Josia, in 605 v. Chr.

    Jeremia 25:1 Het woord, dat tot Jeremia geschied is over het ganse volk van Juda, in het vierde jaar van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda (dit was het eerste jaar van Nebukadnezar, koning van Babel); 2 Hetwelk de profeet Jeremia gesproken heeft tot het ganse volk van Juda, en tot al de inwoners van Jeruzalem, zeggende: 3 Van het dertiende jaar van Josia, den zoon van Amon, den koning van Juda, tot op dezen dag toe (dit is het drie en twintigste jaar) is het woord des HEEREN tot mij geschied; en ik heb tot ulieden gesproken, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij hebt niet gehoord.

     

    De tweede wegvoering geschiedde op het einde van de drie maanden regeerperiode van koning Jojachin in 597 v. Chr. zijnde het achtste regeringsjaar van Nebukadnezar (zie het artikel van 31.10.2016 op dit blog). De derde en laatste wegvoering geschiedde in 586 v. Chr. wanneer ook de Tempel te Jeruzalem vernietigd werd.

    Wanneer we alle chronologische informatie aangaande Nebukadnezar op de tijdsbalk aanbrengen blijkt diens eerste regeringsjaar 605 v. Chr. geweest te zijn. Dit jaartal zit bovendien op de tijdsbalk verankerd via twee genoteerde zonsverduisteringen. De eerste zonsverduistering vond plaats op 22 april 621 v. Chr. in het vijfde jaar van Nabopolassar, de vader van Nebukadnezar. Zijn sterfjaar is aldus 605 v. Chr. De tweede zonsverduistering is die van 4 juli 568 v. Chr., in het zevenendertigste regeringsjaar van Nebukadnezar. Opnieuw wordt het jaar 605 v. Chr. bevestigd als ankerpunt en navigatiepunt op de tijdsbalk. Dezelfde Babylonische kleitabletten die in het British Museum bewaard worden leren ook dat Nabopolassar, de vader van Nebukadnezar, eenentwintig jaar op de troon zat en stierf op de achtste dag van de maand Ab (augustus), en dat Nebukadnezar daarop naar Babylon terugkeerde, en op de eerste dag van de maand Eloel (september), de troon van Babylon besteeg.

    Jeremia 25:11 En dit ganse land zal worden tot een woestheid, tot een ontzetting; en deze volken zullen den koning van Babel dienen zeventig jaren. 12 Maar het zal geschieden, als de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel, en over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der Chaldeeën, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen. 13 En Ik zal over dat land brengen al Mijn woorden, die Ik daarover gesproken heb; al wat in dit boek geschreven is, wat Jeremia geprofeteerd heeft over al deze volken. (Statenvertaling)

     

    De periode van de zeventigjarige ballingschap zoals door de profeet Jeremia voorzegd vangt aldus aan in het jaar 605 v. Chr. om te eindigen in 535 v. Chr.

    Volgens Flavius Josephus is het eerste jaar van Kores gelijk aan het zeventigste Babylonische ballingsjaar:

    Flavius Josephus, Antiquities, Book XI, i.

    1. IN the first year of the reign of Cyrus which was the seventieth from the day that our people were removed out of their own land into Babylon, God commiserated the captivity and calamity of these poor people, according as he had foretold to them by Jeremiah the prophet, before the destruction of the city, that after they had served Nebuchadnezzar and his posterity, and after they had undergone that servitude seventy years, he would restore them again to the land of their fathers, and they should build their temple, and enjoy their ancient prosperity. And these things God did afford them; for he stirred up the mind of Cyrus, and made him write this throughout all Asia: "Thus saith Cyrus the king: Since God Almighty hath appointed me to be king of the habitable earth, I believe that he is that God which the nation of the Israelites worship; for indeed he foretold my name by the prophets, and that I should build him a house at Jerusalem, in the country of Judea."

     

    Het eerste jaar van Kores is aldus op de tijdsbalk te plaatsen in 535 v. Chr. De val van Babylon was dan al sinds oktober 539 v. Chr. vier jaar geschiedenis. Dit sluit nochtans aan bij het Bijbelboek Daniël waar de profeet Daniël bij de verovering van Babylon door de Meden en de Perzen, in het eerste jaar van Darius de Mediër, het Bijbelboek Jeremia bestudeert naar de geprofeteerde duur van de ballingschap.

    Daniël 9:1 In het eerste jaar van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die koning geworden was over het koninkrijk der Chaldeeën – 2 in het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniël, in de boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des HEREN tot de profeet Jeremia gekomen was, dat Hij over de puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen.

    (NBG Vertaling 1951)

     

    Duidelijk had de Mediër Darius, de zoon van Ahasveros, het koningschap vanaf de verovering van Babylon in 539 v. Chr. tot 535 v. Chr. waarna Kores de leiding overnam. In het eerste jaar van Darius de Mediër zijnde oktober539/september538 v. Chr. onderzocht Daniël nogmaals de profetie van Jeremia wetende dat er intussen zevenenzestig jaar verlopen waren sinds zijn wegvoering als knaap in 605 v. Chr. Het einde van de zeventigjarige ballingschap was nabij gekomen.

    Darius de Mediër als koning over Babylon tussen 539 v. Chr. en 535 v. Chr. kennen we alleen vanuit de Bijbel en van uit de geschriften van Flavius Josephus. Andere historische bronnen zwijgen over hem. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 385-393, ga ik uitvoerig op Darius de Mediër in. Zo ook over de zeventig jaarweken van de profeet Daniël en het jaar van hun aanvang. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 395-399.

    Dat er tot op heden geen andere bronnen over Darius de Mediër beschikbaar zijn neemt de historiciteit van Darius de Mediër niet weg. Integendeel, de Bijbel is een historisch Boek. Uiteraard draait het Boek vanaf Genesis tot Openbaring, om de boodschap van de komst van de Verlosser Jezus Christus die op Zijn tijd alles herstellen zal, maar dit alles wordt vanaf Genesis in een verifieerbaar historisch kader gebracht, met in het Bijbelboek Openbaring toekomstige vooraf geschreven geschiedenis, die ook chronologisch gebracht wordt. De Bijbel alleen maar een godsdienstig boek noemen (zonder historische waarde) doet onrecht aan het Boek en de Auteur die de schrijvers geïnspireerd heeft.

    Volgens Flavius Josephus was Darius de Mediër een bloedverwant van Cyrus of Kores en hebben zij samen Babylon ten val gebracht:

    Flavius Josephus, Antiquities, Book X, xi.

    4. When Daniel had told the king that the writing upon the wall signified these events, Baltasar was in great sorrow and affliction, as was to be expected, when the interpretation was so heavy upon him. However, he did not refuse what he had promised Daniel, although he were become a foreteller of misfortunes to him, but bestowed it all upon him; as reasoning thus, that what he was to reward was peculiar to himself, and to fate, and did not belong to the prophet, but that it was the part of a good and a just man to give what he had promised, although the events were of a melancholy nature. Accordingly, the king determined so to do. Now, after a little while, both himself and the city were taken by Cyrus, the king of Persia, who fought against him; for it was Baltasar, under whom Babylon was taken, when he had reigned seventeen years. And this is the end of the posterity of king Nebuchadnezzar, as history informs us; but when Babylon was taken by Darius, and when he, with his kinsman Cyrus, had put an end to the dominion of the Babylonians, he was sixty-two years old. He was the son of Astyages, and had another name among the Greeks. Moreover, he took Daniel the prophet, and carried him with him into Media, and honored him very greatly, and kept him with him; for he was one of the three presidents whom he set over his three hundred and sixty provinces, for into so many did Darius part them.

     

    De Pers Kores was 140 jaar eerder door de profeet Jesaja bij naam voorspeld geworden en als degene die de Israëlieten zou doen terugkeren naar hun thuisland.

    Jesaja 45:1 Alzo zegt de HEERE tot Zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik vat, om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen; en Ik zal de lendenen der koningen ontbinden, om voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden: 2 Ik zal voor uw aangezicht gaan, en Ik zal de kromme wegen recht maken; de koperen deuren zal Ik verbreken, en de ijzeren grendelen zal Ik in stukken slaan. 3 En Ik zal u geven de schatten, die in de duisternissen zijn, en de verborgene rijkdommen; opdat gij moogt weten, dat Ik de HEERE ben, Die u bij uw naam roept, de God van Israël; 4 Om Jakobs, Mijns knechts wil, en Israëls, Mijns uitverkorenen; ja, Ik riep u bij uw naam, Ik noemde u toe, hoewel gij Mij niet kendet. 5 Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent. 6 Opdat men wete, van den opgang der zon en van den ondergang, dat er buiten Mij niets is, Ik ben de HEERE, en niemand meer. 7 Ik formeer het licht, en schep de duisternis; Ik maak den vrede en schep het kwaad, Ik, de HEERE, doe al deze dingen. 8 Drupt, gij hemelen! van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid; en de aarde opene zich, en dat allerlei heil uitwasse, en gerechtigheid te zamen uitspruiten; Ik, de HEERE, heb ze geschapen. 9 Wee dien, die met zijn Formeerder twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven! Zal ook het leem tot zijn formeerder zeggen: Wat maakt gij? of zal uw werk zeggen: Hij heeft geen handen? 10 Wee dien, die tot den vader zegt: Wat genereert gij? en tot de vrouw: Wat baart gij? 11 Alzo zegt de HEERE, de Heilige Israëls, en deszelfs Formeerder: Zij hebben Mij van toekomende dingen gevraagd; van Mijn kinderen, zoudt gij Mij van het werk Mijner handen bevel geven? 12 Ik heb de aarde gemaakt, en Ik heb den mens daarop geschapen; Ik ben het! Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid, en Ik heb al hun heir bevel gegeven. 13 Ik heb hem verwekt in gerechtigheid, en al zijn wegen zal Ik recht maken; hij zal Mijn stad bouwen, en hij zal Mijn gevangenen loslaten, niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt de HEERE der heirscharen. En zo verder tot en met vers 25…. (Statenvertaling)

     

    Dat de profeet Jesaja deze profetie had uitgesproken en neergeschreven in 726 v. Chr., honderdveertig jaar voor de feiten, weten we van Flavius Josephus.

    Flavius Josephus, Antiquities, Book XI, i.

    2. This was known to Cyrus by his reading the book which Isaiah left behind him of his prophecies; for this prophet said that God had spoken thus to him in a secret vision: "My will is, that Cyrus, whom I have appointed to be king over many and great nations, send back my people to their own land, and build my temple." This was foretold by Isaiah one hundred and forty years before the temple was demolished. Accordingly, when Cyrus read this, and admired the Divine power, an earnest desire and ambition seized upon him to fulfill what was so written; so he called for the most eminent Jews that were in Babylon, and said to them, that he gave them leave to go back to their own country, and to rebuild their city Jerusalem, and the temple of God, for that he would be their assistant, and that he would write to the rulers and governors that were in the neighborhood of their country of Judea, that they should contribute to them gold and silver for the building of the temple, and besides that, beasts for their sacrifices. (naar het Engels vertaald door William Whiston, zie link: http://sacred-texts.com/jud/josephus/ant-10.htm)

     

    Het jaar 726 v. Chr. zag in het tienstammenrijk koning Hosea in het twaalfde regeringsjaar van Achaz van Juda, zich losmaken van het Assyrische juk,. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 289-295.

     

     

    Verder merk ik op dat er voor Flavius Josephus in de eerste eeuw van de christelijke tijdrekening, maar één profeet Jesaja geweest was die 66 hoofdstukken van zijn gelijknamige Boek heeft doorgegeven.

    Josephus schrijft dat men Kores de profetie van de profeet Jesaja heeft laten lezen en deze zo onder de indruk van de profetie was dat hij de Joden beval voor de HEERE God van Israël een Huis te Jeruzalem te bouwen, en aldus de profetie van Jesaja van honderdveertig jaar eerder, te vervullen.

    Het eerste jaar van Kores is hiermee op de tijdsbalk verankerd met het jaar april535/maart534 v. Chr.

    2 Kronieken 36:22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht wierd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremia, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende:

    23 Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden van al Zijn volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke op. (Statenvertaling)

     

    De herbouw van de Tempel te Jeruzalem zou met onderbrekingen pas in het zesde regeringsjaar van Darius I, de zoon van Hystaspes, op de derde dag van de maand Adar (februari/maart) afgewerkt zijn.

    Ezra 6:15 En dit huis werd volbracht op den derden dag der maand Adar; datzelve was het zesde jaar van het koninkrijk van den koning Darius.(Statenvertaling)

     

     

    Het zesde regeringsjaar van Darius I was een sabbatjaar en is aldus een navigatiepunt op onze reis door de tijd. William Whiston verwees naar dit sabbatjaar in zijn ‘dissertation V’ als een van de tien historische links die zijn ketting in de tijd terug, van sabbat- en jubeljaren bevestigd.

    Haggai 1:1 In het tweede jaar van den koning Darius, in de zesde (augustus/september) maand, op den eersten dag der maand, geschiedde het woord des HEEREN, door den dienst van Haggai, den profeet, tot Zerubbabel, den zoon van Sealthiël, den vorst van Juda, en tot Josua, den zoon van Jozadak, den hogepriester, zeggende: 2 Alzo spreekt de HEERE der heirscharen zeggende: Dit volk zegt: De tijd is niet gekomen, de tijd, dat des HEEREN huis gebouwd worde. … (Statenvertaling)

     

    De profeet Haggai begon zijn bediening in het tweede regeringsjaar van Darius de Grote, een jaar dat niet toevallig een sabbatjaar was. Het werk aan de nieuwe Tempel te Jeruzalem had al geruime tijd stil gelegen. In die tijd was ook de beloofde zegen over het jubeljaar uitgebleven. Het tweede hoofdstuk van Haggai maakt dit duidelijk in de verzen 15 tot 19.

    Haggai 2:15 Toen antwoordde Haggai, en zeide: Alzo is dit volk, en alzo is deze natie voor Mijn aangezicht, spreekt de HEERE, en alzo is al het werk hunner handen; en wat zij daar offeren, dat is onrein. 16 En nu, stelt er toch ulieder hart op, van dezen dag af en opwaarts, eer er steen op steen gelegd werd aan den tempel des HEEREN; 17 Eer die dingen geschiedden, kwam iemand tot den koren hoop van twintig maten, zo waren er maar tien; komende tot den wijnbak, om vijftig maten van de pers te scheppen, zo waren er maar twintig. 18 Ik sloeg ulieden met brandkoren, met honigdauw en met hagel, al het werk uwer handen; en gij keerdet u niet tot Mij, spreekt de HEERE. 19 Stelt er toch uw hart op, van dezen dag af en opwaarts; van den vier en twintigsten dag der negende maand (november/december) af, van den dag af, als het fondament aan den tempel des HEEREN is gelegd geworden, stelt er uw hart op.

     

    Maar dan lezen we in vers 19 dat van die dag af en opwaarts er zegen over het sabbatjaar zou zijn. De HEERE God had namelijk in zijn woord de belofte gegeven dat het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus een dubbele zegening over het land zou geven zodat het sabbatjaar waarin niet gezaaid mocht worden, overbrugd kon worden.

    Het herkennen van het sabbatjaar van april520/maart519 v. Chr. bevestigd de verankering van het tweede regeringsjaar van Darius I. De Ptolemeüs-canon met haar Perzische periode van koningen die over Babylon heersten wordt hier ook opnieuw bevestigd historisch correct te zijn. Hierna de regeringsjaren van de Perzische heersers volgens de canon:

    Kyros                                                        05.01.538–02.01.529

    Kambysos                                                 03.01.529-31.12.522

    Dareios I                                                01.01.521-22.12.486 v. Chr.

     

    Naar het einde toe van de regeerperiode van Kambyses was er een periode van anarchie in het Perzische Rijk waarbij een zekere ‘Smerdis de Magiër’ zich uitgaf als de vermeende zoon van Cyrus. De oudheid-historicus Herodotos brengt deze geschiedenis in detail. Zie link: http://www.sacred-texts.com/cla/hh/hh3060.htm

     

    Aan de hand van het sabbatjaar kunnen we met zekerheid het tweede jaar van Darius als ankerjaar op de tijdsbalk aanbrengen en de overige regeringsjaren invullen.

    In het zesde regeringsjaar van Darius was de nieuwe Tempel te Jeruzalem gebouwd (Ezra 6:1-22).

    Ezra 6:15 En dit huis werd volbracht op den derden dag der maand Adar; datzelve was het zesde jaar van het koninkrijk van den koning Darius.

     

    Het zesde regeringsjaar van Darius I is maart516/april515 v. Chr. De maand Adar staat voor februari/maart van de westerse maandtelling. Dit betekent dat de Tempel klaar was in februari van het jaar 515 v. Chr. of zeventig jaar en zeven maanden na de vernietiging van de Tempel van Salomo in de vijfde maand Ab van 586 v. Chr.

     

    Sinds het edict van Kores in 535 v. Chr. waren er twintig jaar verlopen. Dit betekende ook een eerste uitstel van twintig jaar wat de vervulling betreft van de aanvang van de belofte van de tijdschijf van zeventig jaarweken of 490 jaar die er zit tussen het herstel van Jeruzalem en de beloofde komst van de Messias. Met een volgende aflevering gaan we hier dieper op in.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    08-11-2016 om 10:36 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het jaartal van de vernietiging van de Tempel van Salomo door de Babyloniërs.

    Het Bijbelboek 2 Koningen sluit af met hoofdstuk 25 en de geschiedenis van de val van Jeruzalem gevolgd door de vernietiging van de eerste Tempel door de hand van de Babyloniërs. Het doel van het artikel is het jaartal van deze gebeurtenis op de tijdsbalk van de westerse jaartelling te verankeren. Wanneer men onderzoek naar dit jaartal voert komen twee gehanteerde jaartallen naar voren: 587 of 586 v. Chr. Over de (Joodse) maand en de dag wordt niet van mening verschild, tenzij dan over kleine details die ook in dit artikel aan bod zullen komen.

     

     

    Hierna eerst het betreffende Bijbelgedeelte:

    2 Koningen 25:1 En het geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de tiende maand, op den tienden der maand, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. 2 Zo kwam de stad in belegering, tot in het elfde jaar van den koning Zedekia. 3 Op den negenden der vierde maand, als de honger in de stad sterk werd, en het volk des lands geen brood had, 4 Toen werd de stad doorgebroken, en al de krijgslieden vloden des nachts door den weg der poort, tussen de twee muren, die aan des konings hof waren (de Chaldeeën nu waren tegen de stad rondom), en de koning trok door den weg des vlakken velds. 5 Doch het heir der Chaldeeën jaagde den koning na, en zij achterhaalden hem in de vlakke velden van Jericho, en al zijn heir werd van bij hem verstrooid. 6 Zij dan grepen den koning, en voerden hem opwaarts tot den koning van Babel, naar Ribla; en zij spraken een oordeel tegen hem.

     

     

    7 En zij slachtten de zonen van Zedekia voor zijn ogen, en men verblindde Zedekia 's ogen, en zij bonden hem met twee koperen ketenen, en voerden hem naar Babel. 8 Daarna in de vijfde maand, op den zevenden der maand (dit was het negentiende jaar van Nebukadnezar, den koning van Babel) kwam Nebuzaradan, de overste der trawanten, de knecht des konings van Babel, te Jeruzalem.

     

     

    9 En hij verbrandde het huis des HEEREN, en het huis des konings, mitsgaders alle huizen van Jeruzalem; en alle huizen der groten verbrandde hij met vuur. 10 En het ganse heir de Chaldeeën, dat met den overste der trawanten was, brak de muren van Jeruzalem rondom af. 11 Het overige nu des volks, die in de stad overgelaten waren, en de afvalligen, die tot den koning van Babel gevallen waren, en het overige der menigte, voerde Nebuzaradan, de overste der trawanten, gevankelijk weg. 12 Maar van de armsten des lands liet de overste der trawanten enigen overig tot wijngaardeniers en tot akkerlieden. 13 Verder braken de Chaldeeën de koperen pilaren, die in het huis des HEEREN waren, en de stellingen, en de koperen zee, die in het huis des HEEREN was; en zij voerden het koper daarvan naar Babel. 14 Zij namen ook de potten, en de schoffelen, en de gaffelen, en de rookschalen, en al de koperen vaten, daar men den dienst mede deed. 15 En de overste der trawanten nam weg de wierookvaten en de sprengbekkens, wat geheel goud en wat geheel zilver was. 16 De twee pilaren, de ene zee, en de stellingen, die Salomo voor het huis des HEEREN gemaakt had; het koper van al deze vaten was zonder gewicht. 17 De hoogte van een pilaar was achttien ellen, en het kapiteel daarop was koper; en de hoogte des kapiteels was drie ellen; en het net, en de granaatappelen op het kapiteel rondom, waren alle van koper; en dezen gelijk had de andere pilaar, met het net. 18 Ook nam de overste der trawanten Seraja, den hoofdpriester, en Zefanja, den tweeden priester, en de drie dorpelbewaarders. 19 En uit de stad nam hij een hoveling, die over de krijgslieden gesteld was, en vijf mannen uit degenen, die des konings aangezicht zagen, die in de stad gevonden werden, mitsgaders den oversten schrijver des heirs, die het volk des lands ten oorlog opschreef, en zestig mannen van het volk des lands, die in de stad gevonden werden. 20 Als Nebuzaradan, de overste der trawanten, dezen genomen had, zo bracht hij hen tot den koning van Babel, naar Ribla. 21 En de koning van Babel sloeg hen, en doodde hen te Ribla, in het land van Hamath. Alzo werd Juda uit zijn land gevankelijk weggevoerd. 22 Maar aangaande het volk, dat in het land van Juda overgebleven was, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, had laten overblijven, daarover stelde hij Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan. 23 Toen nu al de oversten der heiren, zij en hun mannen, hoorden, dat de koning van Babel Gedalia tot overste gesteld had, kwamen zij tot Gedalia naar Mizpa; namelijk, Ismaël, de zoon van Nethanja, en Johanan, de zoon van Kareah, en Seraja, de zoon van Tanhumeth, de Netofathiet, en Jaazanja, de zoon van den Maachathiet, zij en hun mannen. 24 En Gedalia zwoer hun en hun mannen, en zeide tot hen: Vreest niet van te zijn knechten der Chaldeeën, blijft in het land, en dient den koning van Babel, zo zal het u wel gaan. 25 Maar het geschiedde in de zevende maand, dat Ismaël, de zoon van Nethanja, den zoon van Elisama, van koninklijk zaad, kwam, en tien mannen met hem; en zij sloegen Gedalia, dat hij stierf; mitsgaders de Joden en de Chaldeeën, die met hem te Mizpa waren. 26 Toen maakte zich al het volk op, van de minste tot den meeste, en de oversten der heiren, en kwamen in Egypte; want zij vreesden voor de Chaldeeën. 27 Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief. 28 En hij sprak vriendelijk met hem, en stelde zijn stoel boven den stoel der koningen, die bij hem te Babel waren. 29 En hij veranderde de klederen zijner gevangenis, en hij at geduriglijk brood voor zijn aangezicht, al de dagen zijns levens. 30 En aangaande zijn tering, een gedurige tering werd hem van den koning gegeven, elk dagelijks bestemde deel op zijn dag, al de dagen zijns levens. (Statenvertaling)

     

    De vermelde vijfde maand is uiteraard de vijfde maand van de Joodse maandtelling Ab die op juli/augustus van de westerse kalender aansluit. Op de zevende dag van de maand Ab werd het Huis des HEEREN door de Babyloniërs verbrand. De profeet Jeremia in 52:4 heeft hier afwijkend de tiende dag staan in plaats van de zevende dag zoals de kroniekschrijver van 2 Koningen het neerpende. Eén van mijn Bijbelleraars Dr. E. W. Büllinger merkt in zijn commentaar op dat het vuur op de zevende dag werd aangestoken en de tiende dag de vernietiging van de Tempel betekende.

    De profeet Jeremia heeft nog een schijnbare afwijking in de geschiedenis die we nu behandelen.

    Jeremia 52:28 Dit is het volk, dat Nebukadrezar gevankelijk heeft weggevoerd; in het zevende jaar, drie duizend drie en twintig Joden; 29 In het achttiende jaar van Nebukadrezar, voerde hij gevankelijk weg achthonderd twee en dertig zielen uit Jeruzalem; 30 In het drie en twintigste jaar van Nebukadrezar voerde Nebuzaradan, de overste der trawanten, gevankelijk weg van de Joden zevenhonderd vijf en veertig zielen. Alle zielen zijn vier duizend en zeshonderd…. (Statenvertaling)

     

    Jeremia verwijst naar het achttiende jaar van Nebukadnezar in plaats van naar het negentiende jaar zoals de kroniekschrijver van 2 Koningen het doorgaf. De Seder Olam merkt hier echter logisch op dat het achttiende jaar van Nebukadnezar teruggaat tot zijn onderwerping van de koning van Juda Jojachin. De Seder Olam geeft verder nog commentaar betreffende het eerder vermelde verschil tussen de zevende en de tiende dag. Op de zevende, achtste en negende dag werd de tempel door de Babyloniërs geplunderd. Op de avond van de negende dag werd de Tempel in brand gestoken. Het Jodendom herdenkt tot op vandaag ieder jaar opnieuw de vernietiging van de tempel op de negende dag van de maand Ab. Volgend jaar in 2017 zal dit herdacht worden met zonsondergang 31 juli en in 2018, het jaar van hun zeventigjarig jubileum als staat sinds 1948, valt deze dag op 21 juli.

     

     

    Op de bijgevoegde tijdsbalk heb ik het negentiende regeringsjaar van Nebukadnezar van het voorjaar van 586 v. Chr. tot het voorjaar van 585 v. Chr. aangebracht. Tot aan de verwijdering van de tien stammen uit Israël door de Assyriërs, verwijzen de regeertijden van de koningen van Juda en Israël altijd naar elkaar. Daarna merken we dat de regeerperiode van de laatste koningen van Juda aan de regeerperiode van Nebukadnezar en zijn opvolger gelinkt worden. Dit betekent dat de Bijbelse Kroniekschrijver de jaartallen van de Babylonische en ook later de Perzische heersers als betrouwbaar achtte. Dit is een belangrijke observatie wanneer we bedenken dat geen enkele koning van Israël of Juda ooit met een jaartal van een Assyrische koning werd verbonden. De Assyrische koningslijst en haar verankering op de tijdsbalk is bij nader onderzoek dan ook als één grote puinhoop te beschrijven, co-regentschappen en het deleten van ongewenste koningsnamen was schering en inslag. Nochtans worden meestal sinds Thiele de koningen van Israël en Juda met de Assyrische koningslijst op de tijdsbalk verankerd.

    De regeerperioden van de Babylonische en Perzische koningen zijn bewaard gebleven in de Ptolemeüs-canon. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik een appendix aan de Ptolemeüs-canon geweid en deze als betrouwbaar bevonden. Samen met de chronologische ketting van sabbat- en jubeljaren en de zeventig jaarweken van de profeet Daniël past de Ptolemeüs-canon in de overbrugging van het Oude naar het Nieuwe Testament.

    In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 312-320, geef ik verder meerdere ankerpunten op waarmee de regeerperiode van de Babylonische koning Nebukadnezar en zijn opvolger Ewil Merodach of Amel-Marduk op de tijdsbalk verankerd zijn, en de link naar de Judese jaartelling.

    Hierna vooreerst de jaartallen van de koningen Babylon volgens de Ptolemeüs-canon vanaf Nabonassar:       Voor Christus:

    Babylonische koningen:                          27.02.747–04.01.538

    Nabonassar (Nabonassáros):                  27.02.747–22.02.733

    Nabu-nadin-zeri (Nadíos):                      23.02.733–21.02.731

    Nabu-mukin-zeri en Pulu                       22.02.731–20.02.726

    Ululai (Iloulaíos):                                    21.02.726–19.02.721

    Marduk-apla-iddina II                             20.02.721–16.02.709

    Sargon II (?) (Arkeanós)                         17.02.709–14.02.704

    geen koningen                                          15.02.704-14.02.702

    Bel-ibni (Bilíbos):                                    15.02.702–13.02.699

    Ashur-nadin-shumi                                 14.02.699–12.02.693

    Nergal-ushezib (Rhegebélos):                13.02.693-11.02.692

    Mushezib-Marduk                                   12.02.692–10.02.688

    geen koningen                                          11.02.688-08.02.680

    Esarhaddon (Asaradínos):                       08.02.680–05.02.667

    Shamash-shum-ukin                               06.06.667–31.01.647

    Kandalanu (Kinêladános):                       01.02.647–26.01.625

    Nabopolassar (Nabopolassáros):            27.01.625–20.01.604

    Nebuchadnezar II                             21.01.604–10.01.561

    Amel-Marduk (Illoaroudámos):   11.01.561–09.01.559

    Neriglissar (Nêrigasolassáros):               10.01.559–08.01.555

    Nabonidus (Nabonadíos):                       09.01.555–04.01.538

     

    Van het eerder geciteerde Bijbelboek 2 Koningen 25 heb ik het volledige hoofdstuk bij de inleiding van dit artikel geciteerd ter aantoning van de linken die er zijn tussen de regeerperiode van Jojachin en Zedekia en die van Nebukadnezar en diens opvolger Evilmerodach. Van groot belang voor de berekening van het jaartal van de vernietiging van de Tempel in 586 v. Chr. is het hierna volgende citaat:

    2 Koningen 25:27 Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief. (Statenvertaling)

     

     

    De zevenendertig jaar eerder weggevoerde koning Jojachin naar Babylon werd bij de dood van Nebukadnezar door diens zoon en opvolger Evilmerodach uit zijn gevangenis verlost. Dit jaar blijkt bovendien een jubeljaar geweest te zijn, het achttiende jubeljaar sinds de instelling ervan. Volgens de Ptolemeüs-canon begon Evilmerodach zijn regeerperiode op 11.01.561 v. Chr. Jojachin werd volgens 2 Koningen 25:27 uit zijn gevangenis verlost in de twaalfde maand of februari/maart volgens de westerse maandtelling. Het achttiende jubeljaar had een aanvang genomen in oktober 562 v. Chr. Het jubeljaar van okt562/sep561 v. Chr. is een ankerjaar waar we de overige historische gebeurtenissen met verankeren. Het jubeljaar van okt562/sep561 v.Chr. is bekomen volgens de wijze van het rekenen van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston. Het feit dat de vrijlating van Jojachin door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar geschiedde is heel opmerkelijk. De vrijlating van Jojachin was een vingerwijzing Gods voor het volk van Israël in Babylonische ballingschap. Zij waren namelijk in ballingschap als straf voor het niet houden van de sabbat- en jubeljaren in het verleden.

     

    De conclusie moet zijn dat de correctheid van de Ptolemeüs-canon door de jubeljaartelling van William Whiston bevestigd wordt en vice versa. Vanaf het zevenendertigste jaar van de gevangenschap van Jojachin rekenen we terug tot het achtste regeringsjaar van Nebukadnezar voor het begin van de ballingschap van Jojachin.

    2 Koningen 24:8 Jojachin was achttien jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde drie maanden te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Nehusta, een dochter van Elnathan, van Jeruzalem. 9 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vader gedaan had. 10 Te dier tijd togen de knechten van Nebukadnezar, den koning van Babel, naar Jeruzalem; en de stad werd belegerd. 11 Zelfs kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen de stad, als zijn knechten die belegerden. 12 Toen ging Jojachin, de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en zijn moeder, en zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de koning van Babel nam hem gevangen in het achtste jaar zijner regering. 13 En hij bracht van daar uit al de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten van het huis des konings; en hij hieuw alle gouden vaten af, die Salomo, de koning van Israël, in den tempel des HEEREN gemaakt had, gelijk als de HEERE gesproken had. 14 En hij voerde gans Jeruzalem weg, mitsgaders al de vorsten, en alle strijdbare helden, tien duizend gevangen, en alle timmerlieden en smeden; niemand werd overgelaten, dan het arme volk des lands. 15 Zo voerde hij Jojachin weg naar Babel, mitsgaders des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn hovelingen; daartoe de machtigen des lands bracht hij gevankelijk van Jeruzalem naar Babel; 16 En alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden en smeden tot een duizend, en alle helden, die ten oorlog geoefend waren; dezen bracht de koning van Babel gevankelijk naar Babel. 17 En de koning van Babel maakte Mattanja, deszelfs oom, koning in plaats van hem, en veranderde zijn naam in Zedekia. 18 Zedekia was een en twintig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde elf jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hamutal, een dochter van Jeremia, van Libna. 19 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat Jojakim gedaan had. 20 Want het geschiedde, om den toorn des HEEREN tegen Jeruzalem en tegen Juda, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had. En Zedekia rebelleerde tegen den koning van Babel. (Statenvertaling)

     

    Het achtste regeringsjaar van Nebukadnezar was feb597/mrt596 v. Chr. De wegvoering in ballingschap van Jojachin geschiedde in het voorjaar van 597 v. Chr. De drie maanden dat Jojachin regeerde liepen van ongeveer de helft van december 598 v. Chr. tot de helft van maart 597 v. Chr. waarna zijn oom Mattanja, de broer van zijn vader Jojakim, door Nebukadnezar onder de nieuwe naam Zedekia op de troon te Jeruzalem geplaatst werd. Wanneer we deze chronologische gegevens op de tijdsbalk uittekenen blijkt dat het eerste jaar van Zedekia als een troonsbestijgingsjaar gerekend werd, waarna zijn eerste regeringsjaar in het najaar van 597 v. Chr. aanving.

    Met het achtste jaar van Nebukadnezar verankerd in feb597/mrt596 v. Chr. zit zijn negentiende regeringsjaar op de tijdsbalk verankerd in feb586/mrt585 v. Chr. Dat jaar zag de val van Jeruzalem en de vernietiging van de Tempel in de vijfde maand Ab of juli/augustus.

     

     

    Het jaartal voor de val van Jeruzalem is hiermee chronologisch vastgesteld in het jaar 586 v. Chr.

    Tot slot van dit artikel nog even aandacht voor de gevangenschap van koning Jojachin van Juda in Babylon. We hebben gezien in 2 Koningen 24:8-12 hoe hij na een kortstondige regeerperiode van slechts drie maanden door Nebukadnezar in diens achtste regeringsjaar naar Babylon werd weggevoerd en gevangengezet.

     

     

    Van de gevangenzetting in Babylon en Jojachin ’s onderhoud aldaar heeft de archeologie een bewijsstuk gevonden. Robert Johann Koldewey (1855/1925) was de Duitse archeoloog die tijdens de vorige eeuwwisseling te Babylon de vondst deed. Niet dat de Bijbel bewezen moet worden, maar alleen ter extra onderlijning voeg ik het hierna volgende commentaar toe. In Berlijn in het Pergamon Museum heeft men een bijzonder Babylonisch Spijkerschrifttafeltje ontcijferd. Het document heeft het over een overzicht van leveranties van levensmiddelen zoals onder andere aan de gevangengenomen koning Ja’-u-kin of Jojachin van Juda. De betreffende Babylonische kleitabletten dragen bovendien als jaartal het dertiende regeringsjaar van Nebukadnezar wat de datering mogelijk maakt.

     

    Wie ook deel uitmaakte van de weggevoerden met koning Jojachin was de bekende Mordechai uit het Bijbelboek Esther.

    Esther 2:5 Er was een Joods man op den burg Susan, wiens naam was Mordechai, een zoon van Jaïr, den zoon van Simeï, den zoon van Kis, een man van Jemini; 6 Die weggevoerd was van Jeruzalem met de weggevoerden, die weggevoerd waren met Jechonia, den koning van Juda, denwelken Nebukadnezar, de koning van Babel, had weggevoerd. 7 En hij was het, die opvoedde Hadassa (deze is Esther, de dochter zijns ooms); want zij had geen vader noch moeder; en zij was een jonge dochter, schoon van gedaante, en schoon van aangezicht; en als haar vader en haar moeder stierven, had Mordechai ze zich tot een dochter aangenomen. (Statenvertaling)

     

    In mijn boek ‘Kroniek van het Oude Israël, 1993, hoofdstuk 14’, plaats ik de Bijbelse Perzische koning Ahasveros op de tijdsbalk ten tijde van Nebukadnezar en identificeer hem met Astyages. In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 482/494, ga ik uitvoeriger op de Perzische heersers in met de behandeling van de Behistoen-inscriptie en de identificatie ervan met de koningen van Perzië die de oudheid-historicus Herodotos ons doorgaf en de koningen van Perzië die de Bijbel vermeldt.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    31-10-2016 om 09:19 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waar lag de stad Avaris, de Bijbelse stad van Amalek?

    Met onze aflevering van 18.10.2016 brachten we de geschiedenis van de verdrijving van de Hyksos uit Egypte in 1049 v. Chr. en gaven aandacht aan een megacatastrofe die toen Egypte trof. Met onze aflevering van 12.09.2016 brachten we de periode onder de aandacht dat de Hyksos over Egypte heersten. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1473631200&stopdatum=1474236000

    We hebben gezien dat Dr. I. Velikovsky ‘s reconstructie met het identificeren van de Hyksos met de Bijbelse Amalekieten, aan het Bijbels-historische kader recht doet. Zij overrompelden Egypte nadat het Egyptische leger in de Rode Zee vernietigd werd. Ik herhaal voor alle duidelijkheid het relaas over deze ramp zoals door Manetho beschreven en gekopieerd door Flavius Josephus:

    Flavius Josephus Against Apion Bk. I, 14.

    ‘I shall begin with the writings of the Egyptians; not indeed of those that have written in the Egyptian language, which it is impossible for me to do. But Manetho was a man who was by birth an Egyptian, yet had he made himself master of the Greek learning, as is very evident; for he wrote the history of his own country in the Greek tongue, by translating it, as he saith himself, out of their sacred records; he also finds great fault with Herodotus for his ignorance and false relations of Egyptian affairs. Now this Manetho, in the second book of his Egyptian History, writes concerning us in the following manner. I will set down his very words, as if I were to bring the very man himself into a court for a witness:

    "There was a king of ours whose name was Timaus. Under him it came to pass, I know not how, that God was averse to us, and there came, after a surprising manner, men of ignoble birth out of the eastern parts, and had boldness enough to make an expedition into our country, and with ease subdued it by force, yet without our hazarding a battle with them. So when they had gotten those that governed us under their power, they afterwards burnt down our cities, and demolished the temples of the gods, and used all the inhabitants after a most barbarous manner; nay, some they slew, and led their children and their wives into slavery. At length they made one of themselves king, whose name was Salatis; he also lived at Memphis, and made both the upper and lower regions pay tribute, and left garrisons in places that were the most proper for them. He chiefly aimed to secure the eastern parts, as fore-seeing that the Assyrians, who had then the greatest power, would be desirous of that kingdom, and invade them;

     

     

    and as he found in the Saite Nomos, [Sethroite,] a city very proper for this purpose, and which lay upon the Bubastic channel, but with regard to a certain theologic notion was called Avaris, this he rebuilt, and made very strong by the walls he built about it, and by a most numerous garrison of two hundred and forty thousand armed men whom he put into it to keep it. Thither Salatis came in summer time, partly to gather his corn, and pay his soldiers their wages, and partly to exercise his armed men, and thereby to terrify foreigners. When this man had reigned thirteen years, after him reigned another, whose name was Beon, for forty-four years; after him reigned another, called Apachnas, thirty-six years and seven months; after him Apophis reigned sixty-one years, and then Janins fifty years and one month; after all these reigned Assis forty-nine years and two months. And these six were the first rulers among them, who were all along making war with the Egyptians, and were very desirous gradually to destroy them to the very roots. This whole nation was styled HYCSOS, that is, Shepherd-kings: for the first syllable HYC, according to the sacred dialect, denotes a king, as is SOS a shepherd; but this according to the ordinary dialect; and of these is compounded HYCSOS: but some say that these people were Arabians." Now in another copy it is said that this word does not denote Kings, but, on the contrary, denotes Captive Shepherds, and this on account of the particle HYC; for that HYC, with the aspiration, in the Egyptian tongue again denotes Shepherds, and that expressly also; and this to me seems the more probable opinion, and more agreeable to ancient history. [But Manetho goes on]: "These people, whom we have before named kings, and called shepherds also, and their descendants," as he says, "kept possession of Egypt five hundred and eleven years.(Vertaling naar het Engels door William Whiston)

     

    Het onderwerp van onze huidige aflevering is de vraag waar exact Avaris, de door Manetho beschreven versterkte stad van waaruit de Hyksos heel de regio domineerden, gelegen was?

    De orthodoxe Egyptologie wijst tegenwoordig de plaats Tell El Daba in het noordoosten van de Nijldelta aan, als de plaats van het historische Avaris. En ook de bekende revisionistische Egyptoloog David Rohl gaat er van uit dat Tell el Daba de juiste plaats is. Velikovsky echter plaatste Avaris te El Arisj aan de beek van Egypte. Wie heeft gelijk? In onze aflevering van 18.10.2016 citeerden we een gedeelte van het Rhind-papyrus met een historische vermelding van de verdrijving van de Hyksos erop vermeld:

    Jaar 11, tweede maand van het oogstseizoen. Heliopolis werd ingenomen. De eerste maand van het overstromingsseizoen, 23ste dag, de bevelhebber (?) van het leger (?) tegen (?) Tjaru. 25ste dag, het werd vernomen dat Tjaru ingenomen was. Jaar 11, de eerste maand van het overstromingsseizoen, derde dag. Geboorte van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van Isis, de hemelen regenden.

     

    De marsroute van het leger van Ahmose (blauwe kwastlijn op de bijgevoegde kaart) liep vanaf Thebe naar het noorden, over Memfis naar Heliopolis en vervolgens naar Tjaru wat het einde van de veldtocht betekende met de verdrijving van de Hyksos. De plaats Tjaru lag aan de grens van Egypte, het latere Rhinocolura, nabij het moderne El Arisj.

     

     

    Het commentaar van de orthodoxe Egyptologie betreffende de uitgestippelde marsroute op het Rhind-papyrus is dat Ahmose in zijn veldtocht naar het noorden, Avaris links liet liggen en van Heliopolis direct naar Tjaru oprukte. Het is echter logischer aan te nemen dat Ahmose gewoon uitgevoerd heeft zoals in het papyrus beschreven staat, namelijk met zijn vloot noordwaarts naar Heliopolis, en daarop via het kanaal van het latere Boebastis, richting kust en verder naar Avaris nabij het huidige El Arisj.

     

    Voor Egyptologen is Tell el Daba het Avaris dat daar van onder het zand te tevoorschijn is gekomen. Te Tell el Daba werd namelijk door Oostenrijkse archeologen een stad bloot gelegd die duidelijk in de oudheid door Aziaten bewoond werd. De Egyptoloog David Rohl is zelfs van mening dat de nederzetting die in de aardlaag ‘F’ werd blootgelegd, de hoofdplaats van Gosjen was, het gebied waar de Israëlieten zich ten tijde van Jozef mochten vestigen. Hij wijdt een heel hoofdstuk aan het vermeende graf van Jozef in zijn boek ‘A TEST OF TIME’, dat te Tell El Daba werd blootgelegd. In een vernield beeld van een hoogwaardigheidsbekleder meent hij zelfs de patriarch Jozef als onderkoning van Egypte te herkennen. De Aziatische trekken zijn nog af te leiden uit de restanten van het beeld.

    Gunnar Heinsohn, een notoire revisionist van de geschiedenis van de oudheid (Die Sumerer gab es nicht, 1988 – blz. 175-182), stelt dan weer boudweg dat de straat-grafische laag ‘F’ te Tell El Daba rond de jaren 750/720 v. Chr. gedateerd moet worden, en identificeert de Klein-Aziatische nederzetting van laag F met het bezettingsleger van de Aziaat Arsu of Irsu uit het bekende Egyptische oudheiddocument: het Harris-papyrus, dat in het British Museum bewaard wordt. Arsu was volgens het Harris-papyrus een veldheer uit Klein-Azië die met een leger van ongeveer 200.000 man Egypte overheerste. De soldaten werden ‘herders van Jeruzalem’ genoemd en zij verwoestten de tempels van Egypte en verbrandden hun steden. Offeren aan de goden van Egypte was tijdens deze overheersing verboden. En de seculiere wetenschapper Heinsohn hanteert ditmaal de Bijbel als historisch Boek wanneer hij beweert dat Arsu met de Bijbelse koning Azaria van Juda, te identificeren is. Indien hij gelijk heeft is Tell El Daba slechts één van nog meerdere te vinden plaatsen waar het leger van Arsu/Azaria/Uzzia gekazerneerd was. In mijn boek De Zonaanbidder, 2016, blz. 33-44, beschrijf ik de periode toen Egypte door Juda gesuperviseerd werd met Joodse garnizoenen in het land. In 748 v. Chr. werd het Judese leger teruggetrokken.

     

    Dr. Immanuël Velikovsky maakte zich sterk dat het Avaris van de Hyksos te El Arisj gelegen was, een plaats in het noorden van de Sinaï waar de beek van Egypte, de wadi el Arisj in de Middellandse Zee uitmondt. In zijn bekend werk ‘Eeuwen in Chaos’ wijst hij El Arisj aan alwaar de archeologen zouden moeten graven, want daar ligt het Avaris van de Hyksos onder het zand begraven. Toen hij zijn werk in de jaren vijftig van de vorige eeuw wereldkundig maakte was het enige bewijsmateriaal dat hem op deze denkpiste zette, een schrijn van zwart graniet met hiëroglyfen beschreven, dat in El Arisj in 1860 toevallig ontdekt werd. Tot dan toe was het door Arabieren als een drinkbak voor hun vee gebruikt. De hiëroglyfentekst op de zwarte monoliet werd in 1890 vertaald en gepubliceerd. Het document verhaalt dezelfde gebeurtenissen zoals in het Bijbelboek Exodus beschreven, maar dan van de zijde der Egyptenaren bekeken. De naam van de farao van de Exodus wordt ook vermeld: Thom. Velikovsky zag onmiddellijk het verband van de naam van farao Thom met de naam van de stad die de Israëlieten in slavernij volgens de Bijbel, moesten bouwen: Pi-thom, wat stad van Thom betekende. De Egyptische naam Thom van het schrijn te El Arisj is dan dezelfde naam als de “Timaus” die Manetho via Josephus in de Griekse taal doorgaf.

    Dat de plaats Avaris met het huidige El-Arisj te identificeren valt zag Velikovsky ’s bevestigd met een proclamatie van farao Horemheb. Farao Horemheb was een overgangsfiguur tussen de achttiende en de negentiende dynastie en van hem is een wettekst bekend waarin als straf voor bepaalde misdadigers het afsnijden van de neus werd voorgeschreven, waarna zij verbannen werden naar Tjaru, een plaats oostelijk van de Nijldelta. De afgesneden neuzenstraf was de reden dat dit verbanningsoord later de naam Rhinocolura kreeg. En dit Rhinocolura is zonder twijfel El Arisj. Wat het opgraven van Avaris te El Arisj betreft, is het vermoedelijk wachten op een nieuwe Heinrich Schliemann. Dr. Schliemann was een rijk dilettant-archeoloog die uit enthousiasme zijn kapitaal besteedde ter locatie van het historische Troje. In 1873 slaagde hij erin Troje van onder het zand tevoorschijn e brengen. Door zijn inzet werd de Ilias van Homerus van een dichterlijk werk plots als een historisch werk bevestigd.

     

    Hierna het commentaar van Velikovsky betreffende het mogelijk archeologisch opgraven van Avaris:

    THE GREATEST FORTRESS OF ANTIQUITY

    With this imposing score of confirmations from the field of archaeology, ever growing since 1952, for my work of reconstruction of ancient history, the question could be asked: which test, besides a complete radiocarbon survey of the New Kingdom in Egypt would I desire and which discovery reflecting on chronological problems would I anticipate in the years to come? Compelling evidence will continue to arrive from almost every excavated place and there will be an ever-growing number of surprises. I shall select here one site of great promise for excavation. the identification of Avaris and el-Arish was offered by me as a crucial test—for my equation of the Hyksos (called Amu by the Egyptians) and the Amalekites, one of the basic contentions of Ages in Chaos: “generally, Avaris is looked for in the eastern part of the Delta, from Pelusium to Heliopolis, passing through Tell el Her, el-Qantara, San el-Hagar (Tanis), Tell el-Yahudieh,” wrote P. Montet in Le Drame d’Avaris. The site as identified in Ages in Chaos is quite a distance northeast from the Delta: el-Arish is at the wadi of the same name, known in the Old Testament as Nakhal Mizraim (“Stream of Egypt” ), the historical frontier between Egypt and Palestine. Despite many efforts made to have el-Arish surveyed and then also excavated, neither when the site was under the Egyptian authorities nor since it was occupied by the Israelis following the six-day war, has any survey or excavation taken place. In June 1968 John Holbrook Jr., architect, backed by a group organized for the purpose of performing tests to determine the validity of my thesis (Foundation for Studies of Modern Science) proceeded to el-Arish in the military occupation zone to gain an impression as to the site of future excavation when, in days to come, such facilities might be extended, or permit granted. Chances are good that at such a time, however close or far, the excavators will lift sand from the greatest fortress of antiquity: before it fell it sheltered a huge garrison of warriors. It is also quite possible that much treasure had been dug into the ground by the besieged before the fortress that dominated the ancient East for several centuries surrendered. The virgin ground of the site never excavated cannot but entice the curiosity of field archaeologists; the prize of discovering Avaris is one of the great rewards that still lie in store for the enterprising.”

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    26-10-2016 om 09:23 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voorjaar 1049 v. Chr.: de verdrijving van de Hyksos/Amalekieten uit Egypte en de notering van een meganatuurcatastrofe.

    Met onze aflevering van 12.09.2016 op dit blog brachten we een artikel over de tijdsperiode dat de Hyksos over Egypte geheerst hebben. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1473631200&stopdatum=1474236000

     

    Twee jaartallen werden in het artikel meegedeeld: 1483 v. Chr. voor het jaar van de Exodus met vervolgens de invasie van Egypte door de Bijbelse Amalekieten die geïdentificeerd werden met de Hyksos, en het jaartal 1049 v. Chr. voor het jaar dat de Hyksos uit Egypte verdreven werden.

    Met de huidige aflevering brengen we specifiek het jaar 1049 v. Chr. onder de aandacht. Het was het achtendertigste regeringsjaar van koning Saul van het verenigd koninkrijk van Israël, het jaar dat hij van de HERE God via de profeet Samuël de opdracht kreeg tegen de stad van Amalek op te rukken. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 179-194, behandel ik de veertigjarige regeerperiode van Saul.

    Datzelfde jaar 1049 v. Chr. rukte in Egypte farao Ahmose van de achttiende dynastie in diens elfde regeringsjaar op naar het noorden, naar de Nijldelta en dwong de Hyksos tot terugtrekken. Daarna rukte farao Ahmose Klein-Azië binnen ter belegering van Sjaroehen, een plaats die Velikovsky in zijn boek ‘Eeuwen in Chaos’, in de nabijheid van Petra situeerde. Saul en Ahmose hebben geallieerd aan de heerschappij van de Amalekieten/Hyksos een einde gebracht.

     

    Dat het achtendertigste regeringsjaar van Saul gelijk valt met het elfde regeringsjaar van farao Ahmose is het resultaat van het verankeren van het vijfentwintigste regeringsjaar van farao Thothmosis III alias de Bijbelse Sisak, met het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda in het voorjaar van 961 v. Chr. Dat jaar plunderde Sisak de Tempel te Jeruzalem. Dit heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-203 en blz. 220-223, uiteengezet.

    Vanaf het jaartal 961 v. Chr. heb ik de regeerperiode van Thothmosis III en van zijn voorgangers op de tijdsbalk gerangschikt. Het eerste regeringsjaar van Thothmosis III wordt nu 986/985 v. Chr. Dit jaar loopt gelijk met het begin van de regeerperiode van Hatsjepsoet, de vrouw die voor een periode van tweeëntwintig jaar farao over Egypte was. Thothmosis III was gedurende deze tijd ondergeschikt aan Hatsjepsoet. Na haar dood in het jaar 964 v. Chr. rukte Thothmosis III in zijn drieëntwintigste regeringsjaar voor de eerste maal Klein-Azië binnen en beëindigde de periode van vrede die er was tussen Hatsjepsoet en Salomo. Hatsjepsoet werd door Velikovsky overtuigend geïdentificeerd met de Bijbelse koningin van Scheba. Zie TIJD en TIJDEN, blz. 208-210. De expeditie naar het land Poent door Hatsjepsoet in haar negende regeringsjaar, was naar het Israël van Salomo. Salomo zat dan dertig jaar op de troon en vierde naar ik aanneem, een soortgelijk Heb-Seb-festival  zoals in Egypte gebruikelijk was. De voorganger van Hatsjepsoet was haar vader Thothmosis I die veertien jaar regeerde van 1000/999 v. Chr. tot 987/986 v. Chr. De korte regeerperiode van Thothmosis II loopt gelijk met die van zijn echtgenote Hatsjepsoet. Thothmosis I had ook een zoon bij een bijvrouw genaamd Isis: Thothmosis III. Deze troonopvolger zou echter moeten wachten tot de dood van Hatsjepsoet alvorens de scepter in Egypte te kunnen overnemen. De voorganger van Thothmosis I op de troon in Egypte was farao Amonhotep I met een regeerperiode van vierentwintig jaar. Zijn regeringsjaren gaan van het jaar 1024/1023 tot 1001/1000 v. Chr. De chronologische bronnen van Manetho geven verschillende aantallen voor de regeringsduur. Africanus geeft een regeringsduur van 24 jaar op, Eusebius 21 jaar, Josephus 20 jaar en zeven maanden. Ik heb gekozen voor de periode van 24 jaar omdat dit als een puzzelstukje in het gereviseerde plaatje past. De voorganger van farao Amonhotep I op de faraolijst was een farao met de naam Chebros of Chebron. En zo arriveren we terugrekenend vanaf het 25ste regeringsjaar van Thothmosis III bij de farao die de Hyksos uit Egypte verdreven heeft: farao Ahmose. Hij krijgt van de kopieerders van Manetho een regeerperiode van vijfentwintig jaar tot vijfentwintig jaar plus tien maanden toebedeeld. Naast de aangehaalde kroniekschrijvers met hun al eens afwijkende jaartallen hebben we in Egypte de overgebleven monumenten met ook heel wat informatie over regeerperioden van farao’s. Het hoogste getal wat de regeerperiode voor Ahmose betreft is hier echter tweeëntwintig jaar. Hierna een overzicht van de verschillende bronnen.

    De achttiende dynastie van MANETHO van Ahmose tot Thothmosis III via:

    1.Africanus                            2.Eusebius                   3.Josephus

    Amos                 25     Amosis    25              Tethmosis        25+10m

    Chebros              13      Chebros              13      Chebron              13

    Amenophthis      24     Amenophis                   21      Amenophis                   20+7m

    Amensis              22     //////////////////     Amesses              21+9m

    Misaphris            13      Miphres              12      Mephres             12+9m

    Misphragmuthosis 26 Misphragmu…    26     Mephramu…      25+10m

     

    De achttiende dynastie via de monumenten:

    Nebpehtyre/Ahmose                22

    Djeserkare/Amonhotep I               10+

    Acheperkare/Thothmosis I           30+

    Achepenrenre/Thothmosis II          ?

    Maätkare/Hatsjepsoet                               ?

    Mencheperre/Thothmosis III       54

     

     

    Op mijn samengestelde tijdsbalk heb ik farao Ahmose vanaf het jaar 1060 tot 1037 v. Chr. aangebracht. Zijn elfde regeringsjaar valt in 1050/1049 v. Chr. met in het voorjaar van 1049 v. Chr. zijn oorlog met de Hyksos.

    Dat de verdrijving van de Hyksos uit Egypte specifiek in het elfde regeringsjaar van farao Ahmose plaatsvond, hebben we van het zogenaamde Rhind-papyrus. Het Rhind-papyrus heeft zijn naam te danken aan de vinder ervan: de Schotse egyptoloog Alexander Henry Rhind namelijk, die anno 1858 in Thebe in de ruïnes van een klein gebouw in de buurt van het Ramesseum de vondst deed. Het British Museum kocht dit stuk uit zijn nalatenschap in 1865. De papyrusrol, die in het hiëratisch, een vorm van cursieve hiërogliefen, is beschreven, is een enkele rol met een lengte van vijf en een halve meter en een breedte van 32 centimeter. De inhoud gaat voor het grootste gedeelte over de wiskunde van de oude Egyptenaren, maar op het document staat ook een historische vermelding over farao Ahmose en de verdrijving van de Hyksos. Hierna het betreffende gedeelte:

    Jaar 11, tweede maand van het oogstseizoen. Heliopolis werd ingenomen. De eerste maand van het overstromingsseizoen, 23ste dag, de bevelhebber (?) van het leger (?) tegen (?) Tjaru. 25ste dag, het werd vernomen dat Tjaru ingenomen was. Jaar 11, de eerste maand van het overstromingsseizoen, derde dag. Geboorte van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van Isis, de hemelen regenden.

     

     

    Op de bijgevoegde landkaart zien we de marsroute van farao Ahmose en zijn leger uitgestippeld vanaf Thebe in het zuiden tot aan Memfis, vervolgens naar Heliopolis en Tjaru. Vanuit Israël zien we het leger van Saul met een blauwe kwastlijn afgebeeld vanaf Telaïm/Gilgal de Jordaan oversteken en daarop langs de zogenaamde koninklijke weg naar de Stad van Amalek, nabij het moderne Petra, oprukken. De Bijbelse stad van Amalek is het Egyptische Sjaroehen dat door het leger van farao nog drie jaar belegerd zou worden (zie 1 Samuel 15:1-35 en Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek VI, vii. 1-3). Het vermelde Egyptische Tjaru is het Griekse Rhinocolura waar vermoedelijk het Avaris van de Hyksos tot op heden onder het zand begraven ligt.

     

    De titel van het artikel luidt: Voorjaar 1049 v. Chr.: de verdrijving van de Hyksos/Amalekieten uit Egypte en de notering van een meganatuurcatastrofe. De meganatuurcatastrofe meen ik in de vermelding van het Rhind-papyrus te herkennen in de ‘Geboorte van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van Isis, de hemelen regenden’.

     

     

    Een meganatuurcatastrofe in het voorjaar van 1049 v. Chr. past in de cyclus van rampen zoals de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973), ze beschreven hebben. In een cyclus van 54 jaar en zes maanden werd planeet aarde in de oudheid tot aan de achtste eeuw v. Chr. getroffen. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer, blz. 169-175, dateerde ik de meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet Samuël in de maand oktober van het jaar 1103 v. Chr. Vierenvijftig jaar en zes maanden later in april 1049 v. Chr. zou er opnieuw een catastrofe geweest moeten zijn. Toen ik aan mijn studie werkte plaatste ik nog een vraagteken bij het jaartal 1049 v. Chr. aangezien de Bijbel ten tijde van het achtendertigste regeringsjaar van Saul en de strijd tegen Amalek geen verwijzing naar een meganatuurcatastrofe geeft. Noch vond ik bij Flavius Josephus of in de Joodse legenden een verwijzing naar een beschreven ramp. Ik neem nu aan dat in april 1049 v. Chr. er wel degelijk tekenen aan de hemel plaatsvonden maar dat het gebied van Israël toen van rampen verschoond bleef en vooral Egypte getroffen werd. Voor de Egyptenaren waren de planeten en de natuurelementen hun goden die hun in de strijd tegen de Hyksos, die de god Seth vereerden, ter hulp kwamen. Zo werd Isis in het oude Egypte met de planeet Venus geassocieerd en Seth met de komeet Typhon. Dit zou ook de komeet geweest zijn die bij de Exodus verantwoordelijk voor heel wat plagen en ziektes was. De geboorte van Isis en een regen van vuur samen met een vloedgolf, bezegelden het lot van de Hyksos in 1049 v. Chr. die de strijd opgaven. De zogenaamde stormwind-stele van Ahmose die te Karnak gevonden werd en waarop hij het herbouwen van de piramiden van zijn voorgangers vermeld, zou kunnen verwijzen naar de meganatuurcatastrofe van 1049 v. Chr.

    Men kan de schouders ophalen bij het onderzoeken van mythologische verhalen en de verklaringen ervan door volgers van de catastrofetheorie. Het lijkt dan ook fantastisch wanneer men bedenkt dat het zonnestelsel dat in de huidige tijd als een klokwerk loopt, ooit tot 2700 jaar terug de tijd in, in beroering was. Het boek ‘Werelden in botsing’ van Dr. I. Velikovsky las ik de eerste maal in 1975. De kosmologische aspecten waren voor mij toen een vrij moeilijke materie, een materie die ik niet onmiddellijk vanuit mijn opleiding en vorming kon toetsen. De motivatie van Velikovsky voor zijn studie en publicaties was echter de Bijbel. Een Boek dat hij als seculiere Jood als een historisch Boek benaderde. De Exodus uit Egypte van de Israëlieten was voor hem een historisch feit en de tien plagen gevolgd door het scheuren van de Rode Zee verklaarde hij vanuit de kosmologie. Ik stond aldus open voor de theorieën die hij betreffende de ontwikkeling van ons zonnestelsel bracht. Het was 1991 dat ik bij de opname van een radioprogramma in Katwijk aan Zee van ds. Willem Glashouwer twee recensieboeken cadeau kreeg, boeken die hem vanuit Amerika waren toegestuurd. Eén boek was: ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’ van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, en het andere boek was ‘The Biblical Flood and the Ice Epoch’ van Donald W. Patten. Het was na het lezen en bestuderen van deze werken dat ik de draad met Velikovsky en de kosmologie weer opnam. Vooral dan het chronologische aspect van de cyclus van kosmische rampen kreeg mijn aandacht. Ik ben van mening dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes betreft correct zijn.

    Wat men ook wil geloven of afwijzen wat betreft de kosmische catastrofetheorie, een cyclus van meganatuurcatastrofes kan vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en andere bronnen, chronologisch aangetoond worden. In dat spoor ga ik verder.

     

    Wat de Hyksos/Amalekieten in 1049 v. Chr. overkwam is te vergelijken met de beschrijving van de meganatuurcatastrofe die Flavius Josephus beschrijft voor de ramp die de Filistijnen overkwam 54 jaar en zes maanden eerder:

     

     

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek VI,ii.2b.

    ….Now while the altar had the sacrifice of God upon it, and had not yet consumed it wholly by its sacred fire, the enemy's army marched out of their camp, and was put in order of battle, and this in hope that they should be conquerors, since the Jews were caught in distressed circumstances, as neither having their weapons with them, nor being assembled there in order to fight. But things so fell out, that they would hardly have been credited though they had been foretold by anybody: for, in the first place, God disturbed their enemies with an earthquake, and moved the ground under them to such a degree, that he caused it to tremble, and made them to shake, insomuch that by its trembling, he made some unable to keep their feet, and made them fall down, and by opening its chasms, he caused that others should be hurried down into them; after which he caused such a noise of thunder to come among them, and made fiery lightning shine so terribly round about them, that it was ready to burn their faces; and he so suddenly shook their weapons out of their hands, that he made them fly and return home naked. So Samuel with the multitude pursued them to Bethcar, a place so called; and there he set up a stone as a boundary of their victory and their enemies' flight, and called it the Stone of Power, as a signal of that power God had given them against their enemies.

     

    De wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch enLoren C. Steinhauer stellen dat deze steen een meteoriet was: “in all likelihood a Mars-asteroid, once a part of the fragmented planet, Electra.”

    The ‘stone of power’ was a large impressive meteorite, and it was selected, appropriately enough, for an historical monument. (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes of the Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)

     

    De wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer tonen aannemelijk aan dat planeet aarde meerdere malen in de oudheid in haar baan om de zon verstoord werd en er tegen de achtste eeuw v. Chr. zelfs een kalenderhervorming nodig was. Zie TIJD en TIJDEN, 2016, hoofdstuk: de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus, blz. 331-338)

     

    Tot slot moet ik nog opmerken dat de strijd tegen Amalek door Saul begonnen, pas door David in het laatste jaar van de belegering van Sjaroehen in 1047 v. Chr. voltooid worden. Het was David die de macht van Amalek of de Hyksos definitief gebroken heeft. Dat leert het Bijbelboek 2 Samuel hoofdstuk 1 duidelijk. In het Bijbelboek 1 Samuel 30 blijken de Amalekieten nog in staat te zijn een uitval in het Zuiderland te doen. Drie jaar daarvoor moet de belegering van Sjaroehen, volgens Egyptische bronnen, begonnen zijn en dit na de val van Avaris. Dit betekent ook dat tussen de gebeurtenissen van het Bijbelboek 1 Samuel hoofdstuk 15 en hoofdstuk 30 een totaal van drie jaar zit.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    18-10-2016 om 09:38 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van koning Pekah van Israël

    We vervolgen onze reeks over de kronieken van de koningen van het tienstammenrijk deze week met Pekah. Onze aflevering van 04.10.2016 sloten we af met de moord van Pekahia door de hand van Pekah.

    2 Koningen 15:25 En Pekah, de zoon van Remalia, zijn hoofdman, maakte een verbintenis tegen hem (Pekahia), en sloeg hem te Samaria, in het paleis van het huis des konings, met Argob en met Arje, en met hem vijftig mannen van de kinderen der Gileadieten; alzo doodde hij hem, en werd koning in zijn plaats. 26 Het overige nu der geschiedenissen van Pekahia, en al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël. 27 In het twee en vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekah, de zoon van Remalia, koning over Israël, en regeerde twintig jaren te Samaria. 28 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. (Statenvertaling)

     

     

    De beschreven regeerperiode van Pekah was een tijd van anarchie voor heel het gebied van het tienstammenrijk. Verschillende troonpretendenten stonden elkaar naar het leven. Als een gevolg was er in deze periode meer dan een hoofdstad in het gebied. De profeet Hosea die optrad in de dagen van Achaz spreekt bijvoorbeeld zowel over Israël als over Efraïm, wanneer hij het tienstammenrijk aanspreekt:

    Hosea 5:5 Dies zal Israël hovaardij in zijn aangezicht getuigen; en Israël en Efraïm zullen vallen door hun ongerechtigheid; ook zal Juda met hen vallen.

     

    Hosea 8:1 De bazuin aan uw mond! Als een arend (komt het) tegen het huis des HEREN! Omdat zij mijn verbond hebben overtreden en tegen mijn wet gerebelleerd. 2 Tot Mij roepen zij: Mijn God! Wij, Israël, kennen U! 3 Doch Israël verfoeit het goede – de vijand achtervolgt hem. 4 Zij hebben koningen aangesteld, maar buiten Mij om; vorsten, zonder dat Ik ervan wist. Van hun zilver en hun goud hebben zij zich afgodsbeelden gemaakt tot hun verderf. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het is de verdienste van Edwin R. Thiele dit eerder opgemerkt te hebben (A Chronology of the Hebrew Kings, 1977, chapter 6). Let op: zijn inkorten van de regeerduur van de koningen van Juda en Israël ter verankering met de Assyrische koningslijst, wijs ik af. Dat betekent echter niet dat ook in zijn werk heel wat bruikbaars te vinden is.

    In mijn boek DE ZONAANBIDDER, 2016, blz. 105-130, behandel ik in het bijzonder de regeertijd van Pekah en identificeer hem met de rebel Labaja uit de Amarna-briefwisseling.

     

     

    2 Koningen 15:29 In de dagen Pekah, den koning van Israël, kwam Tiglath-pilezer, de koning van Assyrië, en nam Ijon in, en Abel-beth-maacha, en Janoah, en Kedes, en Hazor, en Gilead, en Galilea, het ganse land van Nafthali; en hij voerde hen weg naar Assyrië. 30 En Hosea, de zoon van Ela, maakte een verbintenis tegen Pekah, den zoon van Remalia, en sloeg hem, en doodde hem, en werd koning in zijn plaats; in het twintigste jaar van Jotham, den zoon van Uzzia. 31 Het overige nu der geschiedenissen van Pekah, en al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël.

     

    De beschreven invasie van Tiglath Pileser III in Israël dateren we in het voorjaar van 750 v. Chr. Het eponiem van ‘Bel dan’ dat de Assyriologie in het jaar 734/733 v. Chr. dateert en verbind met de veldtocht van Tiglath Pileser naar Filistea, is hiermee gecorrigeerd naar 750/749 v. Chr. In mijn boek ‘De Assyriologie herzien, 2015, blz. 70-83, breng ik een volledige herziening van de chronologie van de koningen van Assyrië. De Assyrische koningslijst wordt aan de hand van de Bijbel, Flavius Josephus en andere bronnen chronologisch op de tijdsbalk verankerd en aangepast. Hierbij toon ik aan dat de koningen van Assyrië dikwijls co-regentschappen kenden en dat er zelfs namen in de Eponiemlijsten ontbreken, verwijderd werden.

     

     

    De regeerperioden van zowel Jotham als Pekah en hun verankering met elkaar zijn niet eenvoudig op de tijdsbalk te plaatsen. Hier komt in tegenstelling met de vorige regeerperioden meer studie bij kijken. Voor de meest logische verankering van deze regeerperioden op de tijdsbalk moeten we vanaf vaste navigatiepunten op de tijdsbalk vertrekken. De vermelding dat Hosea in het twintigste regeringsjaar van Jotham, de zoon van Uzzia, koning over het tienstammenrijk werd, wat het einde van de regeertijd van Pekah betekende, vereist een verklaring. Aangezien Jotham slechts zestien jaar regeerde en geen twintig, bedoelde de Bijbelse Kroniekschrijver dat Hosea de macht in het tienstammenrijk overnam, twintig jaar na het begin van Jotham ’s troonsbestijging. De reden is hoogstwaarschijnlijk dat men de naam van de afgodendienaar Achaz, de zoon van Jotham zo weinig mogelijk wilde vermelden. Dit is een verklaring die men onder meer in de Seder Olam terugvindt. Maar er is tijdens deze periode nog meer aan de hand. De usurpator Pekah was voorafgaand het tweeënvijftigste regeringsjaar van Uzzia, in het gebied van het tienstammenrijk actief. Dat wordt pas duidelijk wanneer we alle voorhanden zijnde chronologische gegevens van deze epoque op ons schema uittekenen.

    In Pekah ’s zeventiende regeringsjaar werd Achaz koning over Juda. Op de tijdsbalk is dit het najaar van 739 v. Chr. Pekah ’s regeerperiode van twintig jaar verankeren we hier op dit tijdstip op de tijdsbalk met Achaz. Pekah ‘s regeerperiode krijgt aldus de jaren vanaf 755 v. Chr. tot 735 v. Chr. Als er dan staat geschreven in 2 Koningen 15:27 dat hij koning werd in het tweeënvijftigste jaar van Uzzia, dan moeten we de jaren daarvoor zien als een periode van burgeroorlog in het tienstammenrijk, waarna hij in het tweeënvijftigste jaar van Uzzia als koning over Israël door Juda erkend werd. Dit is één mogelijke verklaring. Vast staat dat Jotham koning over Juda werd in het tweede jaar van Pekah en dat is op mijn tijdsbalk najaar 755 v. Chr. Jotham regeert dan als co-regent met zijn vader Uzzia. Een co-regentschap dat de Bijbel expliciet vermeldt (2 Kronieken 26:21). De chronologische schikking van de regeertijd van de usurpator Pekah op de tijdsbalk, heb ik overgenomen van een studie van Dr.ir. C. Noorlander (B + W Bijbel en wetenschap nummer 164).

    2 Koningen 16:1 In het zeventiende jaar van Pekah, de zoon van Remaljahu, werd Achaz koning, de zoon van Jotham, de koning van Juda. 2 Achaz was twintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem. Hij deed niet wat recht is in de ogen van de HERE, zijn God, zoals zijn vader David, 3 maar hij wandelde in de weg der koningen van Israël. Ook deed hij zijn zoon door het vuur gaan in overeenstemming met de gruwelen der volken, die de HERE voor de Israëlieten had verdreven. 4 Hij slachtte en offerde op de hoogten, op de heuvels en onder elke groene boom.

     

    Het eerste regeringsjaar van Achaz was een troonsbestijgingsjaar en plaatsen we op de tijdsbalk in okt739/sep738 v. Chr. Het zeventiende regeringsjaar van Pekah wordt aldus op de tijdsbalk het jaar apr739/mrt738 v. Chr. Van dit jaartal werken we op de tijdsbalk naar voor en naar achter, en krijgt Pekah de jaren vanaf apr755/mrt754 v. Chr. tot het voorjaar van 735 v. Chr. Het was in het tweeënvijftigste jaar van Uzzia dat Pekah zich in Samaria als koning installeerde. Daarvoor was zijn vermoedelijke hoofdplaats Shechem.

     

     

    2 Koningen 15:27 In het twee en vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekah, de zoon van Remalia, koning over Israël, en regeerde twintig jaren te Samaria. 28 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. (Statenvertaling)

     

    Een groot kwaad zoals in vers 28 beschreven van het hiervoor vermelde Bijbelcitaat, was zijn poging om Achaz als koning van Juda te onttronen en de bloedlijn met David te verbreken. Een bloedlijn waar uiteindelijk de beloofde Messias uit zou voortkomen. De eerstgeborene van koning Achaz en geplande troonopvolger, sneuvelde volgens de Joodse legende (Legends of the Jews, Volume IV, Chapter IX, The Two Kingdoms Chastised) in de strijd tegen het leger van Pekah en Rezin. De Seder Olam geeft daarenboven de naam van de eerstgeborene van Achaz op: Maäseiahu. De volgende zoon in lijn voor de troonopvolging werd alzo de later bekende Hizkia.

    De profeet Jesaja beschrijft de oorlog tussen Juda en Israël geallieerd met Aram in detail.

    Jesaja 7:1 Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, den zoon van Jotham, den zoon van Uzzia, den koning van Juda, dat Rezin, de koning van Syrië, en Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël, optoog naar Jeruzalem, ten oorlog tegen haar; maar hij vermocht met strijden niet tegen haar. 2 Als men den huize Davids boodschapte, zeggende: De Syriërs rusten op Efraïm, zo bewoog zich zijn hart en het hart zijns volks, gelijk de bomen des wouds bewogen worden van den wind. 3 En de HEERE zeide tot Jesaja: Ga nu uit, Achaz tegemoet, gij en uw zoon, Schear-jaschub, aan het einde van den watergang des oppersten vijvers, aan den hogen weg van het veld des vollers; 4 En zeg tot hem: Wacht u, en zijt gerust, vrees niet, en uw hart worde niet week, vanwege die twee staarten dezer rokende vuurbranden; vanwege de ontsteking des toorns van Rezin en der Syriërs, en van den zoon van Remalia; 5 Omdat de Syriër kwaad tegen u beraadslaagd heeft, met Efraïm en den zoon van Remalia, zeggende: 6 Laat ons optrekken tegen Juda, en het verdriet aandoen, en het onder ons delen, en den zoon van Tabeal koning maken in het midden van hen. 7 Alzo zegt de Heere HEERE: Het zal niet bestaan, en het zal niet geschieden. Enzoverder…

     

    Koning Achaz wijst alle aangeboden hulp van de HERE God via Zijn profeet Jesaja af, en zoekt zijn heil bij de koningen van Assyrië, aan wie hij een brief stuurt voor hulp. Het gevolg is dat Tiglath Pileser III opnieuw naar het gebied van Israël en ditmaal ook naar Aram, oprukt. Deze invasie dateren we in 736 v. Chr. In mijn boek ‘De Zonaanbidder, 2016, blz. 89-123, ga ik uitvoerig op de oorlog tussen Israël en Juda in, en identificeer Pekah met de rebel Labaja uit de Amarna-briefwisseling. Zie ook het artikel van 27-04-2016 op dit blog: De Assyrische veldtochten naar het gebied van Israël in de achtste eeuw v. Chr. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1461535200&stopdatum=1462140000

     

    Het einde van Pekah van Israël geschiedde door de hand van Hosea, de laatste koning van het tienstammenrijk, alvorens zij door de Assyriërs in 717 v. Chr. in ballingschap weggevoerd zouden worden.

    2 Koningen 15:30 En Hosea, de zoon van Ela, maakte een verbintenis tegen Pekah, den zoon van Remalia, en sloeg hem, en doodde hem, en werd koning in zijn plaats; in het twintigste jaar van Jotham, den zoon van Uzzia. 31 Het overige nu der geschiedenissen van Pekah, en al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël.

     

    Ook in de bewaard gebleven (gefragmenteerde) annalen van Tiglath Pileser III worden deze feiten beschreven:

    Nimrud Tablet (in Rost, 78-81, lijnen 1-19)

    De stad van Hatarikka tot aan de berg Saue…de steden Gebal, Simirra, Arga, Zimarra …Usnu, (Siannu), Ri'raba, Ri'sisu… steden van de Opper (zee) bracht ik (onder mijn controle), zes van mijn ambtenaren … stelde in aan (als district gouverneurs over) hun; de stad van Kashpuna aan de kust van de Opper zee … (de steden… )nite, Gal'za, Abilakka die zich aan de grens van Israel bevinden (het uitgestrekte gebied van het territorium van Damascus –Bit Haza'ili –) in haar geheel bracht ik aan de grens van Assyrië. Mijn (gouverneur) stelde ik (over hen als district gouverneur). En wat betreft Hanunu van Gaza die gevlucht was voor mijn wapens en weggelopen naar Egypte, de stad Gaza (nam ik in, zijn… en zijn bezittingen, zijn goden (voerde ik weg en ik stelde een beeld van de god Assur), mijn heer, en een beeld van mijn eigen koninklijk persoon (…stelde ik op) in zijn paleis en rekende hun tot de goden van zijn land. Ik legde op hen (een zware schatting… zilver) Ik rukte uit, zoals een vogel… hij vluchtte (opnieuw uit Egypte?). Ik plaatste hem opnieuw in zijn paleis en (legde een zware schatting op hem; goud), zilver, zijden kleding… groot, … ontving ik. Bit Humria  … het geheel der inwoners (samen met hun bezittingen) bracht ik naar Assyrië. Pekah hun koning verwijderden zij en Hosea zette ik (als koning) over hun. Ik ontving van hun als (schatting?) 10 talenten of goud en (x) talenten zilver en bracht  (hen naar Assyrië)…"

     

    Tot slot citeer ik Flavius Josephus voor de beschrijving van het smadelijk einde van de rebel Pekah. Flavius Josephus vermeldt dat Pekah aan zijn einde kwam door het verraad van een van zijn vrienden: Hosea.

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek IX. xiii.

    1. ABOUT the same time Pekah, the king of Israel, died by the treachery of a friend of his, whose name was Hoshea, who retained the kingdom nine years' time, but was a wicked man, and a despiser of the Divine worship; and Shalmaneser, the king of Assyria, made an expedition against him, and overcame him, (which must have been because he had not God favorable nor assistant to him,) and brought him to submission, and ordered him to pay an appointed tribute.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    12-10-2016 om 12:29 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.EXODUS

    E X O D U S

     

     

    Formaat: A5, kleur: zwart/wit, papier: Crème papier (Romandruk), binding: Paperback, aantal pagina's: 189,

     

    Hieronder een korte omschrijving van het boek:

    Op 31 maart 2018 zal de Exodus exact 3500 jaar geschiedenis zijn. De auteur brengt de geschiedenis van Israël in het Egypte van de oudheid vanaf hun aankomst in 1699 v. Chr. op het hoogtepunt van een wereldwijde hongersnood, tot aan hun Exodus uit Egypte in 1483 v. Chr.

     

     

    De geschiedenis van Israël en de Exodus halen we in de eerste plaats uit de Bijbel, daarnaast uit de werken van Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en legendes. Maar ook de Egyptologie levert via een revisie van de geschiedenis van de oudheid verrassende resultaten. De Exodus van de Israëlieten uit Egypte met de gepaard gaande tien plagen betekende namelijk een ware breuk in de Egyptische geschiedenis. Volgens de revisie van de geschiedenis waren het zogenaamde Oude- en het Midden-Rijk in Egypte contemporain met elkaar en was er maar één tussenperiode, die van de Hyksos, die na de Exodus Egypte overrompelden en hun heerschappij over het Midden-Oosten vestigden. De twaalf stammen van Israël trokken intussen na een periode van veertig jaar in de wildernis, het Beloofde Land Kanaän binnen.

     

     

    In het laatste hoofdstuk hebben de sabbat- en jubeljaren de aandacht en wordt een link gelegd naar de toekomst met een geprofeteerd derde herstel van Israël in het oude land der vaderen, zowel nationaal als geestelijk.

     

    Hopelijk heb ik hiermee jullie interesse kunnen wekken in mijn boek.

    Het is te koop op http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    Met vriendelijke groet,

    De Telder Robert

    09-10-2016 om 11:52 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kronieken van de koningen Menahem en Pekahia van het tienstammenrijk Israël

    We vervolgen deze week onze kronieken van de koningen van het tienstammenrijk, met Menahem en zijn zoon en troonopvolger Pekahia. De vorige aflevering over de kronieken van de koningen van Israël gaat al terug tot 01.04.2016, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1459116000&stopdatum=1459720800 , met een artikel over de kroniek van koning Jerobeam II.

     

     

    Het einde van de regeerperiode van Jerobeam II viel in het jaar van de bijzondere constellatie van planeten in 776 v. Chr. toen een meganatuurcatastrofe planeet aarde trof. De Grieken waren er met de minste kleerscheuren doorgekomen en begonnen uit dank naar hun goden toe, de Olympische Spelen. De landen Juda en Israël werden zwaar getroffen. De constellatie/interactie van planeten met op aarde meganatuurcatastrofes, behoorde tot een cyclus van rampen die planeet aarde sinds de Grote Vloed tot de achtste eeuw v. Chr. met regelmaat getroffen heeft. Ik volg hier de kosmische catastrofeleer van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, met hun werk: ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’ uit 1973.

    Het jaar 776 v. Chr. is het jaar van de grote aardbeving ten tijde van de regeerperiode van Azaria/Uzzia in Juda. Het gebied van Juda en Israël werd namelijk zwaarder getroffen en de kracht van de aardbeving ten tijde van Uzzia wordt door de profeet Zacharia als van apocalyptische aard beschreven.

    De cyclus van rampen van kosmische oorsprong kreeg al aandacht in het werk van Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979), Werelden in botsing, 1950. De aardbeving ten tijde van Uzzia bracht hij in verband met zijn theorie van een cyclus van kosmische meganatuurcatastrofes die planeet aarde in de oudheid, plaagden. Hierna een samenvatting van het werk van Velikovsky door Wikipedia:

    “In zijn boeken “Werelden in botsing” en “Aarde in beroering” schetst Velikovsky catastrofistische theorieën, die erop neerkomen dat bepaalde tijdperken in de geschiedenis van de aarde abrupt worden afgesloten door rampen van kosmische aard, zoals het langs de aarde scheren van een komeet, die zich vervolgens in een permanente baan om de zon heeft gevestigd en nu bekend is als de planeet Venus. Deze rampen zouden in het collectieve geheugen van de mensheid zijn gegrift en de bron vormen van diverse mythen over de hele wereld. Verder deed hij beweringen over eigenschappen van Venus en Jupiter. Zo was hij van mening dat de planeet Jupiter radiosignalen uit zou moeten zenden. Dit werd 1954 toevallig bevestigd door Bernard Burke en Kenneth Franklin van het Carnegie Instituut in Washington D.C., afdeling radio astronomie en aards magnetisme. Op 6 april 1955, tijdens een bijeenkomst van de American Astronomical Society, meldden ze hun bevindingen.

    Ook beweerde hij dat de oppervlaktetemperatuur van Venus zeer hoog zou liggen, in de honderden graden Celsius boven nul. Dit stond haaks op de algemeen geaccepteerde inzichten over Venus. In 1962 passeerde de ruimtesonde Mariner 2 de planeet Venus en stelde vast dat de oppervlaktetemperatuur ongeveer 400 graden Celsius is. Tevens nam de sonde waar dat Venus een retrograde, tegengestelde, draairichting heeft ten opzichte van de andere planeten, behalve Uranus, in ons zonnestelsel.” Einde citaat.

     

    De kosmische catastrofetheorie heeft al langer mijn aandacht. Hoewel ik de theorie vanuit mijn opleiding niet naar waarheid kan toetsen, past de theorie wel in een resem van meganatuurcatastrofes die in de Bijbel beschreven worden, en ook gedateerd kunnen worden. Wat dan ook het mechanisme geweest is, dat deze meganatuurcatastrofes veroorzaakte?

    Naast Velikovsky kwam in de jaren negentig het werk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’, onder mijn aandacht. Deze geleerden gaan nog gedetailleerder te werk en leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot 701 v. Chr. Het jaar 701 v. Chr. is hun ankerpunt op de tijdsbalk, van waar zij in de tijd terugrekenen. Dit jaartal zou het jaar zijn dat het Assyrische leger van Sanherib nabij Jeruzalem door de Engel des HEREN, in het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia, vernietigend verslagen werd. Het jaar 701 v. Chr. werd door de geleerde E. Thiele bekomen. Thiele dokterde op basis van de Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr., voor het veertiende regeringsjaar van Hizkia, uit. Hij deed dit via het aanpassen van de Bijbelse chronologische gegevens aan de Assyrische Khorsabad-koningslijst. Thiele verkorte uiteindelijk de algemene regeringstijd van de koningen van Israël en Juda met uiteindelijk ongeveer veertig jaar, en dit om in lijn met de Assyrisch-chronologische gegevens te komen. Het veertiende regeringsjaar van Hizkia wijkt op die manier met acht jaar van de Bijbelse chronologische gegevens af. Het Exodusjaartal van 1447 v. Chr. van Thiele, wijkt zelfs zesendertig jaar af van de Bijbels-chronologische gegevens volgens de sabbat- en jubeljaarcyclus.

    In heel wat naslagwerken en Bijbelatlassen worden de jaartallen van E. Thiele gehanteerd. In mijn boek ‘De Assyriologie herzien’ ga ik hier dieper op in. Zie ook TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 327, hoofdstuk: de kroniek van koning Hizkia.

    Als een gevolg van het hanteren van de chronologie van Thiele voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda, zit Donald W. Patten als beginpunt, er acht jaar naast en op deze manier gaan sommige verbanden verloren en werkt men dikwijls met ‘circa ’s’ wat de datering van de meganatuurcatastrofes betreft.

    Wanneer men echter het cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, binnen de sabbat- en jubeljaarchronologie hanteert, zijn de resultaten nochtans verbluffend. De catastrofe-cyclus is volgens Patten zelfs nauwkeurig te berekenen tot 54 jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie in de maand maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium.

    Wanneer we het jaar 776 v. Chr. als een ankerjaar op de tijdsbalk gebruiken arriveren we 54 jaar en zes maanden later in het voorjaar van 722 v. Chr. met de dood van koning Achaz en een beschreven meganatuurcatastrofe op de dag van diens begrafenis. Terugrekenend in de tijd vanaf oktober 776 v. Chr. arriveert men in het voorjaar van 830 v. Chr. voor een eerdere bijzondere constellatie met toevallig een regeringswissel in zowel Juda als Israël. Zie het artikel op dit blog van 22.02.2016, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1456095600&stopdatum=1456700400

     

     

    De dood van Jerobeam II in het jaar van de meganatuurcatastrofe veroorzaakte een breuk in de troonopvolging in het tienstammenrijk. Het resultaat was een periode van anarchie alvorens de zoon van Jerobeam II: Zacharia, de macht kon overnemen.

    2 Koningen 15:8 In het acht en dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, regeerde Zacharia, de zoon van Jerobeam, over Israël te Samaria, zes maanden.

     

    Dit Bijbelgedeelte leert dat Zacharia koning werd in het achtendertigste regeringsjaar van koning Azaria van Juda, wat op de tijdsbalk het jaar oct765/sep764 v. Chr. is. Of een periode van twaalf jaar van anarchie in het tienstammenrijk, zonder koning op de troon. Dit is een toestand die de profeet Hosea, die optrad in de dagen van Jerobeam, geprofeteerd had:

    Hosea 3:4 Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim.

     

    Het was farao Sjosjenq I van de tweeëntwintigste Libische dynastie die middels een veldtocht aan de periode van anarchie in het gebied van het tienstammenrijk een einde maakte. Het was het begin van een alliantie van het tienstammenrijk met Egypte, een alliantie die zou stand houden tot op koning Hosea en de val van Samaria in 717 v. Chr. Zie het artikel op dit blog van 14-09-2015, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1442181600&stopdatum=1442786400 ‘Gelijk Salman Beth-Arbel verwoestte’.

    In mijn boek DE ZONAANBIDDER, 2016, blz. 167-172, ga ik uitgebreid in op de plaatsing van de tweeëntwintigste dynastie op de tijdsbalk tijdens deze epoque.

     

     

    2 Koningen 15:9 En hij (Zacharia) deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk als zijn vaderen gedaan hadden; hij week niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. 10 En Sallum, de zoon van Jabes, maakte een verbintenis tegen hem, en sloeg hem voor het volk, en doodde hem; en hij werd koning in zijn plaats. 11 Het overige nu der geschiedenissen van Zacharia, ziet, dat is geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël. 12 Dit was het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had tot Jehu, zeggende: U zullen zonen van het vierde gelid op den troon van Israël zitten; en het is alzo geschied.

    13 Sallum, de zoon van Jabes, werd koning, in het negen en dertigste jaar van Uzzia, den koning van Juda; en hij regeerde een volle maand te Samaria.

     

    De periode van twaalf jaar zonder koning in het tienstammenrijk betekende met de troonsbestijging van Zacharia niet het einde van de anarchie in het gebied van Israël. Zacharia werd namelijk na amper zes maanden op de troon door een usurpator met de naam Sallum, vermoord. Deze laatste kon vervolgens een volle maand, volgens het Bijbelbericht, regeren waarna ook hij door een andere troonpretendent vermoord werd.

    2 Koningen 15:14 Want Menahem, de zoon van Gadi, toog op van Thirza, en kwam te Samaria, en sloeg Sallum, den zoon van Jabes, te Samaria, en doodde hem, en werd koning in zijn plaats. 15 Het overige nu der geschiedenissen van Sallum, en zijn verbintenis, die hij maakte, ziet, die zijn geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël. 16 Toen sloeg Menahem Tifsah, met allen, die daarin waren, ook haar landpalen van Thirza af; omdat men niet voor hem had opengedaan, zo sloeg hij hen; al haar bevruchte vrouwen hieuw hij in stukken. 17 In het negen en dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Menahem, de zoon van Gadi, koning over Israël, en regeerde tien jaren te Samaria. 18 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week al zijn dagen niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed.

    19 Toen kwam Pul, de koning van Assyrië, tegen het land; en Menahem gaf aan Pul duizend talenten zilvers, opdat zijn hand met hem zoude zijn, om het koninkrijk in zijn hand te sterken. 20 Menahem nu bracht dit geld op van Israël, van alle geweldigen van vermogen, om den koning van Assyrië te geven, voor elk man vijftig zilveren sikkels; alzo keerde de koning van Assyrië weder, en bleef daar niet in het land.

    21 Het overige nu der geschiedenissen van Menahem, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël? 22 Daarna ontsliep Menahem met zijn vaderen; en zijn zoon Pekahia werd koning in zijn plaats. (Statenvertaling)

     

    Het negenendertigste regeringsjaar van koning Uzzia van Juda zit op de tijdsbalk verankerd in het jaar 763 v. Chr. In het voorjaar van 763 v. Chr. nam generaal Menahem in Israël het bewind over. Dat Menahem de legeroverste was maakt Flavius Josephus ons bekend. De beschreven invasie van de Assyrische koning Pul in 2 koningen 15:19, dateer ik in de periode van 763/761 v. Chr. Zie het artikel op dit blog van 14.04.2016, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1460325600&stopdatum=1460930400

    De Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser zijn volgens de Statenvertaling op basis van de Hebreeuwse grondtekst, als twee te onderscheiden koningen te zien. De gevestigde Assyriologie ziet ze als één en dezelfde koning. De gevestigde Assyriologie ziet Tiglath Pileser III ook als een en dezelfde persoon met de Babylonische koning Pulu van de Ptolemeüs-canon. Bij de revisie van de Assyrische koningslijst echter komt Tiglath Pileser III op de tijdsbalk als tijdgenoot van Menahem terecht, en blijft de Babylonische koning Pulu op de tijdsbalk verankerd met de regeerperiode 22.02.731/20.02.726 v. Chr., waar geen discussie over bestaat (zie TIJD en TIJDEN, Appendix 6, blz.482/494).

     

    Van Tiglath Pileser III zijn heel wat annalen bewaard gebleven. In de kroniek van zijn zevende jaar wordt Menahem van Samaria bij naam als schatplichtig aan hem genoemd.

     

     

    Annals of Tiglath Pileser III, ANET 3 283: I received tribute from Kuštašpi of Commagene, Rezon of Damascus, Menahem of Samaria, Hiram of Tyre, Sibitti-bi'li of Byblos, Urikki of Qu'e, Pisiris of Karchemiš, I'nil of Hamath, Panammu of Sam'al, Tarhulara of Gurgum, Sulumal of Melitene, Dadili of Kaska, Uassarme of Tabal, Ušhitti of Tuhana, Tuhamma of Ištunda, Urimme of Hubišna, and Zabibe, the queen of Arabia - gold, silver, tin, iron, elephant-hides, ivory, linen garments with multi-coloured trimmings, blue-dyed wool, purple-dyed wool, ebony-wood, boxwood-wood, whatever was precious enough for a royal treasure; also lambs whose stretched hides were dyed purple, wild birds whose spread-out wings were dyed blue, furthermore horses, mules, large and small cattle, male dromedaries, female dromedaries with their foals.

     

    De Assyriologie heeft Tiglath Pileser III de regeerperiode van 745 tot 727 v. Chr. gegeven, en dit op basis van haar interpretatie van de Eponiemlijsten. Dit staat echter haaks op de regeerperiode van Menahem die aan de hand van de sabbat- en jubeljarenschikking op de tijdsbalk de jaren 763/753 v. Chr. heeft. Het is de regeerperiode van Tiglath Pileser die dient aangepast te worden. Een aanzet heb ik hiertoe gemaakt in mijn boek ‘DE ASSYRIOLOGIE herzien’ uit 2012, blz. 70-83. Herzien regeert Tiglath Pileser III nu van het jaar 768 tot het jaar 731 v. Chr. Tijdens deze lange periode deelde hij aanvankelijk de troon van Assyrië met Pul en later was zijn zoon Sargon II co-regent met hem. Wanneer koning Achaz van Juda door Pekah van het tienstammenrijk in alliantie met Aram belaagd werd, schreef Achaz een brief om hulp aan de koningen van Assyrië, koningen in het meervoud:

    2 Kronieken 28:16 Ter zelfder tijd zond de koning Achaz tot de koningen van Assyrië, dat zij hem helpen zouden..

    Zoals de Assyriologie de eponiemlijsten hanteert herkend zij geen co-regentschappen en gaat er bovendien van uit dat er geen namen in de lijst ontbreken. De Bijbel leert anders. En ook Flavius Josephus verstond het in zijn tijd ook anders.

    Hierna volgt een relevant gedeelte uit de werken van Flavius Josephus aangaande Menahem en de Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser.

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek IX, xi.

    1. Now when Zachariah, the son of Jeroboam, had reigned six months over Israel, he was slain by the treachery of a certain friend of his, whose name was Shallum, the son of Jabesh, who took the kingdom afterward, but kept it no longer than thirty days; for Menahem, the general of his army, who was at that time in the city Tirzah, and heard of what had befallen Zachariah, removed thereupon with all his forces to Samaria, and joining battle with Shallum, slew him; and when he had made himself king, he went thence, and came to the city Tiphsah; but the citizens that were in it shut their gates, and barred them against the king, and would not admit him: but in order to be avenged on them, he burnt the country round about it, and took the city by force, upon a siege; and being very much displeased at what the inhabitants of Tiphsah had done, he slew them all, and spared not so much as the infants, without omitting the utmost instances of cruelty and barbarity; for he used such severity upon his own countrymen, as would not be pardonable with regard to strangers who had been conquered by him. And after this manner it was that this Menahem continued to reign with cruelty and barbarity for ten years. But when Pul, king of Assyria, had made an expedition against him, he did not think meet to fight or engage in battle with the Assyrians, but he persuaded him to accept of a thousand talents of silver, and to go away, and so put an end to the war. This sum the multitude collected for Menahem, by exacting fifty drachme as poll-money for every head; after which he died, and was buried in Samaria, and left his son Pekahiah his successor in the kingdom, who followed the barbarity of his father, and so ruled but two years only, after which he was slain with his friends at a feast, by the treachery of one Pekah, the general of his horse, and the son of Remaliah, who laid snares for him. Now this Pekah held the government twenty years, and proved a wicked man and a transgressor. But the king of Assyria, whose name was Tiglath-Pileser, when he had made an expedition against the Israelites, and had overrun all the land of Gilead, and the region beyond Jordan, and the adjoining country, which is called Galilee, and Kadesh, and Hazor, he made the inhabitants prisoners, and transplanted them into his own kingdom. And so much shall suffice to have related here concerning the king of Assyria.

     

    Wanneer we dit citaat van Josephus hebben doorgenomen, blijkt duidelijk dat de oudheidhistoricus Josephus de Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser ook als twee te onderscheiden koningen ziet. Ook leert Josephus dat Menahem de generaal van het Israëlitische leger was, toen hij Sallum vermoordde. Het einde van Menahem zag geen moord of complot maar hij stierf in zijn bed en werd opgevolgd door zijn zoon Pekahia. Deze regeerde echter slechts gedurende twee jaar alvorens door een nieuwe usurpator gedood te worden.

    2 Koningen 15:23 In het vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekahia, de zoon van Menahem, koning over Israël, en regeerde twee jaren te Samaria. 24 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. 25 En Pekah, de zoon van Remalia, zijn hoofdman, maakte een verbintenis tegen hem, en sloeg hem te Samaria, in het paleis van het huis des konings, met Argob en met Arje, en met hem vijftig mannen van de kinderen der Gileadieten; alzo doodde hij hem, en werd koning in zijn plaats. 26 Het overige nu der geschiedenissen van Pekahia, en al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël. (Statenvertaling)

     

    Het vijftigste regeringsjaar van koning Uzzia van Juda is op onze tijdsbalk het jaar 753 v. Chr.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    04-10-2016 om 11:28 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 02/11-08/11 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 08/06-14/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 31/12-06/01 2019
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 01/01-07/01 2018
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 10/09-16/09 2018
  • 03/09-09/09 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 30/12-05/01 2014
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 06/01-12/01 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs