Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
De groene vallei, een groen hart, kwaliteitsmerk voor de streek
Geraadpleegde bron: Natuur
& Landschap van Natuurpunt Oost-Brabant
Volgende week zondag is de
Walk for Nature te gast in de Groene Vallei.
Vanuit het bezoekerscentrum
Groene Vallei in Erps-Kwerps kan je op de Walk for Nature met heel je gezin,
vrienden en kennissen genieten van een uniek gebied met nog ongerepte
landschappen, moerassen, bossen en soortenrijke graslanden vol bloeiende
orchideeën.
Je kan kennismaken met het
project Groene Vallei waar Natuurpunt samen met een reeks partners een robuust
valleicomplex uitbouwt, als open ruimte in de verstedelijkte omgeving van de
zogenaamde Vlaamse Ruit.
In dit projectgebied van
1 500 ha zijn 516 ha in beheer bij Natuurpunt.
Het netwerk van door
Natuurpunt beheerde natuurreservaten omvat:
·
Rotte
Gaten in Kortenberg;
·
Silsombos
in Kortenberg en Kampenhout;
·
Torfbroek;
·
Hellebos-Steentjesbos-Rotbos
en Weisetterbos in Kampenhout;
·
Molenbeekvallei
en Kastanjebos in Herent;
·
Floordambos
op de grens van Steenokkerzeel, Vilvoorde en Machelen,
elk op zich eldorados van
biodiversiteit met een grote uitstraling.
Je kan die dag ook
kennismaken met een enthousiast team van vrijwilligers dat bezig is een
versnipperd lappendeken van natuurgebiedjes aan elkaar te breien tot een
samenhangend complex van robuuste en biodiverse natuur, verweven met een
boeiend open landbouwlandschap. Een project gericht op samenwerking met de
actoren.
De Groene Vallei vormt een
groen oase met nog ongerepte landschappen in het drukbevolkte gebied tussen
Leuven, Brussel en Mechelen.
Moerassen, bossen,
graslanden, struwelen wisselen af met landbouwlandschappen en weidse
vergezichten. Water is de verbindende factor in de vallei: beken zoals de
Weesbeek, Molenbeek en de Trawool lopen als een rode draad door de regio. De
Weesbeek ontspringt in Erps-Kwerps. Op diverse historische kaarten is duidelijk
te zien dat Erps-Kwerps zich heeft ontwikkeld in de vallei van de Weesbeek.
Bij het buiten komen van
het Silsombos stroomt de Weesbeek onder de Stenen Goot (een aquaduct van de
Molenbeek). Meer naar het noorden vloeit de Weesbeek samen met de Molenbeek.
Het is een uitdagend
verhaal: biodiversiteit, streekidentiteit en beleving, landbouw en economische
ontwikkeling in één zin te gebruiken.
Even uitdagend is het de beleidsmakers daarvan te overtuigen.
Met het project Groene
Vallei gaat men ervoor deze brug te blijven maken om tot een robuuste vallei te
komen met een samenhangend netwerk van natuurgebieden afgewisseld met een
aantrekkelijk open landbouwlandschap dat vele kansen biedt voor
(natuur)beleving en ondersteuning van de streekidentiteit.
Natuurontwikkeling,
natuur-inclusieve landbouw, gezonde waterhuishouding en klimaatbuffering en
vooral ook landschapsbeleving, recreatie en toerisme kunnen hier hand in hand
gaan en zorgen voor een meerwaarde in de streek. Men wil het gebied leefbaarder
en zichtbaarder maken.
Inmiddels is er 516 ha
topnatuur in de Groene Vallei in beheer bij Natuurpunt.
In 1977 werd de uitdaging
aangegaan met de uitbouw van een eerste natuurreservaat in de regio: het
Torfbroek.
De erkenning van de eerste
percelen gebeurde al in 1981. Zo werd het Torfbroek het eerste erkende natuurreservaat in
Vlaanderen.
De Groene Vallei heeft te
maken met een historische versnippering van het gebied en het is werkelijk
kwestie van het aan elkaar breien van een lappendeken om te komen tot een meer
robuuste natuur. Er is niet alleen weinig speelruimte, maar er zijn ook constante
bedreigingen zoals een mogelijke verlenging van de landingsbaan van Brussels
Airport die dan tot vlak tegen het Silsombos en het Torfbroek zou komen te
liggen.
Zowel Torfbroek als
Silsombos zijn kwelgebieden. Typerend voor de Groene Vallei is het kalkrijk
grondwater. Dank zij grote hoeveelheden kalkrijke kwel die er aan het oppervlak
komt, komen er zeer zeldzame moeras-, vijver- en graslandbiotopen voor.
Het gebied vormt zo een
belangrijk leefgebied voor wel 14 Europees beschermde soorten.
Het Groot Veld dat
Brussels Airport nu wil inpalmen is een infiltratiegebied van het Silsombos en
het Torfbroek. Als die plannen doorgaan, zou dit een bedreiging betekenen voor
de door Europa prioritair beschermde habitats en soorten aldaar.
Enkele van die habitats
zijn op Europese schaal uitzonderlijk, zoals de galigaanvegetaties
(ruigtevegetaties van natte kalkmoerassen of oevers met kalkhoudende bodem, die
quasi ondoordringbare uitgestrekte begroeiingen vormen, die zeer lang
standhouden) en kalktufbronnen (het bronwater is oververzadigd met kalk zodat
zich kalkkorsten vormen, zogenaamde klaktufsteen waarop zeldzame bladmossen
voorkomen).
Maar ook habitats zoals
kranswiervegetaties (pioniersvegetatie in pas gegraven sloten, duinpannen of
uitgebaggerde vijvers), voedselarme verlandingsvegetaties (vegetatietype dat voorkomt
op de overgang van water naar land in stilstaand of traagstromend water) en
kalkmoerassen zijn essentieel.
Door de eeuwen heen hebben
deze grondwaterafhankelijke habitats zich hier ontwikkeld.
In 2018 zijn er opnieuw
lokale en provinciale verkiezingen.
Het is aan de
beleidsmakers in de ruime regio van de Groene Vallei om biodiversiteit bovenaan
op de agenda te zetten en dit te zien als een unieke kans.
De Groene Vallei is het
groene hart van een dichtbevolkt gebied met een sterk verspreide bebouwing.
Verstedelijkingsprocessen hebben landbouw-, natuur- en bosgebieden sterk
versnipperd. Daardoor is de open ruimte er erg gefragmenteerd en staat ze
constant onder druk. Ze moet kost wat kost behouden blijven.
Het project Groene Vallei
vormt het groen tegengewicht voor de verdere verstedelijking en versnippering
in deze driehoek. Het is een antwoord op de nog steeds oprukkende verkavelingen
en aansnijdingen van de schaarse open ruimten.
Het project wil met alle
actoren verder samenwerken om te komen tot een samenhangend robuust open
ruimtegebied met grootse natuurgebieden als klimaatbuffers en dragers van
biodiversiteit en daarnaast de landbouwgebieden.
Dat deze bekende tuinvogel
nog steeds erg geliefd is bij het grote publiek mocht blijken uit de ruime
stemmenwinst die hij behaalde tijdens de verkiezing van de Vogel van het Jaar
2018.
Los van het feit dat
merels half januari al schuchtere pogingen ondernamen om hun lied ten gehore te
brengen vooral dan in de stadscentra is het niet duidelijk of we ons al dan
niet ernstige zorgen moeten maken over hun voortbestaan.
Welke impact heeft het
Usutu-virus op de populaties in ons land?
Het virus vindt zijn
oorsprong in Afrika en wordt overgebracht door steekmuggen. Vermoedelijk is het
virus via trekvogels in Europa ingevoerd, waar het in 2001 voor het eerst
opdook in Oostenrijk. Van daaruit verspreidde het zich over heel Europa, met in
2012 een massale slachting in Duitsland tot gevolg. Meer dan 300 000
vogels stierven. In sommige Duitse steden was de sterfte zo massaal dat de
merels praktisch verdwenen waren uit tuinen en parken.
In 2016 vond de eerste
introductie van het virus in België plaats. Bij een eerste virusplaag is de
sterfte altijd hoog. Het is onbekend hoe lang het duurt voor de populatie
voldoende weerstand heeft opgebouwd en de sterfte door dit virus zal afnemen. Het
is niet te voorspellen hoelang het virus in de vogelpopulatie zal aanwezig
blijven en wat het effect op de merelpopulatie zal zijn. Dit zal de komende
jaren duidelijk moeten worden.
Dat de merel de voorbije 2
jaar zowel in Vlaanderen als in Nederland rake klappen heeft gekregen,
bleek op 29/01/2018 al meteen uit de eerste resultaten van Het Grote
Vogeltelweekend van Natuurpunt en de Nationale Tuinvogeltelling van
Vogelbescherming Nederland en Sovon Vogelonderzoek.
Tijdens deze telling
tuimelde de merel in Vlaanderen van de 2de naar de 8ste
en in Nederland van de 3de naar de 5de plaats.
De merel is een van de
meest voorkomende en talrijkste broedvogels van ons land.
Laten we er dus van
uitgaan dat de soort voldoende veerkracht bezit om dit virus het hoofd te
bieden. Fijn is dat we de merel toch zon beetje overal kunnen aantreffen.
We vinden hem in allerlei
habitats waar bomen en struiken staan, zoals tuinen, parken, bossen, houtwallen,
veldbosjes, holle wegen, hagen, duinstruweel en heidevelden.
Vochtige bossen waren zijn
oorspronkelijke habitat, maar tegenwoordig bereiken de dichtheden in meer open
landschappen en dan vooral tuinen en parken het veelvoud van die gesloten
bosgebieden.
In zeer open landbouwgebieden
met weinig bomen en struiken, zoals onze polders en op open schrale heidevelden
is de merel eerder schaars.
Merels foerageren het
liefst op de grond, bij voorkeur op vochtige bodems, op kort gemaaide
grasperken, en tussen gevallen bladeren waar ze op zoek gaan naar hun
belangrijkste voedselbron: regenwormen.
Het voedsel van de merel
is echter gevarieerder dan dat. Hij foerageert meestal hippend op de grond en
hakt met zijn snavel in de bodem. Daarbij werpt hij mos en bladeren op, een
techniek waar het bos zelf ook van profiteert, want zo wordt de bodem verlucht.
Als de vogels op zoek zijn
naar regenwormen houden ze hun kop scheef, waarschijnlijk om de wormen te zien
met de ogen die aan de zijkant van de kop zitten. Merels zijn immers
oogjagers die hun prooien zoeken door de grond af te speuren.
In de nazomer eten ze ook
bessen en vlezige, zoete vruchten en dat wordt hen wel eens kwalijk genomen
door professionele fruittelers.
Aangerichte schade wordt
evenwel gecompenseerd door de opruiming die de merels houden onder schadelijke
ongewervelde dieren. Ze maken ook veel gebruik van het voedselaanbod op
voedertafels en eten verspreid liggend, overrijp fruit.
In de winter foerageren
merels soms in groepen, samen met andere lijsterachtigen zoals kramsvogels en
koperwieken. Vooral gevallen fruit en bessen zijn dan bijzonder in trek.
Buiten de koude periode
leeft de merel vrijwel nooit in groepsverband en is het elk voor zich.
Merels stoten na het eten
soms braakballetjes uit met daarin onverteerbare zaden. Zaden van gegeten
bessen kunnen kilometers verderop worden gedeponeerd. De vogel heeft zo een
aandeel in de verspreiding van planten.
Wat kunnen wij zelf voor
de merel doen?
Met nestkasten op te
hangen zal je de merel niet meteen helpen aangezien de soort maar sporadisch
gebruik maakt van kunstmatige broedgelegenheid.
Wat je wél kan doen, is je
tuin op een meer natuurlijke manier inrichten. Daarmee help je trouwens niet
enkel de merel, maar ook alle andere in het wild levende dieren.
Je zou bv. een bosje met
heesters kunnen aanplanten, die bessen of andere vruchten dragen.
Enkele vb. zijn: rode
kornoelje, kardinaalmuts, gewone vlier, zuurbes, sporkehout, lijsterbes en
hulst. Een dichte haag of heg is dan weer een uitstekende broedplek waarin ze hun
nest kunnen verstoppen. Een gemengde haag met bv. meidoorn, haagbeuk, braam,
hondsroos, sleedoorn en vuurdoorn is ideaal.
Breng mee de slachtoffers
in kaart
We willen kunnen opvolgen
waar de meeste slachtoffers vallen en hoe snel het virus zich verspreidt. Om
zoveel mogelijk gegevens te verzamelen, roept Natuurpunt waarnemers of vinders
van slachtoffers op om hun vaststellingen (na een eenvoudige registratie) in te
voeren op www.waarnemingen.be.
Voer de exacte locatie in
en kies in het venster Gedrag voor ziek/gewond of vondst (dood) en gebruik het vak Opmerkingen om duidelijk te maken dat het vermoedelijk/mogelijk
om het Usutu-virus gaat. Voeg hier eventueel een omschrijving van de waargenomen
symptomen toe.
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen Mens & Vogel 2015-2
De fuut is een meester in
het verleiden. Van alle inheemse vogels is de paringsceremonie van de fuut
wellicht de meest opwindende. Ze bestaat uit allerlei rituelen zoals het
tegenover elkaar kopschudden, het samen opzwemmen, rechtop in het water
staan en elkaar besluipen in de zogenaamde kathouding, waarbij het mannetje
of vrouwtje de ander zijn of haar witte vleugelpartijen laat zien.
Deze balts schijnt echter
weinig met de eigenlijke paring te maken te hebben en zou eerder onverwachts
gebeuren.
Vele uren per dag besteden
futen aan het kopschudden. Telkens wanneer de vogels elkaar tegenkomen,
begroeten ze elkaar uitbundig alsof het een verheugd weerzien is sinds de
vorige zomer.
Een ander spelletje dat de
familieband verstevigt, is het samen duiken. Recht vooruit en met een flinke
vaart, vlak onder het wateroppervlak. Als de nervositeit hoog oploopt, doen de
vogels de pinguïndans. Eerst en vooral duiken ze allebei een modderige sliert
waterplanten op en met gestrekte hals zwemmen ze vervolgens naar elkaar toe.
Vlakbij elkaar zwaaien ze de slierten heen en weer en al watertrappelend staan
ze recht op het water met hun lichamen tegen elkaar. Na zoveel spektakel lijken
ze meer dan rijp voor de paring.
Maar vaak gebeurt er,
zelfs na de vurigste balts, helemaal niets. Beide vogels gaan gewoon verder met
verenpoetsen of oplettend dobberen. En dan ineens komt één van beide later op
de dag op het idee om het dan maar eens te doen. Hij of zij nodigt zijn of haar
partner uit door met gebogen kop op het nest of op een dicht tapijt van
waterplanten te gaan staan.
Als dit de gewenste
uitwerking op de ander heeft, leidt het vrouwtje de paring in door in
horizontale houding, gestrekt op het nest of plantentapijt, plaats te nemen.
Na enig aarzelen,
bespringt het mannetje haar staande. De paring zelf duurt maar even.
Onmiddellijk daarna verlaat hij haasje-over zijn partner en begint hij
uitvoerig de veren te poetsen.
Na veelvuldig paren, slaat
zowel het mannetje als het vrouwtje driftig aan het bouwen.
Met vereende krachten
wordt gezocht naar stengels en half verrotte plantendelen, die meestal tussen
een rietkraag tot een nest worden vervlochten.
Opnieuw is er sprake van
een uitgebreide ceremonie waarbij de futen met een spriet naar elkaar toe
zwemmen, de kop schudden en vervolgens de rietstengel een aantal keren laten
vallen.
Het grootste deel van het
nestmateriaal wordt vergaard onder water. Terwijl de een het haastig opstapelt
en pas later zorgvuldig schikt, is de ander alweer weggezwommen op zoek naar
een nieuwe lading.
Meestal worden de stengels
aangesmeerd met modder. Futen in de stad smukken hun nesten ook dikwijls op met
eigentijds afval zoals zilverpapier, plastic en karton.
Omdat futen watervogels
zijn, bouwen ze hun nest buiten de oever tegen een in het water uitlopende
rietkraag aan. Daar zijn ze veilig voor eierenrovers op het land. Het grootste
deel van het nest ligt echter onder water. Het nest blijft drijven dank zij de
lucht in de rietstengels, maar ook omdat futen de plantendelen zo stevig en dicht
in elkaar hebben gevlochten, dat gassen die bij rotting vrijkomen niet kunnen
ontsnappen. Futen zijn in staat om al binnen één tot twee dagen een nest te
bouwen.
De eieren worden gelegd op
een platform van drijvend plantenmateriaal. Ze liggen daar erg kwetsbaar en als
ze eenmaal zijn uitgebroed, worden ook de jongen belaagd door tal van
predators. Dus moeten zowel de eieren als de jongen goed worden bewaakt.
Ook het vangen van
voldoende vis om alle snavels te vullen, is een zware taak. Bovendien is vis
vangen niet makkelijk. Zolang de jongen dit niet onder de knie hebben,
blijven ze afhankelijk van hun ouders.
Maar futen zijn goede
vaders en moeders: alle taken van de opvoeding, inclusief het bebroeden van de
eieren en het verzorgen van de jongen worden eerlijk verdeeld tussen man en
vrouw. Als de jongen groot genoeg zijn, neemt elk van de ouders een deel van de
jongen onder zijn of haar hoede om de opvoeding te voltooien.
Voor hun reproductief
succes zijn beide partners dus afhankelijk van de inzet en kunde van de ander.
Beide geslachten hebben er dus belang bij om een goede partner te vinden.
Kieskeurigheid is hier voor beide seksen op zijn plaats omdat de liefde
anders dan bij bv. kemphanen en korhoenders langer duurt dan de copulatie.
Eeuwige liefde is het echter niet: net als bij heel wat andere soorten, waarvan
zowel man als vrouw opvallend getooid zijn, loert al snel echtscheiding om de
hoek.
Immers futen blijven vaak
maar één seizoen bij elkaar en kiezen ieder jaar een nieuwe partner. In de
meeste gevallen kennen de potentiële partners elkaar niet; dus moeten ze op de
een of andere manier aan de ander duidelijk zien te maken dat zij voor dat jaar
de beste optie zijn. Mogelijk ligt hierin de verklaring waarom beide geslachten
zo kleurrijk zijn uitgedost: waarschijnlijk etaleren ze ook hiermee, net als
met hun bedrevenheid in de balts, hun kwaliteiten als ouder en opvoeder.
De fuut broedt in bijna
geheel Europa: tot in het oosten van Polen en noordwaarts tot in het zuiden van
Zweden. Het leven van deze vogel speelt zich volledig af op en in het water,
wat een doorgedreven aanpassing vergt.
De positie van de poten is
sprekend in dit opzicht: ze staan helemaal achteraan het spoelvormig lichaam,
net zoals een schroef aan de achtersteven van een motorboot. De fel afgeplatte
poten doorklieven het water met de minste weerstand. Beide zijden van de tenen
zijn voorzien van brede lobben die niet minder efficiënt zijn dan de volledige
zwemvliezen waarmee de tenen van eenden zijn uitgerust.
De voorwaartse stuwing
gebeurt uitsluitend met de kracht van de poten, want de vleugels komen niet uit
het beschermende dons van de flanken. Deze dichte donslaag lijkt op een
waterdichte regenjas, goed onderhouden en minutieus ingevet.
Hoe voordelig ook voor een
leven op het water, de positie van de poten laat de fuut niet toe zich op het
land voort te bewegen of zich rechtop te houden. Vandaar dat een fuut zich niet
graag voortbeweegt op het land waar zijn min of meer onhandige plompheid hem
blootstelt aan vele gevaren.
De fuut broedt in onze
contreien op allerlei soorten plassen met stilstaand water, op voorwaarde dat
ze visrijk en helder zijn. In Vlaanderen is de soort de laatste decennia sterk
toegenomen, zowel in aantal als in verspreiding. Door de talrijke ontginningen
voor wegen- en andere infrastructuurwerken werden vele plassen gecreëerd, die
zich later ontwikkelden tot geschikte biotopen voor de fuut.
Een ander belangrijke
factor die heeft meegespeeld in de toename van futenpopulaties is de verhoogde
productiviteit van vele waterpartijen door de toenemende eutrofiëring.
Algen kunnen sneller
groeien wanneer er veel voedingsstoffen, zoals bv. nitraten en fosfaten
aanwezig zijn in het water. Een kleine toename in biomassa van de algen heeft
geen negatief effect op het ecosysteem en kan zelfs leiden tot een toename van
bepaalde vispopulaties: prooien als brasem, blankvoorn en baars worden hierdoor
talrijker en zijn erg in trek bij futen.
Geraadpleegde
bron: National Geographic maandblad februari 2018 [Virginia Morell]
Vogels zijn veel
intelligenter dan men vroeger aannam, maar ze zijn niet allemaal even slim.
Papegaaien en de vogels uit de familie van de kraaiachtigen horen tot de
slimmere soorten.
Dat hebben ze te danken
aan hun relatief grote voorhersenen. Ze behoren ook tot de meer sociale
diersoorten. Ze tonen interactief gedrag zoals je dat van een primaat zou
verwachten.
Kraaiachtigen zijn de
vogels die het beste zijn in het toepassen van nieuw gedrag om een probleem op
te lossen.
Brengen vogels werkelijk
cadeaus mee voor een vriend die aardig is geweest voor hen?
Is een kraai of welke
vogel dan ook écht in staat om dit soort besluiten te nemen?
Onderzoekers die zich
bezighouden met kraaiachtigen (de familie van zangvogels waartoe onder meer
gaaien, roeken en eksters worden gerekend), zeggen van wel.
De overeenkomsten tussen
mensen, andere primaten en vogels zijn fascinerend.
Vogels hebben een andere
evolutieweg gevolgd dan zoogdieren, maar zijn kennelijk op vergelijkbare
cognitieve oplossingen uitgekomen.
Daardoor bieden ze ons een
unieke kans om te begrijpen welke evolutionaire druk tot welke geestelijke
vaardigheden kan leiden.
Dat neemt niet weg dat tot
aan de 21ste eeuw de meeste wetenschappers bepaald niet openstonden
voor het idee dat een kraai keuzes kan maken en gul kan zijn, omdat de
wetenschap ervan uitging dat vogels en ook de meeste zoogdieren niet
zelfstandig kunnen denken.
Hun hersenen werden al als
erwtenbrein weggezet, nog voordat de geleerde Ludwig Edinger rond 1900 verkeerde conclusies had getrokken over de
structuur ervan.
Hij meende namelijk dat
vogels niet beschikken over een neocortex, het hersengebied waar bij
zoogdieren veel van de hogere cognitieve functies zijn gelokaliseerd.
Ook al had de wetenschap
geen hoge pet op van de verstandelijke vermogens van vogels, toch werden ze
veel gebruikt om het denkvermogen van dieren te bestuderen.
Vooral duiven
die hersens hebben van het formaat van een pinda, maar ook kanaries en zebravinken, die nog kleinere
hersens hebben.
Onderzoekers ontdekten dat
duiven een indrukwekkend sterk geheugen hebben en dat ze griezelig goed
menselijke gezichten en gelaatsuitdrukkingen kunnen onderscheiden.
Andere onderzoekers
brachten aan het licht hoe goed het geheugen is van grijze notenkrakers. Deze vogels
verstoppen elk najaar meer dan 30 000 zaden uit de dennenappels op
duizenden verschillende bergplaatsen en weten ze in de winter terug te vinden.
Alex, een
grijze roodstaartpapegaai
In de jaren 50 van de
vorige eeuw onderzochten wetenschappers voor het eerst hoe zangvogels hun
liedjes leren. Ze ontdekten dat er treffende overeenkomsten bestaan tussen het
gezang van vogels en de menselijke spraak.
En dan was er Alex, een grijze
roodstaartpapegaai die van psycholoog Irene Pepperberg had geleerd de klanken van het Engels te
imiteren. Toen de vogel in 2007 op 31-jarige leeftijd kwam te overlijden, had
hij ongeveer 100 Engelse woorden voor kleuren, voorwerpen, getallen en vormen
geleerd.
Hij kon duidelijk woorden
uitspreken als groen, geel, wol, hout, walnoot en banaan en hij kon
die klanken inzetten om met mensen te communiceren. Hij begreep hetzelfde en
anders, kon tot 8 tellen en begreep ook het abstracte concept niets.
Alex kon uiting geven aan
zijn verlangen naar huis door terug te zeggen, toen hij een keer ziek was en
bij de dierenarts moest blijven. En elke avond wenste hij Pepperberg met
dezelfde woorden welterusten: Lief zijn. Tot morgen. Ik hou van je
De vaardigheid van Alex om
te communiceren en kennelijk ook om Engelse woorden in de
juiste context te gebruiken hebben geleid tot meer onderzoek bij papegaaien
om erachter te komen wat aan de basis ligt van vocaal leren, het vermogen om
betekenisvolle geluiden te imiteren. Dat is een vaardigheid die papegaaien
gemeen hebben met zangvogels, kolibries, mensen, walvisachtigen en enkele
andere diersoorten.
Die ontdekkingen hebben er
uiteindelijk toe geleid dat een internationaal team het lang gehandhaafde model
van Edinger van de hersenanatomie van vogels opnieuw is gaan onderzoeken.
In 2005 kwamen ze naar
buiten met een nieuwe visie. Ze hadden ontdekt dat de hersenen van vogels wel
degelijk beschikken over een hersenstructuur die gelijkenis vertoont met de neocortex
van zoogdieren en met andere hersengebieden die in verband worden gebracht met
intelligent denkwerk.
Kortgeleden ontdekten
andere onderzoekers dat de neutrale netwerken die aan de basis liggen van het
langetermijngeheugen en van het nemen van beslissingen in de hersenen van
vogels en zoogdieren erg veel gelijkenis vertonen.
Sindsdien is er een hele
reeks onderzoeken gedaan, zowel in laboratoria als in de natuur, waaruit blijkt
hoe slim vogels zijn.
Japanse koolmezen
hebben niet alleen hun vaste hoge alarmkreet pi-pi, waarmee ze hun
soortgenoten waarschuwen voor roofdieren, maar ze hanteren ook een soort
grammatica. Kennelijk hebben ze regels voor het combineren van pi met een
andere toon die-die-die, waarmee ze de groep mezen bij elkaar roepen om
gezamenlijk een roofdier weg te jagen.
Groene muspapegaaien in
Zuid-Amerika hebben verschillende kreten. Ze geven daarmee al hun jongen een
eigen naam.
Mannelijke zwarte kaketoes in Nieuw-Guinea maken hun vrouwtjes het hof met
hun roep en bovendien gebruiken ze takjes en zaaddozen als trommelstokjes,
waarmee ze ritmische solos kunnen drummen op holle bomen.
Voor zover bekend is dit
de enige diersoort die muziekinstrumenten maakt.
Goffin kaketoes,
witte Indonesische papegaaien, gebruiken in gevangenschap gereedschappen, maar
voor zover bekend doen ze dat niet in het wild. Ze zijn dol op nieuwe spullen
die ze kunnen manipuleren en als kleine ingenieurs verwerken tot handige
gereedschappen. Eenvoudige commandos als kom, ga en blijf kan je net zo
makkelijk aanleren als aan honden.
Zo is er een proef met een
kistje met een raampje waardoor je er een cashewnoot in ziet liggen.
Om de noot te bereiken
moet de vogel 5 handelingen verrichten. De puzzelkist heeft verschillende
sloten die allemaal op een ander manier werken: een pen, een schroef, een
grendel, een wieltje en een balkje. Bovendien moeten al deze sloten in een
specifieke volgorde worden geopend.
Soms werd een slot in de
serie weggelaten om te onderzoeken of de vogels het probleem als een robot
oplossen of echt bekijken hoe de sloten werken.
Vrij snel bleek uit de
diverse proefopstellingen dat de kaketoes wel degelijk de aanpak onthouden om
elk slot open te krijgen, in welke volgorde ook. Dat bewees meteen dat hun
geest voldoende flexibel is om een nieuwe situatie correct in te schatten en de
juiste handelingen te stellen om aan de beloning te geraken.
Volgens de onderzoekers hebben
kraaiachtigen en mensapen opmerkelijk vergelijkbare complexe verstandelijke
vermogens ontwikkeld, ook al zijn de 2 groepen al meer dan 300 miljoen jaar
geleden uit elkaar gegroeid. Dat komt volgens hen doordat ze vergelijkbare
sociale druk ondervonden.
Voor allebei geldt dat ze
in groepen leven. In zon setting is het nodig dat je de motieven en de
verlangens van anderen begrijpt. Verder hebben primaten en kraaiachtigen gemeen
dat ze leven van een mix aan soorten voedsel. Sommige levensmiddelen krijg je
alleen naar binnen met behulp van een werktuig. Chimpansees, orang-oetans en
één vogelsoort, de wipsnavelkraai, maken in het wild hun eigen
werktuigen.
Wipsnavelkraaien komen
alleen voor op de eilanden Grande Terre en Maré in het zuidwesten van de Grote
Oceaan, in Nieuw-Caledonië.
Het werktuig is ongeveer
15 cm lang, aan het ene uiteinde breed en aan het andere uiteinde in taps
toelopend, met twee kartels, zoals de tanden van een zaag.
Het gereedschap is gemaakt
uit het vezelige blad van een pandanus-struik. Als het werktuig klaar is, neemt
de kraai het in zijn snavel en vliegt hij ermee naar een boom om tussen het
gebladerte te zoeken naar kakkerlakken, spinnen en andere prooien. De kraaien
gebruiken ook rechte stokken om daarmee in omgevallen, rottende holle bomen te
wroeten op zoek naar larven.
Er bestaan maar weinig
diersoorten die hun eigen werktuigen maken en nog minder die bepaalde vaste
ontwerpen gebruiken voor bepaalde taken.
Tot het moment dat Jane Goodall ontdekte dat chimpansees gereedschap maken,
meenden wetenschappers dat de mens de enige diersoort is die hiertoe in staat
is. Er bestonden theorieën dat de menselijke intelligentie juist door het
gebruik van werktuigen zo hoog ontwikkeld is geraakt.
De ontdekking dat
wipsnavelkraaien dit ook doen en dat ze de cultuur hebben van instrumenten te maken,
toont aan dat dit talent in elk geval 2 keer en in heel verschillende soorten
hersenen tot ontwikkeling is gekomen.
Kraaiachtigen hebben nog
een andere overeenkomst met primaten, waaronder ook de mens. Hun hersenen zijn
relatief groot in verhouding tot de afmeting van hun lichaam.
Een mens van 70 kg heeft
hersenen van 1.36 kg. Oftewel 2 % van het totale lichaamsgewicht.
De hersenen van een raaf
wegen maar 15 g , maar dat is wel 1.3 % van het totale lichaamsgewicht.
Vogels moeten wel een klein
lichaam hebben, anders kunnen ze niet vliegen.
Ook al zijn hun hersenen
absoluut gezien niet groter dan een noot, ze maken er wel goed gebruik van,
doordat de hersenen vol zitten met zenuwcellen.
Veel onderzoekers denken
dat, net als in het geval van de primaten, het veelzijdige verstand bij vogels
tot ontwikkeling kwam doordat er een complexe samenleving bestond.
De samenleving van vogels
verschilt fundamenteel van die van mensen.
Bij zoogdieren is de
belangrijkste band die tussen moeder en jong, terwijl bij vogels de band binnen
het paartje het sterkste is. Die band ontwikkelt zich door een leerproces.
Raven
beginnen zulke sociale verbanden al te ontwikkelen als ze nog maar 6 maanden
oud zijn, nog vóór ze geslachtsrijp zijn. De meeste volwassen koppels zijn
heteroseksueel en de 2 volwassen vogels werken samen om hun territorium te
verdedigen om daar te kunnen broeden en hun jongen groot te brengen.
Volwassen dieren sluiten
ook bondgenootschappen met vogels die niet hun partner zijn om op die manier
sociale netwerken uit te bouwen. Raven leren over de andere door elkaar te
observeren. Ze zien hoe een andere vogel voorraden verstopt,voedsel uitdeelt of de voorraad van een ander
plundert. Andere raven houden scherp in de gaten welke relaties zich
ontwikkelen tussen hun soortgenoten. Zodra de vogels een sociaal verbond hebben
gesloten met een ander, stijgen ze opde
dominantieladder. Raven met veel sociale verbanden hebben de meeste kans op
voedsel en nestplekken.
Raven moeten leren hoe ze
sociale verbanden leggen en hoe ze die connecties kunnen gebruiken om zelf ook
succesvol tot voortplanting te komen.
De vogeltrek, langzamerhand een opgehelderd mysterie
Geraadpleegde
bron: National Geographic maart 2018 [Yudhijit Bhattacharjee]
Trekvogels leggen soms
onwaarschijnlijke grote afstanden af. Door nieuwe technologie beginnen we te
begrijpen hoe ze dat doen.
Trekvogels blijven op
koers door onderweg te letten op de stand van de zon, herkenningspunten op de
grond, de sterren en het aardmagnetisch veld.
Sommige soorten blijven in
de buurt, maar er zijn vogels die om hun broedgebied of seizoensgebonden
voedselbronnen te bereiken hele oceanen en continenten oversteken.
De migratieroute van de rosse grutto bestaat al duizenden jaren en de vogeltrek
spreekt al eeuwenlang tot de verbeelding. Toch wisten we er tot enkele decennia
geleden niet teveel van.
Nu het mysterie stukje bij
beetje wordt ontrafeld, neemt het ontzag voor de ongelooflijke inspanningen van
de vogels alleen maar toe.
Tegelijk blijkt uit
onderzoek dat menselijke activiteiten en klimaatverandering de natuurlijke
migraties verstoren en mogelijk bedreigen.
Omdat de rosse grutto Nieuw-Zeeland
elk jaar verlaat om elders te gaan broeden, was hij voor de Maoris een groot
mysterie.
In de jaren 70 rees bij
vogelkenners en biologen het vermoeden dat de rosse gruttos in Nieuw-Zeeland
dezelfde zijn als de vogels die nestelen in Alaska.
Maar het zou nog tot 2007
duren voor onderzoekers de trekroutes in kaart hadden gebracht.
Een groep wetenschappers
ving enkele rosse gruttos en voorzag ze van een satellietzender.
Zo konden ze tussen maart
en mei een groep gruttos volgen op hun trek naar het noorden.
Ze wisten dat de
batterijen in de loop van de zomer leeg zouden raken en inderdaad vielen de
zenders één voor één uit, op één na.
Op 30 augustus 2007
vertrok gruttoE7
met een nog werkende zender uit Alaska.
Met toenemende opwinding
volgde het team de voortgang van de vogel, van Hawaï naar Fiji, tot hij op 7
september het noordwestelijke puntje van Nieuw-Zeeland bereikte. Het was
nagelbijten want de batterij begon al te sputteren. Die avond landde E7 in de
baai van Firth of Thames, niet ver van Auckland. De vogel was 8 dagen en 8
nachten onderweg geweest en had 11 500 km afgelegd. Nooit eerder was zon lange trek
vastgelegd.
Dit wapenfeit wakkerde de
aloude nieuwgierigheid naar het gedrag van trekvogels verder aan.
Waar gaan ze
heen? Hoe kunnen vogels zulke grote afstanden afleggen? Hoe weten ze jaar in,
jaar uit de weg te vinden naar hun zomer- en wintergebied?
Met behulp van steeds meer
geavanceerde satellietzenders en andere apparatuur kunnen onderzoekers zulke
vragen steeds beter beantwoorden.
Tot het begin van de 19de
eeuw werden de gekste verklaringen gegeven voor de afwezigheid van
vogelpopulaties gedurende een deel van het jaar.
Aristoteles dacht dat
sommige vogels een winterslaap hielden of in andere dieren veranderden. In de
Middeleeuwen geloofden Europeanen dat de brandganzen die zich in de winter
aandienden aan de bomen groeiden.
Een duidelijke aanwijzing
voor het voortbestaan van de vogeltrek kwam er in 1822, toen een jager in
Duitsland een ooievaar
neerschoot waarvan de nek was doorboord met een pijl.
Toen de pijl afkomstig
bleek uit Centraal-Afrika, concludeerden onderzoekers dat de ooievaar duizenden
kilometers moest hebben afgelegd.
In 1906 ringden
vogelkenners enkele ooievaars om te achterhalen waar ze in sub-Saharisch Afrika
overwinterden.
Sindsdien
zijn de trekroutes van duizenden vogelsoorten in kaart gebracht
Bijna de helft van alle
bekende vogelsoorten migreert op het ritme van de seizoenen. Laysanalbatrossen
broeden op tropische eilanden in de Grote Oceaan, maar bijna de
helft van het jaar zweven ze op zoek naar voedsel op grote hoogte boven zee.
Daarbij leggen ze duizenden kilometers af tot aan de kust van Japan en
Californië.
Indische ganzen broeden in
de hooglanden van Centraal-Azië en trekken de Himalaya over om in zuidelijker
streken te overwinteren langs meren en riviermondingen op het Indisch
Schiereiland.
Dat een grote spanwijdte
geen vereiste is, blijkt wel uit het migratiepatroon van de robijnkeelkolibrie.
Dit minuscule vogeltje vliegt solo van zijn broedgebied in de Verenigde Staten
en Canada naar een bosgebied tussen Zuid-Mexico en Panama om te overwinteren.
Vogels trekken om levensbedreigende
omstandigheden te vermijden.
Met het invallen van de
winter in Noord-Amerika verdwijnen de nectarrijke bloemen en de insecten
waarmee de robijnkeelkolibrie zich voedt. Er zit niets anders op: om te
overleven moet hij verkassen naar een gebied waar wel voedsel te vinden is.
Is het in Canada en de VS
weer aangenaam warm, dan keert hij terug naar zijn noordelijke leefgebied, waar
de pas ontloken natuur hem weer veel te bieden heeft.
Veel vogelsoorten migreren
tussen koelere en warmere streken, maar er zijn ook vogels die uitwijken voor
overstromingen.
Dit geldt voor een
ondersoort van de Amerikaanse schaarbek.
Deze vogel nestelt in het
Amazonebekken op zandbanken van de rivier de Manú en voedt zich met vis die
hij, scherend over het wateroppervlak, met zijn lange snavel uit het water
pakt.
Wanneer in september de
eerste zware regenbuien zich aandienen en de rivier buiten haar oevers treedt,
trekken de vogels weg naar de westkust van het continent of naar hoger gelegen
gebieden, om pas terug te keren nadat het waterpeil is gezakt.
Andere populaties verlaten
hun leefgebied niet, maar trekken alleen van hoger naar lager gelegen gebied en
andersom; ze broeden in de bergen wanneer de rivieren stromen en keren terug
naar de vallei zodra het water is bevroren.
Trekvogels ontvluchten een
gebied als het te guur wordt, maar in het gunstige seizoen keren ze terug om te
broeden en hun jongen groot brengen.
Trekroutes
zijn het resultaat van duizenden jaren van uitproberen en bijstellen
Een van de
wetenschappelijke verklaringen voor de trek is dat vogels in tropische streken
hun leefgebied uitbreidden naar gematigder klimaatzones.
Een andere theorie luidt
dat veel vogelsoorten opkwamen in gematigde streken en door evolutionaire
processen werden gedwongen de koudste maanden in de tropen door te brengen.
Dat sommige vogels hun
trekroute aanpassen, wordt treffend geïllustreerd door een populatie bosrietzangers,
die vanuit het noorden van Duitsland naar Oost-Afrika trekt en na een paar
weken doorvliegt naar Zuid-Afrika. Vroeger overwinterden de vogels pal ten
zuiden van de Sahara, een streek die lange tijd groen is gebleven. Aanvankelijk
een paradijselijke plek, die zo achteruit ging dat de vogels steeds verder naar
het zuiden moesten afzakken.
Zit de drang
om te migreren besloten in de genen?Of leren vogels
van de volwassen dieren waar ze heen moeten vliegen?
Wetenschappers zijn hier
nog niet uit, maar het antwoord ligt waarschijnlijk in het midden.
Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen
hoe zwaar het moet zijn om zonder rustpauze van Alaska naar Nieuw-Zeeland te
vliegen.
Trekvogels die grote
afstanden afleggen, zoals de grutto, bouwen in de weken voor het vertrek enorme
vetreserves
op in het geval van de grutto ruim de helft van zijn lichaamsgewicht die ze
verbruiken tijdens de vlucht. Ze hebben een onderhuidse vetlaag van wel 3cm dik
en ook rond hun organen ligt vet opgeslagen. Het zijn echte vetzakjes geworden.
In de aanloop naar de trek
nemen
ook de spieren
in borst en poten in omvang toe.
Bij langeafstandsvliegers
als de kanoetkrimpen
de spiermaag
en andere organen , waarmee ze
zich ontdoen van overtollige ballast.
Gruttos en andere
trekvogels maken ook handig gebruik van de wind. De vogels verlaten Alaska vaak
op het staartje van stormen die naar het zuiden wegtrekken. Ook bij hun vertrek
uit Nieuw-Zeeland zijn de omstandigheden voor de terugreis goed. Zij benutten
gunstige luchtstromen waarop zij meedeinen richting het noorden.
Albatrossen
maken onderweg lange zweefvluchten, maar onderzoekers vermoeden dat gruttos
vrijwel continu met hun vleugels slaan, zelfs wanneer ze een goede
luchtstroming te pakken hebben.
Sommige vogelsoorten
blijken onderweg over te schakelen op een zeer flexibel slaappatroon. Onderzoekers op de
Galapagoseilanden analyseerden de slaapgewoonten van de grote fregatvogel. Die heeft een
spanwijdte van 2m en legt honderden kilometers af boven de Grote Oceaan. Men
bracht een datarecordertje
aan op de kop van enkele vogels en implanteerden een sensor die de hersenactiviteit registreert. De
piepkleine apparaatjes zouden niet alleen doorgeven waar de vogels zijn en hoe
hoog ze vliegen, maar zouden ook inzicht bieden in het slaappatroon van de vogels.
Na een zwerftocht
boven de Grote Oceaan van soms 10 dagen keerden
de fregatvogels terug op het nest. De data wezen uit dat de vogels, meestal
meedrijvend op een luchtstroom, steeds ultrakorte dutjes deden
van gemiddeld 12
sec. Bij elkaar opgeteld haalden ze 42 min slaap per dag, terwijl de
vogels op het nest vaak 12 uren slapend doorbrachten. In de lucht sliep
overigens meestal maar de helft van het vogelbrein; de andere helft
bleef alert.
Om te achterhalen of
gruttos er in de lucht een vergelijkbaar slaappatroon op na houden, zijn veel
kleinere batterijen nodig dan nu beschikbaar, maar de ontwikkeling hiervan zal
niet lang meer op zich laten wachten.
Hoe weten
vogels elke keer weer hun broed- en overwinteringsgebieden te vinden?
Er zijn aanwijzingen dat vogels
bij het navigeren
niet steunen op één, maar op diverse instrumenten.
Zo ontdekte men dat spreeuwen
de zon als kompas gebruiken; indigogorzen navigeren door naar de stand van
de sterren te kijken en roodborstjes beschikken over een inwendig magnetisch kompas.
Bij de start van een
experiment waarbij lijsters op hun trek werden gevolgd, werden de
vogels rond zonsondergang opgesloten in een volière, waar ze werden
blootgesteld aan een magnetisch veld dat
afweek van dat van de aarde [dit plaatste de vogels 70 tot 90 graden te ver
naar het oosten]. De lijsters werden voorzien van minuscule zendertjes en kregen die avond, toen het helemaal donker
was, hun vrijheid terug. De onderzoekers volgden de vogels over een afstand tot
1100 km. Die eerste nacht vlogen de vogels naar het westen, maar de
daaropvolgende nachten verlegden ze hun koers naar het noorden, de juiste
windrichting.
De onderzoekers leidden
hieruit af dat de vogels beschikken over een magnetisch kompas, dat ze
dagelijks bijstellen door te kijken waar de zon ondergaat.
Het hoeft niet te verbazen
dat trekvogels bij het navigeren vertrouwen op meer dan één instrument. Want
veel vogels reizen s nachts en dan werkt een zonnekompas natuurlijk niet en
op bewolkte nachten functioneert zon hemelkompas evenmin. Daar komt bij dat hun
magnetisch kompas niet overal even betrouwbaar is.
Diverse zeevogelpopulaties
zijn de afgelopen 50 jaar sterk teruggelopen. Het aantal steltlopers in
Noord-Amerika is sinds 1973 met 70% gekelderd.
De scherpte daling doet
zich voor bij soorten die op hun trek Oost-Azië en Australazië aandoen, zoals
kanoet, strandloper en grutto.
Het aantal roestplaatsen
langs de Gele Zee [de kuststreken van China en het Koreaans schiereiland], waar
de vogels in getijdenslikken langs de kust foerageren, neemt snel af doordat de
natuur op veel plekken plaatsmaakt voor havens, fabrieken en woningen.
Trekvogels die migreren
tussen Europa en Afrika en tussen Noord- en Zuid-Amerika worden bedreigd door illegale jacht en de landbouw.
Natuurorganisaties
schatten dat er elk jaar alleen al in het Middellandse Zeegebied tussen de 25
en 36 miljoen vogels worden gevangen of geschoten.
De situatie in de
overwinteringsgebieden van veel langeafstandsvliegers in sub-Saharisch Afrika
verslechtert nu natuurlijke vegetatie steeds vaker plaatsmaakt voor akkers.
Door de industrialisatie
in de landbouw kunnen trekvogels op
hun vaste
pleisterplaatsen moeilijk aan
eten komen.
Vroeger was het Europese
platteland een lappendeken van kleinschalige boerenbedrijven te midden van ongerepte natuur, waar de vogels
voldoende voedsel konden vinden. Nu worden er op grote homogene akkers gewassen als maïs geteeld, die bovendien uiterst
efficiënt worden geoogst. Er blijft helemaal niets meer op het land achter; de
oogst wordt tot de laatste kolf meegenomen.
Als je als vogel geluk
hebt, vind je een andere stek. Als je pech hebt, dan ziet het er niet te best
uit voor je, want voor de trek moet je een flinke vetreserve opbouwen.
Om deze trend om te
buigen, is een heel pakket maatregelen nodig van het beschermen van bossen en
kusten tot het handhaven van wetten die het vangen en doden van trekvogels
verbieden. Nu de zendertjes en andere apparatuur steeds beter en kleiner
worden, kunnen we de vogels beter beschermen.
Op veel plekken in Vlaanderen zie je geen huismussen meer
Geraadpleegde
bron: Knack [Dirk Draulans]
Het mannetje
van de huismus is een mooi vogeltje, maar de soort heeft het niet gemakkelijk.
Vroeger was de
huismus zo algemeen dat ze deel uitmaakte van het dagelijkse bestaan.
Veel mensen
waren huismussen zo gewend dat ze de vogels niet altijd op foto's herkenden: je
ziet ze de hele tijd, maar je kijkt er niet naar.
Het mannetje
is anders een prachtig diertje, met een grijze kruin, kastanjebruine nek,
zwarte keelvlek en lichte wangen. De vrouwtjes zijn onopvallend grijsbruin. De
zang is een ingetogen getsjilp dat niet opvalt, tenzij huismussen in groep
zitten te kwetteren.
Maar op veel
plekken in Vlaanderen zie je geen huismussen meer. Anders dan andere tuinvogels
heeft de soort klappen gekregen. In het laatste kwart van de 20ste
eeuw is de populatie gekelderd.
Het bestand
halveerde in grote delen van West-Europa. Veranderingen van het voedselaanbod
in zowel winter als zomer en moeilijkheden om goede nestplaatsen te vinden in
almaar sterker geïsoleerde huizen: dat zouden de voornaamste oorzaken van de
crash zijn.
Er wordt ook
naar huiskatten en de opmars van sperwers in tuingebieden gekeken, maar over
hun effect op de mussenpopulatie zijn de meningen verdeeld. Het is altijd een
heksentoer om de relatie tussen rovertjes en hun prooien te ontrafelen.
Nu gaat het
wat beter met onze huismus, zeker in de steden. Mensen melden trots dat ze weer
huismussen in hun tuin hebben. Natuurverenigingen bieden huismussenhotelletjes
aan om de problematiek van te weinig nestelgelegenheden aan te pakken.
Het is nog te
vroeg om van een solide herstel te spreken maar dat de populatie niet meer
afneemt, stemt al tot tevredenheid.
Toch is de
huismus een aanpassingsvaardig beestje. Ze heeft in het zog van de mens een
groot deel van de wereld veroverd. Ze is in staat zich goed aan te passen aan
wat haar omgeving van haar vergt. Een experiment op Noorse eilanden, waarvan de
resultaten in het vakblad Evolution verschenen, toonde bv. aan
dat de afmetingen van huismussen in een hechte relatie staan met hun
leefomgeving.
Wetenschappers
hebben de kleine populaties op drie eilanden zo gemanipuleerd dat er op één
eiland een populatie van grote diertjes ontstond en op een ander een populatie
van kleine.
De vorsers
vingen jarenlang alle beestjes en haalden respectievelijk de kleinste en
grootste exemplaren systematisch weg. De huismussen op het derde eiland
fungeerden als controlegroep: ze mochten allemaal blijven. Na enkele jaren
stopte de kunstmatige selectie, en wat bleek? Binnen de kortste keren waren de huismussenpopulaties
overal opnieuw naar hun gemiddelde afmetingen geëvolueerd.
Mannetjes en
vrouwtjes stemmen zich ook op elkaar af. Beide geslachten zorgen samen voor de
jongen. Maar ze laten hun inzet afhangen van een soort evaluatie die ze van
elkaar maken. Als mannetjes aanvoelen dat hun vrouwtje hun niet trouw is, doen
ze minder moeite om de jongen te voeden, in de veronderstelling dat de kans
groot is dat er koekoekskinderen tussen hun kroost zitten (huismusjes van een
andere vader).
Vrouwtjes
hebben een voorkeur voor mannetjes met een grotere zwarte keelvlek. Ze laten
hun inzet bij het produceren van eieren ook afhangen van hoeveel veren de vader
aansleept om het nest te isoleren. Hoe meer veertjes, hoe groter de kans dat
veel jongen overleven. Als man en vrouw een goede match vormen, kan een
koppeltje jaren samenblijven.
Waarom fluiten vogels voornamelijk bij ât ochtendgloren?
Geraadpleegde bron:
Wetenschapswinkel De Standaard [gedragsbioloog en vogelexpert, Marcel Eens
aan de UA]
Koolmezen, roodborsten,
heggenmussen, merels en pimpelmezen, ze laten veel van zich horen in dit
jaargetijde. De meeste vogels zijn territoriaal. De mannetjes zingen om hun
territorium af te bakenen en te verdedigen. Maar ze doen het ook om indruk te
maken op de wijfjes.
Hoe vroeger ze beginnen,
hoe meer ze in de smaak vallen.
De meeste zangvogelwijfjes
leggen maximaal één ei per dag. Dat doen ze niet lang na zonsopkomst. Direct
daarna zijn ze extra vruchtbaar. De mannetjes moeten de wijfjes dan al hebben
geïmponeerd om er zeker van te zijn dat ze kunnen paren.
Recent werd een onderzoek
gedaan op koolmezen.
Mannetjes zetten een
ochtendkoor in tijdens de vruchtbare periode van de wijfjes.
Ze beginnen 30 tot 10 minuten
voor zonsopgang te zingen en doen dat aan één stuk door gedurende bijna een
half uur. Ze blijven in de buurt van hun nestkast en vliegen wat rond in hun
territorium. Om hun territorium te verdedigen, zingen ze, maar ze keren
geregeld terug en hebben vocaal contact met hun wijfje. Zij produceert roepjes
wanneer het mannetjes zingt. Als het wijfje een ei heeft gelegd, paren de
vogels. Na de copulatie stopt het ochtendkoor bij koolmezen.
Om in de gratie te vallen
moet het mannetje vroeg wakker worden en de zang lang volhouden. Geluid produceren,
kost immers energie.
Bovendien moeten de mannelijke
vogels testosteron aanmaken om goed en langdurig te kunnen zingen. Omdat
mannetjes s nachts een paar procent van hun gewicht kunnen verliezen, vergt
het s ochtends extra inspanningen om te zingen en om rivalen en wijfjes te
imponeren. Kunnen ze het lang volhouden, dan tonen ze wel dat ze fit zijn.
Bij zonsondergang gaan de
wijfjes als eerste slapen. Vlak daarvoor willen de mannetjes ook indruk maken.
De avondzang is wel veel minder geprononceerd dan het ochtendkoor. Meestal
duurt deze maar enkele minuten.
In de wetenschappelijke
literatuur worden nog andere redenen voor het ochtendkoor genoemd. Bv. de
akoestische transmissie; door specifieke atmosferische omstandigheden: s
morgens draagt de zang verder doordat er weinig wind en een hoge vochtigheidsgraad
is.
Een ander argument: vóór
het ochtendgloren zou het vanwege de duisternis moeilijk zijn om voedsel te
zoeken; een ideaal moment dus om te zingen. Omgekeerd vallen de vogeltjes
minder snel ten prooi van roofdieren; het is dan minder risicovol om te zingen.
Voor al die hypothesen
zijn aanwijzingen gevonden. Maar de wetenschap is er nog niet uit hoe
significant ze zijn en verklaringen kunnen van soort tot soort verschillen.
Het belangrijkst is de
seksuele selectie: wijfjes houden van mannetjes die vroeg zingen!
Geraadpleegde bronnen: de
Standaard Dirk Draulans
Chris Lock stootte
afgelopen dinsdag tijdens zijn dagelijkse wandeling op een dode slechtvalk en
twee gebruikte jachtgeweerpatronen aan het kanaal tussen Ieper en Boezinge
De poten en de ringen van
het volwassen mannetje waren afgesneden.
Deze vreselijke misdaad
heeft niet alleen de voormalige valkenier diep geschokt en heel kwaad gemaakt.
Vermoedelijk is dit het
mannetje van het slechtvalkkoppel dat jaarlijks hun nest maakt in de torenspits
van de Ieperse Sint-Maartenskathedraal.
Milieuambtenaar Lieven Strubbe
merkt op dat de verminkte vogel in zijn jachtgebied op amper 5 km van de
kathedraal werd aangetroffen.
Lieven heeft nog nooit
meegemaakt dat een beschermde roofvogel in het Ieperse uit de lucht werd
geschoten. Vooral het wegnemen van poten en ringen is verontrustend.
Inmiddels is een klacht
neergelegd bij de politie en een onderzoek opgestart.
De stad installeerde in
2005 een nestbak voor slechtvalken in de torenspits van de
Sint-Maartenskathedraal op 90 m hoogte, in samenwerking met het Fonds voor Instandhouding
van Roofvogels.
De slechtvalk verdween in
Vlaanderen in het begin van de jaren 1950 door de toen nog legale jacht op
roofvogels en vergiftiging. Door hun bescherming en afbouw van giftige
sproeistoffen konden de roofvogels zich langzaam herstellen. Pas in 1966
broedde er opnieuw een slechtvalk in Vlaanderen.
Momenteel zijn er ongeveer
100 koppels. Ze kiezen meestal voor nestkasten in hoge kerktorens van
historische steden. Vanaf 2008 werd geregeld een slechtvalk waargenomen in het
Ieperse. In 2012 werden de eerste 4 Ieperse slechtvalkkuikens geringd.
Sindsdien broedt de vogel hier elk jaar. Ook vorig jaar bracht het broedkoppel
4 jongen groot.
Als dat gedode mannetjes
van de Ieperse nestplaats afkomstig is, betekent dit meer dan waarschijnlijk de
mislukking voor dit broedseizoen. Bovendien moet het vrouwtje op zoek naar een
nieuwe partner, want slechtvalken zijn erg honkvast en de paartjes blijven
levenslang samen.
Dirk Draulans reageert
verontwaardigd
Waar is de tijd dat poten
of staarten van gedode dieren konden worden binnengebracht om premies te
verkrijgen voor de verdelging van de overlast?
Het is die praktijk die
ertoe heeft geleid dat de meeste roofdieren voor lange tijd uit Vlaanderen
verdwenen waren. De jagers konden dan vrolijk het argument gebruiken dat ze
nodig waren om de populatiecontrole uit te voeren, die anders door roofdieren
zou gebeuren.
Zo konden ze overlast door
beesten als everzwijnen en houtduiven bestrijden, waarmee ze zichzelf een
nuttige functie probeerden aan te praten. Eerst je concurrenten verdelgen en
dan je zelf nut aanpraten zo is het gemakkelijk.
Helaas voor hen opereren
jagers nu in een context waarin de meeste mensen milieuvriendelijker zijn dan
zijzelf. De meeste mensen zien nu liever levende slechtvalken dan dode,
waardoor de dieren onvoorwaardelijke bescherming genieten, net als de meeste
andere roofdieren.
Dat belet echter niet dat
er geregeld vergiftigde buizerds worden gevonden een trage roofvogelsoort die
geen jachtwild kwaad doet, maar toch ook geregeld slachtoffer is van de
praktijken van natuurbeherend
volk met een geweer. Er wordt her en der ook nog op haviken en
haviksnesten geschoten.
Onlangs was er in de
gemeente Mol veel commotie over de broedende slechtvalken daar, omdat
duivenliefhebbers bij de gemeente hun beklag hadden gedaan over valken die hun
prijsdieren uit de lucht zouden plukken. De valken moesten verdwijnen. Ook hier
weer bleek hoe weinig de vogelliefhebbers die duivenmelkers pretenderen te zijn
van de echte natuur kennen. Alsof een slechtvalk in een omgeving vol
stadsduiven en verloren gevlogen prijsduiven, die gewoon aan hun lot worden
overgelaten, zijn energie zou verspillen aan het jagen achter snelle
prijsduiven. Dieren kiezen voor de gemakkelijkste weg; de slechtvalken in Mol
en elders zullen geen enkel effect hebben op duivenliefhebbers. Maar het
vijandbeeld van de natuur zit wel in hun kop gebakken.
De kans is klein dat het
soort gespuis dat illegaal slechtvalken uit de lucht knalt, wordt gepakt.
Tenzij mensen uit hun entourage vinden dat dit niet kan. Wie geeft de gouden
tip om de roofvogeldoder van Ieper (en andere roofvogelkillers) te ontmaskeren?
Inmiddels hebben 3800
mensen het bericht van Dirk Draulans gedeeld omdat ze walgen van zulke
wanpraktijken en ook hopen dat de hatelijke dierenopruimer wordt gevat en met
een fikse straf en boete wordt veroordeeld.
De pijlstaart, een niet alledaagse verschijning meer
Pijlstaarten doen hun naam
eer aan met de opvallende lange en spitse staart, die hen een sierlijk
uiterlijk geeft. De staart valt, samen met de lange hals, vooral op wanneer ze
komen overvliegen.
Pijlstaarten broeden langs
ondiepe meren in open gebieden. In onze streken is de pijlstaart vooral te gast
gedurende milde winters; bij koude trekken ze verder naar het zuiden.
De elegante eenden hebben
een voorkeur voor grasland in taiga- en toendragebieden, met ondiepe wateren om
naar voedsel te kunnen zoeken. De pijlstaart eet zowel plantaardig als dierlijk
materiaal. Met zijn lange nek kan hij dieper grondelen dan andere soorten. De
vogel kantelt hierbij voorover, met zijn kop en hals geheel onder water.
De pijlstaart is geen
koloniebroeder. Doorgaans komen ze in losse groepen voor met nesten soms maar
enkele meters van elkaar. Het nest bevindt zich op droge bodem, verstopt in
vegetatie, vaak in de buurt van water. Het broedareaal strekt zich uit van West-
en Noord-Europa tot in Siberie¨. De Europese vogels overwinteren van
West-Europa tot in Noord-Afrika. Jaarlijks zijn er enkele broedgevallen in
Vlaanderen.
Tijdens de winter- en
trekperiode kan het aantal pijlstaarten oplopen tot 2000 à 3000 individuen. Internationaal
belangrijke aantallen die de 1%-norm (600 exemplarenà overschrijden, worden
geregeld vastgesteld langs de Zeeschelde en Rupel tussen Gent en Zandvliet.
In De IJzervallei en in
het rivierengebied te Mechelen-Willebroek. Andere belangrijke
overwinteringsgebieden situeren zich in de kanaalzones van Gent en Antwerpen en
in het havengebied van Zeebrugge.
Alleen populaties in het
meest zuidelijk gedeelte van het verspreidingsgebied blijven soms jaarrond op
dezelfde plek.
De trek naar overwinteringsgebieden
begint al in augustus. De daadwerkelijke trek van pijlstaarten wordt niet vaak
gezien, zeker niet in het voorjaar (vooral maart). Immers pijlstaarten trekken
meestal s nachts en op grote hoogte, in meewindsituaties, voornamelijk wanneer
zuidwestenwinden waaien. Pijlstaarten trekken vaak in grote groepen, in lange
slierten of in V-formatie.
De soort was altijd al een
zeldzame broedvogel in onze contreien, maar sinds de jaren 90 van de vorige
eeuw is dat nog verder afgenomen, een dalende trend die zich overigens voordoet
over heel het verspreidingsgebied. Habitatverlies, verdroging, watervervuiling,
intensivering van de landbouw en verstoring zijn de voornaamste bedreigingen
voor de soort.
Ook de onverbiddelijke
jacht tijdens de trek van en naar de zuidelijke overwinteringsgebieden rondom
de Middellandse Zee bedreigt de soort, waardoor die nu op de rode lijst is
beland.
Rode lijsten hebben echter
geen officiële juridische status, maar hebben in de praktijk wel een
belangrijke signaleringsfunctie.
Voor deze soorten geldt
een hogere prioriteit bij het nemen van actieve beschermingsmaatregelen. Het
beheer moet gericht zijn op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van
waterrijke gebieden, zoals ondiepe plassen met een goed ontwikkelde oever- en
watervegetatie, vochtige tot overstroomde meersen en estuarium-gebieden.
Essentieel is het voorzien van voldoende rust in die overwinteringsgebieden.
Een mooi filmpje van Kees
Vanger (altijd met de Purple Rain-song op de achtergrond) vat nog eens mooi
de kenmerken beeldend samen.
Geraadpleegde
bron: Vogelbescherming Vlaanderen Mens & Vogel 2018-2
De bruine kiekendief is de
grootste kiekendief van Europa. Hij is iets groter dan de buizerd, maar heeft
een slanker lichaam, langere vleugels en een langere staart.
Net als de andere
kiekendieven komt de bruine kiekendief doorgaans voor in open terrein. Meestal
broedt de soort in allerlei types rietmoerassen, maar ook in smallere
rietkragen van kreken en sloten, op voorwaarde dat er weinig verstoring is.
Tegenwoordig nestelen
bruine kiekendieven in toenemende mate op akkers met koolzaad en in
graanvelden, hoewel dit zeker in tarwe vaak vervolglegsels zijn na het
mislukken van een broedsel in riet of maaigras.
Opmerkelijk is dat
recentelijk bruine kiekendieven heel geregeld bij hun aankomst in het
broedgebied een nest beginnen in maaigras.
Zeker na zachte winters
staat dit gras eind april-begin mei al vrij hoog en lijkt het voor hen een
aantrekkelijke broedhabitat, vooral als de rietvegetaties droog of door een
gebrek aan een goed beheer onaantrekkelijk zijn geworden.
Die maaigraspercelen zijn
in werkelijkheid echter ecologische vallen. Omdat maaigras vroeg in het
voorjaar wordt gemaaid, gaan hierdoor beginnende nesten van bruine kiekendieven
verloren. Waar nestbescherming in samenwerking met de landbouwers mogelijk is,
lukt dit meestal ook niet omdat het hoger groeiende gras uiteindelijk plat valt
en bijgevolg weinig bescherming biedt aan eieren en nestjongen.
Territoriaal gedrag is bij
de bruine kiekendief slechts in geringe mate ontwikkeld.
Blijkbaar wordt enkel een
klein gebied rond het nest tegen soortgenoten verdedigd.
Tijdens de broedperiode
kan het jachtgebied van het mannetje echter een oppervlakte van 3 tot 15 km²
beslaan.
Jagende bruine
kiekendieven maken gebruik van verrassingsaanvallen door in een lage vlucht
boven riet, water en aangrenzende akkers bliksemsnel op hun prooi te duiken. Ze
vangen die meestal op de grond, minder vaak op het water en zelden in de vlucht.
Zelfs in dichte vegetatie kunnen ze dankzij hun uitstekend gehoor prooidieren
bv. piepende muizen lokaliseren en met hun lange poten grijpen.
Naast kleine zoogdieren
worden tijdens het broedseizoen ook wel vogels gevangen.
Daarbij gaat het vaak om
jonge, net uitgevlogen vogels. Maar als de stand van de veldmuizen heel hoog
is, dan vormen die het hoofdbestanddeel van het voedsel.
Hoewel de bruine
kiekendief zich blijkbaar toch heeft aangepast aan het intensieve
landbouwlandschap, is een duurzaam voortbestaan of een verhoging van de
populatie enkel mogelijk indien er een goed beheer komt van broedplaatsen
(riet- en waterpeilbeheer in de moerasgebieden, bufferzones tussen moeras en
intensief gebruikte akkers) en indien er steeds voldoende voedsel voorhanden
is.
De toename van ingezaaide
akkerranden, braakranden waar veldmuizen en zangvogels kunnen worden bejaagd,
meerjarige graslandpercelen en de zogenaamde vogelakkers zullen in de
toekomst een belangrijke rol spelen in het behoud van de soort.
De Zuid- en West-Europese
bruine kiekendieven zijn gedeeltelijk sedentair. Ze leggen slechts korte
afstanden af en overwinteren niet verder dan in zuidelijk Europa.
De noordwestelijke,
noordelijke en oostelijke populaties overwinteren voor een deel ook in
Zuid-Europa maar vooral in Noord- en West-Afrika. De vrouwtjes verlaten als
eerste het broedgebied terwijl de mannetjes een sterke neiging vertonen om
langer in het broedgebied en de directe omgeving te blijven rondhangen om er de
jongen te voeden tot ze onafhankelijk zijn. In de winter worden vaak meerdere
individuen aangetroffen op gezamenlijke slaapplaatsen.
Het Instituut voor Natuur-
en Bosonderzoek (INBO) kleurmerkt sinds 2011 jonge bruine kiekendieven om te
weten te komen hoe hun dispersie (verspreiding) verloopt. Dispersie is het
fenomeen waarbij vogels zich verplaatsen van de geboorteplaats naar hun eerste
broedplaats of tussen verschillende geboorteplaatsen in opeenvolgende jaren.
Hierdoor kan worden nagegaan in hoeverre verschillende populaties met elkaar in
verbinding staan.
Van 2011 tot en met 2017
werd een totaal van 800 juveniele bruine kiekendieven gekleurmerkt. Hiervan
werden er tot het einde van 2017 niet minder dan 120 teruggezien.
Terug gemelde vogels
worden zowel overvliegend als broedend geobserveerd. Van beide zijn de gegevens
interessant om de overleving te bepalen, maar voor het plaats- en
habitatonderzoek zijn de broedende vogels natuurlijk het nuttigst. Van hen kan
de afstand geboorteplaats / broedplaats worden bepaald en weet men ook in welke
habitat ze hun nest maken.
Geraadpleegde
bron: National Geographic januari 2018 [Jonathan Frantzen]
Niet alleen voor de natuur
maar ook voor ons levensgeluk zijn vogels van belang. Daarom stelt National
Geographic in 2018 vogels centraal.
Toen ik dit artikel las, begreep ik
meteen hoe bescheiden ik mij uiteraard ornithologen buiten beschouwing
gelaten moet opstellen als ik mij bij de vogelkenners wil rekenen.
Verder dan het brein van een modeste
vogelliefhebber kan bevatten, reikt mijn kennis niet.
Maar ik schuw de uitdaging niet om die bagage
bij te schaven. Ik hoop dat de lezer zich ook zal aangesproken voelen om dat
indrukwekkend vogelrijk beter te leren kennen en al deze opgesomde soorten
voor zover je die al niet kent natuurlijk eens zal googelen. Veel plezier!
Birdy
Waarom zijn vogels het beschermen waard?
Een eerste reden is de
immense omvang van dat vogelrijk.
Wie alle vogelsoorten
heeft gezien, heeft de hele aardbol afgereisd. Ze komen voor op alle
wereldzeeën en in barre streken, waar nauwelijks leven mogelijk is. Grijze meeuwen brengen hun jongen groot op één van de droogste
plekken op aarde, de Atacama-woestijn in Chili.
Keizerspinguïns broeden
hartje winter hun eieren uit op Antarctica.
Haviken
nestelen op de begraafplaats waar Marlene Dietrich (Berlijn) ligt, huismussen
in de verkeerslichten op Manhattan (Planet Sparrow), gierzwaluwen in grotten langs de
kust, vinken
in Tsjernobyl en gieren op rotsnesten in de Himalaya.
De enige levensvormen met
een groter verspreidingsgebied dan vogels kun je alleen door een microscoop
zien.
Dat vogels zich in zo veel
verschillende leefgebieden kunnen handhaven, is te danken aan de ongekende
diversiteit die ze hebben ontwikkeld.
In afmeting lopen vogels
uiteen van de Afrikaanse
struisvogel die 2.5m hoog kan
worden tot de piepkleine bijenkolibrie op Cuba.
De snavels zijn enorm (pelikaan,
toekan), minuscuul (eucalyptushaantje) of even lang als het lijf (zwaardkolibrie).
Sommige vogels (de purpergors
in Texas, de Goulds
honingzuiger in zuidelijk Azië en
de regenbooglori
in Australië) zijn kleurrijker dan de weelderigste bloemen.
Andere hebben een
verenkleed in een van de subtiel van elkaar verschillende bruintinten die
biologen bij het classificeren hoofdbrekens bezorgen: rossig, taankleurig,
roestkleurig, roodbruin.
Ook het gedrag laat veel
variatie zien. Sommige soorten zijn uiterst sociaal, andere helemaal niet.
In Afrika leven wevers
en flamingos
in groepen van miljoenen exemplaren, parkieten bouwen met takjes hele steden.
Waterspreeuwen
lopen in hun eentje over de bedding van bergbeekjes en de grote albatros
legt met zijn spanwijdte van 3m met gemak honderden km af boven zee, mijlenver
verwijderd van soortgenoten.
Er zijn vriendelijke
vogels, zoals de maoriwaaierstaart die je op je wandeling vergezelt, maar
ook gemene, zoals de kuifcaracara in Chili die recht op je af
duikt.
Renkoekoeken werken
samen om ratelslangen te doden; één vogel leidt de slang af, terwijl de andere
vogels hem van achteren besluipen.
Bijeneters
eten bijen. Bladkrabbers
wroeten tussen de afgevallen blaadjes. Kortbekzeekoeten duiken wel 200m diep. Slechtvalken
halen in duikvlucht een snelheid van meer dan 350km/u.
Rietzangerstekelstaarten houden zich hun hele leven op eenzelfde waterplas, terwijl
een azuurzanger
naar Peru vliegt en terugkeert naar de boom in New Jersey (VS) waarin hij het
jaar daarvoor heeft genesteld.
Vogels zijn niet zacht,
niet aaibaar. Toch hebben ze meer met ons gemeen dan veel zoogdieren.
Ze bouwen net als wij een
ingenieus onderkomen waarin ze hun kroost grootbrengen. In de winter vieren ze
vakantie in een warm oord. Kaketoes kraken puzzels waar chimpansees nog
moeite mee hebben. Kraaien houden van spelletjes.
Daarnaast maken vogels ook
muziek. In Europese voorsteden hoor je de nachtegaal, in het centrum van Quito de lijster
en in Chengdu de witbrauwlijstergaai.
Matkoppen
hebben een complexe eigen taal ontwikkeld. Ze communiceren niet alleen
onderling, maar met alle vogels in hun omgeving, om aan te geven hoe (on)veilig
ze zich voelen.
Er zijn liervogels
in het oosten van Australië die een wijsje zingen dat een voorouder misschien
wel een eeuw voordien van een fluit spelende immigrant heeft overgenomen.
Maak je fotos van een
liervogel, dan neemt hij het geklik van de camera ook in zijn repertoire op.
Maar vogels doen ook iets
wat wij alleen in onze dromen kunnen: vliegen.
Een arend laat zich hoog in de lucht
meedrijven op thermiek, een kolibrie hangt stil in de lucht, een kwartel
bezorgt je een hartverzakking door vlak voor je neus op te vliegen.
De vliegbewegingen van de
vogels op aarde vormen een fijnmazig netwerk dat bestaat uit 100 miljard
lijntjes, van de ene boom naar de andere, van het ene continent naar dat
ernaast.
Vogels hebben de wereld
altijd binnen hun bereik gehad. Nadat de jongen zijn uitgevlogen, blijft een gierzwaluw bijna
een jaar lang onafgebroken in de lucht. Op zijn vlucht naar sub-Saharisch
Afrika eet, raast en slaapt hij in de lucht, zonder ook maar één keer neer te
strijken.
Jonge albatrossen hangen zon 10 jaar
rond boven zee en komen dan pas voor het eerst terug aan land om zich voort te
planten.
Er is een geval bekend van
een rosse
grutto die zonder te rusten van
Alaska naar Nieuw-Zeeland vloog: 11 690km in 9 dagen.
Robijnkeelkolibries
verbranden bij hun oversteek van de Golf van Mexico één derde van hun gewicht.
De kanoet vliegt jaarlijks van
zuidelijk Afrika naar het noorden van Siberië; hij overbrugt in zijn vrij lange
leven een afstand groter dan de aarde naar de maan (384 400 km).
Op een essentieel punt
verschillen mens en vogel van elkaar: vogels hebben geen zeggenschap over hun
omgeving. Vogels zijn niet bij machte om waterrijke natuurgebieden te
beschermen, de visserij in te dammen of hun nest te koelen. Ze zijn aangewezen
op hun instinct en de fysieke kenmerken waarmee de evolutie hen heeft
uitgerust. Die instrumenten voldeden altijd uitstekend: vogels bevolken de
wereld 135 miljoen jaar langer dan de mens. Maar wij veranderen de aarde zo
ingrijpend en zo snel dat de evolutie het niet meer kan bijbenen.
Kraaien
of meeuwen
vinden wel wat van hun gading op onze vuilnishopen, merels en koevogels pikken een graantje
mee op veehouderijen, roodborstjes gedijen in stadsparken.
Maar het lot van de meeste
vogelsoorten hangt af van de bescherming, die wij ze bieden.
Hier rijst de vraag: wat zijn de vogels ons waard?
Nu in het late Antropoceen,
denken we daarbij vooral aan economische waarde.
Veel wilde vogels zijn
eetbaar. Veel ook zijn onmisbaar in de natuur.
Immers, ze bestuiven
planten, verspreiden zaden en dienen als voedsel voor zoogdieren in ecosystemen
die op hun beurt het beschermen waard zijn omdat ze toeristen aantrekken of CO²
opslaan.
Vogelpopulaties zijn als die kanarie in de kolenmijn een
goede indicator van falend milieubeheer.
Maar ook zonder
teruglopende vogelaantallen kunnen we toch wel zien dat een moeras vervuild,
een bos verwoest of een visgrond vernietigd is.
De trieste waarheid: wilde
vogels zullen nooit voldoende gewicht in de schaal leggen. Ze vreten immers
alle bosbessen op.
De
vogelstand laat vooral zien hoe het is gesteld met ons ethisch kompas.
We zouden wilde vogels
moeten koesteren, omdat ze de laatste en mooiste schakel vormen tussen ons en
natuur, die ons aan alle kanten ontglipt.
Vogels zijn de
bijzonderste, meest voorkomende nazaten van dieren die de aarde bevolkten lang
voordat de mens ten tonele verscheen. Ze stammen af van de grootste landdieren
die de evolutie heeft voortgebracht.
De vink op je vensterbank is een
kleine en perfect aan zijn leefomgeving aangepaste dinosauriër. Eenden
in de vijver van een park ogen en klinken vrijwel nog hetzelfde als de eenden
die leefden in het Mioceen, 20 miljoen jaar geleden, toen de vogels over de
aarde heersten.
De mens zet de planeet
steeds meer naar zijn hand. Wij sturen drones de lucht in en vermaken ons met
Angry Birds op ons mobieltje.
Waarom zouden we nog
zuinig moeten zijn op die nazaten van die prehistorische reuzen?
Maar je kunt
je ook afvragen of het verstandig is om alles altijd maar vanuit economisch
perspectief te bekijken.
Als we de vogels niet
koesteren, dan verloochenen we onze afkomst.
Als iemand zegt: het is
spijtig voor de vogels, maar wij mensen komen op de eerste plaats, dan kan hij
twee dingen bedoelen.
De impliciete boodschap
kan zijn dat mensen even goed of slecht zijn als welk ander dier dan ook. Onze
egocentrische houding is genetisch bepaald: wij leven om ons voort te planten
en zoveel mogelijk plezier te beleven; jammer dan voor de andere soorten
waarmee we deze aardbol delen.
Het is de opvatting van de
cynische realist, voor wie bekommernis om andere soorten alleen getuigt van
sentimentaliteit. Tegen deze zienswijze is niets in te brengen; iedereen die er
geen moeite mee heeft te erkennen dat hij volstrekt egocentrisch is, deelt dat
harde standpunt.
Maar het adagium eigen soort eerst kan ook heel anders worden geïnterpreteerd: het
is ons mensen gegeven de aarde en de hele natuur te domineren omdat wij anders
zijn dan de andere dieren, omdat we een bewustzijn hebben en beschikken over
een vrije wil, over het vermogen ons verleden te kennen en onze toekomst vorm
te geven. Deze alternatieve zienswijze komt voor onder zowel gelovigen als
seculiere humanisten.
Ze werpt de volgende vraag
op: als we echt zo ver boven de andere dieren zijn verheven, hoe komt het dan
dat wij goed van kwaad kunnen onderscheiden en beseffen dat het wenselijk is om
een beetje comfort op te offeren voor de goede zaak en dan toch zo weinig
respect betonen voor de natuur.
Brengt onze
unieke positie niet ook een bijzondere verantwoordelijkheid met zich mee?
Enkele jaren geleden hoorde
de schrijver van dit stuk in een bos in het noordoosten van India een zwaar en
ritmisch klapwieken. Het indringende geluid werd voortgebracht door de vleugels
van twee dubbelhoornige
neushoornvogels die neerstreken in een boom vol vruchten. Terwijl de
dieren zich in het gebladerte in alle rust laafden aan het fruit werd je overspoeld
door een golf van geluk bij het aanschouwen van deze indrukwekkende vogels,
waarvoor jij simpelweg niet bestond.
Vogels zijn in veel
opzichten totaal anders dan wij; juist daarom ook boeien ze ons zo.
Ze vertegenwoordigen die
andere zeer succesvolle diersoort, die de evolutie heeft voortgebracht.
Dat zou ons
eraan moeten herinneren dat wij niet de maat der dingen zijn.
De verhalen die wij
vertellen over het verleden en de toekomst die we voor ogen hebben zijn producten
van een geest die een vogel niet nodig heeft. Een vogel leeft met de dag.
Hoewel er jaar in jaar uit, miljarden ten prooi vallen aan onze huiskatten,
ruiten en pesticiden en hoewel sommige soorten voorgoed verloren zijn gegaan, houden
ze zich relatief goed in stand.
Tot in de verste uithoeken
van de aarde pikken kuikens hun eierschaal door om voor het eerst het zonlicht
te aanschouwen en de zonnewarmte aan te voelen.
De Jan-van-Gent, een mooie en merkwaardige zeevogel
Geraadpleegde
bron: Ons Vogelblad Natuurpunt: vogelwerkgroep Oost-Brabant [Vogelportret
door Ludo Grouwels]
Lang was deze rasechte
zeevogel bij ons gekend als Sula bassana, een gekke naam die wat toelichting
vraagt.
Sula blijkt een woord van
Scandinavische oorsprong te zijn dat sul of zotteke betekent.
Eigenaardig is dat de
Engelse benaming Booby, die voor tal van genten wordt gebruikt en afkomstig
is van het Spaanse bobo ook sul betekent.
Wellicht heeft een en
ander te maken met de komische kop van meerdere genten en de potsierlijke wijze
van stappen als een clown met overmaatse schoenen.
En dan zijn Vlaamse naam
Gent.
Die heeft niets te maken
met de Vlaamse stad, doch is hoogstwaarschijnlijk een verbastering van het oude
Engels woord Gannet dat voor gans staat: een zware watervogel met lange hals
en zwemvliezen, die zich waggelend op het vasteland voortbeweegt.
De Jan-van-Gent werd door
de Zweed Carolus Linnaeus in de aparte familie Sulidae ondergebracht, die op
haar beurt onder de Pelicaniformes (pelikaanachtigen) ressorteert. Verwanten
zijn aalscholvers, slangenhalsvogels, fregatvogels en de keerkringvogels.
De Sulidae kennen slechts
9 soorten genten, waaronder de bruine gent, de blauwvoetgent, de roodvoetgent
en de maskergent.
Portret
De zeevogel heeft een
lange, spitse kop met een rechte, aangepunte snavel, een wigvormige staart en
zoals de meeste oceaanvogels lange, smalle vleugels, die glijvluchten boven de
zeebaren mogelijk maken: weinig weerstand en een groot draagvermogen.
Mannetje en vrouwtje zijn
gelijk, doch het mannetje is wat groter en forser gebouwd.
Van snavelpunt tot
staarteinde varieert de lichaamslengte van 85 tot 100cm; de spanwijdte wisselt
tussen 165 en 180cm. Het lichaamsgewicht schommelt tussen 2.5 en 3.5kg.
Het volwassen kleed
bereiken de vogels pas op de leeftijd van 4 à 5 jaar. Men krijgt dan een
hoofdzakelijk witte vogel te zien met zwarte vleugeltippen, een geel tot oranje
ingekleurde kop en twee blauwe tot grijsblauwe ogen. De poten en de met
zwemvliezen voorziene tenen zijn zwart; zijn dolksnavel is hoornkleurig tot
zilvergrijs.
Juveniele exemplaren zijn
volledig zwartbruin met wat witte spikkels en verkleuren in de daarop volgende
jaren via alle mogelijke tussenkleden tot de vertrouwde witte, adulte vogels.
Jan-van-Genten hebben een
snelle, ondiepe vleugelslag; zeer typisch is het gezamenlijke stoot- en
plonsduiken naar visscholen. Van een hoogte van 10 tot 40m duiken ze met
aangesloten vleugels als een torpedo naar vis.
De door de impact bereikte
diepte wordt nog vergroot door enkele zwemslagen, zodat de vogels tot 9m onder
de zeespiegel kunnen worden aangetroffen.
Seconden later verschijnen
ze weer dobberend aan het wateroppervlak om de gevangen vis verder te verdoven,
hem in de juiste positie te manoeuvreren en door te slikken, waarna ze weer
opvliegen voor een nieuwe duik.
De vliegvaardigheid en de
luchtmanoeuvres die ze ten toon spreiden zijn fenomenaal. Zoals bij alle oceaanvogels is hun vliegvermogen haast
onbegrensd. Zo sierlijk als ze in de lucht zijn,
zo plomp zijn ze op het vasteland door de korte poten en de gewichtsverdeling.
Habitat
Jan-van-Genten hebben een
groot verspreidingsgebied en verruimen dit nog met hun verre trektochten.
In West-Europa bevolken ze
onder meer de Noord-Atlantische Oceaan, waarbij ze geregeld voor de kusten van
Portugal tot Scandinavië hun opwachting maken. Bovendien kiezen ze een nestgelegenheid
op de steile rotsrichels van de kust of op rotsige eilanden. Een grote
concentratie broedvogels vindt men in West-Schotland (St-Kilda).
Verder nestelen ze op
IJsland, de Faroër-Eilanden, Noorwegen, Engeland, Ierland, de Kanaaleilanden en
Noordwest-Frankrijk.
Buiten het broedseizoen
trekken de vogels rond en doen daarbij de West-Afrikaanse kust en het
Middellandse Zeegebied aan.
Levensloop
Jan-van-Genten worden weliswaar
als enig kind geboren maar dan toch in een heel grote vriendenkring. Genten
zijn immers koloniebroeders die met duizenden op één plek kunnen verblijven.
Met zeewier, gras, wat
houtsnippers en veren, wordt een slordig nest van enige hoogte gevormd met een
diameter van 60cm. Hierin wordt veelal slechts één, heel zelden twee,
blauwachtig tot wit langwerpig ei gelegd. De buitenschaal is grof en ongelijk
in dikte. Vaak zijn de eieren bekrast ze worden immers met de tenen (nagels)
en zwemvliezen bebroed enkleuren ze
roodbruin door het rottend nestmateriaal.
Beide geslachten broeden
op het enige ei gedurende 43 tot 45 dagen.
Genten beschikken niet
over broedvlekken. Bij andere vogels wordt via de naakte huidzone op de buik,
die zeer sterk doorbloed is en daardoor een paarsrode schijn heeft, de
lichaamstemperatuur van 40 tot 42°C doorgegeven.
Genten broeden met hun
voeten en tenen waarmee ze het ei afdekken en vleien zich dan neer op het nest.
Na ruim 6 weken het ei te
hebben omklemd, schenken ze het leven aan een quasi naakt zwarthuidig kuiken,
dat slechts schaars met crèmig-wit dons is bedekt. Wat later is het hele
lichaam gehuld in een dichter, wolachtig dons, spaarzaam rond de snavelbasis,
de ogen en het voorhoofd.
Gedurende 84 tot 97 dagen
worden de pulli gevoed met opgebraakt, halfverteerd voedsel, dat door de
overijverige kuikens uit de slokdarm wordt gehaald. De jongen krijgen slechts 2
tot 3 voederbeurten per dag. Immers de ouders leggen tijdens het jagen doorgaans
erg grote afstanden af, waardoor ze uren lang wegblijven.
Natuurlijk valt er slechts
één kuiken groot te brengen, dat snel opgroeit en zelfs behoorlijk wat
overgewicht ontwikkelt: tot 4.5 kg met een vetlaag die hem zelfs het vliegen
zal bemoeilijken.
Op een mooie dag blijven
de ouders gewoon weg van het nest: het bijna vliegvlugge jong teert dan maar
enkele dagen op de reserves, verliest wat overgewicht en ook het geduld.
Dan is het moment
aangebroken om zich in zee te storten, want van vliegen is nog geen sprake.
Gedurende een anderhalve week blijft het jong op zee dobberen en duikt al naar
passerende vissen.
Na 7 tot 10 dagen
beheersen de jonge vogels de vistechniek en kunnen ze tevens op hun vleugels
rekenen. Nu wordt het stootduiken beoefend, want vanaf zijn hogere positie in
de lucht heeft de juveniele vogel een beter zicht op de visscholen. Genten zijn
dus autodidacten; zij worden niet opgeleid door hun ouders.
Baltsgedrag
Mannetjes markeren hun
nestplaats door voortdurende verkenning vanuit de lucht of door er te voet naar
toe te waggelen. Hierbij schudden ze de kop zijdelings of knikken ze met
gestrekte hals, terwijl ze met de snavel de nestplaats aanwijzen.
De balts van het mannetje
getuigt van enige agressie, onder meer bij het nekbijten, wanneer het wijfje de
kop afwendt. De agressie overtuigt het vrouwtje van zijn gedrevenheid en houdt
de belofte in dat hij het nest zal verdedigen tegen indringers en rovers.
Net als de meeste
watervogels merkt men bij genten ook een reeks rituelen en ceremoniën:
snavelen, de kop over de rug buigen, met de koppen heen en weer wiegen, met
hoge borst tegen elkaar aan klimmen, luid krijsen om hun emoties en opwinding
kenbaar te maken, vleugelflapperen en korte vluchtjes maken, waarmee ze de
partner wille imponeren en de band versterken. Ook voor de buitenwereld is dit
van groot belang, om de positie en rang binnen de broedkolonie te handhaven.
Levenswijze
Jan-van-Genten zijn vogels
van de open zee. Slechts bij stormweer, bij de achtervolging van visscholen of
voor het broedseizoen naderen ze de kust: in Groot-Brittannië komen zowat
160 000 broedparen
aan wal, bijna 70% van de wereldpopulatie.
De genten hangen een groot
deel van hun leven in de lucht. Hun vlucht wordt gekenmerkt door snelle ondiepe
vleugelslagen, veelvuldig onderbroken door lange en moeiteloze glijpauzes,
waarbij ze handig gebruik maken van de opwaartse luchtstromingen, die ontstaan
door het spel van de golven.
Na het broedseizoen
vertonen een aantal vogels honkvastheid, terwijl anderen uitzwerven richting
evenaar naar tropische of subtropische bestemmingen.
Daar het tot 4 jaar duurt
alvorens de genten broedrijp zijn, treden er grote verschillen op in het
zwerfgedrag. Oude vogels willen terugkeren naar hun broedgebieden, onvolwassen
vogels hebben daar hoegenaamd geen behoefte aan.
Genten leven niet alleen
in kolonies samen, ook bij het jagen vormen zij formaties, wellicht ter
verbetering van hun jachtsucces. Het gezamenlijke stootduiken verwekt paniek in
de visschool zodat er inefficiënt vluchtgedrag optreedt. Bovendien krijg je het
gieren-effect; zie je een vogel een stootduik uitvoeren, dan weet je dat hij
een visschool heeft opgemerkt en kunnen de anderen meteen aansluiten.
Op het menu staan een hele
reeks zoutwatervissen: zalm, haring, sprot, makreel, koolvis, wijting,
pilchard, ansjovis, zandpaling, vissoorten die kort tegen het wateroppervlak
leven en vanuit de lucht gemakkelijk kunnen worden waargenomen.
Daar genten er niet voor
terugdeinzen vis te stelen uit pas opgehaalde vissersnetten, komen er ook soms
diepzeevissen op het menu: katvis, schar, tongschar, bot, blauwe leng.
Genten maken soms
jachttrips van 150 tot 300 km en kunnen daarbij 7 tot 13 u van huis zijn.
Jan-van-genten hebben een
snavel van 95 tot 103 cm, waarmee ze de vis knellen, hem verdoven en hem
herschikken met de kop naar voren, zodat ze hem in één beweging kunnen inslikken,
net als de reiger of het ijsvogeltje.
Parnertrouw
Hoewel de paartjes zich
reeds vormen vanaf het 3de levensjaar, duurt het tot het 5de
of 6de jaar alvorens genten gaan broeden. Er is kennelijk sprake van
jarenlange, zelfs levenslange partnertrouw. Genten worden vrij oud en zijn 10
tot 15 jaar productief.
Nochtans wordt de
echtelijke liefde erg op de proef gesteld: door de zeer dicht bevolkte
kolonies, is er permanent ruzie en rivaliteit en vermits de jagende partner
vaak uren van huis is
Hoewel de nesten bijna in
elkaar overgaan (tot 3 nesten / m²) blijft het jong goed op zijn plaats.
Zwervende jongeren worden immers erg hardhandig aangepakt door de buren, die op
pikafstand zitten en hun minuscule territorium alsnog verdedigen.
Bovendien zou het een
quasi onmogelijke taak worden in zulke rumoerige massa een piepkuiken te gaan
zoeken, met telkens weer geruzie over de landingsrechten. Veel kabaal en gegrom
is nu eenmaal inherent aan een gentenkolonie.
De Jan-van-Gent is een
dagvogel, die de nacht doorbrengt al dobberend op de zee, gezeten op een
rotsklif of liggend in een grasveld van een onbewoond eilandje.
Tijdens het broedseizoen
wordt de nachtrust op het nest doorgebracht. Het territorium wordt dagelijks
weer afgebakend door baltsgedrag, blufpoker jegens de buren en onophoudelijk
opvliegen en neerstrijken om de eigen nestlocatie te markeren.
De oudere paren de
gevestigde waarden zitten veelal in het midden van de kolonie. Immers dit is
de veiligste plaats voor opduikende rovers, zoals waterroofvogels of
marterachtigen, die tijdens het grote tumult steeds aan de buitenkant van de
kolonie een ei of een nestkuiken zullen trachten mee te graaien.
Wie graag een eerder
verschenen artikel wenst te raadplegen kan dit via de zoekrobot in het archief
opvragen.
Met
de slogan Je hebt meer buren dan je denkt startte de provincie Vlaams-Brabant
in 2010 haar ambitieuze biodiversiteitscampagne.
Samen
met gemeenten, verenigingen en scholen werken aan een rijke en blijvende
variatie aan planten en dieren, is het ultieme doel.
Iedere gemeente is uniek in haar samenstelling van leefgebieden
en daaraan gekoppelde soorten.
Of anders gezegd, elke gemeente heeft haar specifieke groep van buren om
te koesteren: vandaar ook de naam koesterburen.
Gemeenten, bedrijven, organisaties, burgers, verenigingen en
scholen kunnen één van de koesterburen uitroepen tot hun totemdier
of -plant.
Deze totem staat dan symbool voor hun bijdrage aan de grote
biodiversiteitscampagne.
Ze dragen er zorg voor, koesteren haar en nemen maatregelen om
haar leefgebied te beschermen.
De Kille Meutel Vogelvrienden kozen voor de huismus nu
reeds 13 jaar geleden met hun actie Red
de straatket!, een actie die helpt de bestaande
huismussenpopulaties in stand te houden.
Zowat
een jaar geleden toen we ornitholoog Didier Vangeluwevan het Koninklijk Belgisch InstituutvoorNatuurwetenschappen
hadden uitgenodigd voor een film- en voordrachtavond over de huismus, had
milieuambtenaar Guido Declercq de suggestie gedaan voortaan de huismus op te
nemen in de reeks koestersoorten.
En
zo geschiedde. Met een gemotiveerd schrijven stelden we het gemeentebestuur
voor de huismus, naast de huiszwaluw, de geelgors en de braamsluiper aan het
lijstje koesterburen toe te voegen. Eerste schepen Erik Rennen nam deze oproep
ter harte en zorgde samen met het burgemeester en schepencollege voor de
bekrachtiging hiervan.
Inmiddels
prijkt onze trouwe tuinbezoeker op de affiche.
Op
deze webblog verschenen al meer dan een dozijn bijdragen over de huismus en over
de diverse initiatieven rond de instandhouding van de soort. Deze kunnen uit
het archief worden opgevist door in de zoekrobot huismus in te tikken.
Met
een kort filmpje en een bondige toelichting werden de 4 vogelsoorten, die we in
Zaventem koesteren, nog eens voorgesteld.
Bedoeling
is de attente natuur- en vogelliefhebbers nauwer te betrekken bij het in kaart
brengen van deze zeldzame vogelsoorten. Wie bereid is de acties van de Kille
Meutel Vogelvrienden te helpen ondersteunen, is zeer welkom!
Immers,
hoe meer milieubewuste burgers zich engageren om de bedreigde biodiversiteit te
helpen in stand houden, hoe beter we daartoe in staat zijn, al was het maar door
te signaleren waar onze koesterburen het in Zaventem naar hun zin hebben.
De braamsluiper [filmpje van Kees
Vanger (3.45 min)]
De
braamsluiper is zoals de naam al doet vermoeden een kleine compacte vogel
die meestal onopgemerkt blijft. Deze zomergast die hier verblijft van april tot
oktober, is een schuwe bewoner van bosranden en dikke hagenrijen.
Terwijl
grasmussen gewoonlijk leven in lage, struikachtige vegetatie, zijn
braamsluipers te vinden in hogere en dichtere begroeiing.
Zo
geeft een paartje braamsluipers de voorkeur aan een hoge, dichte wijd gespreide
heg van meidoorn en sleedoorn, met hier en daar een hoge boom zoals eik en es.
Erg
bontgekleurd is de braamsluiper niet, maar slechts weinig vogelsoorten hebben
zon witte keel; alleen de grasmus (die net als de heggenmus geen familie is van
de huismus) vertoont datzelfde patroon.
Dat
opzichtig kenmerk en de uitbundige zang maakt het mogelijk de kleine zangvogel
te herkennen, al verplaatst hij zich haast na elke zangstonde enkele meters
verder, zeker tijdens de baltsperiode wanneer hij een wijfje tracht te lokken.
Tijdens
de herfst is hij gemakkelijker te vinden in struikgewas en bomen met bessen, zoals
vlieren en kamperfoelies en soms in het bijzijn van andere zangvogels, zoals
zwartkoppen en tuinfluiters.
Hij
pikt insecten op van bladeren, maar eet in de nazomer hoofdzakelijk veel
bessen.
De
braamsluiper is een vaalbruine vogel met een grijze kap op de kop, vaak met een
iets donkerdere oorstreek en een spierwitte keel die fel contrasteert met de
vuilwitte onderdelen (borst en buik).
Er
is geen verschil tussen het verenpak van het mannetje en het vrouwtje.
De
zang heeft een zachte riedelende inleiding, gevolgd door een holle houtige
ratel, lang niet zo metalig klinkend als die van de geelgors bv.
De
meest gehoorde roep is een korte tik, net twee keitjes (knikkers) die tegen
elkaar worden gekletst.
Het
paar bouwt een nest van gras en stengels in een struik of boom, vastgemaakt aan
klimplanten vlak langs de stam of tussen andere opgaande vegetatie. Binnenin wordt
het kommetje afgewerkt met fijner materiaal, zoals fijne haarwortels, mos, wat
haar en pluizen van planten.
Er
is één legsel in de periode mei-juni dat 4 tot 6 eieren telt.
Deze
worden 11 tot 14 dagen bebroed en de jongen vliegen al uit als ze 10 tot 13
dagen oud zijn.
Ze
overwinteren in Afrika ten zuiden v/d Sahara.
Vindplaats in Zaventem: al komt die
verspreid voor over de gemeente, werd hij het recentst opgemerkt in het parkje
aan het Hoekplein in Zaventem, achter het Crown Plazza hotel
De huiszwaluw [filmpje van Kees
Vanger (4.45 min)]
Het
nest van de huiszwaluw is een meesterwerkje van modder; het heeft slechts een
kleine ingang aan één kant van de bovenzijde en wordt gebouwd onder dakgoten en
randen, afdaken of nokbalken.
Mannetje
en wijfje voeren samen de modderballetjes aan, die met plantenvezeltjes worden
verstevigd. De modder voor de bouw van het nest wordt bij poeltjes en sloten in
de nabije omgeving verzameld.
Van
oorsprong is het een bewoner van rotswanden en kliffen, maar in onze streken
heeft de huiszwaluw zich uitstekend aangepast aan de geschikte broedplaatsen
die de menselijke bouwwerken hem bieden.
Hij
heeft echter geen behoefte aan de mensen zelf in tegenstelling tot de huismus.
In Zuid-Europa broedt hij nog op afgelegen plaatsen en bouwt zijn nest tegen
kliffen hoog in de bergen.
Het
broeden begint eind mei, enkele weken nadat de vogels van hun Afrikaanse
winterkwartieren zijn teruggekomen.
Het
nest wordt met hooi, ander plantenmateriaal en veertjes gevoerd, waarna het
wijfje er haar 4 tot 5 glanzend witte eieren in deponeert.
Deze
komen na 13 tot 19 dagen uit; de jongen blijven 3 tot 3 ½ week in het nest
voordat ze uitvliegen. Jaarlijks brengen ze 2 tot 3 broedsels groot. Soms
helpen de oudste jongen met het voeden v/d jongere.
Huiszwaluwen
vangen in een zwenkende en tamelijk fladderende vlucht vliegende insecten of
zwevende spinnen.
Van
bovenaf gezien is de huiszwaluw te onderscheiden van de boerenzwaluw door de
witte stuit en de kortere staart.
Het
verenpak wordt gekenmerkt door de hoofdzakelijk blauwzwarte bovendelen (rug),
bruine vleugels en de zuiver witte onderdelen, de kin en keel inbegrepen. De
poten zijn tot op de tenen bevederd.
Het
geluid vertoont wat gelijkenissen met de huismus, een hard, snel tjilpend
sjirrrit of tjirrrip en de zang is een kwetterende improvisatie van dergelijke
tonen.
De
lichaamslengte reikt tot 12cm, de spanwijdte varieert tussen 26 en 29cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 15 en 21g.
Naast
de huiszwaluw kennen we ook nog de gier-, de boeren- en oeverzwaluw.
De
gierzwaluw
brengt de nacht vliegend door en nestelt in gaten en spleten onder daken
van oude gebouwen. De vogel is helemaal donker gekleurd en heeft die karakteristieke
sikkelvormige vleugels die hem heel wendbaar maken. Vaak hoort men hun
opgewonden krijsende kreten tijdens hun groepsvluchten over de daken in de
buurt van hun nesten.
De
boerenzwaluwis zeer herkenbaar aan de
lange gevorkte staart met een dikke witte stippenlijn en de roodbruine keel.
Zij is merkelijk groter dan de huiszwaluw. Ook boerenzwaluwen strijken zelden
neer, behalve voor het verzamelen van nestmateriaal. Eten en drinken doen ze al
vliegend.
Deoeverzwaluw kleiner dan de huiszwaluw
heeft lichtbruine bovendelen en is onderaan tijdens de vlucht te herkennen
aan de bruine band over de witte borst. De kolonies graven net zoals de
ijsvogel gaten in de steile kleiwanden liefst in de directe buurt van water.
Vindplaats in Zaventem (huiszwaluw):
voornamelijk treffen we de huiszwaluw aan in en rond het Woluweveld in
Sint-Stevens-Woluwe. Recent trokken we op verkenning in de wijk Rijmelgem in de
buurt van de Sint-Stefaansstraat en omliggende straten, waar we tegen de gevels
van huizen enkele afgestoken huiszwaluwnesten aantroffen. Ook in de
Woluwevallei richting Machelen zijn er al opgemerkt. Vroeger trof men ook wel
op de hippodroomsite in Sterrebeek waar nu de Golf is samen met boerenzwaluwen,
huiszwaluwen aan.
De geelgors aan de beurt [filmpje van
Kees Vanger (3.28 min)]
Het
mannetje van de geelgors is zijn territorium zeer trouw en kan jaren na elkaar
op een vaste plek meestal een hoge zangpost zijn lied verkondigen.
Weinig
vogels zingen op een zomerdag in de hitte van de middag, maar de geelgors zingt
zijn vrolijke zang de hele dag en zomer door.
Hij
heeft een opmerkelijke zang, een serie van 5 tot 7 noten, die veel weg heeft van
de aanzet van de 5de symfonie van Beethoven.
Geelgorzen
zijn algemeen voorkomende vogels in kleinschalige cultuurgebieden, langs
bosranden, struikenrijke heidevelden of jonge dennenaanplant vooral in open
grazige stroken met lage begroeiing en weinig hoge bomen.
Deze
perceelranden met grassen en onkruiden vormen immers een belangrijke
voedselbron voor geelgorzen tijdens het broedseizoen.
In
agrarische gebieden zijn de aantallen afgenomen door het verlies van heggen en
vooral van wintervoedsel; stoppelvelden en hooimijten zijn nu eerder een zeldzaamheid.
Het
mannetje heeft een helder gele kop met donkere strepen; een dunne bovensnavel
en een forsere ondersnavel en een fletse vlek op de wang.
De
borst en bovendelen zijn kastanjebruin met zwarte en rossige strepen; de
flanken zijn roestkleurig en de gele onderkant vertoont eveneens een lichtbruin
strepenpatroon.
De
roodbruine stuit loopt uit in een slanke zwarte staart, die is afgezoomd met
witte randen.
De
vlucht is golvend met een vrij snelle reeks van vleugelslagen.
Na
verstoring vliegen ze in een snelle vlucht steil naar de dichtstbijzijnde heg
of hoge boom, waarbij het wit op de staart goed te zien is.
De
lichaamslengte wisselt tussen 16 en 17cm; de spanwijdte varieert tussen 23 en
29cm; het gewicht schommelt tussen 24 en 30g.
s
Winters vormen ze kleine groepen of mengen zich met andere gorzen en vinken en
zoeken ze naar zaden, scheuten, gemorst veevoer en ander afval op begroeide
velden of geploegd land.
De
broedtijd begint eind april.
De
balts omvat een woeste achtervolging van het wijfje door het mannetje. Het door
het wijfje gebouwde omvangrijke nest is een keurige kom van gras, mos en
plantenstengels gevoerd met pluisjes en haren.
Meestal
ligt het verborgen op de grond onder overhangende hagen, vlak tegen houtkanten,
ruigtes en struwelen, maar soms vlak erboven in een dicht struikgewas en heg; doornstruiken
als mei- en sleedoorn genieten de voorkeur.
De
3 tot 5 eieren zijn wit of paarsachtig wit met een krabbeltekening. Meestal
broedt het wijfje.
De
jongen verschijnen na 12 tot 14 dagen en verlaten het nest na 2 weken voordat
ze goed kunnen vliegen.
Vindplaats in Zaventem: de geelgors
treft men voornamelijk aan in het zuiden van Zaventem in de grote open ruimte
rond het Golfdomein Sterea. Guido nam vorig jaar geelgorzen waar in de open
ruimte tussen Nossegem en Zaventem, gebied bekend als Nossegemdelle en
verderop in het landbouwgebied in Steenokkerzeel, de zogenaamde Runderenberg.
Het totemdier onder de
koestersoorten, de huismus (filmpje van Kees Vanger (2.35 min)]
De
tsjilpende huismus is een uitgesproken cultuurvolger, die zich vooral in
de nabijheid van bewoning ophoudt, zowel in landelijke als in stedelijke
omgevingen.
Huismussen nestelen zich vaker onder dakpannen, in nissen of
holtes in muren dan in bomen en struiken.
De huismus houdt van gezelschap; ze vinden het erg gezellig om
met zijn allen bij elkaar te wonen. Het zijn standvogels die zich meestal niet
meer dan enkele honderden meters van de broedplaats verwijderen en in het
broedseizoen nog minder ver.
Toch zijn struiken, bomen en andere groene elementen in het
landschap essentieel voor huismussen. Ze dienen als schuilplaatsen,
voedselbronnen en nestgelegenheid. Huismussen foerageren langs groene
stroken van klimop-hagen, struiken en lage bomen.
Huismussen zijn honkvast en hebben een sociale leefwijze, d.w.z.
dat wanneer ze een geschikte locatie vinden om te leven, de populatie hier
generaties na elkaar zal blijven.
Broeden, foerageren, baltsen, stofbaden nemen, slapen en
uitzwermen zijn allemaal activiteiten die in groepsverband plaatsvinden.
Het mannetje en vrouwtje verschillen van uiterlijk. Het mannetje
heeft een grijze kruin en een zwarte bef tot op de bovenborst, warmbruin,
zwart-gestreepte bovendelen en vleugels en een opvallende witte vleugelstreep.
Het vrouwtje heeft licht bruine bovendelen met een grijze waas en donker-bruine
strepen, een effen lichte borst en eenkleurig grijze onderdelen met een beige
teint.
Het
voedsel bestaat hoofdzakelijk uit zaden. De huismus heeft zich gespecialiseerd
in de zaden van cultuurgewassen: tarwe, gerst, haver, gierst en maïs. Ook zaden
van grassen, ganzenvoet en muur staan op het menu, aangevuld met een ruim
aanbod aan tafelrestjes.
De
jongen worden vooral met insecten (onder meer bladluizen) gevoederd.
De huismus is 14 tot 16cm lang en weegt max circa 30g; de
spanwijdte varieert tussen 20 en 22cm.
In
de 10 dagen voor het vrouwtje haar eerste ei legt, kan het aantal paringen
oplopen tot 40 per dag. Huismuspaartjes blijven levenslang samen. Mannetjes met
een grote keelvlek, hebben ook grotere teelballen, produceren meer zaadcellen
en zijn bij de vrouwtjes erg in trek.
Een
huismusvrouwtje legt gemiddeld 4 tot 7 eieren per legsel en kan in een
broedseizoen tot 3 legsels voltooien. Het vrouwtje neemt het uitbroeden van de eieren
haast volledig voor haar rekening.
Toch
gaat het niet goed met de kleine vogel; de aantallen lopen de laatste decennia
heel sterk terug. Voor het duurzaam overleven is een groepsgrootte van minimaal
15 broedparen noodzakelijk.
Verspreiding
vindt over kleine afstanden plaats: (her)kolonisatie van geschikte habitats
vindt alleen plaats direct aangrenzend aan gebieden waar de huismus al aanwezig
is. In het residentieel gebied blijven de meeste jonge dieren binnen 1,5 à 2
kilometer van de nestplaats waar ze zijn opgegroeid. Voorwaarde om die wat
langere afstanden te overbruggen, is dat er groene corridors aanwezig zijn
waarlangs de huismussen de oversteek kunnen wagen.
Vindplaats in Zaventem: over enkele
weken zal een link op deze webblog toelaten via CartoWeb de locaties te
markeren op kaart work in progress!
Vrijwilligers van het Wildlife Taxi Team zorgen voor dierenwelzijn
Geraadpleegde bron: WTT-
Vlaams-Brabant, regio-coördinator Koen De Troyer / Anne& Maurice Vandeput, de bezielers van het
eerste uur
In 2017 werden maar liefst
900 gewonde en verzwakte wilde inheemse dieren door vrijwilligers van het Wildlife
Taxi Team (WTT) in Vlaams-Brabant gered van een mogelijke dood.
De onfortuinlijke dieren
waren tegen een venster gevlogen, hingen verstrikt in prikkeldraad, vielen als
jong uit het ouderlijk nest of werden gewond aangetroffen langs de kant van een
druk bereden weg.
Iedereen kan met een
gewond of verzwakt wild dier terecht in een erkend opvangcentrum voor vogels en
wilde dieren (VOC).
Maar wat als je de
mogelijkheid niet hebt om het dier zelf te brengen?
Gelukkig kan je dan een
beroep doen op het WTT. Dit Vlaams-Brabantse team van vrijwilligers van
Vogelbescherming Vlaanderen geeft jou advies en transporteert wanneer nodig het
noodlijdende dier naar het dichtstbijzijnde VOC.
Het team is sinds 2012
actief in Vlaams-Brabant, als eerste provincie in Vlaanderen en bestaat
inmiddels uit een 60-tal gemotiveerde natuur- en dierenliefhebbers, die zich
vrijwillig inzetten.
Oproepen komen van
wandelaars, mensen die een hulpbehoevend dier in hun tuin vinden, maar ook van
politie, brandweer, dierenartsen en andere instanties.
Afgelopen jaar werd een
record van 900 oproepen geregistreerd, een stijging met meer dan 40% ten op
zichte van 2016.
Meer dan de helft van de
dieren moest effectief door de vrijwilligers worden getransporteerd naar een
VOC. Daarenboven konden de vrijwillige dispatchers die instaan voor de
telefoonpermanentie een 400-tal personen met vragen over een wild dier in
nood met het juist advies verder helpen of motiveren het dier zelf naar een
naburig VOC te brengen.
Alle mogelijke inheemse
wilde diersoorten kunnen worden gemeld.
De top 3 werd dit jaar
vertegenwoordigd door de meer algemene soorten, respectievelijk houtduif, egel
en merel.
Opvallend was het aantal
hulpbehoevende bosuilen dat de laatste maanden verstrikt raakte in prikkeldraad
of gekneld zat in een schouw. Dankzij een snelle interventie en een goede
samenwerking tussen melder, vrijwilliger en het VOC konden de dieren allemaal
snel worden bevrijd en vlogen ze na enkele dagen revalidatie weer rond in de
natuur.
Ter info: je kan op het
Wildlife Taxi Team beroep doen 7 dagen op 7 van 09u00 tot 21u00 via het
noodtelefoonnummer 03 331 97 00
Eén van de
vrijwiller-dispatchers helpt je dan graag verder.
Wil jij ook helpen bij het
transporteren van noodlijdende wilde dieren of het beantwoorden van oproepen
over wilde dieren?
Het WTT is nog op zoek
naar gemotiveerde vrijwilligers.
Als je hiervoor interesse
hebt, contacteer dan de regio-coördinator Koen De Troyer via e-mail:
Om je een idee te geven
van hoe het eraan toegaat, kan je even de fotoreportage met een woordje uitleg
erbij van het WTT-team Vlaams-Brabant hieronder bekijken.
Prikkeldraad blijft een
gevaarlijk obstakel voor vogels. Gelukkig werd deze grijze variant bosuil opgedoken
in het Haachtse Broek door de snelle actie van het Wildlife Taxi Team
Vlaams-Brabant gered van een pijnlijke dood. Het dier werd aan beide kanten van
de linkervleugel losgeknipt, waarna het vliegensvlug werd overgebracht naar een
VOC. Een natuurlijke haag in plaats van prikkeldraad had dit ongeval kunnen
voorkomen. Ondertussen vliegt deze geluksvogel alweer rond dankzij de vlotte
samenwerking tussen, de bezorgde melder het attente WTT en het reddend VOC.
Hier zien we een geringde
kerkuil in de handen van een landbouwer te Breisem. De man merkte vanuit zijn
tractor een geringde kerkuil op in een resterende pluk graanveld. Daarop liet
hij het dier uitgeput door de verzengende hitte bekomen in zijn met airco
gekoelde tractor en zorgde een snelle interventie van het WTT Vlaams-Brabant
ervoor dat het dier een uur later in het natuurhulpcentrum van Opglabbeek werd
opgevangen.
Daar werd de vogel
onderzocht en ontdaan van naaldaar in de vleugelpennen en borstpluimen. De aren
uit deze plant van de grassenfamilie bleven allicht kleven in het verenpak
tijdens de jachtsessies van de kerkuil in het graanveld.
Nog geen 2 uur later kon
een vrijwilliger van het WTT de gelukkige vogel alweer vrijlaten aan de
kerktoren van Bunsbeek, nog geen km verwijderd van de vindplaats. Bij het
observeren van het vrijgelaten dier kon een teamlid tot zijn grote verwondering
vaststellen dat de prachtige uil bij valavond al terug aan het jagen was.
Deze buizerd werd totaal
uitgeput aangetroffen aan de rand van de vijvers in Erps-Kwerps. Het dier was
zwaar ondervoed en werd onmiddellijk na melding overgebracht naar het NHC van
Opglabbeek, waar de roofvogel in een couveuse werd gezet om onderkoeling te
voorkomen. Een dagje later verorberde de buizerd al een kuiken.
Een jonge houtduif waaide
uit het nest, wat aan onze dispatcher van dienst meteen werd gemeld. Aangezien
niemand graag wordt ontvoerd zocht onze vrijwilliger naar een nest in de nabije
omgeving. Op de foto zien we de houtduif, gezond en wel terug in het nest
geplaatst met een nog volle krop.
Een fel verzwakte
knobbelzwaan werd met visdraad om de tong en haak in de bek uit de Zoete
Waters in Oud-Heverlee opgevist. In een VOC werden de haak en de visdraad
vakkundig verwijderd en werden voor de zekerheid enkele XR-scans genomen van de
hals.
Een week later mocht de
zwaan alweer terug naar haar vertrouwde omgeving. Op de foto zie je de
herstelde en net aangekomen knobbelzwaan die allicht blij was haar partner
opnieuw te mogen vervoegen.
Een getuigenis van Maurice
en Anne
Ziehier een momentopname
van wat wij tijdens een heel jaar beleven. Elke opdracht is verschillend. Het
is telkens een ander dier en het zijn altijd heel verscheiden mensen waarmee we
in contact komt. Zo zijn we ooit al ontvangen geweest op een kasteeldomein waar
een aangeschoten vos op de inrijlaan lag te verkommeren. Ook bij de minst
begoeden worden we wel eens verwelkomd, waarbij we dan vaststellen dat deze
behoeftige mensen toch nog een plaats in hun hart bewaren voor de dieren.
Geregeld ook worden we door de politie opgebeld zoals die ene keer tijdens de
vorige winterperiode dat de brigade van Tervuren op ons beroep deed om een
verstoteling te redden. Het park lag ondergesneeuwd en als we toekwamen opende
de politieagenten de barelen voor ons. Het was al laat en behoorlijk duister
toen ze ons een wegeltje aanwezen waarlangs we moesten rijden om bij de eenzame
jonge zwaan te geraken, die doorhaar ouders werd verstoten. Eens ter plekke
verlieten de politieagenten ons want ze hadden een nieuwe opdracht. Daar
stonden we dan moederziel alleen in die desolate witte vlakte. We volgden het
aangeduide weggetje en reden pardoes haast het meer in zo smal was het pad. Toen
we stopten zagen we de zwaan op zowat 4 m van de oever verwijderd radeloos
rondkijken. Alle pogingen om haar te benaderen of te lokken, waren vergeefs en
we beslisten dan maar de volgende ochtend met daglicht een nieuwe poging te
ondernemen. Nu wij wisten hoe we de barelen konden omhoog heffen, waren we weer
snel ter plaatse. We bevonden ons op de tussenweg van de twee vijvers toen we
getuige waren van een hevige schermutseling onder 3 zwanen.
Juist op het ogenblik dat
wij aankwamen bij de plaats waar die zwanen in een hevig gevecht waren
gewikkeld, sprong de jonge zwaan, die we moesten te pakken krijgen op de begane
grond, weggejaagd door de twee ouders die wederom in hun nuptiale fase, het vervelend
jong weg wilden. Inmiddels hadden we met ons groot vangnet post gevat achter de
geopende voordeur van onze wagen. Op het gepaste moment gooiden we het net over
de jonge zwaan en konden we het opgeschrikte dier met een aangeleerde veilige houdgreep
in de wagen stoppen en warm houden tot we de siervogel in een VOC afleverden.
Na een poosje bekomen werd de jonge zwaan te water gelaten in het vijverpark te
Londerzeel, waar ze niet meer in conflict kon komen met het ouderpaar.
Bij Vogelbescherming
Vlaanderen hebben ze al vaker Maurice en Anne aangeraden al deze boeiende
verhalen eens te bundelen en in een boek te publiceren. Het zou alvast geen
saaie lectuur worden.
Geraadpleegde bron:
Tuingids voor blije vogels [Natuurpunt]
Elke winter organiseert
Natuurpunt deze telling.
Dit weekend tellen
duizenden kinderen, volwassenen en gezinnen gedurende een half uurtje de vogels
die op hun balkon of in hun tuin neerstrijken.
Die massale gegevens zijn
van onschatbare waarde om de vogelpopulatie in kaart te brengen. Doe mee aan
dit grote burgeronderzoek!
Vogels houden van tuinen,
zelfs van de kleinste.
In heel Vlaanderen wordt
de totale oppervlakte tuin geschat op 9%. In de stad maken tuinen zelfs 20% uit
van het grondgebied. Daarmee is er meer privégroen dan openbaar groen.
Voor heel wat planten en
dieren vormt jouw tuin(tje) een levensnoodzakelijke biotoop, zeker in de
stadskern. Gazon neemt in onze Vlaamse tuinen vaak meer dan 50% in beslag. Kies
je daarentegen voor een natuurlijke tuin, dan krijg je ongetwijfeld meer
bezoekers in je tuin.
Vooral tijdens de
winterperiode is geregeld voederen belangrijk. De vogels moeten op jou kunnen
rekenen. Ze nemen een vaste route langs de tuinen en willen graag precies weten
waar en wanneer er iets te rapen valt. Immers in elk seizoen hebben vogels
behoefte aan voldoende voedsel. Je kan daarom op elk moment in het jaar
beginnen met voederen. Wel altijd goed overwegen wat je best voedert in welk
seizoen; vet alleen in de winter en tijdens de zomer alleen natuurlijke voeding
zoals granen en noten.
In elk jaargetijde kan
voedselschaarste optreden. Langdurige regen, droogte of een slecht insectenjaar
kunnen oorzaken zijn.
Door bij te voederen is
het toch mogelijk om vogels in alle seizoenen door periodes met weinig voedsel
heen te helpen. Ook in augustus en september, de periode waarin ze hun veren
vervangen (de rui) kunnen een aantal soorten een extra graantje gebruiken.
Volwassen vogels zullen
altijd proberen hun jongen eiwitrijk voedsel te geven zoals, insecten, spinnen
of andere kleine diertjes. Wanneer er een voedselgebrek is, worden alle
insecten aan de jongen gevoederd en schakelen de ouders over op ander voedsel.
Op een voedertafel kunnen
alle vogels makkelijk landen, goed om zich heen kijken en snel wegwezen als er
gevaar dreigt.
Het is makkelijk er zelf
één te maken van een stuk watervast multiplex. Met latjes maak je opstaande
randen die voorkomen dat het voer er af rolt of weg waait. In de hoeken laat je
openingen vrij om regenwater af te voeren.
Voor de gezondheid van de
vogels is het van belang dat je de voederplank wekelijks schoonmaakt met heet
water en een borstel. Zo verwijder je de uitwerpselen, beschimmelde etensresten
en allerlei vervelende bacteriën.
Plaats het voederhuisje of
tafel op een open plek waar de etende vogels een goed overzicht hebben op de
omgeving. Het liefst met een vluchtstruik in de buurt. Op een hoogte van
anderhalve meter is de voedertafel doorgaans veilig voor springende katten.
Ik ben echt benieuwd naar
de resultaten, want van vele vogelliefhebbers in het Zaventemse hoor ik dat zowat
alle tuinvogels in veel kleinere aantallen in de tuinen opdagen.
Geraadpleegde bron: De
Standaard: Continu lawaai kan erger zijn dan luid lawaai
Vogels beleven de omgeving
op een andere manier dan mensen. Een aantal experimenten die rekening hielden met de
frequentiekarakteristieken van het omgevingsgeluid en met het soort specifieke
gehoorvermogen van vogels vertellen ons meer.
Communicatie door middel
van geluid heeft diverse functies.
Zo dient het bij vogels om
partners te vinden, om rivalen te verjagen en waarborgt het de veiligheid
doordat predatoren tijdig kunnen worden gedetecteerd.
Het bepalen van de
effecten van verstoring van de communicatie tussen vogels door omgevingsgeluid
is echter niet eenvoudig. Uit tal van onderzoeken is gebleken dat het
gehoorvermogen van vogels sterk afwijkt van dat van de mens. Veel soorten horen
minder goed en in een smaller frequentiebereik dan de mens.
De verschillen tussen de
gehoordrempels van vogels en mensen kunnen wel 20 dB zijn.
Met de kennis van de
frequentieverdeling van het stoorlawaai en de kennis over het gehoorvermogen
van een specifieke vogelsoort kan worden geanalyseerd in hoeverre de voor die
vogelsoort relevante frequenties uit het mogelijke stoorlawaai daadwerkelijk
verstorend werken.
In de ruimtelijke
procedures moet worden gekeken in hoeverre vogels met elkaar kunnen
communiceren in een bepaald type omgevingslawaai en op bepaalde afstanden.
Vroege vogels woonachtige
in de buurt van de luchthaven schijnen eerder op te staan om in alle rust te
kunnen zingen. Maar niet alle vogels kunnen even goed overweg met lawaaiige
plekken. De soorten die verdwijnen zijn soorten met lage liedjes of zelfs
vogels die niet zingen zoals uilen en de koekoek, maar ook boomklevers en
wielewalen.
Dat stadsvogels een en
ander te verduren krijgen, lijkt evident, maar zelfs een rustige activiteit
als aardgaswinning zet vogels in de buurt onder zware stress.
Amerikaanse onderzoekers
hingen nestkastjes op verschillende afstanden van een aardgaswinning in New
Mexico, in het zuiden van de Verenigde Staten en grenzend aan Mexico. Er klinkt
daar wat geluid van compressors, maar niet meteen iets dat je spontaan als
hinderlijk zou bestempelen. Maar zelfs in die redelijk rustige omgeving
zagen de vogels in de nestkastjes hun stresshormonen in de soep draaien, legden
ze minder eieren en hadden ze jongen met verminderde groei.
Het was de eerste keer dat
iemand vogels onderzocht in een omgeving met niet al te intensief, maar wel
aanhoudend geluid van menselijke oorsprong.
Zo is al in 10 Europese
steden, waaronder Antwerpen en Brussel, vastgesteld dat koolmezen hoger gaan
zingen om gemakkelijker boven het verkeerslawaai, dat vooral lage frequenties
bevat, uit te komen. Voor koolmeesmannetjes pakt dat slecht uit, want wijfjes
raken vooral opgewonden door mannetjes met een lage stem. Als de stadsmannetjes
met hun hogere zang dan toch een wijfje vastkrijgen, is de kans groter dat zij
vreemdgaat. De vrouwtjes houden namelijk van mannen met zwoele stemmen.
Koolmezen zijn sowieso al
fameuze schuin-marcheerders, maar ons verkeersgeluid maakt dat nog erger.
De huismussen in San
Francisco waarvan men geluidsopnames had van 30 en 60 jaar geleden blijken
echter niet schriller, maar ook 10 dB luider te zingen. Bovendien hadden ze 60
jaar geleden 3 liedjes op hun repertoire, nu nog amper één: dát met de meeste
hoge tonen. Geelgorzen in Nederlandse steden gaan zelfs tot 14 dB extra luider
zingen.
Nachtegalen zingen in de
week luider dan in het weekend, gelijk op met het stadslawaai. Stadsvogels
beginnen vroeger in de ochtend te zingen dan vogels op het platteland, om de
ochtendspits voor te zijn.
De biologen in het
aardgasveld onderzochten plaatselijke vogels, waaronder de blauwkeelsialia, de
bergsialia en de grijskeeltiran. Bij alle drie de vogels werkte het constante
achtergrondgeruis als een geluidsdeken: het dempte de geluiden van
roofdieren, concurrenten en soortgenoten, waardoor de moeders niet meer zeker
waren of de omgeving veilig was en voortdurend moesten kiezen of ze op wacht
bleven of de jongen toch maar achterlieten om voedsel te zoeken.
Hier volgen nog een reeks
knappe momentopnames van Wim Dekelver.
De schuchtere roerdomp in
volle vlucht kunnen vereeuwigen, is een hele krachttoer.
De reigersoort leidt een
zeer verborgen leven en een ontmoeting met een roerdomp is zeer zeldzaam. Immers
het is een mysterieuze vogel die moeilijk te zien is wanneer hij de paalhouding
aanneemt (het imiteren van een pol rietstengels door stijf rechtop en
onbeweeglijk te staan).
Het vergt dan ook uren
geduld om een geslaagde foto te maken van deze schichtige rietvogel, die zich slechts
aan korte verplaatsingen waagt.
Maar met het fabuleuze
AF-systeem in de Nikon D500 maak je al meer kans om de vogel passend in het
vizier te krijgen.
Een leuk filmpje schetst
de levensloop in een 5-tal minuten
Een slobeend die net
opvliegt na een forse aanloop in het water met waterdruppels die nog van het
verenpak afglijden is een dankbaar moment.
De eend is een broedvogel
van vochtige weilandcomplexen, moerassen en ondiepe plassen met modderzones en
een weelderige oevervegetatie.
Tijdens de broedseizoen
leeft het vrouwtje zeer verborgen tot de jongen vlieg-vlug zijn.
Het mannetje patrouilleert
dan ergens in de buurt van het nest. Tijdens de winter zitten grote aantallen
in overstroomde meersen, maar ook op open water zoals dokken, spaarbekkens en
grote vijvers. Tijdens het foerageren zeeft de slobeend, net onder het
wateroppervlak kleine ongewervelden uit het water.
Ook dit kort filmfragment leert
je meer over de karakteristieke eigenschappen
De aalscholver is een oude
vertrouwde bewoner van waterrijke gebieden. Het is een forse, donkere
watervogel met gehaakte snavel. Een handig instrument voor de visvangst.
De aalscholver lijkt wel een
zwarte vogel, maar feitelijk is het verenpak grotendeels diep bronsgroen. Elk
veertje van de boven-vleugels heeft een subtiel zwart randje. Dat geef de vogel
een geschubd uiterlijk.
Hun vlucht is stevig en
resoluut; ze vliegen in strakke lijn naar hun bestemming. Vertrouwd is ook het
beeld van aalscholvers met gespreide vleugels om deze te laten drogen.
In dit filmpje zie je zelfs
hoe Chinese vissers gebruik maken van aalscholvers om vis te vangen.
De krakeend is een
onopvallend gekleurde middelgrote grondeleend. Het vrouwtje van de krakeend
lijkt sterk op het vrouwtje van de wilde eend, maar heeft een oranje rand langs
de donkere snavel. Het mannetje heeft in het zomerkleed een zeer fijne gedetailleerde
donkere tekening op een verder grijsbruine ondergrond, een zwarte stuit met daarvoor
hagelwitte spiegelvlakken op de vleugels, die bij de wilde eend blauw is. De
krakeend is een wijd verbreide broedvogel van moerasgebieden, duinplassen en
open polders met veel grasland en sloten.
In dit filmpje zie je bij een
aantal fotos van de vlucht duidelijk de afgetekende witte vlekken op de
vleugels.
Wanneer de jaarwisseling nadert,
maakt men doorgaans het bilan op van het verstreken jaar.
Hoogtepunten dit jaar
waren de viering van het 10-jarig bestaan van deze educatieve blog en het
behaald bezoekersaantal, dat ondertussen meer dan 100 000 views telt.
Inmiddels zijn er 600
artikels verschenen en meer dan 2300 fotos gepubliceerd waarvan 60%
aangeleverd door Wim Dekelver.
De duivel-doet-al en jonge
ambitieuze Pieter Cox heeft het almaar drukker en vindt nog zelden de tijd om
een compositie van 5 fotos samen te stellen voor dit blog, maar dat wordt hem
absoluut niet kwalijk genomen. Hij zoekt af en toe wel eens een nachtelijk
moment om in hoogste nood te helpen of goede raad te verstrekken. Hij blijft
als gastfotograaf erg welkom!
De jarenlange
vriendschappelijke band met Wim dwingt respect en erkentelijkheid af. Wim is
immers altijd bereid om voor het beeldend materiaal te zorgen, wat
onbetwistbaar het succes van de populariteitcijfers verklaart. De recente prachtige
reportage over de visarend is daar een mooi voorbeeld van.
Onze huisfotograaf kan
ongelooflijk genieten van de aanwezigheid van vogels in de natuur en slaagt er
telkens weer in die passionele beleving in een beeld te vatten om het te delen
met andere vogelliefhebbers. Wanneer Wim een reeks geselecteerde fotos
aanlevert, besef je als leek helemaal niet welke inspanningen de gerichte
verkenning (voorbereiding vooraf) en de geduldige observatie (soms urenlang
waarnemen en soms zonder resultaat) heeft gevergd.
Af en toe heb je wel eens een
toevaltreffer tijdens die geduldige waarnemingssessies. Onverwacht duikt dan
een vogel op die het aandurft haast vlak voor je lens een poosje zijn verenpak
te poetsen, maar dat gebeurt maar zelden.
Door de jaren heen heeft
onze natuurfotograaf nieuwe natuurgebieden gezocht, contacten gelegd met
natuurbeheerders, conservators, boswachters die hem vertellen waar de dieren
zich ophouden. Zulke belangrijke relaties bouw je op telkens je in een
schuilhut andere even enthousiaste natuurfanaten ontmoet. Doordat je gerichter
kijkt, valt er niet alleen meer te ontdekken, maar het fotograferen wordt ook
leuker om te doen, wat ik zelf kon ondervinden toen ik Wim een dagje vergezelde
in een vogelkijkhut van Glenn Vermeersch in Kalmthout.
Als de scherpte en de
compositie goed zitten, heb je fraaie fotos geschoten, maar de drang en het
doorzettingsvermogen om unieke momentopnames vast te leggen die de ultieme kick
geven, blijven Wims grootste verdienste. Hij zoekt altijd weer nieuwe manieren
om de natuur onderscheidend in beeld te brengen. En de reeks fotos die bij
deze bijdrage werden aangeleverd, bewijzen dat zonneklaar. Dank je wel, Wim!
Een actieve vlucht met
vleugelslagen is een zeer complexe manier van bewegen die nog altijd niet al
zijn geheimen heeft prijsgegeven. De basisprincipes zijn echter goed bekend.
Net als vliegtuigen moeten vogels twee krachten ontwikkelen om te vliegen.
De eerste, de lift, is
tegengesteld aan de zwaartekracht.
De tweede, de voortstuwing,
is tegengesteld aan de luchtweerstand en stuwt de vogel naar voren. Bij zowel
vogels als vliegtuigen ontstaat lift door de luchtstroom over de gebogen
oppervlakken van de vleugels terwijl de voortstuwing wordt geleverd door de
vleugelslagen. Vogelvleugels zijn echter zeer flexibel, waardoor ook vele
andere factoren een rol spelen.
Zo zorgen duiven voor een
extra lift door hun vleugels bij de opwaartse slag dicht bij elkaar te brengen,
terwijl de vleugels van kolibries een 8-vormige figuur beschrijven waardoor
zowel bij de neerwaartse als de opwaartse slag lift ontstaat.
Het lichaamsgewicht heeft
een grote invloed op de manier waarop vogels opstijgen en landen. Kleine
zangvogels vliegen met een simpele afzet in een fractie van een seconde op,
maar zware vogels moeten meer moeite doen om in de lucht te geraken.
Fazanten en andere
hoenders zijn een belangrijke uitzondering: door krachtige vliegspieren kunnen
ze op een explosieve manier opstijgen om aan gevaar te ontsnappen.
Toch kan het opstijgen
soms moeizaam verlopen en zware vogels passen de vorm van de vleugels aan om
lift te maximaliseren en energieverspillende turbulentie te minimaliseren. Deze
veranderingen worden weer teruggedraaid als de vogel in de lucht is.
Landen vereist coördinatie
en bij zware vogels als zwanen en trappen ook veel ruimte. Bij de landing
vergroten vogels de hoek van de vleugels, zoals een vliegtuig zijn flaps laat
zakken.
De vogel strekt vervolgens
de poten naar voren en als alles goed gaat, landt hij daarop zonder over de kop
te slaan.
Maar voor een vogel als
een zwaan is het moeilijk om zo snel zo veel snelheid te minderen. Daarom
landen zwanen op water waarbij de poten voorzien van zwemvliezen als rem
dienen.
Om te landen vermindert
een zangvogel, zoals een roodborst zijn snelheid tot hij bijna stil valt. Open gespreide
vleugels en uitgewaaierde staart dienen als rem om zachtjes op de zitpost te
landen.
Met de vleugels gedeeltelijk
gevouwen stort een slechtvalk zich op zijn vliegende prooi, soms honderden
meters lager tegen een snelheid van meer dan 200 km / u.
De snelste vogels in
horizontale vlucht zijn eenden, ganzen en gierzwaluwen. Sommigen bereiken een snelheid
van 80 km / u. In het algemeen vliegen vogels zelden sneller dan 30 km / u.
De langzaamste vogels
houtsnippen vliegen rustig met 8 km / u zonder neer te storten, dus niet veel
sneller dan een snelwandelaar.
Vogels hebben vaak een
karakteristieke manier van vliegen, waaraan ze ook in vlucht kunnen worden
gedetermineerd. Sommige hebben een rechte vlucht met regelmatige vleugelslagen
van ca 200 / min. bij duiven tot een veel rustiger tempo van 25 / min bij grote
vogels als reigers.
Veel andere vogels wisselen
vleugelslagen af met korte glijvluchten. Sommige soorten hebben een opvallende
golvende vlucht: met een snelle serie vleugelslagen wordt hoogte gewonnen,
waarna de vleugels tegen het lichaam worden gevouwen en de vogel fel daalt. Dit
komt vaak voor bij vinken, maar het is vooral opvallend bij spechten.
Vergeleken met actief
vliegen zijn glij- en zweefvluchten zeer efficiënte manieren om zich door de
lucht te verplaatsen. Bij een glijvlucht verliest een vogel langzaam hoogte, maar
de grootste zwevers, zoals gieren en andere roofvogels, kunnen vrijwel zonder
enige vleugelslag tot enkele km hoogte stijgen.
Veel vogels combineren glijden,
zweven en actieve vlucht.
Wanneer de grond wordt
verwarmd door de zon, warmt ook de lucht erboven op.
Hierdoor ontstaan te
midden van de koelere omgeving kolommen warme, opstijgende lucht,
thermiekbellen. Zwevende vogels zoeken deze natuurlijke liften op en
cirkelen in de warme luchtkolom langzaam op tot grote hoogte.
De bekendste voorbeelden
zijn roofvogels zoals gieren, arenden en buizerds, alsook diverse ooievaars. Al
deze vogels hebben gevingerde handpennen. Veel vogels gebruiken het zweven om
zonder veel inspanning voedsel te vinden.
Ooievaars gebruiken thermiek
tijdens hun trek tussen Europa en Afrika. Bij smalle zee-engtes, zoals de
Straat van Gibraltar, winnen ze in een thermiekbel zo veel mogelijk hoogte
voordat ze in een glijvlucht het water oversteken. In een thermiekbel kan een
vogel stijgen met een snelheid van 5m / sec.
Steile rotskusten en
bergwanden buigen de heersende wind naar boven af, waardoor vogels hoog boven
het ruige terrein kunnen zweven. Anders dan de thermiek kunnen deze stijgwinden
maanden achter elkaar in stand blijven, zelfs wanneer het koud is.
Hierdoor kunnen
zweefvliegers ver van de warmte van de tropen toch hun vliegwijze handhaven.
Zo komt de Andescondor
over de hele lengte van de gelijknamige bergketen voor, van West-Venezuela tot
Vuurland, terwijl zeearenden rondzweven langs de bergachtige rotskusten van
Scandinavië en Siberië.
Behalve gieren en arenden
maken ook verscheidene kleinere vogels gebruik van stijgwinden. Meeuwen en
Noordse stormvogels zweven boven kustkliffen en Alpenkauwen langs hooggelegen
bergwanden. Alpenkauwen vertonen in het voorjaar acrobatische, dwarrelende
baltsvluchten.
De dynamische zweefvlucht is
een speciale vliegtechniek die door albatrossen en verwante soorten wordt
gebruikt. In plaats van te zweven op thermiek wat zelden voorkomt op zee
maken ze gebruik van de sterke winden die boven het zeeoppervlak waaien. Deze
techniek werkt omdat de windsnelheid vlak boven het water lager is dan wat
hogerop. Een albatros gebruikt bij het vliegen dit snelheidsverschil in een opeenvolgende
reeks van bewegingen.
Deze begint wanneer de vogel met de zeewind mee naar het
zeeoppervlak glijdt en snelheid maakt. Vlak boven het oppervlak draait hij
zichzelf tegen de wind in waardoor hij steil omhoog klimt. Wanneer hij zijn
oorspronkelijke hoogte weer bereikt, is hij alweer honderden meters verder.
Door deze cyclus te herhalen kunnen albatrossen met slechts geringe
inspanningen enorme afstanden afleggen. De grote albatros, de grootste zeevogel
ter wereld, kan 10 000 20 000 km afleggen in 10 20 dagen door
zijn dynamische zweefvluchttechniek.
Energie-efficiënt vliegen
maakt het sommige vogels mogelijk om zeer langdurig in de lucht te blijven. De
meest uitgesproken vlieger ter wereld is wellicht de bonte stern. Deze pikt in
de vlucht voedsel op van het zeeoppervlak en landt zelden op het water. Hij
brengt zijn eerste 8 9 levensjaren in de lucht door alvorens aan de grond te
komen om te broeden.
Op het land is het record
in handen (vleugels) van de gierzwaluw die 2 4 jaar in de lucht blijft en al
vliegend eet, slaapt, rooft en zelfs paart.
Jullie zien in
alfabetische volgorde een aalscholver, een blauwe reiger, een buizerd, een roerdomp
en een scholekster in actie.
De groene specht met zijn
karakteristiek, lachend, snel herhaald kjuu-kjuu-kjuu is bij ons een vrij
talrijk voorkomende broedvogel, die echter door het verdwijnen van hoogstammige
fruitbomen in aantal achteruitgaat en ook zeer gevoelig is voor strenge winters
met veel sneeuw.
Hij komt voornamelijk voor
in of rond loof- en gemengd bos en droge heideachtige gebieden met struiken en
boomgroepen. Foerageert geregeld op brede gazons en andere open grasvelden.
Opvallend zijn de groene
rug met de geelgroene stuit, de knalrode kruin en de zwarte vlek (masker) rond de
ogen. Kenmerkend zijn ook de lichtgroene wang-, wit omringde zwarte ronde ogen
en zwarte baardstreep met rood binnenin. Bij het vrouwtje is die baardstreep
helemaal zwart. Karakteristiek ook zijn de grijze dolksnavel en de wit
gebandeerde donkere vleugeluiteinden.
De jonge vogels hebben in
tegenstelling tot hun volwassen soortgenoten een gespikkeld/gestreept
verenkleed.
De vlucht is diep golvend,
maar snelle vleugelslagen tussen de glijvluchten met gesloten vleugels.
De spanwijdte wisselt
tussen 40 en 42cm; de lichaamslengte varieert van 30 tot 33cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 180 en 220g.
De groene specht roffelt
zelden en zoekt zijn voedsel veel vaker dan andere spechten op de grond, want
behalve op larven van hout-borende insecten, kevers, nachtvlinders en vliegen,
is hij vooral verzot op mieren en hun larven, die hij met zijn lange, kleverige
tong uit hun nesten haalt. Deze tong kan wel tot 10 cm buiten de snavelpunt
worden uitgestoken. Het uiteinde van de tong vormt een plat en verbreed orgaan
met haakvormige uitsteeksels dat onafhankelijk kan worden bewogen. De grote
speekselklieren produceren een stof die de tong kleverig houdt. De groene
specht gebruikt de tong net als een miereneter om larven en cocons van mieren
uit hun nest op te likken.
Restanten in de
uitwerpselen wijzen uit dat rode bosmieren hun favoriete hap zijn.
Rode bosmieren worden in
de zomer nauwelijks gegeten, omdat ze dan actief zijn en met vele tegelijk
mierenzuur naar de aanvaller spuiten.
Tijdens de winter worden naast de rode
bosmieren vooral mierensoorten gegeten die relatief volkrijke kolonies
bezitten, relatief dicht aan het oppervlak overwinteren en aldus gemakkelijk te
vinden zijn. Vooral wegmieren, gele weidemieren en glanzende houtmieren staan
dan op het menu.
Groene spechten broeden
vooral in een kleinschalig cultuurlandschap met oude bomen en duinen, maar
steeds vaker in polders, in recreatiebossen, stads- en sportparken. In grote
bosgebieden broedt de groene specht vaak alleen langs de randen of rond kale plekken.
Bij het baltsgedrag voert
de groene specht dezelfde spiraalvormige achtervolgingen uit als de grote bonte
specht. De mannetjes hebben echter ook een kenmerkend vertoon: bij het vechten
om een wijfje zwaaien ze met uitgespreide vleugels, uitgewaaierde staart en
opgezette kuif met hun kop heen en weer.
Er wordt één broedsel per
jaar voortgebracht. Meestal legt het wijfje 5 tot 7 ellipsvormige glanzende eieren
in de kale zelf uitgehakte nestholte (geen bekleding). Het uithakken van dat groot
gat in het zachte hout van een oude loofboom (6 tot 8cm diameter) duurt
gemiddeld 15 tot 30 dagen.
Hetzelfde hol wordt soms meerdere jaren na elkaar
gebruikt. Mannetje en wijfje broeden beide het legsel in 18 tot 19 dagen uit en
voeden ook allebei de jongen van 18 tot 21 dagen met een melkachtige brei, die
in de krop uit de massa gevangen insecten ontstaat.
In het filmpje hieronder
zie je de groene specht speuren naar rode bosmieren.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.