Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Wanneer de jaarwisseling nadert,
maakt men doorgaans het bilan op van het verstreken jaar.
Hoogtepunten dit jaar
waren de viering van het 10-jarig bestaan van deze educatieve blog en het
behaald bezoekersaantal, dat ondertussen meer dan 100 000 views telt.
Inmiddels zijn er 600
artikels verschenen en meer dan 2300 fotos gepubliceerd waarvan 60%
aangeleverd door Wim Dekelver.
De duivel-doet-al en jonge
ambitieuze Pieter Cox heeft het almaar drukker en vindt nog zelden de tijd om
een compositie van 5 fotos samen te stellen voor dit blog, maar dat wordt hem
absoluut niet kwalijk genomen. Hij zoekt af en toe wel eens een nachtelijk
moment om in hoogste nood te helpen of goede raad te verstrekken. Hij blijft
als gastfotograaf erg welkom!
De jarenlange
vriendschappelijke band met Wim dwingt respect en erkentelijkheid af. Wim is
immers altijd bereid om voor het beeldend materiaal te zorgen, wat
onbetwistbaar het succes van de populariteitcijfers verklaart. De recente prachtige
reportage over de visarend is daar een mooi voorbeeld van.
Onze huisfotograaf kan
ongelooflijk genieten van de aanwezigheid van vogels in de natuur en slaagt er
telkens weer in die passionele beleving in een beeld te vatten om het te delen
met andere vogelliefhebbers. Wanneer Wim een reeks geselecteerde fotos
aanlevert, besef je als leek helemaal niet welke inspanningen de gerichte
verkenning (voorbereiding vooraf) en de geduldige observatie (soms urenlang
waarnemen en soms zonder resultaat) heeft gevergd.
Af en toe heb je wel eens een
toevaltreffer tijdens die geduldige waarnemingssessies. Onverwacht duikt dan
een vogel op die het aandurft haast vlak voor je lens een poosje zijn verenpak
te poetsen, maar dat gebeurt maar zelden.
Door de jaren heen heeft
onze natuurfotograaf nieuwe natuurgebieden gezocht, contacten gelegd met
natuurbeheerders, conservators, boswachters die hem vertellen waar de dieren
zich ophouden. Zulke belangrijke relaties bouw je op telkens je in een
schuilhut andere even enthousiaste natuurfanaten ontmoet. Doordat je gerichter
kijkt, valt er niet alleen meer te ontdekken, maar het fotograferen wordt ook
leuker om te doen, wat ik zelf kon ondervinden toen ik Wim een dagje vergezelde
in een vogelkijkhut van Glenn Vermeersch in Kalmthout.
Als de scherpte en de
compositie goed zitten, heb je fraaie fotos geschoten, maar de drang en het
doorzettingsvermogen om unieke momentopnames vast te leggen die de ultieme kick
geven, blijven Wims grootste verdienste. Hij zoekt altijd weer nieuwe manieren
om de natuur onderscheidend in beeld te brengen. En de reeks fotos die bij
deze bijdrage werden aangeleverd, bewijzen dat zonneklaar. Dank je wel, Wim!
Een actieve vlucht met
vleugelslagen is een zeer complexe manier van bewegen die nog altijd niet al
zijn geheimen heeft prijsgegeven. De basisprincipes zijn echter goed bekend.
Net als vliegtuigen moeten vogels twee krachten ontwikkelen om te vliegen.
De eerste, de lift, is
tegengesteld aan de zwaartekracht.
De tweede, de voortstuwing,
is tegengesteld aan de luchtweerstand en stuwt de vogel naar voren. Bij zowel
vogels als vliegtuigen ontstaat lift door de luchtstroom over de gebogen
oppervlakken van de vleugels terwijl de voortstuwing wordt geleverd door de
vleugelslagen. Vogelvleugels zijn echter zeer flexibel, waardoor ook vele
andere factoren een rol spelen.
Zo zorgen duiven voor een
extra lift door hun vleugels bij de opwaartse slag dicht bij elkaar te brengen,
terwijl de vleugels van kolibries een 8-vormige figuur beschrijven waardoor
zowel bij de neerwaartse als de opwaartse slag lift ontstaat.
Het lichaamsgewicht heeft
een grote invloed op de manier waarop vogels opstijgen en landen. Kleine
zangvogels vliegen met een simpele afzet in een fractie van een seconde op,
maar zware vogels moeten meer moeite doen om in de lucht te geraken.
Fazanten en andere
hoenders zijn een belangrijke uitzondering: door krachtige vliegspieren kunnen
ze op een explosieve manier opstijgen om aan gevaar te ontsnappen.
Toch kan het opstijgen
soms moeizaam verlopen en zware vogels passen de vorm van de vleugels aan om
lift te maximaliseren en energieverspillende turbulentie te minimaliseren. Deze
veranderingen worden weer teruggedraaid als de vogel in de lucht is.
Landen vereist coördinatie
en bij zware vogels als zwanen en trappen ook veel ruimte. Bij de landing
vergroten vogels de hoek van de vleugels, zoals een vliegtuig zijn flaps laat
zakken.
De vogel strekt vervolgens
de poten naar voren en als alles goed gaat, landt hij daarop zonder over de kop
te slaan.
Maar voor een vogel als
een zwaan is het moeilijk om zo snel zo veel snelheid te minderen. Daarom
landen zwanen op water waarbij de poten voorzien van zwemvliezen als rem
dienen.
Om te landen vermindert
een zangvogel, zoals een roodborst zijn snelheid tot hij bijna stil valt. Open gespreide
vleugels en uitgewaaierde staart dienen als rem om zachtjes op de zitpost te
landen.
Met de vleugels gedeeltelijk
gevouwen stort een slechtvalk zich op zijn vliegende prooi, soms honderden
meters lager tegen een snelheid van meer dan 200 km / u.
De snelste vogels in
horizontale vlucht zijn eenden, ganzen en gierzwaluwen. Sommigen bereiken een snelheid
van 80 km / u. In het algemeen vliegen vogels zelden sneller dan 30 km / u.
De langzaamste vogels
houtsnippen vliegen rustig met 8 km / u zonder neer te storten, dus niet veel
sneller dan een snelwandelaar.
Vogels hebben vaak een
karakteristieke manier van vliegen, waaraan ze ook in vlucht kunnen worden
gedetermineerd. Sommige hebben een rechte vlucht met regelmatige vleugelslagen
van ca 200 / min. bij duiven tot een veel rustiger tempo van 25 / min bij grote
vogels als reigers.
Veel andere vogels wisselen
vleugelslagen af met korte glijvluchten. Sommige soorten hebben een opvallende
golvende vlucht: met een snelle serie vleugelslagen wordt hoogte gewonnen,
waarna de vleugels tegen het lichaam worden gevouwen en de vogel fel daalt. Dit
komt vaak voor bij vinken, maar het is vooral opvallend bij spechten.
Vergeleken met actief
vliegen zijn glij- en zweefvluchten zeer efficiënte manieren om zich door de
lucht te verplaatsen. Bij een glijvlucht verliest een vogel langzaam hoogte, maar
de grootste zwevers, zoals gieren en andere roofvogels, kunnen vrijwel zonder
enige vleugelslag tot enkele km hoogte stijgen.
Veel vogels combineren glijden,
zweven en actieve vlucht.
Wanneer de grond wordt
verwarmd door de zon, warmt ook de lucht erboven op.
Hierdoor ontstaan te
midden van de koelere omgeving kolommen warme, opstijgende lucht,
thermiekbellen. Zwevende vogels zoeken deze natuurlijke liften op en
cirkelen in de warme luchtkolom langzaam op tot grote hoogte.
De bekendste voorbeelden
zijn roofvogels zoals gieren, arenden en buizerds, alsook diverse ooievaars. Al
deze vogels hebben gevingerde handpennen. Veel vogels gebruiken het zweven om
zonder veel inspanning voedsel te vinden.
Ooievaars gebruiken thermiek
tijdens hun trek tussen Europa en Afrika. Bij smalle zee-engtes, zoals de
Straat van Gibraltar, winnen ze in een thermiekbel zo veel mogelijk hoogte
voordat ze in een glijvlucht het water oversteken. In een thermiekbel kan een
vogel stijgen met een snelheid van 5m / sec.
Steile rotskusten en
bergwanden buigen de heersende wind naar boven af, waardoor vogels hoog boven
het ruige terrein kunnen zweven. Anders dan de thermiek kunnen deze stijgwinden
maanden achter elkaar in stand blijven, zelfs wanneer het koud is.
Hierdoor kunnen
zweefvliegers ver van de warmte van de tropen toch hun vliegwijze handhaven.
Zo komt de Andescondor
over de hele lengte van de gelijknamige bergketen voor, van West-Venezuela tot
Vuurland, terwijl zeearenden rondzweven langs de bergachtige rotskusten van
Scandinavië en Siberië.
Behalve gieren en arenden
maken ook verscheidene kleinere vogels gebruik van stijgwinden. Meeuwen en
Noordse stormvogels zweven boven kustkliffen en Alpenkauwen langs hooggelegen
bergwanden. Alpenkauwen vertonen in het voorjaar acrobatische, dwarrelende
baltsvluchten.
De dynamische zweefvlucht is
een speciale vliegtechniek die door albatrossen en verwante soorten wordt
gebruikt. In plaats van te zweven op thermiek wat zelden voorkomt op zee
maken ze gebruik van de sterke winden die boven het zeeoppervlak waaien. Deze
techniek werkt omdat de windsnelheid vlak boven het water lager is dan wat
hogerop. Een albatros gebruikt bij het vliegen dit snelheidsverschil in een opeenvolgende
reeks van bewegingen.
Deze begint wanneer de vogel met de zeewind mee naar het
zeeoppervlak glijdt en snelheid maakt. Vlak boven het oppervlak draait hij
zichzelf tegen de wind in waardoor hij steil omhoog klimt. Wanneer hij zijn
oorspronkelijke hoogte weer bereikt, is hij alweer honderden meters verder.
Door deze cyclus te herhalen kunnen albatrossen met slechts geringe
inspanningen enorme afstanden afleggen. De grote albatros, de grootste zeevogel
ter wereld, kan 10 000 20 000 km afleggen in 10 20 dagen door
zijn dynamische zweefvluchttechniek.
Energie-efficiënt vliegen
maakt het sommige vogels mogelijk om zeer langdurig in de lucht te blijven. De
meest uitgesproken vlieger ter wereld is wellicht de bonte stern. Deze pikt in
de vlucht voedsel op van het zeeoppervlak en landt zelden op het water. Hij
brengt zijn eerste 8 9 levensjaren in de lucht door alvorens aan de grond te
komen om te broeden.
Op het land is het record
in handen (vleugels) van de gierzwaluw die 2 4 jaar in de lucht blijft en al
vliegend eet, slaapt, rooft en zelfs paart.
Jullie zien in
alfabetische volgorde een aalscholver, een blauwe reiger, een buizerd, een roerdomp
en een scholekster in actie.
De groene specht met zijn
karakteristiek, lachend, snel herhaald kjuu-kjuu-kjuu is bij ons een vrij
talrijk voorkomende broedvogel, die echter door het verdwijnen van hoogstammige
fruitbomen in aantal achteruitgaat en ook zeer gevoelig is voor strenge winters
met veel sneeuw.
Hij komt voornamelijk voor
in of rond loof- en gemengd bos en droge heideachtige gebieden met struiken en
boomgroepen. Foerageert geregeld op brede gazons en andere open grasvelden.
Opvallend zijn de groene
rug met de geelgroene stuit, de knalrode kruin en de zwarte vlek (masker) rond de
ogen. Kenmerkend zijn ook de lichtgroene wang-, wit omringde zwarte ronde ogen
en zwarte baardstreep met rood binnenin. Bij het vrouwtje is die baardstreep
helemaal zwart. Karakteristiek ook zijn de grijze dolksnavel en de wit
gebandeerde donkere vleugeluiteinden.
De jonge vogels hebben in
tegenstelling tot hun volwassen soortgenoten een gespikkeld/gestreept
verenkleed.
De vlucht is diep golvend,
maar snelle vleugelslagen tussen de glijvluchten met gesloten vleugels.
De spanwijdte wisselt
tussen 40 en 42cm; de lichaamslengte varieert van 30 tot 33cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 180 en 220g.
De groene specht roffelt
zelden en zoekt zijn voedsel veel vaker dan andere spechten op de grond, want
behalve op larven van hout-borende insecten, kevers, nachtvlinders en vliegen,
is hij vooral verzot op mieren en hun larven, die hij met zijn lange, kleverige
tong uit hun nesten haalt. Deze tong kan wel tot 10 cm buiten de snavelpunt
worden uitgestoken. Het uiteinde van de tong vormt een plat en verbreed orgaan
met haakvormige uitsteeksels dat onafhankelijk kan worden bewogen. De grote
speekselklieren produceren een stof die de tong kleverig houdt. De groene
specht gebruikt de tong net als een miereneter om larven en cocons van mieren
uit hun nest op te likken.
Restanten in de
uitwerpselen wijzen uit dat rode bosmieren hun favoriete hap zijn.
Rode bosmieren worden in
de zomer nauwelijks gegeten, omdat ze dan actief zijn en met vele tegelijk
mierenzuur naar de aanvaller spuiten.
Tijdens de winter worden naast de rode
bosmieren vooral mierensoorten gegeten die relatief volkrijke kolonies
bezitten, relatief dicht aan het oppervlak overwinteren en aldus gemakkelijk te
vinden zijn. Vooral wegmieren, gele weidemieren en glanzende houtmieren staan
dan op het menu.
Groene spechten broeden
vooral in een kleinschalig cultuurlandschap met oude bomen en duinen, maar
steeds vaker in polders, in recreatiebossen, stads- en sportparken. In grote
bosgebieden broedt de groene specht vaak alleen langs de randen of rond kale plekken.
Bij het baltsgedrag voert
de groene specht dezelfde spiraalvormige achtervolgingen uit als de grote bonte
specht. De mannetjes hebben echter ook een kenmerkend vertoon: bij het vechten
om een wijfje zwaaien ze met uitgespreide vleugels, uitgewaaierde staart en
opgezette kuif met hun kop heen en weer.
Er wordt één broedsel per
jaar voortgebracht. Meestal legt het wijfje 5 tot 7 ellipsvormige glanzende eieren
in de kale zelf uitgehakte nestholte (geen bekleding). Het uithakken van dat groot
gat in het zachte hout van een oude loofboom (6 tot 8cm diameter) duurt
gemiddeld 15 tot 30 dagen.
Hetzelfde hol wordt soms meerdere jaren na elkaar
gebruikt. Mannetje en wijfje broeden beide het legsel in 18 tot 19 dagen uit en
voeden ook allebei de jongen van 18 tot 21 dagen met een melkachtige brei, die
in de krop uit de massa gevangen insecten ontstaat.
In het filmpje hieronder
zie je de groene specht speuren naar rode bosmieren.
Roofvogels jagen overdag
en worden daarom ook dagroofvogels genoemd. Je moet ermee rekening houden dat
elke roofvogel zijn eigen manier van jagen heeft en een eigen jachtpatroon.
Zo is de slechtvalk een
snelle jager en vliegt een blauwe kiekendief een stuk trager. Dit vereist een
andere aanpak van fotograferen.
Het nadeel met roofvogels
is dat ze niet poseren en dat, als ze vliegen, ze weer snel weg zijn.
De grootste kick voor de
fotograaf is natuurlijk een duikende visarend. Hier komt een dosis geluk bij
kijken, maar ook veel tijd (geduld).
Als je weet rond welk
tijdstip en welke plek een visarend dagelijks langskomt om te vissen, kan je
hierop anticiperen. Het is geen toeval dat het nieuws zich snel verspreidt als
er een bijzondere vogel is gezien.
Via de website www.waarneming.be houden vogelspotters
elkaar op de hoogte van de locaties waar bijzondere (roof)vogels worden gezien.
Ook twitterende vogelaars zijn nuttige informatiebronnen.
Eens je een visarend hebt
opgemerkt, vat dan zo post dat de lichtinval gunstig is en dat je een fijne
achtergrond hebt. Met windstil weer en daardoor een rimpelloos wateroppervlak
heeft de visarend veel meer kans om een vis te pakken. Maar jij als fotograaf
hebt dan dus maar weinig kans om die duik perfect te fotograferen. Als het iets
meer waait, heeft hij meerdere duikpogingen nodig om een vis te verschalken,
wat ook de fotograaf meerdere kansen biedt!
Stel je belichting
handmatig in. Een visarend komt van hoog (fel belichte lucht = overbelichting),
daalt net vóór de impact en passeert dan in een schicht een bomengordel op de
achtergrond (neutrale belichting), waarna hij het water induikt (als het water
donker is, moet je onderbelichten).
Dit red je nooit als je je
belichting op automatisch zet. Hou je sluitertijd zo hoog mogelijk.
Kies daarom een zo hoog
mogelijke iso-waarde. Liever een beetje ruis dan een onscherp beeld. Als je
over een waaier mogelijkheden beschikt kan je uiteraard ook experimenteren met
lage sluitertijden.
Soms kan je vanuit
schuilhutten visarenden van heel nabij aanschouwen. Echter niet alle
schuilhutten zijn geschikt om vissende visarenden te fotograferen. De te smalle
kijkspleten (en te grote lenzen) zorgen ervoor dat je weinig bewegingsvrijheid
hebt.
Door de aanvliegroutes van
vogels, zeker als er jongen zijn, te observeren, is het met enige voorkennis mogelijk
te achterhalen waar zich een nest bevindt. Dit lijkt een verlokkelijke tip maar
het is een no-go-zone. Roofvogels en uilen zijn immers beschermde diersoorten
en door het benaderen van een nest wordt het broedsel in gevaar gebracht. Dit
is niet de manier waarop een vogelfotograaf te werk hoort te gaan en dit wordt
streng afgekeurd door collega-fotografen en vogelliefhebbers.
Bekijk dit leuk
filmfragment dat de beeldreportage, ingedeeld in 5 fases met fraaie
momentopnames, knap samenvat:
Als platvis spendeer je de
meeste tijd op de bodem van de zee en houd je rekening met alle vormen van
gevaar, behalve vanuit de lucht. Zonder de aanwezigheid van de visarend zou
deze argeloosheid misschien terecht zijn, maar in dit geval wordt het de
kortzichtige vis fataal.
Vaak zie je meteen na de
duik met opspattend water de visarend met zijn kop boven de waterlijn en zijn
vleugels uitgespreid een beetje dwaas om zich heen kijken. Het lijkt wel of hij
dit moment gebruikt om in te schatten of de prooi misschien te groot is. Wanneer
dit het geval is, laat hij de vis wijselijk los.
Er doen spectaculaire
verhalen de ronde van verdrinkende visarenden omdat hun klauwen niet kunnen
worden geopend na de impact. Dit klopt natuurlijk niet. Wat wel wordt aangenomen,
is dat de klauwen en de lange nagels misschien wel eens kunnen vastzitten in de
graten van de vis. Na dit bezinningsmoment probeert de visarend weer uit het
water op te stijgen.
Uit het water komen met
of zonder zon zware spartelende vis kost heel veel inspanning.
De staart dient daarbij
als hulpmiddel en wordt schuin omhoog gehouden.
Er volgt weer een hoop
gespetter. Eenmaal in de lucht wordt de vis zo gemanoeuvreerd dat de kop naar
voren is gericht en vliegt de vogel met zijn maaltje naar een rustig plekje om
de vis op te eten.
Hier had de visarend
blijkbaar de positie van de prooi niet goed ingeschat. Niettemin had hij ook wel
enige moeite om zich met korte en krachtige vleugelslagen verticaal uit het
water te hijsen.
Met de stevige poten
graaien de visarenden de vis in één stootduik uit het water.
Als je het geluk hebt een
visarend te zien jagen, neem er dan de tijd voor. Af en toe biddend, wordt het
wateroppervlak afgespeurd op vangbare vis, net onder de waterspiegel.
Als er een prooi wordt
ontdekt, manoeuvreert de visarend zich bij voorkeur in een positie waarbij hij
de zon in de rug heeft. Er volgt een stootduik waarbij de vogel vaak kopje
onder gaat. Zwemt de vis voorwaarts dan wordt de jachttechniek zo aangepast dat
de duik met de zwemrichting mee schuin wordt ingezet. Vissen van 1 tot 2 kg
zijn geen uitzondering.
Omdat de visarend zich
niet zoals watervogels stevig kan invetten, moet het water snel weer uit de veren
worden geschud. Na elke duik stijgt de visarend eerst 1 tot 10 hoog om
vervolgens al vliegend en schuddend het water uit zijn verenpak kwijt te raken.
De buit wordt altijd
vervoerd met de kop naar voren om zo min mogelijk luchtweerstand te ondervinden.
De visarend kent diverse
jachttechnieken. Een ervan is laag over het water komen aanzweven, op het
laatste moment de poten naar voren zwaaien om zo de vis uit het water te
graaien.
Als ze een vis hebben
gevangen nemen ze die mee naar een vaste slachtplaats. Liefst een hoge dode
boom in de buurt van het water.
Vliegend en cirkelend speuren ze naar een grote
vis die niet te diep onder het wateroppervlak zwemt. Zien ze een geschikte
prooi, dan storten ze zich in het water en grijpen de vis met hun stevige
klauwen.
Om de gladde vissen uit
het water te kunnen grijpen, heb je heel speciaal gereedschap nodig en dat
heeft de visarend. De onderkant van zijn klauwen zijn voorzien van kleine weerhaakjes
waardoor de vis niet kan wegglippen.
Bovendien kan hij één van de 4 tenen zowel
naar voren als naar achteren bewegen (omkeerbare teen); hij heeft zo eigenlijk
aan elke poot twee duimen.
Veel vogelliefhebbers
merken een visarend niet eens op. Als hij in de verte aan komt vliegen lijkt
hij soms bedrieglijk veel op een forse zilvermeeuw, zeker als je niet
zorgvuldig kijkt. Cirkelt hij eenmaal rond naar een grotere hoogte, dan vergt
het een ervaren blik om hem te onderscheiden. De iets gehoekte en gevingerde
vleugel, de soepele, diepe vleugelslag en natuurlijk het formaat, vertellen
echter genoeg. Wanneer de visarend zwevend naar prooien speurt, maakt hij
gebruik van thermiek en schroeft zich omhoog via de stijgende warme luchtlagen.
Vanuit het hoogste punt glijden ze weer naar een volgende plaats waar een warme
luchtkolom zit. Door hun vleugels maximaal uit te spreiden, vergroten ze het draagvlak.
Een visarend op jacht is een
niet te missen schouwspel, want er is maar één arend die boven het water hangt
te bidden om zich vervolgens vanuit de lucht robuust in het water te storten.
De vleugels zijn niet
alleen hoekig, maar ook lang en slank. De visarend heeft maar 4 vingers; dat
zijn de zichtbare uiteinden van de slagpennen aan het uiteinde van de vleugels.
De andere arenden hebben
doorgaans 6 of meer vingers. Er is geen andere roofvogel die zo gespecialiseerd
is in het vangen van vis als de visarend.
In vergelijking met de
visarend zijn de andere roofvogelsoorten maar amateurvissers, die op de wijze
van zeearenden en wouwen alleen traag aan het wateroppervlak zwemmende vissen
grijpen of zelf aan het oppervlak drijvende of aan de oever aangespoelde dode
vissen of andere dieren oppeuzelen.
De visarend daarentegen
eet uitsluitend verse, zelf gevangen vis. Alle aanpassingen aan zijn
jachttechniek gaan veel verder dan die van de meeste andere roofvogels; alleen
de wespendief is ook zon superspecialist.
De visarend is helemaal
ingesteld op het grijpen van vissen uit oppervlakkig helder water. In ons deel
van Europa zijn dat voorn, karper, blei, snoek, baars, elders ook forel, zalm,
harder, kabeljauw. Deze vindt hij vooral in brede riviermondingen, diepe
fjörden, stille rivierbochten, berg- en bosmeren en tropische koraalzeeën.
Deze reeks fotos tonen de
visarend op het moment dat de bewegingen van het opgemerkt prooidier zijn
jachtinstinct prikkelt.
Een uitgebreide
beeldreportage van Wim Dekelver illustreert in 5 bijdragen [fases] hoe de
roofvogel zijn jachtdomein verkent, zijn prooi bespiedt, aanvalt, vastgrijpt en
uit het water sleurt om de buit elders rustig op te peuzelen.
Om de bezoeker/lezer niet
meteen met 25 fotos en commentaren te overrompelen zullen vanaf vandaag tot en
met donderdag achtereenvolgend 5 bijdragen op deze blog verschijnen:
1.
de
verkenningsronde: de visarend komt aangevlogen en begint grote cirkels te
draaien om een geschikte prooi te detecteren;
2.
het
bidden: klapwiekend met de vleugels en met de naar beneden gerichte gespreide
staart blijft de visarend in de lucht hangen, terwijl hij scherp toekijkt op
een mogelijk slachtoffer;
3.
de
duikvlucht als een stuka naar het uitgekozen doelwit;
4.
in
het water: het moment waarop de visarend moeizaam terug boven water komt;
5. het wegvliegen in dit geval zonder vangst.
Wim maakte deze fotos in
het natuurgebied Ploegsteert Briqueteries.
Ploegsteert is een
landelijk dorpje in de provincie Henegouwen, vlak tegen de Franse grens en
deelgemeente van de stad Komen. Het Ploegsteertbos is één van de grootste
aaneengesloten bossen in de omgeving; het ligt ten N van het dorpscentrum,
deels op het grondgebied van Waasten.
In 1976 beslisten de
steenbakkerijen van Ploegsteert om de ontgonnen terreinen te beheren als
moerasgebied. De vzw Réserve naturelle et ornithologique de Ploegsteert werd
opgericht. Vandaag beslaat het natuurreservaat zon 150 ha en biedt onderdak
aan 220 verschillende vogelsoorten.
Aangepaste
beheerderswerken houden het water kunstmatig ondiep. Dit moerasgebied bevordert
de ontwikkeling van planten en ongewervelden waar ook ontelbare vogels op
afkomen.
Daarnaast wordt ook aan
bosbeheer gedaan om te vermijden dat enkele agressieve planten- en bomensoorten
de volledige zone zouden overwoekeren.
Met een volgend project
beoogt men waddeneilandjes aan te leggen, waardoor men steltlopers zou kunnen
aantrekken.
Tegen 2020 hoopt men op
die manier het natuurreservaat uit te breiden tot 175 ha. Het is nadrukkelijk
de bedoeling hier natuur te observeren en niet je hond hier uit te laten, te
joggen of te mountainbiken. Het observeren kan in strategisch geplaatste
kijkhutten of vanaf enkele speciaal aangelegde wandelpaden.
Geraadpleegde
bron: De Standaard: Buizerd en havik zijn nu zelf grof wild [Gerald Driessens /
Nicolas Brackx]
Jaarlijks nekt stroperij
gemiddeld 25 miljoen trekvogels. Dat blijkt uit een grootschalig onderzoek van Birdlife
International, een internationale koepelorganisatie in de vogelbescherming.
De studie strekt zich uit
van heel Europa tot aan de Kaukasus en rond de Middellandse Zee. Het is het
eerste onderzoek van die omvang dat het probleem vaststelt en in kaart brengt.
De meest slachtoffers
vallen in Egypte, Italië, Libië en Frankrijk. Maar ook België is niet zonder
zonde. Jaarlijks verdwijnen in ons land gemiddeld 60 400 vogels. Zij
worden afgeschoten, vergiftigd, gevangen of geroofd uit nesten.
De meest geviseerde
soorten in ons land zijn vinken, zwarte kraaien, kepen, putters en spreeuwen.
Winstbejag is de belangrijkste reden. De handel in beschermde soorten als
kooivogel is nog altijd een van de grootste bedreigingen voor wilde vogels.
Vinken worden bv. in Wallonië nog dikwijls gevangen en nadien verkocht voor de
vinkenzetting of als volièrevogel.
Spreeuwen daarentegen
worden nog altijd gedood en later verkocht aan restaurants als kwartel.
Concrete cijfers per soort
zijn in België maar heel beperkt voorhanden. De beschikbare cijfers houden
natuurlijk geen rekening met het illegale karakter van de praktijken. Bovendien
houden vogels zich niet aan de landsgrenzen; de vogelpopulatie van een land is
nooit constant.
De stroperij van roof- en
trekvogels is duidelijk een wereldprobleem.
Toch worden ieder jaar
naast zangvogels 440 dag- en nachtroofvogels het slachtoffer van de duistere
praktijken. Maar de dieren die in beslag worden genomen, zijn slechts het topje
van de ijsberg.
Vooral de buizerd en de
havik worden getroffen. Jagers zien hen vaak als concurrenten voor jonge
patrijzen en fazanten. Nochtans zijn het veeleer aaseters.
Maar ook illegale handel
speelt een rol. Het is niet uitzonderlijk dat een niet-geringde roofvogel
opduikt op een koopjeswebsite. Volgens de Belgische en Europese wetgeving
moeten alle dieren die worden verhandeld een gesloten voetring dragen, die de
kuikens op jonge leeftijd omgeschoven krijgen.
Dat schrikt roofvogelhandelaars
niet af. Eieren of kuikens uit nesten stelen, is hen niet vreemd. Of ze vangen
roofvogels om die illegaal te ringen en certificaten te vervalsen.
Eind vorig jaar werd een
Belgisch bende roofvogelhandelaars met Europese vertakkingen nog veroordeeld
door het Hof van Cassatie.
Meer dan 20 jaar lang hebben zij duizenden dieren
verhandeld met een opbrengst van 15 000 euro per koppel.
Er moet dringend werk
worden gemaakt van een gecentraliseerde databank om betere controles mogelijk
te maken.
De 5 fotos van diverse
fotografen beelden de buizerd af.
De krooneend is met zn
exotisch uiterlijk één van de mooiste eendensoorten.
De eend was hier een
weinig talrijke vogelsoort die in de jaren 70 fors in aantal is afgenomen.
Verbeteringen in de waterkwaliteit en herstel van kranswiervegetaties leidden
sinds het eind van de jaren 80 tot een duidelijke populatie-aangroei.
De definitie van een exoot
wordt in eerste instantie omschreven als vertegenwoordigers van vogelsoorten
of populaties die niet tot onze avifauna behoren of hebben behoord en wiens
voorkomen aanwijsbaar is gelieerd aan het handelen van de mens (ontsnapping of
vrijlating).
Deze definitie werd wat
later bij de motivatie voor het opnemen van de krooneend in de rode lijst,
afgezwakt tot er sterke aanwijzingen zijn dat (een deel van) de vogels uit
gevangenschap afkomstig is.
Het karakteriseren van een
soort als exoot kan beleidsmatig grote gevolgen hebben.
Voor sommige als exoot te
boek staande soorten wordt afschot of andersoortige verwijdering van individuen
als een gerechtvaardigde natuurbeschermingsactiviteit gezien.
Dit strookt uiteraard niet
met het tegelijkertijd voorkomen van de soort op de rode lijst.
Een bronnenonderzoek naar
vroegere waarnemingen onthult dat in West-Europa krooneenden als reguliere
broedvogels reeds worden gesignaleerd sinds de 19de en begin 20ste
E. Het geografisch verbrokkelde voorkomen van de soort kan niet als argument
voor een onnatuurlijke herkomst worden aangewend, aangezien ook in de rest van
het verspreidingsgebied in Zuid- en Oost-Europa en Azië de soort bepaald niet
gelijkmatig is verspreid.
Toch heeft de krooneend
zich sinds het einde van de 19de E op veel plekken in West- en
Centraal-Europa weten te vestigen. Een sterke aantalsgroei deed zich in vele
gebieden voor sinds het midden van de jaren 80.
De krooneend is in staat
om zeer geïsoleerde gebieden over grote afstanden te koloniseren, als zich
geschikte habitatsomstandigheden voordoen. Het pleksgewijze voorkomen op
Europese schaal is dan ook een uiting van het verspreidingsgedrag van deze
soort.
Krooneenden zijn
trekvogels met gescheiden broed-, rui- en overwinteringsgebieden.
Een andere reden waarom
diverse vogeldeskundigen vermoedden dat krooneenden uit gevangenschap afkomstig
zijn, is het feit dat ze tijdens de broedperiode erg tam zijn.
Bij alle watervogels stelt
men echter in parken een zekere mate van gewenning vast.
Zodra de krooneenden gaan
ruien (juni-juli) verandert dit patroon wezenlijk. Ze worden schuw en
verstoppen zich overdag tussen de oevervegetatie en laten zich niet meer voeren
door parkbezoekers. Vermoedelijk foerageren ze dan vooral in de nacht op
kranswieren.
Het feit dat er in het
verleden veel eieren uit nesten van krooneenden werden verwijderd en de
uitgekomen vogels vervolgens in collecties werden gehouden, heeft geleid tot de
veronderstelling dat de krooneenden uit gevangenschap afkomstig waren. Het is
uiteraard mogelijk dat, ook langer geleden, een deel van de krooneenden die in
gevangenschap werden opgekweekt later weer is losgelaten. Het is zeker zo dat
er ook nu nog eendenhoeders zijn waar de krooneenden jongen krijgen, die
vervolgens de vrijheid krijgen (en kiezen).
Toch toont het onderzoek onomwonden
aan dat het grootste deel van de krooneenden van wilde herkomst is. Inmiddels
heeft de mooie exotische watervogel zich spontaan en succesvol hier bij ons
gevestigd en is hij van de rode lijst geschrapt.
Wens je een eerder
verschenen bijdrage te raadplegen, maak dan gebruik van de zoekrobot om in het
archief het artikel op te diepen:
27/11/2009De krooneend [knappe fotoreeks van Wim
Dekelver]
Onze bebouwde
kom wordt steeds dichter bebouwd en intensiever beheerd. Braakliggende
terreinen met zadenrijke planten en insecten maken steeds vaker plaats voor
beton en asfalt. Vogels kunnen daarom minder geschikte voedselplekken vinden.
Struiken en bomen die natuurlijke schuil- en nestgelegenheid bieden, komen ook
niet veel meer voor. Vogelvriendelijk ingerichte tuinen kunnen dat verlies
compenseren en bieden vogels een veilige thuis in de bebouwde kom. Een variatie
aan gras, bloeiende planten, struiken en bomen helpt de vogels op eigen kracht
voor zichzelf te zorgen. Vogels horen nu eenmaal in onze woonomgeving. Door bij
te voeren laten vogels zich veel vaker zien en kunnen we ze beter leren kennen.
Als je het juiste voedsel
aanbiedt, mogen tuinvogels het jaar door worden gevoerd.
Doordat het klimaat
verandert, verandert het voedselaanbod voor de vogels mee. Worden ze het hele
jaar bijgevoerd, dan gaan ze sterker en vitaler de winter in. Hiermee is hun
overlevingskans vele malen groter wat uiteindelijk zal resulteren in meer jonge
vogeltjes in het voorjaar en zomer.
Het is niet zo dat vogels
lui worden van het bijvoeren. Ze blijven ook zelf voedsel, zoals wormpjes, larfjes,
spinnetjes en mugjes in de natuur zoeken. Wel dien je te weten dat vetbollen
die in de winter te koop worden aangeboden, niet geschikt zijn om te voeren in
de lente en zomer.
Vogeltjes voelen zich niet
overal op hun gemak. Daarom is het belangrijk om een zo goed mogelijke plek
voor de gevederde bezoekers te creëren.
Kies een rustige plek
zonder verstoring. Zorg voor beschutting zoals een boom of struik om bij gevaar
in te kunnen vluchten. Geef vogels goed uitzicht op de omgeving om tijdig
gevaar te kunnen opmerken (katten, sperwers).
Zadenmengsels kunnen het
best worden aangeboden in speciale voedersystemen om verspilling en
verontreiniging te voorkomen. Vetbollen kunnen door regen erg vies en soppig
worden; hang er daarom niet teveel op tenzij er erg veel vogels aanwezig zijn
en de voorraad snel slinkt.
Als pindas in een silo
worden aangeboden kan men met een gerust hart het gehele jaar door
apennoten schenken.Vogels kunnen door het gaas van de silo
namelijk alleen kleine stukjes pinda eruit halen. Pindas in netjes zijn ook
niet geschikt; de vogeltjes kunnen met hun pootjes of tongetje vast in het
netje komen te zitten.
Best koop je vogelvoer bij
een dierenspeciaalzaak waar je zeker bent dat de producten goed zijn voor de
gezondheid van je tuinbezoekers.
Even belangrijk is de
hygiëne. Maak daarom geregeld alle voedersystemen, voedertafels en waterschalen
goed schoon. Best maak je hierbij gebruik van biologisch afbreekbare,
desinfecterende middelen. Zorg er ook voor dat je na het reinigen met voldoende
water de voederapparaten en waterschalen afspoelt.
Broodkruimels, geweekte rozijnen en krenten,
kaasrestjes zonder korst, fruit, bessen, schillen en klokhuizen, gekookte
rijst, gekookte aardappelen zonder zout
·
Koolmees,
pimpelmees, zwarte mees, staartmees, kuifmees, matkop:
Vetbollen, slingers ongebrande en ongezouten
pindanootjes, hazel- en okkernoten, graanzaadmengeling, zonnebloempitten, halve
kokosnoot
·
Grote
bonte specht, boomklever, boomkruiper:
Spekzwoerd,
ongezouten pindas en noten, vetbollen, zonnebloempitten, kaasrestjes zonder
korst
Bruine
broodkruimels, graanmix (gemengd onkruid- en strooizaad), zonnebloempitten,
etensresten zonder zout,
·
Winterkoning,
heggenmus, roodborst:
Broodkruimels,
bessen, maden en larven, meelwormen, ongekookte havermoutvlokjes
Self-made voedercake
Smelt 250g rundervet, voeg
hierbij fijngemalen pinda-, okker- en hazelnoten. Vul aan met wat rozijnen,
gebroken granen (maïs, tarwe), muesli en fijngemalen broodkruim. Met wat
gepelde zonnebloempitten maak je de voederbol speciaal. Roer alles om tot een
nog vloeibare massa, giet dit vervolgens in een recipiënt (bv. melkbrik) waar
je een touw of gevlochten draad hebt ingebracht (om deze te kunnen ophangen).
Nog even wachten tot alles voldoende is gestold en dan kan je je tuinvogels op
een eigen voedercake trakteren.
Geraadpleegde bronnen: De
Standaard [Pieter Van Dooren]
Wij Vlamingen gaan meteen
grijnzen als we het woord vogelen horen: het is een synoniem voor het
waarnemen en fotograferen van wilde vogels. Maar hoe vogelminnend de
Nederlanders, ook zijn ze worden verre overtroffen door de Britten. Bij hen is
bird watching zowat een nationale sport.
En hobby nummer één bij
Britten met een tuin is vogels voederen.
Ze geven er dubbel zo veel
aan uit als de rest van Europa. Dat gebeurt vaak met een voedersilo, een soort
omgekeerde fles met onderaan een kleine opening voor de vogelsnavel. En dan
biedt een lange snavel voordeel.
Onderzoekers volgen al 70
jaar een populatie koolmezen nabij Oxford. Daaruit blijkt dat de snavels van de
vogels sinds de jaren 70 langer zijn geworden. In nog geen 50 generaties dus.
Voor een erfelijk kenmerk is dat bijzonder snel. Een ruwe vuistregel onder
biologen zegt dat een diersoort zon 1000 generaties nodig heeft om een nieuw
kenmerk algemeen te laten worden.
Nu elektronica steeds
kleiner en lichter wordt, is het mogelijk geworden om zelfs kleine vogeltjes
van een zendertje of een datalogger te voorzien. Daaruit leerden de Britse
vorsers dat de meesjes met de langste snaveltjes het vaakst bij de voedersilos
te vinden waren.
De Darwin-vinken, die op
ieder eiland van de Galapagos-archipel weer anders zijn, zijn een iconisch
voorbeeld van aanpassing aan de omstandigheden. Ze specialiseerden zich elk in het
vergaren van ander voedsel en ontwikkelden er de bijpassende snavel bij.
Het verschil in
voederpraktijk tussen de Britten en het continent lijkt een zinnige verklaring.
Met
meesjes valt grof geld te verdienen
Geraadpleegde bron: Knack [Dirk Draulans]
De Vlaamse overheid
beheert een fonds om schade te vergoeden die wordt veroorzaakt door dieren. Een
analyse van de cijfers leidt tot de verrassende conclusie dat niet ganzen of
everzwijnen de voornaamste schadeposten zijn, maar wel soorten zoals
steenmarters en mezen.
Voor veel Vlamingen zijn
dieren niets minder dan lastposten. Intrigerend in de cijfers is de post
schade aan gewassen door zangvogels.
Onze tuinvogels werden
sinds kort door het Agentscha Natuur & Bos (ANB) als een schadepost in de
fruitteelt beschouwd.
Dat is een beetje vreemd
want in het broedseizoen wordt de aanwezigheid van mezen net gewaardeerd, omdat
ze massaal rupsen van bladeren plukken om hun jongen te voederen. Maar tijdens
het fruitseizoen verpoppen ze zich blijkbaar tot een vijand: ze pikken aan
peren en appels, waardoor die geïnfecteerd kunnen geraken met schimmels en
bacteriën en rottingsplekken krijgen.
Het probleem is in
Nederland populair geworden. Daar wordt jaarlijks voor minstens 500 000
euro aan vergoedingen uitbetaald voor schade aan fruit, die is veroorzaakt door
mezen.
De bedragen zijn de
laatste 10 jaar fors gestegen. Dat kan niet te maken hebben met een grote
toename van het mezenbestand. Het lijkt evenmin evident dat de diertjes pas in
het voorbije decennium de appel en de peer hebben ontdekt als voedsel.
Het is waarschijnlijker
dat de fruittelers erin geslaagd zijn mezen als de schadepost te laten erkennen
en er nu geld uit puren.
Het valt te vrezen dat Vlaamse
fruittelers de mees ook gaan beschouwen als een bron van schadevergoedingen.
Het Agentschap Natuur & Bos moet over de omvang van de schade waken en
beslissen minder snel tot schadevergoeding over te gaan. Want op de duur kan
elk dier dat in een veld of een boomgaard passeert als een bron van inkomen
worden aanzien.
De kneu, een kleine,
levendige en sociale vink, is een echte bewoner van open cultuurlandschappen en
komt bij ons vooral voor in open terrein met lage bosjes en struwelen nabij
kruidenrijke vegetaties, zoals dat in landelijke dorpen, tuinsteden,
boomgaarden en bij spoorbeddingen te vinden is.
De soort is vooral zeer
talrijk in open duingebieden en in de wilgenopslag van nieuwe polders.
Vanwege zijn muzikaal
liedje werd hij vroeger veel als volièrevogel gehouden. Zijn fraaie robijnrode
kleuren raakt het dier in gevangenschap wel snel kwijt.
Oude namen voor deze soort
zijn vlasvink en hennepvink omdat men vroeger dacht de kneu zich enkel met
vlas- en hennepzaden voedde. Zijn menu bestaat echter uit een grote
verscheidenheid van vooral kleine zaden. De kneu heeft graag braakliggend land
met veel zaaddragende planten en struiken of heggen om in te nestelen.
Het mannetje in zomerkleed
vertoont een lichtgrijze kop, karmijnrood voorhoofd en karmijnrode borst; de
rug is roestbruin, de zwarte slagpennen en de gevorkte staartpennen hebben
witte randen. De snavel is donkergrijs.
De lichaamslengte wisselt
tussen 12.5 en 14cm; de spanwijdte varieert tussen 21 en 25cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 15 en 20g.
De kneu vliegt in hechte,
golvende, zeer gecoördineerd bewegende zwermen.
De kwetterende zang wordt
gewoonlijk op een uitstekende twijg van een struik ten gehore gebracht en soms
zingt een aantal mannetjes in koor. De kneu is gesteld op laag struikgewas en
lage uitkijkposten.
Om te broeden kiest het
vrouwtje voor de open heide, langs de randen van hoogvenen, in agrarische
gebieden met rommelige heggen en hoog in het voorgebergte van Alpen en
Pyreneeën waar lage heggen groene bloemenrijke weilanden doorsnijden.
s Winters zijn kneuen
vaak in groepen te vinden in open agrarische gebieden, op kwelders en met
onkruid begroeide kiezelvlaktes, alsook rond zoetwatermoerassen met zaadplanten
langs de randen van vennetjes en greppels.
Ze zijn minder behendig dan
barmsijzen en fraters, die zaden eten terwijl ze aan planten hangen.
De kneu foerageert
gewoonlijk vanaf de grond en pikt zaden uit overhangende planten of van de
grond eronder.
Op het menu staan wilde
soorten maar ook cultuurgewassen, zoals koolzaad, mosterdzaad en lijnzaad.
Vroeg in de lente zijn vogelmuur, veldkers, vroegeling en varkensgras
belangrijke voedselbronnen, later ook paardenbloem, brandnetel, distel en
kaardenbol. Ook de nestjongen eten uitsluitend zaden.
Mannetjes zingen vaak vanuit
de toppen van liefst doornige struiken, zelfs in groepen op het einde van de
winter. Het klein territorium wordt afgebakend door te zingen; een vrij stille,
muzikale, snelle, herhaalde medley van gefluit met een riedel, getjilp en
trillers. De roep is een typisch vinkachtig gekwetter, die metalig, snel, droog
en lichter weerklinkt dan de harde tonen van een barmsijs.
De kneu broedt vanaf half
april, vaak in kleine, losse kolonies.
Het wijfje bouwt een fraai
komvormig nest van twijgen en wortels, gevoerd met wol en haar bij voorkeur
laag in een struik, zoals in een duindoorn bv.
Ze broedt de 4 tot 6
eitjes in 10 tot 14 dagen uit. Er kunnen 2 tot 3 legsels voorkomen tijdens de
periode april juli. Het mannetje helpt bij het voeren van de jongen.
Vaak zitten kneuen in
groep bij elkaar in struiktoppen en kwetteren vrolijk in koor voordat ze zich
voor de nacht verplaatsen naar een gemeenschappelijke slaapplaats.
In onze streken broedende
kneuen trekken via Zuidwest- Frankrijk weg naar Spanje en Marokko. Men treft
ook doortrekkers aan vanuit Groot-Brittannië en de Scandinavische landen.
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2013_2
De zanglijster doet zijn
naam alle eer aan. Zijn lied duurt 5 minuten of langer en bestaat uit een rijke
opeenvolging van luide, muzikale strofen, waarvan sommige vele malen worden
herhaald. Meestal zingt de zanglijster op een hoge post, zoals een boomtop en
is vrijwel het gehele jaar door op mooie dagen te beluisteren.
De volwassen vogel heeft effen
donkerbruine bovendelen met blekere uiteinden aan de veren.
De vaalgele onderkant en
de witte buik vertonen minder en kleinere bruinzwarte pijlpuntvlekken dan bij
de grote lijster. De onder-vleugel is zacht oranjebeige. Er is een vale ring
rond het oog; de poten zijn bleek en roze-achtig.
De lichaamslengte varieert
tussen 21 en 23 cm; de spanwijdte wisselt van 33 tot 36 cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 70 en 90g.
Het wijfje bouwt een nest
van gras en twijgen, gevoerd met modder of houtpulp en legt gewoonlijk 4 tot 6
lichtblauwe, gespikkelde eieren.
De binnenkant van het nest
is wel opmerkelijk. Voordat de houtmolm wordt aangebracht, wordt die met de
snavel fijn gebeten en met speeksel of water doorweekt. Door met de borst op de
geknede bestanddelen van de binnenlaag te duwen, brengt de zanglijster het
lemen pleisterwerk op de vereiste dikte en wordt de diepe nestkom gepolijst. De
zanglijster baadt zich tijdens de nestbouw geregeld in plasjes om de binnenlaag
optimaal te kunnen gladstrijken. In plaats van leem wordt soms ook paardenmest
gebruikt. De aanleg van de lemen binnenkant vereist droog weer. De voordelen
van leembekleding: het nest is stevig en kan later opnieuw worden gebruikt; de
leembekleding beperkt vermoedelijk ook het aantal nestparasieten.
Het wijfje broedt het
legsel in ca 2 weken uit en het mannetje helpt bij het voeren van de jongen
gedurende de 12 tot 16 dagen dat deze in het nest verblijven.
In het zuidwesten van
Frankrijk worden jaarlijks nog vele tienduizenden zanglijsters tot paté
verwerkt. Hetzelfde gebeurt met leeuweriken, roodborsten en ortolanen.
In de omgeving van de Mont
Ventoux verkoopt men als specialiteit lijsterpaté met truffels. Deze Paté de
grive wordt in de restaurants als een delicatesse aanbevolen.
In Noord- en Midden-Italië
worden tussen juli en oktober op vele plaatsen grote vogelfeesten georganiseerd,
dit alles ter ere van de vogeljacht en -vangst. Vuurwapens worden gezegend, er
worden missen opgedragen en op de markt verkoopt men allerlei benodigdheden voor
de vogelvangst.
In Notes sur les forêts,
la chasse et la pêche en Belgique uit 1897 lezen we dat men het jaar ervoor op
5 marktdagen (3 in Brussel, 1 voor Antwerpen en 1 voor Verviers) in de openbare
hallen ongeveer 380 000 lijsterachtigen heeft verhandeld.
Daaronder bevonden zich
allicht ook veel koperwieken. Deze vogels werden gevangen in België, Nederland
en Frankrijk.
De auteur Iserbyt (Ieper
1906) zei het volgende over de lijstervangst: En moest men de vangst verbieden
of te veel inkorten, t ware t land in rep en roer stellen, vooral de Ardense
gewesten, waar jong en oud, rijk en arm, lijsters vangt en eet.
Pas via een Koninklijk
Besluit in 1967 werd de lijstervangst met behulp van strikken bij wet verboden.
Zanglijsters komen vooral
voor in de gematigde streken van Europa en zijn veel te zien in oude tuinen,
villawijken, parken en loofbossen.
Hoewel de Vlaamse
populatie stabiel lijkt te zijn, spelen vermoedelijk toch een aantal processen
een rol. Mogelijk heeft het bodemtype in combinatie met de zure regen een
impact op de populatie.
Zo zou verzuring in
verschillende grote bosgebieden in Nederland hebben geleid tot een afname van
lokale populaties met soms 75%, terwijl zanglijsters op kalkarme bodems (minder
huisslakken) van nature in lagere aantallen voorkomen.
In tegenstelling tot
zanglijsters in bosgebieden hebben hun soortgenoten in uitgestrekte
landbouwgebieden andere problemen.
In Groot-Brittannië nam het
bestand sinds halfweg de jaren 70 sterk af. De afname werd vooral vastgesteld
in het agrarische landschap. In de bosgebieden deed de soort het ook slecht, al
bleven de verliezen eerder beperkt.
Vooral de hoge sterfte bij
jonge vogels in hun eerste levensjaar zou verantwoordelijk zijn voor de afname
van het zanglijsterbestand, terwijl ook intensivering van de landbouw met de
vinger wordt gewezen. Vooral in de intensief bewerkte akkergebieden zou
voedselgebrek een groot probleem vormen wanneer op het einde van de zomer
regenwormen door de droogte veel moeilijker te vinden zijn dan in de relatief
vochtige graslanden en bossen.
De Britse situatie kan
echter niet zomaar worden geprojecteerd op Vlaanderen.
De vastgestelde toenames
in zowel Zuid-West-Vlaanderen als in het zuidwesten van Oost-Vlaanderen
nochtans ook gedeeltelijk gelegen in intensief bewerkt akkerbouwgebied tonen
dat aan.
Het open landschap wordt
er in belangrijke mate doorsneden door de typisch Vlaamse lintbebouwing waar de
zanglijsters alternatieve voedselbronnen vinden in de goed onderhouden,
vochtige privé-tuinen. Daar hebben ze bovendien extra nestgelegenheid ter
beschikking als gevolg van het ouder worden van aanplantingen.
De zanglijster heeft op
haar menukaart zowel dierlijk voedsel (insecten en hun larven, regenwormen,
spinnen, duizendpoten, pissebedden, huisjes- en kleine naaktslakjes) als een
aanzienlijke hoeveelheid soorten bessen (vogelkers, aalbes, vlier, meidoorn,
hulst, zuurbes, klimop) staan. Het is algemeen geweten dat lijsters graag
huisjesslakken eten en dat ze om zich van de harde delen te ontdoen deze op
stenen, rotsen, tuinpaadjes en harde boomwortels stukslaan. Geregeld zal een
zanglijster naar deze lijstersmidse terugkeren, zodat na verloop van tijd
hoopjes verbrijzelde slakkenhuisjes haar aanwezigheid verraden. Vermits de
weekdieren een aanzienlijk bestanddeel van het zomervoedsel uitmaken worden de
specifieke leefgebieden van deze slakken opgespoord: humusrijke, min of meer
vochtige bossen met veel kruiden en/of onderhout, waterloopjes en poelen. Ook
grote kevers worden geregeld op dikke takken, blootliggende boomwortels of
stenen stukgeslagen.
Onze zanglijsters zijn
trekvogels die onze streken in de winter verruilen voor delen in Frankrijk en
Groot-Brittannië. In het najaar trekken zowel overdag als s nachts grote
aantallen door uit het noorden en oosten. De najaarstrek loopt gewoonlijk van
september tot begin december. In het voorjaar verloopt de trek vanaf midden
februari tot in mei.
De boomkruiper leeft aan
bosranden, in parklandschappen, in hagen, tuinen, boomgaarden en oude lanen.
Het is een kleine vogel,
die wat weg heeft van een kleine, bruine muis die met schokjes langs de ruwe
boomschors naar omhoog klautert, op zoek naar insecten en spinnen.
De boomkruiper tref je
voornamelijk aan in bossen, (kasteel)parken, grote tuinen en (oude) boomgaarden
met een voorkeur voor oude loofbossen, waaronder de eik, omwille van de ruwe
stam.
Het nest wordt meestal gemaakt
achter loshangende stukken boomschors, in spleten of houtstapels. Soms wordt
het nest ook in dichte vegetatie (klimop) gemaakt. Ongeveer 20% van de paartjes
broedt 2 keer per jaar. Beide broedsels overlappen vaak; het mannetje bouwt een
2de nest waarin het wijfje eieren legt, terwijl de jongen van het
eerste nest nog niet zijn uitgevlogen.
De boombewoner is best
onopvallend. Door zijn bruinige verenkleed is hij prima gecamoufleerd wanneer
hij tegen een boomstam naar omhoog klautert. Ook de zang en de roep stellen
niet veel voor en vergen een getraind oor om het te herkennen.
Boomkruipers hebben een
speciale staart. Het dozijn staartveren zijn stug, stijf een puntig; ideaal als
steun bij het klimmen. Doordat de staartveren almaar over de schors slepen,
slijten die snel. Alle zangvogels ruien eerst de centrale staartveren. Enkel de
boomkruipers en de spechten, die beide de steun van vooral de middelste
staartveren nodig hebben bij het klimmen, ruien de centrale staartveren als
laatste, nadat alle andere staartveren zijn vervangen.
Omdat de boomkruiper zijn
staart als steun moet gebruiken, is hij niet in staat om onderste boven te
kruipen, wat een boomklever daarentegen wél kan. Daarom zie je een boomkruiper
steeds weer naar een lager gelegen nieuw stuk stam vliegen en vervolgens weer in
spiraalvorm naar omhoog kruipen op zoek naar wat lekkers (eitjes, larfjes,
torretjes, spinnetjes).
Boomkruipers slapen achter
een loshangend stuk schors of hakken een slaaphol uit in het halfvergane hout
van dode bomen of in de zachte, levende schorslaag van coniferen.
Vooral s winters slapen
ze vaak in groep; door dicht tegen elkaar te gaan aanzitten, verliezen ze
minder energie.
De boomkruiper gaat
tijdens de winter op zoek naar insecten, die in holtes en spleten overwinteren,
waardoor hij heel het jaar rond hier kan verblijven.
De boomkruiper is een stuk
minder opvallend dan zijn bijna-naamgenoot, de boomklever. In dit kort
filmfragment van Kees Vanger kan je het minutenlang gadeslaan.
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2006_2
Spechten en boomkruipers
gebruiken hun stugge staartveren om zich af te zetten tegen de stam en gaan met
kleine sprongetjes omhoog. De boomklever gebruikt zijn staart niet maar haakt
zijn klauwen één voor één in de schors en dit onder een schuine hoek om zijn
evenwicht te bewaren. Op die manier wandelt hij evengoed naar onder als naar
boven.
De boomklever heeft zijn
naam niet enkel verdiend door aan de boom te plakken. Hij is ook een
buitenbeentje onder de holenbroeders doordat hij zijn nestopening verkleint met
modder. De lange spechtachtige snavel, die hij gebruikt om insecten te zoeken
en soms wat schors los te peuteren, dient niet om nestholten uit te hakken. De
modder wordt in laagjes aangebracht en met de snavel aangedrukt. Het geheel
droogt op tot een onneembare vesting. Zo beveiligt de boomklever zijn nest
tegen concurrenten als spreeuw en spechten en meer recent de halsbandparkiet.
Boomklevers vind je zowat
overal waar een flink aantal grote oude loofbomen staan. Doorgaans heeft een
boomklever een territorium van 2 tot 3 ha nodig. Oude eiken hebben de voorkeur,
maar ook in oude beukenbossen komt hij aan zijn trekken.
In de zomer leeft hij van
insecten en spinnen die hij tussen de schors vindt; in de winter zijn hazel- en
beukennoten een belangrijke aanvulling. De boomklever is een echte standvogel
die zijn leefgebied zelden of nooit verlaat. De meeste omzwervingen maakt hij
net als vele andere vogels trouwens in zijn eerste levensjaar. Vooral in de
periode augustus september kan je soms zwervende jonge vogels aantreffen op
plaatsen waar je de soort anders nooit ziet.
Eenmaal de juvenielen zich
hebben gevestigd, blijven ze vaak levenslang in hetzelfde territorium en met
dezelfde partner. Heel het jaar door zie je ze voedsel zoeken in paartjes; zie
je één boomklever, dan is er meestal een tweede in de buurt. Ze houden tijdens
het foerageren contact met fijne roepjes en mengen zich ook vaak met mezen,
boomkruipers en goudhaantjes.
In zijn woongebied is de
boomklever niet de meest talrijke, maar wel één van de levendigste vogels. Zijn
staccato-roepjes hoor je het hele jaar door, soms minuten aan een stuk als hij
wordt verstoord of vijanden probeert te verjagen.
Op voedertafels in de
buurt van bossen of parken is hij ook een graag geziene gast. In kleine
schermutselingen haalt hij het gemakkelijk van de iets kleinere mezen. Vanaf
januari hoor je overal zijn luide maar eenvoudige fluittonen, die soms doen
denken aan een spreeuw.
Het mannetje zingt dan
vaak in de buurt van het nesthol, waar het vrouwtje aan het metselen is.
Het broedseizoen van de
boomklever is vrij kort; eind mei tot half juni vliegen de jongen uit en vervolglegsels
zijn uiterst zeldzaam. Mogelijk is het belangrijk voor de boomklever om zijn
jongen op tijd de wereld in te sturen, zodat ze de concurrentie voor vrije
territoria kunnen aangaan. Heel wat jonge vogels zijn al in juni gepaard en
territoriaal, terwijl sommige andere nog enkele maanden een zwervend bestaan
leiden.
De groene halsbandparkiet
is wel degelijk een geduchte concurrent voor nestholten.
Deze agressieve indringer
verkiest ook oude spechtenholten. De parkiet neemt bovendien zijn nesten erg vroeg
op het jaar in, waardoor de boomklever niet de tijd heeft om zich met
metselwerk te verdedigen. Uit recente tellingen blijkt dat in bossen en parken
waar veel parkieten broeden, in verhouding minder paartjes boomklever nestelen.
Liedesnestjes voor de
beste kweekparen, zelfreinigende hokjes en een state of the art broeikas voor
de eieren: bij de heer Lemmens krijgen sportduiven een VIP-behandeling.
Zeg niet zomaar duivenkot
tegen het nieuwe complex van Ulrich Lemmens. Zelf noemt hij zijn stek in Balen
een ranch, waar topduiven in de allerbeste omstandigheden kunnen kweken,
recupereren na wedstrijden. En dat mocht wat kosten; er werd haast één miljoen
euro aan de bouw gespendeerd. Binnen de duivensport is dit top of the bill.
Dit bedrijf wordt
hoogtechnologisch gerund.
In de vlieghokken houden
infraroodlichten de temperatuur ideaal voor herstel na lange races. Andere
lampen bootsen daglicht na, waardoor de duiven altijd het gevoel hebben dat ze
buiten zitten en zo hun conditie verbetert. Er hangen ook camera zodat je
overal ter wereld de aankomst van de duiven kan volgen. Iedere dag worden de
hokken automatisch gereinigd, de favoriete gadget omdat het vernuft systeem
uren poetswerk bespaart.
In de duivenranch
verblijven tussen de 300 en 400 prijsbeesten, ook uit het buitenland.
The very important
pigeons krijgen zelfs eigen suites; de 30 beste kweekexemplaren worden per
twee afgezonderd van de andere duiven om de genen intact te houden. Duiven zijn
immers niet de trouwste partners. Als een topvrouwtje door het verkeerde
mannetje wordt gedekt, kan dat een zwak nageslacht opleveren. Daarom blijven ze
gescheiden. Ze hebben zelfs een eigen badje.
Volgens de heer Lemmens
heeft de voor sommigen overdreven luxe een enorme impact op de kwaliteit
van de eieren. Voor die eieren liet hij een hypermoderne broeikas installeren.
Het hele complex is beveiligd met een peperdure alarminstallatie. Dat moet wel
daar de totaalwaarde van deze wedstrijdduiven tot miljoenen euros oploopt.
De heer Lemmens was op
zijn twintigste de jongste professionele duivenmelker ter wereld. In 2014 werd
hij Belgisch kampioen en vandaag geldt hij autoriteit in de internationale
duivensport. Als speler en makelaar verkocht hij zijn duurste duif voor
100 000 euro. België telt amper 3 of 4 professionals. Duivensport zit in
zijn bloed: ook grootvader Gust was een topspeler.
De fotos bij dit artikel
zijn geen wedstrijdduiven maar holenduiven die vrij in de natuur een graantje
komen meepikken op een foerageerplaats en worden geschoten door telelenzen.
Het waterhoentje, familie
van de rallen, is kleiner dan de meerkoet, heeft een gezet lijf en relatief
korte vleugels. Behalve de rode snavelwortel met geel uiteinde zijn de witte
onder-staartdekveren en de flankstreep langs het lichaam de voornaamste kenmerken.
Het waterhoentje heeft een
duidelijke schuitvorm, vliegt watertrappend op. Het steltlopertje is zeer
verstandig en weet van alle omstandigheden gebruik te maken om te overleven.
Als mindere vlieger
verplaatst het zich enkel s nachts om niet door roofvogels te worden geslagen.
In de vrije natuur hebben ze veel te lijden van snoeken, de gewone waterrat en
van roofvogels.
Op het land vallen de
lange groenige tenen op. Voor het opvliegen rent de waterhoen net als de
meerkoet een stukje over het water. Immers die lange tenen verdelen het
lichaamsgewicht over een groot oppervlak, waardoor hij zich probleemloos op
drijvende waterplanten kan verplaatsen.
Ze liggen hoog op het
water, het achterlijf het hoogst en bij iedere roeibeweging van de slanke
poten, zonder zwemvliezen, maakt de fijne hals en het sierlijk kopje een pittig
schokje bij wijze van reactie-beweging.
Waterhoentjes zijn schuw
en begeven zich meestal in de dichte aan de oever gelegen vegetatie. Drijvende
plantengroei biedt bescherming aan de ondergedoken vogel die enige tijd onder
water kan blijven ademhalen door zijn snavel net boven het wateroppervlak uit
te steken.
De drijvende vegetatie in
het plantenrijk water wordt graag opgesmuld, net als de insecten, waterdiertjes
en kikkervisjes die er zich tussen bevinden.
Jonge waterhoentjes hebben
een onopvallend grijsgrauw verenkleed wanneer ze achter de ouders aanzwemmen,
gelokt door de helderwitte staartveren.
Ofschoon meerkoet en
waterhoen beide op het water voorkomen en beide hun nesten tussen het riet of
soms zelfs open en bloot op het water bouwen, zijn hun levensgewoonten heel
verschillend.
Het waterhoentje gedraagt
zich als een ralachtige, wat sluiperig tussen de begroeiing langs de waterkant en
is van nature uit meer een vogel van moerasachtige omgevingen, die niet graag
zwemmend grote waterplassen oversteekt. Daarnaast leven waterhoentjes wél dicht
bij de bewoonde wereld in slootjes bij boerderijen of in vijvers van parken,
soms middenin een drukke stad, maar ook langs singels en kanalen die wat
begroeiing van waterplanten aan de kanten hebben.
Bij ons broedende
waterhoentjes zijn voornamelijk standvogel en overwinteren grotendeels in eigen
land of net ten zuiden ervan.
In onderstaand filmpje
Herken de waterhoen van Kees Vanger kan je de waterhoen een tijdje van
dichtbij gadeslaan en jongen in versneld tempo zien opgroeien.
Je kan op diverse manieren
vogels fotograferen, maar de mooiste beelden maak je vrijwel altijd vanuit een
vaste schuilhut. De voorbije jaren bouwde (én verbouwde) Glenn Vermeersch een
10-tal hutten die hij te huur aanbiedt aan natuurfotografen.
Alle vogelkijkhutten zijn
gelegen in Kalmthout in de Antwerpse Kempen. Ze zijn allen voorzien van
comfortabele stoelen en/of zitbank en in de meeste is in de winter elektrische
verwarming aanwezig.
Je fotografeert er
standaard door spiegelend glas waardoor je een prachtig zicht hebt op je
onderwerp en snel kan inspelen op de kansen die zich doorheen de dag voordoen.
Voor het eerst vergezelde
ik onze thuisfotograaf Wim Dekelverop een foto-shoot.
Hut 1 een veel-soorten-hut
is in alle opzichten bijzonder in zijn opzet. Vanuit één hut kan je immers
ongezien 3 verschillende foto-luiken bereiken, elk met hun eigen typische
biotoop en soorten.
Invalshoek 1: voor dit
luik van de hut werd een klein zoetwatermoeras aangelegd met een beperkte
hoeveelheid open water. De biotoop is nu nog in volle ontwikkeling, maar je
maakt er kans op allerlei drinkende vogels, maar naargelang van het jaargetijde
ook: blauwborst, kleine karekiet, waterhoen, wilde eend, blauwe reiger,
mandarijn-eend, waterral, watersnip, porseleinhoen, witgatje,
Invalshoek 2: voor dit
luik strekt zich een visvijver uit van zon 70 m lengte. De door de ochtendzon
beschenen westoever van de plas werd natuurlijk ingericht met een gordel
moerasvegetatie en een slikrand. Bovendien werd een ijsvogelwand aangelegd en
bestaat jaarlijks de kans op een broedgeval ter plaatse. De vijver zelf wordt
geregeld aangevuld met kleine vissoorten zodat visetende vogelsoorten zoals
ijsvogel, blauwe reiger en s winters mogelijk ook roerdomp en grote
zilverreiger altijd voldoende voedsel vinden. De plas is te klein en te ondiep (max
2 m) voor duikeenden, maar soorten als Canadese gans, Nijlgans, wilde eend,
mandarijneend, wintertaling, krakeend, meerkoet en waterhoen kan je wel af en
toe fotograferen, soms ook met jongen. Nieuw is de duik-setting voor ijsvogels.
Invalshoek 3: voor dit
luik werd gekozen voor de klassieke opzet van een boshut. Hier strekt zich op
ooghoogte voor de hut een ondiep plasje waar allerlei vogelsoorten hun dorst
kunnen komen laven. Tevens werd er een ruigte nog in aangroei aangelegd met
riet, kaardebol en distelsoorten. Talrijke soorten middelgrote vogels tot
kleine zangvogels kunnen hier worden waargenomen.
De hut is in gebruik sinds
26/05/2014 en de teller van het aantal vanuit deze hut gefotografeerde soorten
staat momenteel al op 111.
Al maakte ik ook wel
fotos van de ijsvogel, toch verkoos ik de leermeester zijn beelden te
gebruiken om niet uit de toon te vallen.
Wie eerder verschenen
artikels van de ijsvogel wenst te raadplegen kan met de zoekrobot in het
archief de bijdragen opvissen:
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2009_4 [Bennie van den Brink]
Op het platteland vliegen
boerenzwaluwen laag over velden en plassen, jagend op insecten.
Terwijl de oudervogels van
de boerenzwaluw druk bezig zijn met het grootbrengen van een tweede broedsel
hebben de meeste andere vogelsoorten hun broedseizoen al achter de rug.
Sommige soorten, zoals
bonte vliegenvanger en gierzwaluw, zijn zelfs al onderweg naar hun
overwinteringsgebieden in Afrika. Andere soorten zoals kleine karekiet en
rietzanger gebruiken de maand augustus om extra vet op te slaan om met een
volle brandstoftank de lange reis naar het zuiden aan te vatten.
Boerenzwaluwen echter
benutten de zomer ten volle en laten hun vervolglegsel eind juli, begin
augustus uitvliegen. Een enkel dapper broedpaar start in augustus zelfs met een
derde legsel.
Dat resulteert in jongen
voeren tot in september. Op zich is dat geen probleem omdat er dan nog volop
voedsel voor handen is. Elke avond verzamelen zowel de uitgevlogen jongen als
de oudervogels die hun broedtaak hebben volbracht op een gezamenlijke
slaapplaats. Bij voorkeur is dat een rietveld langs een plas of rivier. Op de
slaapplaatsen overnachten soms duizenden vogels die hiermee veiligheid en gezelligheid
combineren.
In september maken de
boerenzwaluwen zich klaar om te vertrekken. De laatste jongen vliegen uit.
Logischerwijze zou je verwachten dat deze septemberjongen weinig
overlevingskansen hebben. Nog maar pas uit het nest en ze moeten al aan die
grote reis naar Afrika beginnen. De jonge zwaluwen die in mei en juni
uitvlogen, hebben qua vliegervaring en kracht echter een grote voorsprong. Ze
hebben voldoende tijd gehad om kennis te maken met de grote wereld. Toch zijn
ze niet kansloos die late geelbekjes.
In september vullen de
slaapplaatsen zich tot het maximum. Tienduizenden vogels uit de wijde omgeving
zoeken elkaar op en fladderen in de ondergaande zon boven het riet. Als de zon
een kwartier onder is, duiken ze naar beneden en zoeken ze een rietstengel voor
de nacht.
Vanaf half september
stroomt Europa leeg. Via Frankrijk en Spanje vliegen ze naar het Afrikaanse
continent. Ze doen het kalmpjes aan, elke dag een stukje. s Avonds zoeken ze een
geschikte slaapplaats om de nacht door te brengen.
Afrika verwelkomt de
boerenzwaluw in oktober. In vele landen in zuidelijk Afrika wordt deze
langeafstandstrekker met vreugde begroet omdat hij het begin van de regentijd
aankondigt. Mens en dier verlangen naar regen en groen, naar de Afrikaanse
lente. Een rijke planten- en insectenwereld komt tot leven. In tegenstelling
tot de mens zijn alle insectenetende trekvogels opgetogen over de weelde en
variatie aan insecten die tijdens ons winterseizoen in Afrika voorkomen. Net
als in Europa zoeken de boerenzwaluwen rietvelden op om te overnachten.
Die zijn niet overal
aanwezig, zeker niet in droge of bosrijke gebieden. Op het Afrikaanse
platteland zijn in het droge seizoen de oevers van rivieren en meren door het
vee ontdaan van de rietvegetatie. De weinig geschikte slaapplaatsen worden
daardoor vaak door miljoenen boerenzwaluwen gebruikt. Soms ook tijdelijk door
vogels die nog meer zuidelijk willen overwinteren.
In november hebben de
boerenzwaluwen een geschikt overwinteringsgebied met voedsel en een slaapplaats
gevonden. Een goede plek met voldoende insecten is immers van levensbelang. In
vergelijking met de rest van Afrika is het voor de boerenzwaluw in Zambia niet
zo moeilijk om een prima verblijfplaats te vinden. Er zijn namelijk veel
moerasgebieden met vaak ontoegankelijke rietvelden. De meest boeren hebben
dammen aangelegd om water op te slaan voor droge periodes.
Een groot deel van die
spaarbekkens raakt in een ondiepe hoek begroeid met riet waar de boerenzwaluwen
kunnen slapen. In dergelijke gebieden zijn de slaapplaatsen meestal klein en
meer verspreid, zodat de boerenzwaluwen niet allemaal opeengeperst zitten.
Eenmaal een geschikt gebied gevonden, blijven ze daar tot de vertrektijd
aanbreekt.
Het is een overweldigende
sensatie om middenin zon slaapplaats te staan terwijl de zwermen zwaluwen
omlaag suizen. Als je stil staat, strijken ze al kwetterend vlak naast je neer
en kijken ze je vanaf een doorgebogen rietstengel nieuwsgierig aan.
Natuurlijk dreigen er
gevaren. In Nigeria bij het dorpje Ebakken, niet ver van de grens met Kameroen,
is een immense grote slaapplaats van boerenzwaluwen. Daar slapen enkele
miljoenen vogels op berghellingen, die begroeid zijn met 5 m hoog
olifantengras.
De dorpelingen houden zich
tegen de avond schuil in het hoge gras. Met een ragebol van lijmstokjes zwaaien
ze in de schemering en vangen de zwaluwen uit de lucht wanneer die neerdalen
voor de nacht. De volgende dag worden ze boven een vuurtje geroosterd en op een
bananenblad opgediend, slechts ontdaan van vleugeltjes en veren.
Ook een deel van de
Afrikaanse jeugd vindt het vangen van zwaluwen een leuke sport. Als de mieren
en termieten gaan zwermen en de vette koninginnen met honderdduizenden tegelijk
met hun fragiele flapvleugeltjes uit de aarde omhoog fladderen, zijn niet
alleen de vogels er als de kippen bij.
De kinderen haken een
uitgevlogen termiet aan een dun draadje en laten die in de lucht zweven. Een
argeloze boerenzwaluw die denkt een gemakkelijke en smakelijke hap te kunnen
pakken, eindigt zijn leven aan een haakje.
Gelukkig staan niet overal
in Afrika kleine vogels op het menu. In de landen zuidelijk van de
regenwoudgordel eet men liever grotere dieren. Daar worden kleine vogels met
rust gelaten, tenzij ze een bedreiging vormen voor de oogst. Dan deinzen
Afrikanen nergens voor terug. Miljoenen zaad-etende roodbekwevers, die
neerstrijken op gierstakkers worden letterlijk met alle mogelijke middelen
bestreden. Met vlammenwerpers, dynamiet en sproeivliegtuigen met gif worden
broedkolonies en slaapplaatsen van deze vogels vernietigd. Helaas slapen
roodbekwevers net zoals boerenzwaluwen vaak in het riet met alle gevolgen van
dien
Daarnaast worden zwaluwen
die boven akkers op zoek zijn naar insecten op zoek zijn vaak aanzien voor
vijandelijke troepen. Het is daarom belangrijk om de Afrikaanse jeugd te
onderrichten over het nut en gedrag van verschillende vogelsoorten die in hun
streek voorkomen. Hen bijbrengen dat er naast schadelijke vogelsoorten ook
nuttige soorten zijn die muggen en steekvliegen vangen en insecten eten die
schade aanrichten aan de oogst.
Behalve het ontsnappen aan
de Europese winter heeft hun verblijf in Afrika nog een ander doel: de zwaluwen
ruien daar. Alle oude, vale en versleten veren worden vervangen door een nieuw,
glanzende, blauwe outfit. Daar is veel energie voor nodig waardoor het belang
van de keuze van een goede overwinteringsplek nogmaals wordt onderstreept. Met
veel voedsel kan je goede en sterke veren aanmaken. Dat geldt nog meer voor de
mannetjes want zwaluwvrouwtjes vallen op mannetjes met lange en symmetrische
staarten. Die zijn een weerspiegeling van een gezonde en sterke vader met goede
genen voor zijn nakomelingen.
Ze zien er vaak niet uit
die ruiende zwaluwen. Vooral de jonge vogels met hun grauwe en vale veren
lijken op vliegende voddenbaaltjes als de rui begint en hun kledij gaat
loszitten.
Maar tussen die oude
pluimen verschijnen steeds meer blauwe spiegeltjes van nieuwe veertjes. Het
duurt lang voor een boerenzwaluw een volledig nieuw pak heeft; vooral het
wisselen van de slagpennen neemt veel tijd in beslag. Zwaluwen komen vliegend
aan de kost en kunnen zich niet veroorloven veel vleugelpennen tegelijk te
verliezen. Watervogels als eenden en ganzen daarentegen ruien hun hel vleugel
bijna in één keer en zijn dan tijdelijk niet vliegvlug. Ze verschuilen zich
tijdens die periode in dichte vegetatie.
Boerenzwaluwen ruien hun
slapennen één voor één. Als er een pen is uitgevallen, groeit in een tijdspanne
van 2 weken een geheel nieuwe veer. Dan pas wordt de volgende afgeworpen. Op
die manier blijft het vliegvermogen optimaal maar duurt het wel meer dan 3
maanden vooraleer ze er terug op hun best uitzien. Bij ruiende boerenzwaluwen
is in de vlucht vaak heel mooi het patroon te zien van oude en nieuwe
vleugelveren. Wanneer het nieuwe verenpak is gevormd, is het tijd om aan
broeden te denken.
In maart begint dan de
trek naar het noorden. Sommige mannetjes, vroeg klaar met de rui, kunnen niet
wachten en vertrekken eerder, gedreven om een goede nestplaats te bezetten. Ze
hebben haast en arriveren reeds eind maart in België en Nederland. Een in
Zuid-Afrika geringde boerenzwaluw werd na 28 dagen al terug gevangen in
Engeland. Ze legde een afstand af van meer dan 9 000 km. Het blijft een
uitdaging en een belevenis om in Afrika de geheimen van de boerenzwaluwen te
onthullen.
De knappe en originele
fotos zijn van Miek Koopmans
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.