Drainage is waarschijnlijk hét belangrijkste aspect van onze kinesitherapeutische tussenkomst bij patiënten met een luchtwegaandoening. Uit de literatuur blijkt dat er voor de behandeling van deze aandoeningen veel verschillende technieken bestaan. Deze zijn echter niet allemaal even efficiënt op zich, en de efficiëntie van de technieken is ook sterk afhankelijk van de patiënt (leeftijd, toestand, ).
Tijdens een behandeling is het van groot belang aan de hand van de verschillende parameters (anamnese inspectie - auscultatie - O2-saturatie RX-thorax longfunctie - ) de toestand van de patiënt te evalueren, en zo nodig de condities aan te passen.
- Bevorderen van het mucociliair transport.
Aërosol
(zie vroeger)
Tapotage en mechanische vibratie.
Deze technieken worden toegepast vanuit de gedachte dat de opgewekte trillingen het mucus zullen losmaken van de wand van de luchtwegen. Deze technieken worden echter nog zelden uitgevoerd. Immers, de intrapulmonale luchtmassa, het vetweefsel, het spierweefsel, het longweefsel en de thoraxwand zullen de trillingen opslorpen en verklaren dus meteen het geringe effect van deze technieken.
Er zijn aanwijzingen dat er enig effect is bij frequenties tussen de 10 20 Hz maar het klinisch nut van deze interventie is onvoldoende bewezen.
Bij babies en zuigelingen maken we daarom gebruik van andere technieken, nl bouncing en thoraxaandrukkingen.(zie verder in deze paragraaf)
Wat is het nut van tapoteren als airway clearance techniek?
Bouncing en thoraxaandrukkingen
Worden verder nog besproken! (zie AH-kinesitherapie bij pasgeborenen en kinderen)
- Aanwenden van de zwaartekracht.
Posturale drainage
Het basisprincipe van de houdingsdrainage is de patiënt in zulke houding brengen dat de zwaartekracht het mucus aantrekt in de richting van de trachea.
Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat deze techniek slechts een zeer trage en onvolledige werking heeft. Posturale drainage kan wel gebruikt worden als ondersteunende techniek, in combinatie met andere drainagetechnieken, op voorwaarde dat men voldoende lang in de bepaalde drainagehouding blijft. Het kan dus niet gelden als basistechniek.
- Het bevorderen van de luchtwegdoorgankelijkheid door het verhogen van de intrabronchiale druk.
a) Positive Expiratory Pressure (= P.E.P.)-techniek.
Instabiliteit van de luchtwegen is een belangrijk probleem bij een chronische obstructieve longaandoening.
Door gebruik te maken van de P.E.P.-techniek, waarbij de patiënt tegen een gekalibreerde weerstand moet uitademen, zal de intrabronchiale druk toenemen. Zo blijft de intrabronchiale druk hoger dan de peribronchiale druk en wordt een vroegtijdig samenvallen van de luchtwegen (= collaps) vermeden.
Door het langer openblijven van de luchtwegen, kan de uitgeademde vitale capaciteit (E.V.C.) toenemen, zodat er ook in de perifere luchtwegen een expiratoire luchtstroom optreedt, die het mucus naar centraal kan drijven. (J. Chevaillier 90)
Naast een betere mucusmobilisatie uit de perifere luchtwegen, zien we ook een verbetering van longfunctiewaarden. Wanneer de uitgeoefende tegendruk tussen de 10 en 15 cm bedraagt, spreken we van LOW-P.E.P.
Liggen deze waarden tussen de 40 en 60 cm H2O/cm2, dan hebben we het over HIGH-P.E.P. Bij de HIGH-P.E.P.-techniek wordt het uitademen een actief proces.
Bij het gebruik van HIGH-P.E.P. is het gevaar voor pneumothorax reëel. Daarom wordt alleen bij goed geoefende patiënten deze HIGH-P.E.P.-techniek aangeleerd.
b) Flutter.
Uitademing door een flutter veroorzaakt het trillen van een metalen kogel in een trechtervormige fitting. Immers, bij het uitademen neemt de intrabronchiale druk toe tot de kogel wordt gelicht. Hierdoor kan de ademlucht door het toestel naar buiten stromen tot de intrabronchiale druk te laag wordt en de kogel het apparaat weer afsluit. De cyclus herhaalt zich tot de vitale capaciteit is uitgeademd.
Bij gebruik van de flutter brengt men de lucht in trilling en wordt een mucolytisch (t.g.v. trilling) en een mobiliserend (t.g.v. hogere stroomsnelheden) effect verondersteld. De helling (40 à 90°) waarin het toestel wordt geplaatst, bepaalt de trilfrequentie, die varieert van 9 tot 20 Hz, en de weerstand, die varieert van 5 à 8 tot 10 à 20cmH2O/cm2.
Na gebruik van de flutter is het toepassen van autogene drainage nodig ter evacuatie van het mucus.
- Het bevorderen van de expiratoire stroomsnelheid
a) de hoest
Hoesten is de meest gebruikte vorm van expiratoire luchtstroom versnelling. Omdat er op een precieze wijze moet gehandeld worden is een grondige educatie of reëducatie van groot belang.
Correcte hoesttechniek
· inspiratiefase
een hoeveelheid lucht wordt (relatief traag) ingeademd
inadempauze
· compressiefase
sluiten van de stemspleet (= glottis)
door samentrekking van de inspiratiespieren en de buikspieren wordt een hoge interthoracale druk gevormd
· expiratoire fase
plots openen van de glottis en de lucht wordt onder druk naar buiten gebracht
ð zo worden de fluimen naar de keelholte gebracht
ð mogelijk urineverlies oiv hoge druk
ð chronisch hoesten => overbelaste & instabiele bronchuswanden => gevaar voor collaps bij stijging van de interthoracale druk
ð géén hoestbuien!
b) Active cycle of breathing techniques (ACBT)
De ACBT is een cyclus waarin 3 verschillende technieken (zie figuur ) worden aangewend om tot drainage te komen;
1. Breathing control (BC) = ademcontrole
De ademcontrole is een essentieel deel van de cyclus waarbij men, gebruik makend van het onderste deel van de thorax,zo ontspannen mogelijk tracht te ademen op het tidal volume (TV), Ademcontrole wordt toegepast tijdens de rustperiodes tussen de meer actieve delen van de cyclus.
2. Thoracic expansion exercises (TEE) = mobiliserende oefeningenvan de thorax.
Deze mobiliserende oefeningen van de thorax zijn gebaseerd op de ademhaling, met de nadruk op het inademen van grote volumes. Door de toename van de longvolumes verlaagt de weerstand in het collaterale ventilatie systeem en kan er lucht, welke de drainage ten goede zal komen, achter de secreties terechtkomen. Een drietal seconden pauze na de diepe inademing zal dit effect nog vergroten.
De FET (Pryor & Webber) is gebaseerd op het principe van het Equal Pressure Point (=EPP) naar Mead. Ter hoogte van het EPP zal een verhoogde luchtstroomsnelheid de drainage bevorderen. De lokalisatie van het EPP wordt bepaald door het volume ingeademde lucht.
De FET bestaat uit geforceerde expiraties (huffen) gecombineerd met periodes van ademcontrole. Door de begrenzing van de expiratoire kracht bij het huffen (= hoesten met open glottis) en het nauwkeurig doseren van het ingeademde luchtvolume, bekomt men een versnelling van de luchtstroom in welbepaalde luchtweggeneraties. Huffen (~ een zachte en goed gelokaliseerde hoest) vanuit een laag longvolume zal bijdragen tot het ontkleven van het mucus ter hoogte van de perifere luchtwegen. Wanneer het mucus de centrale luchtwegen heeft bereikt, zal huffen of hoesten vanuit een hoog longvolume zorgen voor de evacuatie van het mucus.
c) Autogene drainage
Techniek ontwikkeld door Jean Chevaillier met als doel de longen zo snel en zo goed mogelijk vrij te maken van mucus.
Naast de muco-cilliaire clearance is ook de expiratoire luchtstroom een kracht die het mucus kan mobiliseren en evacueren. We spreken van mucusbeweging door shear forces. Hoe sterker de expiratoire luchtstroom, hoe groter de shear forces, hoe sneller de evacuatie.
Bij de uitvoering van autogene drainage beoogt men dus de hoogst mogelijk bereikbare volumestroom (= debiet) in de verschillende generaties luchtwegen.
Ten gevolge van een verhoogde bronchusinstabiliteit bij chronische obstructieve longaandoeningen, ontstaat er bij het uitademen een vrij snel verlies in intrabronchiale druk. De kunst bij het draineren bestaat er nu in een ideale verhouding te vinden tussen de expiratoire kracht en de heersende intrabronchiale druk. Zo kan men compressie van de luchtwegen en de hiermee gepaard gaande remmende invloed op de volumestroom voorkomen.
Door gebruik te maken van lineaire stroomsnelheden, optimale debieten en een correct adempatroon enerzijds en het continu zoeken naar feedback (proprioceptieve, tactiele en auditieve signalen) anderzijds, is (autogene) drainage mogelijk.
In de autogene drainage wordt het meer perifere mucus eerst gemobiliseerd, het centrale laatst.
Schematisch voorgesteld: De 3 fasen in de AD.
1. ONTKLEVINGSFASE: het ontkleven van perifeer gelegen mucus gebeurt dankzij zeer laag longvolume ademen. (ERV-niveau)
2. COLLECTIEFASE: het verzamelen van meer centraal gelegen mucus gebeurt dankzij laag longvolume ademen. (ERV en TV-niveau)
3. EVACUATIEFASE: het evacueren van hoog gelocaliseerd mucus gebeurt dankzij normaal tot hoog longvolume niveau ademen; (TV en IRV niveau)
In werkelijkheid zijn de 3 fasen niet strikt afgelijnd maar vloeien ze in elkaar over.
De autogene drainage: praktisch gezien.
1. UITGANGSHOUDING:
- zit met gestrekte rug en licht geheven hoofd;
- patiënt is ontspannen.
2. INADEMEN:
- gebruik van het diafragma;
- adem relatief rustig in langs de neus tot het gewenste volume bereikt is (volume afhankelijk van de fase);
- adempauze (± 2 sec.) met open bovenste luchtwegen (zo zal er voldoende lucht achter de obstructie komen via collaterale ventilatie .
3. UITADEMEN:
- op zuchtende manier uitademen met open bovenste luchtwegen;
- bij voorkeur door de neus uitademen;
- uitademen in functie van het voorgestelde doel (cfr. ontkleven, verzamelen, evacueren);
- maximale flow bereiken zonder persen noch paradoxe bewegingen te veroorzaken (compressie vermijden);
- tracht hoesten te vermijden.
d) AH-kine bij pasgeborenen en kinderen
Ademhalingsmoeilijkheden bij de neonaat zijn zeker geen zeldzaamheid en kunnen in een korte tijdspanne ontstaan. Bij respiratoire kinesitherapie moet men rekening houden met de immaturiteit van de neonaat in het algemeen en van de tractus respiratorius in het bijzonder.
Immaturiteit van de tractus respiratorius bij prematuren
De alveolen nemen na de geboorte nog toe in aantal en grootte. Deze nog slechts gedeeltelijke ontwikkeling van de long houdt in dat een colaterale ventilatie bij obstructie bemoeilijkt wordt.
Bij afwezigheid of bij onvoldoende aanwezigheid van surfactant (= mengsel van fosfolipiden en proteïnen dat de alveolaire binnenwand bekleedt en de oppervlaktespanning verlaagt. Surfactant is slechts vanaf de 34e zwangerschapsweek voldoende aanwezig) zullen, door de hoge oppervlaktespanning, de alveoli collabreren en overal in de longen micro-atelectasen ontstaan. De overblijvende alveoli worden uitgerekt en emfysemateus. Binnen enkele uren ontstaat necrose van het epitheel waardoor de barrière tussen bloedvaten en alveoli niet meer intact is. Hierdoor lekt fibrinogeen uit de bloedvaten en worden fibrineuze membranen gevormd langs de wand van de terminale bronchioli en alveoli. Deze membranen lijken onder de microscoop op hyalien (= kraakbeenachtig) materiaal. Daardoor wordt RDS (Respiratoir Distress Syndroom) ook wel hyaliene membranenziekte genoemd.
Kinderen met ernstig RDS worden behandeld met beademing met positieve druk en intrapulmonale toediening van surfactant. Wegens de lage compliantie van de long (= maat voor ontplooiingsmogelijkheid) en de sterk gestoorde gasuitwisseling moeten soms hoge beademingsdrukken en hoge concentraties zuurstof worden gebruikt.
Let wel; hyperoxie kan een retinaletsel veroorzaken. De netvliesarteriën zijn immers zeer gevoelig voor de O2-spanningsgraad in het bloed (PaO2). Bij het overschrijden van 100mmHg reageren de retina-arteriën met een vasoconstrictie die irreversibel kan worden. Dit geeft aanleiding tot littekenvorming, wat het zicht belemmert.
AH-kine bij zuigelingen / jonge kinderen gebeurt meestal door een combinatie van één of meerdere technieken. De rol van de respiratoire kinesitherape bestaat erin de medisch behandeling te ondersteunen en vice versa. Medicatie zoals bronchodilatatoren of mucolytica worden voor of tijdens de behandeling toegediend. Corticosteroïden of antibiotica via inhalatie worden daarentegen pas na de behandeling gegeven zodat de luchtwegen al ontruimd zijn van secreties, wat de medicatie toelaat om maximaal de luchtwegen te penetreren.
Thoraxaandrukkingen Deze techniek wordt bij pasgeborenen en prematuren met één hand toegepast. Bij zuigelingen en baby's kan de therapeut de thorax met beide handen omsluiten. De druk die wordt uitgeoefend gebeurt geleidelijk, volgt de anatomische beweging van de thorax en de ademhalingtijdens de uitademing. Vanwege de extreme vervormbaarheid van de thorax van baby's, neemt men met deze techniek geen risico en kan men zeer efficiënt te werk gaan. Thoraxaandrukkingen zullen tijdens de expiratoire fase de flow verhogen en zorgen zodoende ook voor een beter uitademing.
Geassisteerde (autogene) drainage De geassisteerde ( autogene) drainage is gebaseerd op het principe van de autogene drainage. Het wordt bij baby's en kinderen gebruikt daar het een techniek betreft die passief toegepast kan worden. Ook hier tracht men optimale expiratoire flows te bekomen in de verschillende generaties luchtwegen door manueel, nl. door aangehouden tharaxaandrukkingen (hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van een velcrobandje rond de thorax), het niveau van het longvolume aan te passen, afhankelijk van waar de mucus zich bevindt. Bij het bepalen van het ademniveau baseert de therapeut zich op auditieve en tactiele feedback en houdt hij dit niveau aan. Deze techniek wordt vaak in combinatie met 'posturale drainage' uitgevoerd.
Bouncing Bouncing wordt gedefineerd als een ritmisch op - en neerwaartse beweging op een fysiobal. De therapeut plaatst zich op de bal en neemt de patiënt (in zit) op de schoot. Vervolgens omsluiten de onderarmen (flanken) en de handen (thorax) van de therapeut de thorax van de baby en bouncet hij met een amplitude van +/- 15 cm.
Deze techniek heeft een relaxerend effect op de baby en versterkt tijdens de neerwaartse beweging de expiratoire stroomsnelheid, waardoor de wrijvingskrachten (= shear forces nodig om het mucus los te maken en te transporteren) om het mucus opwaarts te mobiliseren toenemen.
15-11-2020
Functioneel leren ademen
FUNCTIONEEL LEREN ADEMEN
Door functioneel te leren ademen (=> ademen met open glottis en verschillende volumes)kunnen we ademgeluiden bestuderen en secreties trachten te localiseren.
· gereutel in het eerste derde van de uitademingstijd:
· fluimen in de grote LW
· gereutel in het tweede derde van de uitademingstijd:
· fluimen in de middelgrote LW
· gereutel op het einde van de uitademingstijd
· fluimen in de kleine (perifere) LW
Daarna kan de kine de fluimen nauwkeurig localiseren m.b.v. een stethoscoop en door palpatie.
13-11-2020
Correct leren ademen
CORRECT LEREN ADEMEN
De longen zorgen er voor dat ons lichaam voldoende zuurstof krijgt. Alle cellen in ons lichaam hebben immers zuurstof nodig om te kunnen functioneren.
Het ademhalings-apparaat kan gezien worden als een buis die in verbinding staat
met een inwendig diffusieoppervlak ( = De respiratoire zone => zone waar
longblaasjes (=alveoli) voorkomen. Aan de buitenkant van de longblaasjes zit een
capillair netwerk (=bloedvaatjes). Hier gebeurt de gasuitwisseling. Een long bevat +/-
350 miljoen alveoli ).
De bloedstroom passeert aan dit oppervlak en neemt door diffusie zuurstof op. Om deze diffusie zo vlot mogelijk te laten verlopen beschikken de longen over een zéér groot (70 à 100m2) en zéér dun epitheeloppervlak (nl. 1 cellaag dik). Het zuurstof wordt opgenomen in het bloed en door hemoglobine, een eiwit in het bloed met een grote affiniteit voor zuurstof, naar de cellen vervoerd.
Ademhalingsmechanica
De wet van Boyle :p.V = constante=>wanneer een gas gehalveerd wordt
in volume(V), verdubbelt de druk (p)
INSPIRATIE =
T.g.v. spierwerking (bv. m.diafragma zorgt voor een onderzijdse vergroting) en mobiliteit in de verschillende gewrichten kennen we een thorax-vergroting.
Thoraxvergroting=>borstvolume => longvolume =>p long < p buiten Þ
LUCHT WORDT AANGEZOGEN
EXPIRATIE =
T.g.v. spierontspanning, mobiliteit in de verschillende gewrichten en medewerking van de zwaartekracht kennen we een thorax-verkleining.
Thoraxverkleining=>borstvolume ¯=>longvolume ¯ onder invloed van=>
druk van het diafragma en de ribben
p long > p buiten=>LUCHT WORDT UITGEPERST
Nota: Krachtig uitademen vraagt wel spierwerk!
Het is belangrijk om als therapeut de ademhalingspatronen te bestuderen / observeren. Anamnese, inspectie, palpatie en auscultatie zijn onderzoeksmethoden die de diagnostiek van longaandoeningen kunnen ondersteunen en de therapeut kunnen helpen bij het kiezen van de meest doeltreffende behandelingsmodaliteiten. Daarom kunnen onderstaande aandachtspunten nuttig zijn:
Zijn er vormveranderingen van de thorax?
Zijn er veranderingen in het adempatroon?
Zijn er wijzigingen in de ademgeluiden?
Zijn er paradoxale AH-bewegingen?
.?
BESPREKING / PRAKTIJK:
· Zijn er vormveranderingen van de thorax?
Veranderingen in de vorm van de thorax zijn vaker het gevolg van skeletaandoeningen dan van een respiratoire pathologie. Dit geldt (zeker voor jonge personen) voor afwijkingen van de wervelkolom zoals bv. een scoliose.
Enkele veranderingen van de thorax zijn wel het gevolg van respiratoire aandoeningen. Bij een ernstige graad van emfyseem ziet men oa een tonvormige thorax waarvan de voorachterwaartse diameter even groot is als de dwarse. Personen die sinds hun kinderjaren lijden aan bronchiaal astma vertonen soms een pectus carinatum (= kippeborst toraxmisvorming waarbij het sternum naar voren uitsteekt en de zijvlakten van borst en ribben ingezonken zijn). Sommige ziekteprocessen kunnen het volume van één thoraxhelft ofwel vergroten (pneumothorax, overvloedig pleuravocht) of verkleinen (longatelectase, pneumoectomie).
Dergelijke asymmetrie van de thorax wordt het best waargenomen bij een liggende patiënt wanneer men zich plaatst aan het voeteinde van het bed of van de onderzoekstafel en bijzondere aandacht schenkt aan de infraclaviculaire streek, waar een abnormale welving of afplatting het sterkst opvalt. Meestal wordt de eenzijdig verminderde beweeglijkheid nog beter waargenomen door palpatie, wanneer men de vlakke handen rechts en links van het sternum plaatst en de beweging van beide toraxhelften vergelijkt. Bij deze ongelijke en vaak asynchrone bewegingen van de thorax is het meestal de zieke zijde die achterblijft.
· Zijn er veranderingen in het adempatroon?
Gezonde volwassenen ademen in rust met een frequentie van 10 à 20/minuut. Een versnelde ademhaling, tachypnoe of polypnoe, vindt men vooral bij uitgebreide interstitiële fibrose of andere aandoeningen van het longparenchym (=werkzaam weefsel) zoals een pneumonie EN bij pleuritis.
In het eerste geval beperkt de grote elastische weerstand het ademvolume, in het tweede geval de pleurale pijn. Zodoende wordt compensatoir de frequentie opgedreven om de alveolaire ventilatie op peil te houden.
Een vertraagde of bemoeilijkte ademhaling , bradypnoe of dyspnoe, vindt men terug bij luchtwegobstructies. Hier bestaat immers de tendens om trager en dieper te ademen om zo de ademarbeid te reduceren.
Opgelet: Overgang van bradypnoe naar oppervlakkige polypnoe is een ongunstig teken.
· Zijn er wijzigingen in de ademgeluiden?
Voorbeelden van ademtypen en ademgeluiden:
snakkend ademhalen=> een plotse snelle, diepe inspiratie o.a. bij bij schrikreacties,
bij luchtwegobstructies of preterminaal.
hijgen=> snel, oppervlakkig ademen o.a. na inspanning of bij stijve longen (bv.
fibroserende alveolitis of longoedeem).
zuchten en geeuwen=> een lange, diepe inademing gevolgd door een langgerekte
uitademing.
apneutisch ademen=> ademen met inspiratoire pauzes. Meestal treden deze op het
eindinspiratoir niveau op en duren 1 à 2 seconden.
fluiten, blazen, grommen, knorren=> dit zijn expiratoire geluiden bij emfyseem.
stridor en piepen=> Inspiratoire stridor wijst meestal op een dreigende afsluiting van de bovenste luchtwegen door een vreemd voorwerp (brok eten, gebit) in dekeel of in de luchtpijp of op een sterke zwelling van de weefsels in de keel. Dit is een medisch spoedgeval. Expiratoire stridor zonder tevens inspiratoire stridor berust vaak op overmatige slijmproductie Piepen is hoofdzakelijk een expiratoir geluid door vernauwing van de meer perifere luchtwegen (oa bij astma).
reutelen=> een inspiratoir en een expiratoir geluid welk veroorzaakt wordt door de
luchtstroom door het mucus.
· Zijn er paradoxale AH-bewegingen?
Andere uitingen van een falen van de ademhaling zijn de abdominale paradox (het intrekken van de buik bij een inademing) en de respiratoire alternans (het om de paar ademhalingen afwisselen van een overwegend abdominale met een overwegend thoracale ademhaling)
Buikademhaling is het vergroten van het borstholtevolume door het naar beneden trekken van het middenrif richting buik. Het middenrif of diafragma speelt een belangrijke rol bij de ademhaling omdat aanspannen ervan de grootte van de borstholte doet toenemen, ten koste van de buikholte.Men ziet de buik uitzetten bij het inademen. Het is de minst vermoeiende en meest optimale manier om rustig te ademen. Bij borstademhaling zijn het vooral de tussenribspieren die trachten, door het ribbenrooster uit te zetten, het volume van de borstholte te vergroten. Bij borstademhaling ziet men vooral de borstkas voorwaarts en omhoog bewegen.
Praktijk:
· Thoracaal ademen
Hoog-thoracaal ademen
1. uitgangshouding pt: ruglig, benen gebogen
2. de kine zal de AH-beweging manueel ondersteunen. Hij brengt de armen van de pt gestrekt naar achteren bij het inademen en naar de thorax bij het uitademen
Laag-thoracaal ademen = flank-AH
1. uitgangshouding pt: ruglig, benen gebogen
2. de kine drukt zijn handen op de zijkanten van de thorax van de pt (tot onder de oksels) en vraagt om zijn handen uiteen te duwen bij het inademen
· Abdominaal ademen
1. uitgangshouding pt: ruglig, benen gebogen
2. de kine legt zijn hand op de buik van de pt. Dit contact helpt de pt bij het aanvoelen van de AH-beweging.
Buik wordt dik bij het inademen (groen) Buik wordt plat bij het uitademen (blauw)
Via inhalatie wordt medicatie (welke in partikels in de lucht werd gebracht) rechtstreeks in de luchtwegen en longen gebracht. Inhalatie heeft als grote voordeel dat de dosis van het geneesmiddel veel lager ligt dan wanneer het op een andere manier wordt toegediend.
Medicatie: (meestal opgelost in fys.serum)
mucolytica: door fragmentatie kunnen we de viscositeit van het mucus verlagen. (bv. mistabron)
bronchodilatoren: door het vergroten van de diameter van de bronchi(oli) wordt de luchtwegdoorgankelijkheid bevorderd. (bv. ventolin)
andere: DNA- ase, antibiotica, corticosteroiden,
Bij aërosoltherapie is de INHALATIETECHNIEK van het allergrootste belang
VERNEVELAARS
maak de aërosol klaar
optimaal luchtdebiet bedraagt 6 à 8 liter/minuut
patiënt zet zich in een correcte, adembevorderende houding = ontspannen zitten met rechte rug en hoofd licht geheven
het ventiel indrukken om te vernevelen
langzame en totale inademing door de mond om zo een gelijkmatige vulling van de longen te bekomen en impactantie (mogelijk gevolgd door een prikkelhoest) te vermijden. Indien nodig gebruik maken van een 'luchtstroomvertrager' (= spacer)
Inademingspauze van 3 à 5 seconden. Zo bekomen we een verbeterde vulling van geobstrueerde longdelen (door colaterale ventilatie via de poriën van Cohn krijgen we lucht achter de obstructie) en een grotere depositie door sedimentatie van de medicatiepartikels
ventiel loslaten
langzame en totale uitademing door de neus (PEP). Zo kunnen we het collaberen van de luchtwegen uitstellen en bekomen we een betere ventilatie. Mogelijk worden er zo ook inhalaatpartikels in de neus gedeponeerd en hebben ze daar een gunstige werking.
cyclus hernemen gedurende 10 à 15 minuten
DOSEERAËROSOLS
Deze aërosols maken een gedoseerde hoeveelheid medicatiedeeltjes vrij. De inhalatietechniek is ook hier enorm belangrijk. (+/- 80% van de patiënten maken fouten bij het gebruik)
uitgangshouding: ontspannen zitten met rechte rug en hoofd licht geheven
het pufje goed schudden en dopje verwijderen
het gebruik van een inhalatiekamer (= spacer) is aangeraden. Het pufje rechtop in de spacer plaatsen
het mondstuk in de mond plaatsen en goed omsluiten met de lippen. De spacer rechtop houden zoals een trompet
de neus met de vingers dichtknijpen (tot het pufje volledig is ingenomen)
zo diep mogelijk uitademen langs de mond
1x op het pufje duwen
onmiddellijk daarna langzaam en zo diep mogelijk inademen langs de mond
inadempauze van 10 seconden
traag en volledig uitademen via de mond
de laatste 3 stappen 2x herhalen (=> per puf 3x inhaleren in de spacer)
mond spoelen om schimmelvorming en heesheid te voorkomen
3 à 5 minuten pauzeren alvorens een 2de pufje in te nemen
POEDERINHALATOREN
Het gemicroniseerd poeder kan beschikbaar zijn onder verschillende vormen, bv. in een capsule die dan in de inhalator geplaatst wordt en die vervolgens doorboord wordt aan haar uiteinden.
instructies volgen i.v.m. correct plaatsen en/of doorprikken van de capsule
traag, volledig en diep uitademen
mondstuk achter de tanden plaatsen en lippen goed rondom het mondstuk plaatsen
krachtig en diep inademen. De aërosol ontstaat wanneer de patiënt inademt doorheen de inhalator. Door de turbulenties van de luchtstroom doorheen de capsule worden de poederdeeltjes meegevoerd
adempauze van 10 seconden
mondstuk uit de mond nemen en traag en volledig uitademen
Om de gewenste gebruikershandleiding op te slaan in pdf klik je op het juiste fotootje hierboven (even wachten - processing download request-) en vervolgens klik je op 'click here to start download'. Je kan nu dit Adobe Acrobat document openen of opslaan en indien gewenst ook afdrukken.
09-11-2020
Reinigen bovenste luchtwegen (neusspoeling)
REINIGEN BOVENSTE LUCHTWEGEN (NEUSSPOELING)
- Neusspoeling met lauw (37°C) fysiologisch serum. Dit gebeurt m.b.v. een neuspeertje of een Kafa-neuskan. - Het correct leren snuiten van de neus.
De reiniging van de neus is belangrijk daar infecties t.h.v. de neus kunnen afzakken naar de onderste luchtwegen (OLW).
Praktijk:Neusspoeling bij baby's
· Baby in zijlig of patiënt staat rechtop met het hoofd schuin aan de lavabo.
· Kin zo goed mogelijk tegen de borstkas.
· Fysiologisch serum op lichaamstemperatuur (= aangenaam).
· Spoelen in het bovenste neusgat mbv flapule 45 ml (baby's) of neuskan ( vanaf ± 6 jaar).
· Adem door de mond. Je kunt niet door de neus ademen wanneer er water doorheen loopt.
· Het serum loopt, al dan niet met secreties, langs het onderste neusgat buiten.
· Neus correct snuiten.
· Indien nodig ook via het andere neusgat spoelen.
Aanmaken fysiologisch serum:
· 1 liter water koken.
· 2 koffielepels (9 gram / L) zout toevoegen.
· Laten afkoelen (tot lichaamstemperatuur).
· Enkele dagen houdbaar in een goed afgesloten fles.
Ontsmetten neusflapule:
· Vul een beker voor de helft met alcoholazijn (5%) (=> keuken).
· De andere helft gewoon water.
· Leg de flapule in de beker zodanig dat het contactoppervlak ondergedompeld is.
· Laat een uurtje ontsmetten.
· Afspoelen en laten drogen, maar niet op de verwarming.
· Flapule (45 ml bv. merk Miniversol) opnieuw vullen met fysiologisch serum mbv spuit en naald (=> apotheker).
· Of gebruik "koude sterilisatietabletten" (=> apotheker) en ontsmet een aantal flapulen samen.
07-11-2020
Doelstellingen Bronchiaal Toilet
BRONCHIAAL TOILET TECHNIEKEN
DOELSTELLINGEN BRONCHIAAL TOILET
De verschillende aspecten van het domein respiratoire kinesitherapie steunen
op enkele grote zuilen welke we onderbrengen onder de term bronchiaal toilet technieken en hebben samen de volgende doelstellingenvoor ogen:
Bronchiaal toilet technieken:
1. reinigen bovenste luchtwegen (BLW)
2. toedienen aërosol
3. correct leren ademen
4. functioneel leren ademen
5. drainage / autogene drainage
6. relaxatie
7. mobilisatie
8. algemene conditie / spiertraining
Doelstellingen:
· De luchtwegen vrijmaken om het risico op (sur)infecties laag te houden en zo mogelijk het genezingsproces te versnellen.
· De luchtwegen vrijmaken om obstructies (en mogelijk atelectase) te voorkomen.
· De luchtwegen vrij houden om op langere termijn beschadiging van de luchtwegen en/of het longweefsel uit te stellen.
· Verbeteren van de longventilatie door longgebieden te recruteren.
Onder normale omstandigheden worden de longen effectief beschermd tegen ingeademde stofdeeltjes en micro-organismen. Eén van de belangrijkste afweermechanismen in dit verband is de productie van mucus in de luchtwegen en het continue transport hiervan. Bij patiënten met aandoeningen van de luchtwegen ontstaat er vaak een hypersecretie van mucus met het bekende symptoom hoesten met expectoratie van mucus of sputum tot gevolg. Wanneer nu ook het transport verminderd is, door beschadiging van de respiratoire cilia, ontstaat er een onevenwicht tussen productie en transport met een stase van mucus in de luchtwegen tot gevolg. Er wordt aangenomen dat stase van mucus bijdraagt aan de luchtwegobstructie en aan het ontstaan van infectie en exacerbaties (= plots verergeren).
05-11-2020
Regulatiemechanisme van de ademhaling
REGULATIEMECHANISMEN VAN DE ADEMHALING
Onwillekeurige regulatiemechanismen beïnvloeden het respiratoire en het circulatoire systeem om de homeostatische balans tussen PO2, PCO2 en de pH te behouden.
DE VENTILATIE WORDT ZORGVULDIG GECONTROLEERD DOOR:
1. Sensoren (= receptoren) , welke informatie geven aan het
2. centraal controlecentrum in de herstenstam dat impulsen geeft aan de
3. effectoren (= de AH-spieren) die de ventilatie waarmaken.
Om een uitgebreide beschrijving van de regulatiemechanismen te verkrijgen, kan u volgend pdf-bestand downloaden.
Regulatiemechanismen van de ademhaling
04-11-2020
Mucociliair transport
MUCOCILIAIR TRANSPORT:
De luchtwegen staan niet alleen in voor het gastransport, maar ook voor de opruiming van de met ingeademde lucht aangevoerde oxidantia (bv. O3, NO2, tabaksrook, ) en vreemde partikels (bv. stofdeeltjes, bacteriën, ) Om deze functie te kunnen uitoefenen zijn de luchtwegen bedekt met een vloeistoflaag (= dubbele mucuslaag). Naast de antibiotische, een antioxidatieve en een antiproteaseactiviteit van het mucus vormt het samen met de trilharen (= cilia) het mucociliair transportmechanisme.
De dubbele mucuslaag wordt geproduceerd door de slijmbekercellen (=gobletcellen) van het luchtwegepitheel. De vloeistoflaag is ongeveer 7mm dik en bestaat uit een onderste, periciliaire laag (± 5mm) => waterige sol. Hierop ligt een (± 2mm) laag met een hogere visco-elasticiteit => gellaag. Deze fractie (gellaag) is ondoorgankelijk voor water waardoor uitdroging van het slijmvlies wordt voorkomen. Ingeademde noxen worden in de gellaag gevangen. De plaats waar de partikels neerslaan op de mucusdeken (=depositie) is o.a. afhankelijk van hun partikelgrootte.
Zo zullen de vaste deeltjes in sigarettenrook, met een zeer kleine doormeter, in vochtige inademingslucht condenseren tot deeltjes van 3pm en zo gemakkelijk neerslaan op het bronchiale slijmvlies. Anderzijds kunnen lange, maar smalle partikels zoals asbestdeeltjes tot ver in de periferie van de long doordringen.
Het secreet wordt met een tapis roulant-beweging naar de centrale luchtwegen gebracht en opgehoest.
De cilia van het trilhaarepitheel zorgen door synchrone samenwerking dat deze beweging tot stand komt. Trilhaarcellen komen normaliter het meest voor; hun aantal bedraagt ongeveer 5 x het aantal mukeuze cellen. Aan één zijde van de trilhaarcel bevinden zich gemiddeld 250 trilharen met een lengte van 6 mm. Daardoor reiken de cila (van de met mucus bedekte trilhaarcellen) met hun tip tot in de viskeuze gellaag. Door een gesynchroniseerde slag (zweepslag) van de cilia wordt deze gellaag over de periciliaire sollaag heen geschoven in de richting van de centrale luchtwegen.
De beweging begint wanneer een uitgestrekt trilhaar naar voren buigt, vervolgens diep doorbuigt en zich terugtrekt.
De frequentie waarmee de cilia slaan bedraagt gemiddeld 1000/minuut. De snelheid waarmee een deeltje wordt voortbewogen bedraagt in de trachea ongeveer 1cm/minuut. In de kleine luchtwegen is dit slechts 1 mm/minuut.
Klik op de afbeelding om meer afbeeldingen te zien
Stoornissen in het mucociliaire transport
Deze kunnen optreden door dyskinesie van de cilia en/of veranderingen in de samenstelling van de mucuslaag. Ook kunnen zij het gevolg zijn van het tijdelijk (destructie door bv. een virusinfectie) of permanent (bv. door roken) ontbreken van cilia dragende epitheelcellen. Bij COPD-patiënten bestaan tevens vaak ook pathologisch-anatomische afwijkingen van het luchtwegslijmvlies met een toegenomen procuctie en ophoping van slijm in de luchtwegen.
Het trilhaarepitheel is in de trachea en de bronchi aanwezig. Deze luchtwegen worden ook de conducting airways genoemd. Ten gevolge van de afwezigheid van alveoli (=longblaasjes) kan hier geen gasuitwisseling plaatsvinden en wordt deze ruimte ook de anatomisch dode ruimte genoemd (ongeveer 150 ml).
De zone waar alveoli voorkomen en gasuitwisseling kan plaatsvinden, wordt de respiratoire zone genoemd.
1. Bronchiolus
2. Holte van longblaasje
3. Wand van longblaasje
4. Koolstofdioxide gaat van het bloedplasma de alveolen in
5. ZUURSTOFRIJK BLOED gaat van de longen via het hart naar de cellen
6. Rood bloedlichaampje (erythrocyt)
7. Haarvat
8. Gasuitwisseling in longblaasjes
9. Plasma
10. Vocht tussen de cellen
11. Rood bloedlichaampje
12. Zuurstof gaat van de rode bloedlichaampjes naar het weefsel
13. Gasuitwisseling in weefsels
14. Koolstofdioxide verlaat de cellen en lost op in het plasma van het bloed
15. Haarvat
16. Plasma
17. Weefselcel
18. ZUURSTOFARM BLOED gaat van de cellen via het hart naar de longen
19. Zuurstof verlaat de longblaasjes en bindt met hemoglobine in de erythrocyten
Om het proces van gasuitwisseling optimaal te laten verlopen is elke alveolus omringd door een laag alveolaire epitheelcellen.
Het aantal alveolen neemt de eerste 4 levensjaren sterk toe, daarna vertraagt de aangroei om op 8 jarige leeftijd het aantal alveolen van de volwassenen te bereiken. (van 20 à 70 miljoen bij de geboorte tot 300 à 600 bij een volwassene). Ze nemen een totale oppervlakte van 70m2 in. De longblaasjes zijn de functionele eenheden van de long. Een groep alveoli die uitmonden in dezelfde alveolaire ductus noemt men een alveolaire zak.
Klik op de afbeelding om meer afbeeldingen te zien
Een alveolus is bekleed met een uiterst dunne laag alveolaire epitheelcellen, type-I en type-II pneumocyten.
Ongeveer 95% van het binnenoppervlak van de alveoli is bedekt door (squameuse) type-I alveolaire cellen. De verbindingen tussen deze platte cellen zijn zeer vast! Ze zijn zéér gevoelig voor schadelijke invloeden zoals van stikstofdioxide en ozon.
De overige 5% van het binnenoppervlak wordt ingenomen door (cuboïdale) type-II alveolaire cellen. Deze type-II pneumocyten produceren en secreteren surfactant, een oppervlaktespanningverlagend mengsel van specifieke eiwitten en fosfolipiden. Hierdoor kunnen we onze longen al openen met een zeer lage druk (enkele cm H2O) en zal er minder vocht uit de capillairen lekt (surfactant houdt de alveolen droog). Noot: De surfactant-productie komt pas na de 20ste week van de zwangerschap op gang en bereikt zijn maximum in de 35ste week (daarna constante). Het gevolg is dat een baby optimaal zal ademen bij een geboorte na de 35ste week. Hoe vroeger de geboorte, hoe moeilijker het ademen. Zo zal de baby na 20 zwangerschapsweken te weinig surfactant hebben en niet kunnen ademen. Leven is pas redbaar vanaf ongeveer 24 weken.
De alveoli bevatten ook fagocytaire alveolaire macrofagen die aan de wand kleven of vrij cilculeren in het lumen. Deze macrofagen vernietigen micro-organismen en andere vreemde lichamen die de long zijn binnengedrongen. Daarna wordt dit vreemd materiaal (al dan niet geassisteerd) gedraineerd of komt het terecht in het lymfatisch systeem. De alveolaire macrofagen spelen dus een belangrijke rol bij de verdediging tegen schadelijke invloeden.
03-11-2020
Anatomie van de luchtwegen
ANATOMIE VAN DE LUCHTWEGEN
Klik op de afbeelding om meer afbeeldingen te zien
De neusholte De neusholte is het eerste stuk van het luchtwegstel waar de ingeademde lucht doorheen gaat. De neusholte wordt door het neustussenschot in tweeën gedeeld en heeft aan beide zijden uitsteeksels die in de neusholte steken, de neusschelpen of conchae. Deze neusschelpen en het neustussenschot vergroten samen het oppervlak aan de binnenkant van de neus. Hierdoor wordt de luchtstroom gelijkmatiger verdeeld en kan de lucht bovendien meer vocht opnemen en beter op temperatuur worden gebracht. Dit omdat de lucht met meer neusslijmvlies in aanraking komt. De lucht wordt verwarmd of gekoeld tot ongeveer 1 graad verschil met de lichaamstemperatuur. De lucht wordt ook bevochtigd en stofdeeltjes worden eruit gefilterd waarna ze door trilhaartjes samen met het slijm worden afgevoerd naar de pharynx. De neusholte is grotendeels bedekt met respiratoir epitheel. Hogerop ligt het reukepitheel. Dit pseudomeerlagige epitheel heeft drie celtypes. De steuncellen hebben een smalle basis, met microvilli aan het oppervlak en junctionele complexen die ze bindt aan olfactorische of reukcellen. Dit zijn bipolaire neuronen. Aan de oppervlakte vertonen ze een uitzetting en hebben ze een aantal cilia,. Deze reageren op chemische substanties en zetten ze om in een actiepotentiaal. De basale cellen zijn klein en vormen een laag op het basale membraan. De klieren van Bowman verversen het mucus zodat telkens nieuwe reuksensaties mogelijk worden.
De keelholte (pharynx) De pharynx (farynx) of slokdarmhoofd volgt direct na de mond vlak voor de slokdarm. Bij zoogdieren is dit de plek waar het digestief systeem en het respiratoir systeem elkaar kruisen en wordt gewoonlijk aangeduid met de keel, alhoewel die naast de pharynx ook de larynx herbergt, ook wel het strottenhoofd genoemd.
De pharynx wordt onderverdeeld in drie compartimenten:
de nasopharynx achter de neusholte
de oropharynx achter de mondholte
de laryngopharynx of hypopharynx achter de larynx.
De wand van de pharynx kan het best beschouwd worden als een cilinder die bestaat uit vier segmenten. Het bovenste of craniale segment is een bindweefselmembraan: de membrana pharyngobasilaris. De drie volgende segmenten zijn musculair (de drie pharyngeale constrictoren) Naar craniaal toe loopt de pharynx dus 'dood' tegen de schedelbasis; naar caudaal gaat de m. constrictor pharyngeus inferior over in de spierlaag van de oesophagus. Aan de anteriore zijde bezit de pharynx een aantal openingen. Via de beide conchae is er verbinding met de neusholte, via de isthmus faucium met de mondholte en via de aditus laryngis met de larynx. De zijwanden van de membrana pharyngobasilaris worden doorboord door de tubae auditivae (buizen van Eustachius) die de verbinding vormen tussen de nasopharynx en het middenoor. Het strottenhoofd (larynx) Het strottenhoofd (larynx) is het orgaan dat betrokken is bij de ademhaling (openen en sluiten van de luchtwegen), bescherming van de luchtpijp en het maken van geluidstrillingen. Het strottenhoofd bevindt zich op dat punt in de keel waar luchtweg en voedselweg gescheiden worden, ter hoogte van de 3e t/m 6e cervicale wervel. De larynx bevat de ware stembanden en de valse stembanden. Tussen de ware stembanden bevindt zich de stemspleet (glottis). Bij expiratie sluit de stemspleet enigszins. De stemspleet wordt bij hoesten en niezen eerst geheel gesloten, en als voldoende thoracale druk is opgebouwd, plotseling geopend. Bij het slikken is de stemspleet geheel gesloten. De epiglottis is een klep die passief het strottenhoofd en de luchtpijp af kan sluiten wanneer er wordt geslikt. Het voedsel wordt vervolgens zijdelings van het strottenhoofd in de slokdarm geperst. Bij uiteenlopende werkzaamheden die sterk verhoogde intrathoracale druk vereisen, bijvoorbeeld defaecatie, of het heffen van zware gewichten, wordt de stemspleet gesloten, en bovendien worden de valse stembanden naar elkaar toe gebracht.. Het strottenhoofd bestaat uit een aantal kraakbeen-onderdelen die verbonden zijn met pezen en spieren. Het strottenhoofd is in de hals opgehangen aan het tongbeen (os hyoidea). De voorzijde van het strottenhoofd is in de hals zichtbaar als de adamsappel, bij mannen meer uitgesproken dan bij vrouwen.
De luchtpijp (trachea) De trachea of luchtpijp is een stevige buis welke zich tussen de stembanden in de larynx (het strottenhoofd) en de carina bevindt. Ter hoogte van de carina vertakt de trachea in de bronchus principalis dexter en sinister. De bronchus principalis dexter is de breedste, is 2cm kort en verloopt in een hoek van 45°. De bronchus principalis sinister is 5 cm lang, dunner en verloopt horizontaler. Corpora aliena worden dus het best eerst rechts gezocht met de bronchoscoop. De trachea wordt gevormd uit 16 à 20 onvolledige kraakbeenringen, heeft bij volwassenen een lengte van 10 à 12cm en een diameter van +/- 2.5cm. De binnenzijde van de trachea is bekleed met een specifieke mucosa. Deze bevat o.a. trilhaarcellen, met elk +/- 200 trilharen, welke zorgen voor een evacuatie van mucus naar de pharynx (mucociliair transport). De doorsnede van de trachea is D-vormig. Dit komt door C-vormige kraakbeenstructuren die de trachea open houden. Het achterste deel - voor de slokdarm - is afgeplat. De m. trachealis verbindt hier de uiteinden van de kraakbeenderen en vernauwt bij expiratie de trachea enigszins. De afstand tussen de ringen is ongeveer 0,5 cm. Lucht gaat via de luchtpijp door de bronchi naar de longblaasjes in de longen, waar de gasuitwisseling met de bloedcirculatie gebeurt. De longen De long is een sponsachtig orgaan (met een puntvormige apex en een concaafvormige basis) dat door de aanwezigheid van fissurae onderverdeeld is in verschillende lobi, bestaande uit verschillende segmenten. Bij de mens is de rechter long (breed, kort) wat groter en heeft drie longkwabben, de linker (smal, lang) bestaat uit twee lobi (dit omdat het hart vanwege zijn schuine ligging met de onderzijde in de linkerhelft van de borstkas steekt). De broncho-pulmonale segmenten zijn allen voorzien van bronchi en bronchioli die uitmonden in de respiratoire zone (= alveolaire zak met longblaasjes). De longen worden omgeven door een heel dun glanzend vlies (= pleura) dat ze in staat stelt zich vrij en zonder wrijving binnen de borstkas te bewegen. De pleura bestaat uit twee lagen: de buitenste bekleedt de borstkas en de tussenribspieren (=> pleura pariëtalis) en de binnenste bedekt de longkwabben (=> pleura visceralis of pleura pulmonalis); de twee lagen komen bij elkaar waar de hoofdbronchiën en de bloedvaten de long binnengaan (= longhilus). Normaal zijn de pleurabladen dicht tegen elkaar aangezogen, maar er is altijd een potentiële ruimte waarin de druk iets lager is dan de atmosferische druk. Deze ruimte kan met lucht of vocht gevuld raken als de pleura ontstoken of beschadigd is. Tussen deze twee membranen zit een tussenruimte, de pleurale ruimte, die gevuld is met een dunne film pleuravocht, die het mogelijk maakt dat de membranen langs elkaar heen bewegen tijdens het ademen.
Viscerale pleura (longvlies)
De viscerale pleura (Lat: pleura visceralis of pleura pulmonalis) bekleedt het oppervlak van de long tot aan de longhilus . De longhilus is de plaats waar aders, slagaders en de bronchus de long in- en uitgaan. Hier gaat de viscerale pleura over in pariëtale pleura.
Pariëtale pleura (borstvlies)
De pariëtale pleura (Lat: pleura parietalis) is met losmazig bindweefsel vastgemaakt aan de binnenkant van de thoraxwand (borstwand). Naargelang de plaats waar de pleura tegenaan ligt onderscheidt men pleura costalis (borstwand), pleura mediastinalis (tegen het mediastinum), pleura diaphragmatica (tegen middenrif), pleura cervicalis (bovenste top).
De respiratoire zone Zone waar longblaasjes (=alveoli) voorkomen en gasuitwisseling kan plaatsvinden. Een long bevat +/- 350 miljoen alveoli.
De anatomie van de luchtwegen kunnen we voorstellen als een omgekeerde boom.
De luchtpijp- stam van de boom - splitst in twee grote 'takken', de linker- en de rechter luchtpijp, welke op hun beurt verder splitsen in steeds kleinere takjes (23 niveaus), om uiteindelijk uit te monden in de longblaasjes - de blaadjes van de boom.
Aan de buitenkant van de longblaasjes zit een capillair netwerk (=bloedvaatjes). Hier gebeurt de gasuitwisseling.
De longen zorgen ervoor dat ons lichaam voldoende zuurstof krijgt. Alle cellen in ons lichaam hebben immers zuurstof nodig om te kunnen functioneren. Het ademhalings-apparaat kan gezien worden als ''een buis die in verbinding staat met een inwendig diffusieoppervlak'' (=longen). De bloedstroom passeert aan dit oppervlak en neemt door diffusie zuurstof op. Om deze diffusie zo vlot mogelijk te laten verlopen beschikken de longen over een zéér groot (70 à 100m2) en zéér dun epitheeloppervlak (nl. 1 cellaag dik). Het zuurstof wordt opgenomen in het bloed en door hemoglobine, een eiwit in het bloed met een grote affiniteit voor zuurstof, naar de cellen vervoerd.
17-10-2020
Documenten om af te printen
DOCUMENTEN OM TE AF TE PRINTEN:
Een filmpje betreffende,het ademhalingsstelsel dat je kan downloaden, staat onder volgende link:
Om de gewenste gebruikershandleiding op te slaan in pdf klik je op het juiste fotootje hierboven (even wachten - processing download request-) en vervolgens klik je op 'click here to start download'. Je kan nu dit Adobe Acrobat document openen of opslaan en indien gewenst ook afdrukken.
Ademhalingskinesitherapie (AH-kine) is een domein van de kinesitherapie waar veel artsen (zowel binnen als buiten het ziekenhuis) beroep op doen en waarbinnen veel onderzoek naar het optimaliseren van bestaande en naar het ontwikkelen van nieuwe technieken gebeurt.
Om bij elke patiënt het optimale resultaat te bereiken, dient de kinesitherapeut zich bewust te zijn van de verschillende technieken en mogelijkheden die de ademhalingskinesitherapie ons biedt. Deze technieken moeten steeds aangepast zijn aan de patiënt en zijn pathologie (de therapie bij een patiënt van 7 jaar met mucoviscidose zal er anders uitzien dan deze bij een COLD-patiënt van 60 jaar en die zal op zijn beurt totaal verschillend zijn van de behandeling van een spierziektepatiënt met continue beademing via een tracheotomie).
Wanneer de patiënt een reeks zittingen volgt zonder enig resultaat, schaadt dit niet alleen de geloofwaardigheid tov de patiënt maar ook deze tov de artsen.
We kunnen de patiënten niet steeds olympische prestaties garanderen, maar we moeten hen wel recht in de ogen kunnen kijken en er zeker van zijn hen op een optimale manier behandeld te hebben.
Om deze powerpointpresentaties (dit filmpje) op te slaan in pdf klik je op het symbooltje hierboven (even wachten - processing download request-) en vervolgens klik je op 'click here to start download'. Je kan nu dit Adobe Acrobat document (7,59 MB) openen of opslaan en indien gewenst ook afdrukken.