Ik ben Fredje
Ik ben een man en woon in Hoeilaart (België) en mijn beroep is Gepensioneerd.
Ik ben geboren op 04/06/1950 en ben nu dus 74 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: bloggen.
Een normaal mens gaat mosselen eten dichtbij een plaats waar ze gekweekt worden. De zee bijvoorbeeld. Ik dus niet. Ik ga naar Leuven. Want Leuven heeft iets. Wat precies weet ik ook niet, maar er is iets dat mij aantrekt tot deze stad. Is het omdat Leuven de stad is waar ik geboren ben? Voelt een mens zich aangetrokken tot zijn roots? Ik zou het niet weten. Al moet ik toch niet overdrijven met die roots. Het enige dat daar toen gebeurd was is het feit dat ik er het daglicht zag. Niks meer. Want al na een paar dagen na mijn geboorte werd ik door mijn ouders meegesleurd naar een godvergeten boerengat in de rand van Leuven. En in dat landelijk gebied bracht ik mijn eerste levensjaren door. Tussen de graan- en aardappelvelden, de aardbeien en tonnen witloof. Maar misschien is het omdat de inwoners toendertijd met een zeker respect over Leuven spraken, omdat daar het geld vandaan kwam. De opbrengst van het harde boerenlabeur ging immers steevast naar Leuven om verkocht te worden. En misschien heeft dat feit zich in mijn onderbewustzijn genesteld. Wie zal het zeggen? Al gaat er wel een zekere charme uit van de Leuvense oude markt, de grote markt, de muntstraat, en de diestse winkelwandelstraat. Om maar enkele plaatsen te noemen. Want er zijn nog plaatsen waar ik goede herinneringen aan heb. Zoals dat kleine restaurant, met uitzicht op de dijle, waar ik ooit lekkere ribbetjes mocht nuttigen. Of dat kleine keldercafé waar je, door de erbarmelijke staat van de trappen, niet meer buiten raakte na drie pinten. Of het stationsplein, maar dat heeft zijn beste tijd gehad sinds de frietkoten vervangen zijn door een onpersoonlijke broodjeszaak. Al blijven de herinneringen aan de tijd dat we daar lekkere frieten met cervela en een klodder mayonaise aten. Kortom, Leuven trekt me aan. Vooral ook omdat het een stad is waar nog Vlaams gesproken wordt. Alle andere talen zijn een minderheid. Weinig Frans, Arabisch of een ander brabbeltaaltje waar ik toch niks van begrijp. En ook niet wil begrijpen. Weinig, als waggelende pinguïns verklede vrouwen ook. Van die vormeloze gedrochten die een mens eerder met een vuilniszak associeert dan met een levend wezen. Dat zijn eerder rariteiten in Leuven. Gelukkig maar. Want anders zou ik een andere stad moeten gaan zoeken om eens onder de mensen te komen. Zoals ooit gebeurd is met Brussel. Daar kom ik ook niet meer als het niet strikt noodzakelijk is. Want de tijd dat Brussel nog bruisend en gezellig was is lang vervlogen. De Brusselse 'rue des boucher' waar Johan Verminnen zo lyrisch over zingt, is helemaal niet meer wat het ooit was. Maar de muntstraat in Leuven is een meer dan waardig alternatief. Wat daar te eten en te drinken valt is stukken beter dan wat ooit in de rue des boucher te verorberen viel. Maar daar zijn we dus geen mosselen gaan eten. Neen, in een typische Vlaamse stad als Leuven gingen we een typisch Vlaams gerecht eten: mosselen dus. In een typisch Vlaams restaurant: A l'etoile d'or.
Naar aanleiding van de olympische spelen heeft er iemand een filmpje gemaakt over prestaties. Hij, of zij, heeft de prestaties van de snelste mens ter wereld vergeleken met een dier. Die snelste mens is dan Usian Bolt. Tenminste, de snelste ter wereld op de 100, de 200 en de 4 x 100 m estafette. Maar algemeen wordt de Jamaicaan erkent als snelste mens. Niet niks. Maar vergeleken met een jachtluipaard komt hij hopeloos te kort. Dat bleek uit het filmpje waarop de prestaties van een doordeweeks jachtluipaard en de snelste mens ter wereld vergeleken werden. Op de 100 m. Het jachtluipaard zat in de kantine al aan zijn tweede duvel toen Bolt goed halfweg was. Het zal je maar overkomen. Je bent dan de snelste van een soort dat de wereld overheerst en je kan het niet winnen van een stom beest. Er zijn nog zo van die gevallen. Een stomme vlo bijvoorbeeld, heeft een spring capaciteit waar geen mens tegenop kan. In verhouding van zijn grootte zou een mens met gemak over de eiffeltoren moeten kunnen springen. En eerlijk gezegd heb ik dat nog geen mens zien doen. Ook mieren beschikken over enorme mogelijkheden. Als een mens de krachten van een mier moest hebben zou hij een vracht van 300 kg van hier naar Moskou kunnen sleuren. Te voet, per dag, heen en terug. Ongelooflijk toch. En wij mensen zijn dan de heersers van de wereld. Waar hebben we dat eigenlijk aan te danken? Sukkels als we zijn. Elk dier beschikt over een capaciteit die ver boven het menselijke ligt en toch overheersen wij mensen de wereld. Raar toch. Maar volgens mij is er iets dat overheerst. Iets dat de mens oppermachtig maakt. Een capaciteit dat al de rest in de schaduw plaatst: het vermogen om logisch te denken. Al beschikken sommige dieren ook wel over dat vermogen. Maar niet in de mate dat een mens dat heeft. Ik kan mij niet voorstellen dat een dier er zou op gekomen zijn om het wiel uit te vinden. Alleen maar door te zien dat een ronde steen van een berg rolt en een vierkantige niet. Want ik veronderstel dat het iets in die aard moet geweest zijn dat één van onze voorouders op het idee bracht. Al kan het natuurlijk iets totaal anders geweest zijn. Maar toch. Je moet toch over een capaciteit beschikken om gevolgtrekkingen te maken. En na enkele mislukkingen op het juiste spoor te raken. Want dat is ook een niet onbelangrijk onderdeel van het menselijk brein. Proberen, testen, mislukken en niet opgeven. Steeds maar weer die drang hebben om beter te doen. Steeds weer de drang om meer te weten. Kennis vergaren en doorgeven aan het nageslacht door communicatie. Want ook taal is een belangrijk onderdeel van de mens. Geen simpel taaltje dat zich beperkt tot 'oei' en 'aai', maar een complexe taal. Zo complex dat een Nederlandstalige geen jota begrijpt van wat een Magrebijn staat te brabbelen. Al die capaciteiten zoals, logisch denken, de drang naar kennis, taal en onderwijs maken de mens tot wat hij nu is. Al ben ik soms wel jaloers op wat dieren kunnen presteren. En zou ik wel liever een varken zijn. Varkens presteren het immers om een orgasme te hebben van 30 minuten.
Wanneer het precies begonnen is weet ik niet meer. Maar al sinds mijn tienerjaren heb ik belangstelling voor vrouwen. In het begin waren het van die jonge giechelende buitenaardse creaturen die mijn voorkeur hadden. Van die rare wispelturige wezens waar geen mens iets van begreep. Maar toch trokken ze af en toe mijn aandacht. Als puberende tiener ben je nu éénmaal nieuwsgierig naar het onbekende. Naar het absurde. Eerst dacht ik nog dat ik een afwijking had. Een misvorming, ergens in mijn hersenen. Maar mijn leeftijdsgenoten bleken met hetzelfde probleem te zitten: een abnormale interesse naar die huppelende tweebenige zoogdiersoort die voor onze voeten kwamen lopen. Een misvormde soort ook. Want naarmate ze iets ouder werden kregen ze zwellingen ter hoogte van hun borstkas. En laat het nu net die zwellingen zijn die steeds meer onze aandacht trok. Ach, dat zijn je hormonen kregen we te horen van mensen die het konden weten. Dat zou wel overgaan. Maar het ging niet over. Integendeel. De belangstelling nam toe in de loop der jaren. En de belangstelling is er nog steeds. Heel mijn leven heb ik er al last van. Er kan geen vrouw voorbijlopen of ik heb ze gezien. Het lijkt wel een obsessie. Een heel gevaarlijke obsessie, want ik heb mannen ten onder zien gaan aan hun hormonale opvliegers. Succesvolle mannen die op de rand van de financiële afgrond stonden. Of erger, er zijn zelfs mannen die helemaal aan de bedelstaf geraakt zijn door een onberekenbaar vrouwelijk wezen. Of nog erger, ik ken mannen die volledig door het lint gingen en uit pure frustratie homo geworden zijn. Moord, zelfmoord, brandstichting en zelfs genocide kunnen de gevolgen zijn van mannelijke belangstelling voor vrouwen. Maar ondanks al deze potentiële gevaren kan ik het niet laten. Ik hou van vrouwen. Hoe gevaarlijk ze ook zijn. Heel mijn leven loop ik al achter vrouwen. Nu nog. Al moet ik toegeven dat ze tegenwoordig een beetje te hard lopen voor mij. Ik kan ze niet meer volgen. En soms weet ik ook niet meer waarom ik ze nog achterna blijf lopen. Maar dat doet er niet toe. Ik blijf genieten van het vrouwelijk schoon. De leeftijd doet zelfs niks ter zake. Integendeel. Hoe ouder, hoe gemakkelijker ik ze kan volgen. Maar zelfs van die hele jonge meisjes kan ik genieten. Van die bloemen in de knop. Niet om er achteraan te gaan maar gewoon om naar te kijken. Een nog gesloten bloemknop raak je ook niet aan. Dat laat je openbloeien. Tot er een prachtige bloem ontstaat. Hier en daar mag er zelfs een verslenst blaadje aanhangen. Dan pas mag het bloemetje geplukt worden. Als het in volle rijpheid is. Als de schoonheid op zijn toppunt is. Of er over. Mag ook. Als het maar geplukt wordt. Maar toch stel ik mezelf vragen. Is dit wel normaal? Ben ik verslaafd? Heb ik gespecialiseerde hulp nodig? Moet ik in therapie? Zijn er zelfhulpgroepen waar ik terecht kan? Moet ik afkicken? Hoe? Waar? Wanneer? Zijn er afkickverschijnselen? Welke? Is er nazorg? Opvolging? Door wie? Hoelang? Ach... die levensvragen altijd...