Kritische bedenkingen bij ICT-beleid in het onderwijs
Ieder kind aan de computer en wel snel. Dat is een slogan die tegenwoordig heel wat leraars, directeurs en politici opjaagt. hoe jonger hoe beter, is een andere. Maar hebben kleuters en scholieren op de basisschool wel baat bij informatie- en communicatietechnologie (ICT) in de klas?
Hier en nu dendert de technologische vooruitgang in een razend tempo voort en wie die sneltrein mist, is de klos. Vanuit die vaststelling lijkt het logisch dat de beleidsmakers in het onderwijs kinderen zoveel mogelijk en zo snel mogelijk willen voorbereiden op een gedigitaliseerd leven. Computers in de klas dus. In hun boek hype, hype hoer@ gaan Hans Annoot en Werner Govaerts, beiden werkzaam in Steinerscholen, in tegen het idee dat de computer het kleuter- en lager onderwijs alleen maar kan vooruithelpen.
"ik ben absoluut niet tegen computers, ik gebruik ze zelf dagelijks, maar ik vind het niet gezond dat het idee 'vroeg geleerd is oud gedaan' hierover zomaar klakkeloos aanvaard wordt", zegt Annoot. Samen met Govaerts vindt hij het ook erg vreemd dat beleidsmensen die stelling zomaar aannemen zonder dat het wetenschappelijk bewezen is dat een jong kind zich al surfend en klikkend inderdaad beter ontwikkelt.
"En waar mijn haar dus helemaal recht van gaat staan zijn die reclames waarin je wordt aangespoord om een kind een brein te geven. Dat brein is dan een of ander computerprogramma. Vanuit die filosofie zie je een mens als een robot waar je intelligentie kunt instoppen. Als de industrie daarbij dan ook nog die boodschap koppelt aan het idee dat jonge kinderen zo in elkaar zitten, dan zit je met een erg verwrongen kijk op de ontwikkeling van een kind. Dan stel je het gelijk aan een kleine volwassene. Maar dat idee past natuurlijk erg goed in de filosofie van het levenslang leren en het modieuze idee van de kennismaatschappij. Wat men vergeet is dat een kleuter andere dingen op andere manieren leert dan een volwassene, die tegenwoordig bezeten is door kennis." Want zegt Annoot, zoals ook de Steinerfilosofie benadrukt: een jong kind moet vooral spelen, contact leggen met de buitenwereld en rijke zintuiglijke ervaringen opdoen om een sterke persoonlijkheid te ontwikkelen.
"Computers zijn onontkoombaar en een puber moet er dan ook mee in contact komen in de klas. Maar ze op de lagere school integreren, of in kleuterklas, een idee dat werkelijk leeft op het kabinet Onderwijs, dat is onzin. Je gaat mij niet wijsmaken dat kleuters op een scherm op icoontjes laten klikken fantastisch is voor hun ontwikkeling vanwege de fijne motoriek. Bovendien worden vooral jonge kinderen sterker beïnvloed door de negatieve effecten van computers, zowel fysiek als psycho- socioaal. en dat is wel bewezen", zegt Annoot.
"Maar kritiek vindt geen gehoor, terwijl voorstanders van computers in kleuter- en lager onderwijs wel de stomste argumenten aanvoeren. 'Ze vinden het leuk', bijvoorbeeld. Maar tv en videogames vinden ze ook leuk, terwijl we toch weten dat die niet altijd even gezond zijn? Of 'een kleuter kan al muiservaring opdoen', een argument dat het levenslang leren bepleit. Welnu, iedereen, ook een bejaarde, kan in een mum van tijd leren omgaan met een muis."
In hun boek wijzen Govaerts en Annoot er bovendien op dat dat eigenlijk ook voor de rest van het computergebeuren geldt. "om niet gehandicapt op de arbeidsmarkt terecht te komen, wat nog een sterk argument is om er al in de kleuterklas aan te beginnen, volstaat het eigenlijk om in het hoger onderwijs de basis te leren. Zelfs om informatice te gaan studeren aan de universiteit heb je geen voorkennis nodig. Het is iets technisch, dat je sowieso wel leert. En het is jammer dat essentiële dingen zoals lezen of logisch denken ondergeschikt worden aan een training in computeren, iets wat je op elke leeftijd in een weekend kunt leren", klinkt het.
Maar wat met de vooruitstrevende directeur die 'wil dat zijn kinderen zelfstandig denkende wezens worden die zelf alle mogelijke informatie van het net kunnen plukken? "Daar heb je het. Dat kun je hoogstens verwachten van pubers, die daar al voldoende achtergrondkennis en oordeelkundig vermogen voor hebben. Trouwens, het is een illusie dat een kind intelligenter wordt omdat het iets kan opzoeken. Dingen opzoeken, dat is letterlijk kinderspel, en toch lijkt dat de basis voor de 'kennismaatschappij'. Het lijkt allemaal zo intellectueel. Maar wij moesten vroeger ook veel opzoeken, alleen zag het er niet zo flashy uit. De vraag is ook of iets met de gezochte informatie gedaan wordt, en hoe, of een kind kan beslissen wat bruikbare en betrouwbare informatie is en wat niet. Dat vermogen aanleren is veel belangrijker dan jonge kinderen al meteen het technische gebruik van computers bijbrengen, zeker als je bedenkt wat voor een chaotische verzameling het internet is", aldus Annoot.
Wat hem betreft is de ideale leeftijd om een kind met computers te leren omgaan ten vroegste tien en ten laatste veertien. "Maar ik pleit niet voor een strikte consensus, enkel voor een veelzijdig, echt debat over ICT in het onderwijs."
Onderwijs mag creatiever, zegt minister Vanderbroucke, maar leren kan niet altijd leuk zijn
Alle leerlingen, ongeacht hun moeilijkheden, laten bloeien en
groeien. Het is hét beleidsmotief van Vlaams minister van Onderwijs Frank
Vandenbroucke (SP.A). Riskeert het onderwijs door die alles overheersende
gelijke kansen niet de vooruitgang te missen? ,,Niet als we de lat hoog
leggen'', antwoordt de minister. ,,We mogen niet langer tolerant zijn voor
scholen die het niet goed doen.''
Kenniseconoom Martin Hinoul waarschuwde in het begin van
deze reeks dat ons onderwijs niet goed genoeg is voor de wereld van morgen.
,,Er is dringend een mentaliteitsverandering nodig'', zegt hij. ,,Vorm
ondernemende, meertalige denkers. Haal het maximum uit jonge mensen. Stel hoge
eisen. Jonge brains zijn nog heel soepel. Mis die kans niet.''
Het onderwijs is als de dood voor veranderingen. Minister van Onderwijs Frank
Vandenbroucke (SP.A) is bijgevolg zeer voorzichtig. ,,Ik pleit voor
vernieuwingszin'', zegt hij, ,,maar op basis van overleg en betrokkenheid,
respect voor wat leerkrachten kunnen en het gezag dat ze moeten hebben.''
Welke kennis en vaardigheden moet het onderwijs jongeren meegeven voor
morgen?
Vandenbroucke: ,,Ten eerste het trio creativiteit, deskundigheid en empathie.
Wie morgen zijn mannetje of vrouwtje wil staan, móet deskundig zijn. In iets
heel praktisch of meer theoretisch, maar het is ook heel belangrijk om mensen
te kunnen aanvoelen. Een zakenman moet kunnen achterhalen wat de klant wil. Een
loodgieter moet kunnen uitvissen wat er precies scheelt.''
,,De samenleving verandert heel snel. Elke dag word je wel met nieuwe
technieken en technologieën geconfronteerd. Het onderwijs zal hoogstens de
fundamenten kunnen neerzetten. Op die fundamenten zal je doorheen je leven
meerdere huizen moeten bouwen en terug afbreken. Dat betekent dat het onderwijs
jongeren vooral moet leren leren. Daarvoor moeten we de bekwaamheid ontwikkelen
en vooral zin hebben om te blijven leren.''
,,Alle mensen worden met veel nieuwsgierigheid geboren, maar dat gaat jammer
genoeg dikwijls verloren in het onderwijs. Laten we proberen het enthousiasme
en de leergierigheid zoveel mogelijk te behouden. Al hoor je mij niet zeggen
dat het op school altijd leuk kàn en móet zijn en dat we er voortdurend voor
moeten zorgen dat leerlingen zich goed voelen. De school is geen pretpark!''
,, Je moet vooral niet zeggen dat leren gemakkelijk is , hoorde ik een
afgestudeerde jonge man van Marokkaanse afkomst op een studiedag zeggen. Die
man moedigt jonge allochtonen aan om hoger onderwijs te volgen. Hij heeft
gelijk. Je moet een inspanning durven vragen. Jongeren uitleggen waarom het
belangrijk is een diploma te halen.''
,,Het onderwijs moet ook grondigheid bijbrengen. Het kan niet meer even grondig
als dertig, veertig, vijftig jaar geleden. Er zijn te veel onderwerpen
bijgekomen die belangrijk zijn. Maar het is wel essentieel dat leerlingen het
verschil weten tussen iets grondig en iets oppervlakkig kennen en kunnen. Dat
moeten ze minstens in enkele vakken geproefd hebben.''
Niet zelfgenoegzaam worden
Is het onderwijs wel goed bezig? Eén op de acht jongeren verlaat het
onderwijs zonder diploma middelbaar.
,,Dat zijn er absoluut te veel. Ons onderwijs is over het algemeen goed. Dat
blijkt ook uit internationale onderzoeken. Onderwijs gaat in essentie om mensen
die met kinderen werken. Een zeker conservatisme is dus verantwoord, maar we
mogen zeker niet genoegzaam achterover leunen. Omdat de wereld èn de leerlingen
veranderen. De eindtermen, dat zijn de minimale doelstellingen die we onszelf
opleggen, zitten - denk ik - goed. Er is heel veel aandacht voor vaardigheden
die steeds belangrijker zullen worden. De vraag is of we dat in de praktijk
waarmaken.''
Heel wat leerkrachten kennen de eindtermen niet omdat ze vaak ondergesneeuwd
worden in de leerplannen. ,,De leerplannen, die doorgaans door de koepels
gemaakt worden, moeten goedgekeurd worden door de inspectie. Ik zeg niet dat er
nergens problemen zijn maar ik hoor niet zeggen dat de meeste leerkrachten de
minimale doelstellingen niet kennen.''
Leerlingen klagen dat de leerstof niet boeiend genoeg gegeven wordt. Schort
er iets aan de didactiek van de leerkrachten?
,,Slagen we er voldoende in een grote dosis creativiteit in het secundair
onderwijs te brengen? Dat is een kritische vraag die we moeten stellen. Maar
dat is iets heel anders dan de didactische deskundigheid van leerkrachten in
vraag stellen. Ik heb vertrouwen in hun stielkennis.''
,,Onderschat niet wat er allemaal op een leerkracht afkomt. Ze worden enórm
bevraagd. Moeten meer opvoedingstaken op zich nemen. Vaak is er tevens een
probleem van gezag. Ouders moeten tegen hun kinderen zeggen dat ze respect
moeten hebben voor de leerkracht.''
,,Het kleuter- en lager onderwijs hebben de voorbije vijftien jaar veel
vernieuwingen gekend. In het secundair onderwijs zou de onderwijsvernieuwing
sneller mogen gaan. Daar is nog veel ruimte om het leren boeiender te maken en
de leerstof meer geïntegreerd aan bod te laten komen. Dat is makkelijker in het
basisonderwijs, omdat één leerkracht daar met alles bezig is.''
,,De meeste onderwijsvernieuwingen in het secundair gebeuren in het beroeps- en
technisch onderwijs. Ik heb al fantastische voorbeelden gezien. In de ene
school moesten de jongens een chassis voor zeilwagens ontwerpen en in elkaar
steken. De andere school telde overwegend meisjes en die maakten de zeilen.''
,,Tijdens het monteren en het testen van de zeilwagens op het strand leerden de
jongens en meisjes heel veel van elkaar. Op den duur stonden jongens mee die
zeilen te strijken. ( lacht ) Dat is buitengewoon creatief en écht leren
leren. Dàn mag leren leuk zijn. Voor dat soort aanpak moeten we meer aandacht
hebben.''
Strenger voor scholen
Wat kunt u doen om onderwijsvernieuwing te versnellen?
,,De scholen voldoende bemannen en organisatiemodellen aanreiken, zodat echte teams
ontstaan die ervaring kunnen uitwisselen en ook nog ruimte hebben voor zorg en
begeleiding. Schoolgemeenschappen - dat zijn samenwerkingsverbanden tussen
scholen - kunnen directies van heel wat technische en juridische beslommeringen
ontlasten, zodat ze zich meer met de didactiek kunnen bezighouden.''
,,In de komende cao die we aan het onderhandelen zijn, wil ik tegemoetkomen aan
de vraag naar meer omkadering. Maar geen lineaire verhoging van de staf, én
selectief.''
Scholen hebben meer middelen gekregen voor het Gelijke
Onderwijskansenbeleid. Maar het is veeleer een kwestie van aanpak dan van
middelen, zegt de inspectie.
,,Meer personeel en middelen volstaan inderdaad niet. Er is ook een andere
aanpak nodig, maar dat kan ik niet met een decreet regelen. Daarvoor reken ik
op de inspectie. De inspectie moet zich niet met beuzelarijen bezighouden, maar
zich op de essentie concentreren: wat zijn de zwaktes, moeilijkheden en
risico's in een school? Welke resultaten worden er gehaald?''
,,Vandaag levert de inspectie een rapport af en daar stopt het, terwijl een
doorlichting van een school het begin van een pad van verbetering moet zijn. We
mogen niet langer tolerant zijn voor scholen - en die zijn er, maar het is
gelukkig een minderheid - die te weinig kwaliteit afleveren.''
,,Ik ga kordater optreden! Oordeelt de inspectie dat een school het niet goed
doet, dan zullen we die school verplichten zich te laten begeleiden.''
,,Om te achterhalen of wat we zo mooi op papier hebben gezet, in de eindtermen
effectief ook waarmaken, moeten we meer testen en meten dan voorheen. Er hebben
nog maar drie peilingproeven van eindtermen plaatsgehad. De resultaten waren
doorgaans goed, maar voor het raadplegen van grafieken en tabellen bijvoorbeeld
haalt slecht de helft de eindtermen. Dat is toch een oranje knipperlicht waar
we de ogen niet voor mogen sluiten. Goed met informatie om kunnen is een van dé
vaardigheden van de toekomst.''
,,We zullen het aantal peilingproeven tot twee per jaar opdrijven, met
herhalingen. Er is een kalender in de maak tot het jaar 2018. Scholen nemen
daar op vrijwillige basis aan deel en moeten de resultaten gebruiken om
zichzelf een spiegel voor te houden. Ook als ze niet meedoen aan de
peilingproeven. Ze kunnen soortgelijke testen opvragen. Ook zullen we die
eindtermen eens herbekijken. Zijn ze adequaat? Niet te gedetailleerd? Maar dat
is niet voor morgen.''
Ondernemingszin, waar de arbeidsmarkt zo om schreeuwt, staat niet in de
eindtermen.
,,Dat belet scholen niet er iets aan te doen. Ondernemingszin gaat om
initiatief nemen. Hoe blijven we nieuwsgierigheid prikkelen? Hoe krijgen we
meer creatieve onderwijsmethoden? De Koning Boudewijnstichting heeft ooit onder
de noemer Accent op Talent een grote brainstorm gehouden rond die
vragen. Het eindrapport is een voorbeeld van hoe het moet.''
,,Dat vooruitdenken is in 41 proefprojecten omgezet. Ze gaan onder meer over
het overbruggen van de kloof tussen basis en secundair onderwijs, een juiste
studiekeuze maken, meer technologie in alle richtingen aan bod laten komen Ik
hoop uit die proeftuinen conclusies te kunnen trekken tegen het einde van de
legislatuur.''
Grote tanker op zee
Loert niet het gevaar dat het onderwijs de vooruitgang mist door zo sterk
het accent te leggen op gelijke kansen?
,,Ik leef elke dag met die vraag. Daarom moet je heel goed de kwaliteit
bewaken. We moeten scholen veel vrijheid geven, maar dat betekent dat ze ook
beleidskracht moeten hebben. Dus meer zelfcontrole. Als je de lat hoog legt,
bezielende leerkrachten wilt die vonken doen overslaan, dan moet je die
leerkrachten goed opleiden en zeker meer praktijkervaring geven.''
,,Vandaar de hervorming van de lerarenopleiding. Regenten zullen zich voortaan
in twee in plaats van drie vakken bekwamen. Zo zal hun vakkennis nog groter
worden én komt er ruimte vrij voor vaardigheden zoals leren omgaan met kinderen
die extra zorg vragen.''
Geen vernieuwingen zonder overleg met de basis, zegt u. Dat kan lang duren.
Te lang.
,,Er is een gevoel van dringendheid nodig. Nog meer werken aan gelijke kansen
is hoogdringend. De taalkennis, niet in het minst van het Nederlands, evenzeer.
Het onderwijs is een grote tanker op zee. Dat schip van koers doen veranderen,
is een heel delicaat manoeuvre, dat doe je heel behoedzaam. Maar juist omdat
het een groot en ingewikkeld manoeuvre is, moet je als je beslist de koers te
veranderen, tijdig beginnen. Maar niet door als een olifant door de
porseleinwinkel te hollen.''
Snoezelende studenten bij de kleuters in Driessprong Petegem (Het nieuwsblad - 15 januari 2009)
Deinze - Studenten van de lerarenopleiding KATHO in Tielt creëren in basisschool De Driessprong, Kortrijksesteenweg in Petegem, hun eigen snoezelruimte. Daarin zullen kleuters hun zintuigen op allerlei manieren leren ontdekken. Dit project wil de studenten laten inzien dat snoezelen echt iets tot de ontwikkeling van kinderen bijdraagt. Op dinsdag 19 januari wordt de snoezelruimte opengesteld voor de kleuters. Wie wil kan op bezoek gaan vanaf 9 u.
Snoezelen is een zintuigelijke ontdekkingstocht, zegt Steef Coorevits, coördinator van het project. Door te snoezelen leren kinderen hun zintuigen kennen en benutten. We gebruiken daarbij specifieke voorwerpen die hen moeten uitdagen. Zo leren ze bijvoorbeeld verschillende soorten geuren kennen via geurzakjes of komen ze tot rust bij het luisteren naar bepaalde geluiden.
'Onze studenten kregen in de maand december een initiatie snoezelen door twee snoezelexperts, Ronny Vanoosthuyze en Joep Derie van het Stella Marisinstituut in Kortrijk. Het was de bedoeling dat ze daarna zelf aan de slag gingen om eigen snoezelvoorwerpen te maken, gaat Steef verder. De studenten kregen het thema winter. Binnen dit thema moesten alle zintuigen aan bod komen.
De studenten bouwen daarnaast een echte snoezelruimte. Een klaslokaal wordt aangekleed tot een heuse belevingswereld voor kleuters. Op maandag 18 januari stellen we de ruimte op. Op dinsdag 19 januari stellen we de ruimte open voor de kleuters van de basisschool.
We willen onze studenten ook echt de kans geven om hun zelfgemaakte voorwerpen uit te proberen bij de jonge kinderen. Zo blijft het niet alleen bij theorie maar kunnen ze ook ervaren hoe kinderen reageren op hun eigen materiaal, aldus Steef Coorevits. Hopelijk krijgen ze hiermee de smaak te pakken en zullen ze later ook zelf dergelijk initiatief nemen met de kinderen in hun eigen klas.
Locatie: Basisschool De Driessprong, Kortrijksesteenweg 63, 9800 Petegem.
Je kan de snoezelruimte bezoeken op 19 januari vanaf 9 u, terwijl de studenten aan het werk zijn met de kleuters. Wel even laten weten wanneer je komt. Je kan hiervoor contact opnemen met: Steef Coorevits, Beernegemstraat 10, 8700 Tielt op 0479/344214 of steef.coorevits@katho.be
Studenten laten kleuters snoezelen in Petegem en Zulte (Het Nieuwsblad - 20 januari 2009)
DEINZE/ZULTE - Studenten van de lerarenopleiding aan het Katho Tielt lieten de kleuters van Vrije Basisschool De Driesprong Petegem en Vrije Basisschool Zulte kennismaken met snoezelruimtes. Het project moet de studenten laten inzien hoe snoezelen kan bijdragen tot de ontwikkeling van de kinderen.
'Snoezelen is een zintuiglijke ontdekkingstocht', zegt coördinator Steef Coorevits. 'Door te snoezelen, leren kinderen hun zintuigen kennen en benutten. We gebruiken daarbij specifieke voorwerpen die hen moeten prikkelen. Zo leren de kinderen geuren onderscheiden via geurzakjes, of komen ze tot rust door het luisteren naar bepaalde geluiden'.
De Katho-studenten kregen in december een snoezelinitiatie door twee experts. Daarna kregen ze de opdracht om zelf allerlei snoezelvoorwerpen te maken binnen het opgelegde thema 'winter'. En nu bouwden de toekomstige kleuterleidsters en dito leiders (slechts twee jongens op 59 derdejaars) zelf een snoezelruimte in Petegem en Zulte.
Dat gebeurde maandag, zodat gisteren de snoezelsessies konden plaatsvinden. We gingen even langs in Petegem en konden vaststellen dat het resultaat prachtig is. De kleuters reageerden geboeid.
Steef Coorevits besluit: 'Dat is nu precies de bedoeling: de praktijk toetsen aan de theorie. Hopelijk is de respons zo verrassend dat deze leerkrachten in spe later hetzelfde initiatief nemen voor de leerlingen uit hun eigen klas.'
Categorie:Artikels
05-01-2010
Over een kleine mol die wil weten wie er op zijn kop gepoept heeft?
Dit is ook wel een leuk idee rond digitale prentenboeken. Je maakt het samen met de kleuters. Eerst vertel je natuurlijk zelf het verhaal a.d.h.v het boek. Dan laat je de kleuter een tekening maken over het verhaal. De kleuters spreken ook de tekst in.
Een voorbeeld:
Gemaakt door groep 3, van de R.K. Basisschool Vroonestein, Nieuwegein. Schooljaar 2008-2009
Categorie:Digitale prentenboeken
04-01-2010
Rouwkoffer
Iets waarvan ik vind dat bijna onmisbaar is in een school/klas. De rouwkoffer. Het gebeurd onverwachts dat je in je klas te maken krijgt met rouw en verdriet. Dit kan in de vorm van een overlijden gebeuren, maar daarom hoeft het niet zo extreem te zijn. Een klasgenootje die langdurig ziek is, iemand die verhuisd, enzovoort. Het is dan handig als je materiaal hebt die je hierbij kunnen helpen.
Deze is gemakkelijk zelf te maken hoor. Wat kan er inzitten? - handleiding - alfabet (is natuurlijk voor oudere kleuters/kinderen) - Verhalen - Praatstok - Schatkist - Knuffeldier - Handpop (je kan natuurlijk ook deze uit je klas gebruiken) - Boekenlijst - Weergave van emoties
Als bijlage vindt u de handleiding van een rouwkoffer die ikzelf heb gemaakt. Daarin staat alle uitleg en vindt u ook foto's. Er is nog een tweede bijlage waarin de verhalen staan die ik gebruikt heb.
Inhoud: Er bestaan dikke konijnen en dunne konijnen, slimme konijnen en domme konijnen, brave konijnen en stoute konijnen, jongens-konijnen en meisjes-konijnen. En allemaal hebben ze twee lange oren. Rikki ook, alleen...
In 1998 won Guido van Genechten met dit boek de Prijs van de Stad Hasselt, de belangrijkste internationale wedstrij in Vlaanderen voor illustratoren van kinderboeken.
Hebben jouw kleuters het moeilijk met links of rechts? Vinden ze de juiste schoen voor de juiste voet? Deze turnjuf heeft er iets opgevonden. Zo leren de kleuters ook zelfstandig te zijn en verlies je weinig tijd voor je activiteit zelf.
Op mijn stage in december was het thema natuurlijk kerst en nieuw. De juf had mij gevraagd om samen met de kleuters af te tellen naar het kerstfeestje op vrijdag. Ik heb dan deze aftelkalender gemaakt.
De rendieren staan voor de hoeveel keer de kleuters nog naar school moesten komen. Elke avond als zij naar huis gingen, verdween er een rendiertje. Als enkel nog de kerstman met zijn rendier overbleef dan was het eindelijk zover: ons kerstfeestje.
De aftelkalender is gemakkelijk te maken. Je zoekt afbeeldingen die je wil gebruiken, knipt deze uit en lamineren (natuurlijk ;-) ) Met velcro heb ik deze afbeeldingen dan bevestigd op een wc-rol. Zo konden zij blijven staan en kan je het nog gebruiken voor andere dingen.
Categorie:Thema: Kerst en nieuw
Echtscheiding
01/11/1999 @ 18:07 door michel
Echtscheiding / Nieuwe gezinnen
Ze zitten in elke klas
Er zijn geen precieze cijfers over hoeveel leerlingen gescheiden ouders hebben. Naar schatting één op drie huwelijken in België wordt ontbonden. En het aantal groeit. Leerkrachten krijgen steeds meer kinderen van scheidende of gescheiden ouders in de klas. Hun gezinssituatie is soms erg complex. Wie daar geen rekening mee houdt, zorgt voor vervelende of pijnlijke situaties op school (en thuis).
Veel leerlingen van gescheiden ouders ervaren dat ze 'anders zijn'. Nieuwe gezinsvormen raken stilaan uit het verdomhoekje. Hoe kan deze nieuwe realiteit op school een plaats krijgen?
Gaby, directeur: «Geen onbescheiden vraag»
«Bij het begin van elk nieuw schooljaar of bij nieuwe inschrijvingen vragen we telkens naar de gezinssituatie van de leerling. Dat komt een beetje onbescheiden over. Maar dat is het eigenlijk niet. Als school zorg je zo voor een opening, voor een signaal dat je daar rekening wil mee houden. Niet dat alle leerlingen met gescheiden ouders probleemleerlingen zijn. Dat niet. Maar waar de scheiding moeilijk verloopt en de kinderen de speelbal of het losgeld worden, ervaren we veel leer- en gedragsproblemen. Uit onwetendheid kan je trouwens veel domme dingen doen. Het past gewoon in ons totaalconcept van zorgverbreding: ieder kind moet krijgen waar het recht op heeft. En dat is goed onderwijs. In elke klas van onze school zitten minstens één of twee leerlingen met gescheiden of scheidende ouders. Sommige kinderen wonen al in een nieuw-samengesteld gezin. Daar willen we begrip en respect voor opbrengen. Dat staat trouwens met zoveel woorden in ons pedagogisch project. Dat geldt voor de leerlingen, maar ook voor de leerkrachten. Wat je als leerkracht over echtscheiding of nieuwe gezinsvormen denkt, doet er niet toe. Het is het kind dat telt.»
het probleem
Wat?
ALTIJD MOEILIJK
De scheiding van hun ouders is voor elke leerling een moeilijke tijd. Later, na de crisisperiode, hoeft de scheiding geen blijvende, negatieve gevolgen te hebben. Het kind past zich aan en verzoent zich. Het is dus belangrijk te weten dat de leerling zich voor een min of meer lange tijd anders kan gedragen dan gewoonlijk (stiller, prikkelbaarder, afwezig). Als de school in woelige tijden een rustpunt is voor kinderen, is zij ook voor de ouders een steun.
Een lange tijd ging men ervan uit dat ouders best zo lang mogelijk samen moesten blijven in het belang van het kind. Nu denkt men anders. Voor elk kind is een goede scheiding beter dan een gezin dat geen warmte en geborgenheid kan bieden.
Verwerking
SCHULD EN PRATEN
Elke scheiding is anders. Of de leerling de scheiding al dan niet goed verwerkt, hangt af van enkele factoren:
De leerling krijgt informatie en is voorbereid op de scheiding.
Hij kan erover praten met leeftijdsgenoten in eenzelfde situatie.
Hij kan erover praten met minstens één ouder (of een vertrouwenspersoon).
Hij ziet de schuld van de scheiding niet bij één ouder.
Er wordt niet gestookt tussen de ouders.
De omgeving kan de scheiding aanvaarden.
De leerling is zowel betrokken op het gezin bij moeder als op het gezin bij vader.
Hij heeft zelf inspraak bij de verblijfsregeling, zonder het gevoel dat hij moet kiezen tussen zijn ouders.
Wat kinderen voelen:
VERDRIET EN OPLUCHTING
Alle leerlingen beleven wat er gebeurt op hun manier. Ze moeten leren aanvaarden dat hun ouders uit elkaar zijn. Bij die verwerking komen heel wat gevoelens boven:
Angst en onzekerheid over de toekomst: Zal mama ook weggaan? Wat gebeurt er nu met mij? Moet ik naar een andere school? Moet ik verhuizen? Kan ik zonder papa?
Agressie: een heel stuk basiszekerheid valt weg, dat kan agressie meebrengen.
Opluchting: de scheiding kan een einde stellen aan spanning, ruzies, geroep. Aan de andere kant ervaren ze de scheiding als een groot verlies. Verlies van het gezin waarin ze geboren en opgegroeid zijn, van de aanwezigheid van beide ouders.
Schuldgevoelens: kinderen denken dat zij de schuld zijn van de spanningen thuis.
Schaamte: wat zullen de leerkrachten, de omgeving, de vrienden daarvan denken?
Toch zijn er, vooral na de crisis, mogelijk ook positieve reacties: verhoogde zelfstandigheid en weerbaarheid.
Wat kinderen doen:
HUN OUDERS STEUNEN
Kinderen proberen vaak op verschillende manieren hun ouders die het moeilijk hebben te ondersteunen. Elk kind reageert anders.
Parentificatie: kinderen nemen een deel van de verzorgende en verantwoordelijke taken van een ouder over. Soms gaat een alleenstaande ouder het kind gebruiken als steun voor zijn eigen verwerkingsprobleem. Ze zijn als het ware partner in plaats van kind.
Aanleunen bij de zwakste: kinderen kiezen overduidelijk partij voor één van de ouders omdat die er het zwakste voor staat. Ze willen die ondersteunen.
Bliksemafleider: kinderen kunnen serieus problematisch gedrag stellen op momenten van grote conflicten tussen de ouders. Zo gaat de aandacht naar het gedrag van het kind in plaats van naar hun conflicten.
Uitgestelde rouw: ogenschijnlijk kunnen kinderen het tijdens de scheiding goed stellen, alsof ze er geen last van hebben. Op dat moment hebben hun ouders het al moeilijk genoeg. Ze willen er hun verdriet en zorgen niet nog bij voegen. Later, soms zelfs na enkele jaren, komt hun verdriet dan boven.
Als moeder en vader mekaar wederzijds beschuldigen wordt de scheiding voor de leerling extra moeilijk. Het wordt dan in feite innerlijk verscheurd. Het is voor de leerling emotioneel onmogelijk om te kiezen tussen vader en moeder. Het heeft zowel met zijn moeder als met zijn vader onzichtbare banden: loyauteiten. Leerlingen komen in een heel moeilijke situatie terecht als ze van de éne ouder de andere ouder niet meer mogen respecteren, erkennen, graag zien. Dit zorgt voor een echt dilemma: als ze de één graag zien, kwetsen ze de andere en omgekeerd.
En dan:
HET NIEUWE GEZIN
Wanneer vader en/of moeder een nieuwe partner hebben, vormen ze, samen met hun respectievelijke kinderen, een nieuw-samengesteld gezin.
Leerlingen kunnen deel uitmaken van één of twee nieuw-samengestelde gezinnen. Ze hebben dan te maken met een stiefouder.
Een stiefouder heeft vaak andere gewoonten en regels. Stiefouders en stiefkinderen hebben tijd nodig om hun plaats tegenover elkaar te vinden. Wat is hun rol? Mag de stiefouder straffen, helpen met huiswerk, zakgeld geven, zeggen dat het bedtijd is?
Scholen kunnen na de scheiding ook met ander gezinssamenstellingen worden geconfronteerd: alleenstaande vaders en moeders, pleeggezinnen, kinderen met holebi-ouders, grootouders die de kinderen opvoeden.
aanpak
Op individueel niveau:
DE LEERLING: geen medelijden maar aandacht
In de crisis van de echtscheiding zijn ouders vaak minder beschikbaar voor hun kinderen. Ze zijn zelf te vol van felle emoties. De leerkracht kan een belangrijke steunfiguur voor de leerling zijn.
Enkele tips:
Leg vooral jonge kinderen uit wat er precies aan de hand is, dat zij niet de schuld zijn van de problemen.
Luister naar de leerling, geef hem wat extra aandacht, begrip en hulp. Doe dat discreet. Hij mag zich geen uitzondering voelen.
Wees alert voor veranderingen in het gedrag van de leerling en praat erover. Vergoelijk ongepast gedrag of slechte schoolresultaten niet. Blijf als leerkracht je eisen stellen.
Respecteer beide ouders en veroordeel niemand, ook al lijkt het dat de leerling zelf partij trekt voor één van de ouders. Vaak is dat onder invloed van derden. Op termijn heeft de leerling er het meeste baat bij dat de band met elk van de ouders positief blijft.
Leerlingen met gescheiden ouders hebben vaak problemen met praktische zaken (zwemgerief, turngerief, leerboeken, ). Ze hebben immers twee huizen waar ze iets kunnen laten liggen. Gun de leerlingen een aanpassingsperiode. Sommige kinderen worden op maandagmorgen op school 'overgedragen' van de ene ouder naar de andere.
Evenveel valkuilen:
Leerkrachten die zelf een scheiding hebben meegemaakt zijn extra gevoelig voor de ervaringen van leerlingen die hetzelfde meemaken. Veralgemeen de eigen ervaringen niet. Elke scheiding is anders.
Sommige leerlingen gaan op zoek naar de geborgenheid en veiligheid die ze thuis missen. Soms zoeken ze een vader- of moederfiguur in een leerkracht. Bewaak je grenzen. Een leerkracht kan niet voor vervangende ouder spelen.
Gebruik het feit dat ouders gescheiden zijn niet te vlug als reden voor gedragsproblemen of slechte cijfers. Veel leerlingen komen er zonder kleerscheuren doorheen.
Bombardeer de leerlingen niet met (goedbedoelde) hulp. Ze gaan zichzelf als een probleemgeval bekijken. Ga op zoek naar de kracht van zo'n kind, zodat het zelf naar een oplossing kan zoeken.
DE OUDERS: oordeel niet
Veel scheidingen verlopen in een sfeer van ruzies en beoordelingen. In de periode voor en vlak na de scheiding kunnen de emoties thuis hoog oplaaien. Hou er rekening mee dat de ouders niet altijd redelijk zullen overkomen. Overspoeld door hun eigen emoties verliezen ze soms de werkelijke belangen van hun kinderen tijdelijk uit het oog.
Toon begrip voor de moeilijke situatie die ze doormaken. Praat met hen vanuit hun en jouw zorg voor hun kind.
Tussen de scheidenden woedt er vaak een hevige strijd om het gelijk. Niet zelden worden kinderen daarin betrokken. Laat je nooit verleiden om partij te kiezen.
Als een ouder je raad vraagt in een conflictvolle situatie, kan je scheidingsbemiddeling of ouderschapsbemiddeling aanraden.
Meestal hebben ouders maar één wens: dat de omgeving hen blijft erkennen als ouder. Mensen zijn na scheiding soms heel gevoelig voor de manier waarop ze worden aangesproken. Spreken over "uw man" of "uw vrouw" is niet correct. Het is "ex-man" of "ex-vrouw", of beter nog de "mama van Koen" of de "papa van Mieke".
Zowel éénoudergezinnen als nieuw-samengestelde gezinnen kunnen het door de scheiding financieel moeilijker hebben. Dit kan gevolgen hebben voor de schoolreizen, skiklassen Hou daar rekening mee.
Op klasniveau:
De opvattingen die de leerkracht heeft over scheiding, éénoudergezinnen en nieuw-samengestelde gezinnen kunnen positief of belemmerend werken op de beleving van de leerlingen. Je kan echtscheiding tot iets alledaags minimaliseren of je kan het als ongewoon, zielig of rampzalig bestempelen. Wie met respect omgaat met echtscheiding vertrekt vanuit het kind.
Leerlingen vinden vooral steun bij leerlingen in eenzelfde situatie. Ze denken vlug: ik ben de enige die zoiets overkomt. Nochtans zijn er in de meeste klassen wel enkele. Een klasgesprek kan dit isolement doorbreken.
Vaak wordt in de klas het traditionele gezin als norm bekeken. Leerlingen die leven in een andere gezinssamenstelling vinden zich hier niet in terug. Ze gaan zich afvragen of ze wel "normaal" zijn.
Steun leerlingen die leven in een specifieke gezinssituatie bij mogelijke moeilijke momenten (invullen formulieren, nieuwjaarsbrieven, vader- en moederdagcadeautjes, maken van tijdslijn over het eigen leven, stamboom,). Zoek samen met de leerling naar een passende oplossing.
Spreek ook over andere gezinsvormen in de les en stel niet alleen het klassieke gezin als model. De eindtermen bieden genoeg aanknopingspunten.
Vul de klas- en schoolbibliotheek aan met kinder- en jeugdboeken in verband met echtscheiding en andere gezinsvormen. Vermijd verhaaltjes met 'de boze stiefmoeder'.
De rapportentijd kan een beladen periode zijn. In sommige echtscheidingen - waar de strijd nog blijft duren - is het aan de andere ouder al dan niet laten zien van het rapport een element in die strijd. Maar ook in andere scheidingen is de rapportentijd een speciaal moment.
Geef extra tijd zodat het rapport ook kan meegenomen worden op bezoekweekend
Of maak twee rapporten.
Elke ouder, tenzij hij ontzet is uit zijn ouderlijk gezag, heeft het recht op informatie (schoolresultaten, oudercontact, CLB-begeleiding). De school is dus verplicht om die informatie te geven aan beide ouders.
Op schoolniveau:
ZORG VOOR EEN OPEN SCHOOLCULTUUR:
De school kan ruimte maken voor een brede relationele opvoeding, breder dan seksualiteitsvoorlichting. Verschillende aspecten van relatiebekwaamheid kunnen aan bod komen: communicatie, conflictbeheersing, omgaan met gevoelens enz... Het is belangrijk dat de school een klimaat schept waarin feiten en gevoelens rond scheiding kunnen worden geuit.
Besef als school dat er verschillende gezinsvormen zijn. Toon respect en begrip voor mogelijke problemen: alleenstaande ouders na het overlijden van een partner, alleenstaande ouders na echtscheiding, pleeggezinnen, adoptiegezin, bewust ongehuwde moeder, nieuw-samengestelde gezinnen, kinderen die in een instelling verblijven, kinderen met holebi-ouders
ZORG VOOR GENOEG INFORMATIE:
Een inschrijvingsformulier dat vraagt naar de naam van de moeder en vader en waarop slechts plaats is voor één adres is niet geschikt voor leerlingen met gescheiden ouders. Zorg voor genoeg plaats voor alle informatie:
de regeling van het ouderlijk gezag
het adres en de gezinssamenstelling van beide ouders (ouders, broers, zussen, stiefouders, stiefbroers en -zussen, halfbroers en -zussen)
de verblijfsregeling (wanneer woont de leerling waar?)
wie uitgenodigd wil worden bij het oudercontact, wie het schoolkrantje wil ontvangen
met wie de school contact moet opnemen bij problemen, ongeval of onverwachte situaties
wie de schoolrekening betaalt
De schooldirectie kan discreet en weloverwogen de relevante informatie doorgeven aan de leerkrachten. Vooral bij kleuterleiders en leerkrachten van de basisschool is het belangrijk om te weten bij wie, waar en wanneer hun leerlingen verblijven, wie de kinderen komt afhalen enz In het secundair kan de schooldirectie met de klasleraar bekijken of het wenselijk is om andere leerkrachten of begeleiders te informeren.
KEN DE WET
Co-ouderschap: De wet van 13 april 1995 wijzigt het oude systeem van hoede- en bezoekrecht en introduceert het systeem van co-ouderschap: beide ouders blijven verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Het systeem staat los van de verblijfsregeling die veel vormen kan aannemen (tijdens de week bij de ene ouder, tijdens het weekend bij de andere, of evenveel tijd bij de ene als bij de andere.).
Elk van beide ouders kan beslissingen nemen over het schoollopen van het kind: de keuze van de school en de inschrijving van het kind, de keuze voor gewoon of buitengewoon onderwijs, de keuze voor godsdienst of zedenleer of de vraag om vrijstelling, beroep tegen tuchtmaatregelen Om latere problemen te vermijden kan je als directie vragen of de andere ouder op de hoogte is van/akkoord gaat met bv. de inschrijving. Je kan ook vragen hoe de verblijfsregeling in elkaar zit.
Exclusief ouderschap: Bij scheidingen uitgesproken vóór 13 april 1995 berust het ouderlijk gezag bij één ouder die het "hoederecht" kreeg. Ook nu nog kan de rechter in uitzonderlijke situaties het ouderlijk gezag aan slechts één ouder toewijzen. In deze situatie heeft de andere ouder sowieso het recht van toezicht (op de opvoeding) en recht op informatie (over bv. schoolresultaten, oudercontact).
De stiefouder:
In de praktijk neemt de stiefouder heel wat ouderlijke taken op, ook in verband met school. Stiefouders kunnen juridisch op geen enkel gebied gezag uitoefenen tegenover hun stiefkind, zelfs indien zij gehuwd zijn met een juridische ouder.
Bij de meeste nieuw-samengestelde gezinnen neemt de school een belangrijke plaats in. Tellen ze mee als volwaardig gezin voor die kinderen of zijn ze maar tweederangs? Kan de school om met het gegeven dat een leerling deel uitmaakt van één of twee nieuw-samengestelde gezinnen of houdt ze vast aan het traditionele kerngezin?
Problemen met bezoek of omgangsrecht:
Ondanks het bezoek- of omgangsrecht krijgen sommige ouders hun kinderen niet te zien. De andere ouder "boycot" het omgangsrecht. In de praktijk blijkt het zeer moeilijk dit recht effectief af te dwingen als de andere partij tegenwerkt. Vaak proberen die ouders via de school hun kinderen toch te zien. De school kan hier niet voor instaan.
Probeer deze mensen te verwijzen naar een dienst voor scheidingsbemiddeling of ouderschapsbemiddeling. Daar kan naar een oplossing worden gezocht.
Deze ouders hebben uiteraard wel recht op informatie over studieresultaten, oudercontact, CLB begeleiding net als alle ouders, tenzij ze uit de ouderlijke macht ontzet zouden zijn.
Benader deze mensen respectvol, en met begrip voor hun moeilijke situatie. Ook zij blijven de ouder van hun kind.
Je kan meer over echtscheiding en nieuwe gezinnen lezen in:
Echtscheiding in de klas (lespakket van kleuter tot secundair), Hallo, met Janssens-Peters-Desmet: over het leven in nieuw-samengestelde gezinnen - Kinder- en Jongerentelefoon Vlaanderen - www.kjt.org - brievenbus@kjt.org
De bibliotheek bij het SISO-nummer 322.3 (trefwoord echtscheiding)
Voor meer informatie neem je contact op met de begeleidingsdienst van de school of het CLB dat de school begeleidt
Op zoek naar scheidings- en ouderschapsbemiddeling? Bel voor een centrum in de buurt naar het centraal nummer: 016 33 26 20
Enkele nuttige adressen:
Leerlingen kunnen altijd terecht bij de kinder- en jongerentelefoon - tel 078 15 14 13 (elke dag tussen 16 en 20 u., niet op zon- en feestdagen) - brievenbus@kjt.
Adressen en info scheidings- en ouderschapsbemiddeling: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk - Diksmuidelaan 50 - 2600 Berchem - 03-366 15 40
«Ik kijk naar VT4. Voor mijn moeder maakt dat niet uit. Maar sinds Geert, haar vriend, hier woont moet Canvas opstaan. Ik zeg er niets van en ga gewoon naar mijn kamer.» (Jens, 12)
SCHEIDEN ZONDER KINDEREN
Vaak proberen ouders hun kinderen volledig uit de scheiding te houden. Ze krijgen nauwelijks informatie. Ze denken hun kinderen zo te beschermen. Toch verloopt het verwerkingsproces voor het kind makkelijker als ze betrokken partij zijn. Ouders kunnen daarvoor zorgen. Als de scheiding via bemiddeling verloopt, kunnen scheidingsbemiddelaars voor de kinderen een belangrijke rol vervullen. Leerlingen hebben ook de mogelijkheid om tijdens de procedure tegenover de rechter hun beleving mee te delen: het hoorrecht. Dit kan zowel bij de echtscheiding als bij een latere verandering van verblijfsregeling.
Danny (38): «Ze kennen me niet»
«Ik ben een doe-ouder op de school van mijn vier stiefkinderen. Elke week ga ik twee keer een half uur niveaulezen. Op dinsdagnamiddag ga ik mee met de derde kleuterklas naar het zwembad. Om de juf te helpen met de watergewenning en het aankleden van de kleuters. Om de maand ga ik ook naar de oudervergadering. Wanneer er echter gestemd moet worden voor de LORGO kom ik er niet aan te pas. Mijn vrouw heeft stemrecht (als moeder) en de vader ook, alhoewel die nooit naar school gaat. Ik wil zijn stemrecht natuurlijk niet afpakken, maar waarom kan de stiefouder hier geen stem krijgen? Om me op school in te zetten ben ik welkom, maar als er gestemd moet worden kent men mij niet.»
Wouter (15): «Op mijn heupen»
«Naar aanleiding van één of andere tekst hadden we het tijdens de les Nederlands over het huwelijk. Die van Nederlands kon het weer eens niet laten om te zeggen dat de mensen van tegenwoordig voor 't minste uit elkaar gaan, dat ze zich niet meer inzetten voor hun huwelijk enz. Van dat soort onzin krijg ik het geweldig op mijn heupen, mijn ouders zijn toevallig ook gescheiden. Volgens mij trekt die van Nederlands haar huwelijk zelf op geen bal en probeert ze dat door haar gepreek te verdoezelen.»
Eén op vier leerkrachten in het basisonderwijs verloor ooit een leerling. Twee op drie leerlingen in het secundair werden reeds geconfronteerd met de dood van een leerkracht of medeleerling. Ziekte en dood worden in onze samenleving vaak verstopt. Ook op school. Maar verdriet en rouw maken deel uit van het leven van elke dag: de hond van Jonas wordt doodgespoten, Evi verhuist of Jorens ouders gaan scheiden. Een school die een klimaat creëert waar leerlingen terecht kunnen met al hun gevoelens, ook met hun kleine verdrietjes, zorgt ervoor dat leerlingen ook groot verdriet makkelijker kunnen verwerken.
Homer, leraar: «Haar bank is blijven staan»
«Vincianne werd 's avonds doodgereden. De volgende morgen wist ik het al voor ik naar school vertrok. Hoe moest ik dit aan mijn vijfde klas vertellen? Gelukkig waren er enkele ouders op school aanwezig die meteen bijsprongen, want alleen had ik het niet gekund. We hebben de leerlingen voorzichtig maar duidelijk het nieuws verteld. De rest van de morgen verliep heel vreemd. Soms huilden kinderen hartverscheurend en hield een van de mama's hen alleen maar vast, zonder iets te zeggen. Plots was het doodstil, dan weer werd er verteld, gelachen zelfs om een leuke herinnering. Het was een weg en weer van gevoelens en woorden. Later zijn we naar het park gegaan. Daar reageerde iedereen zich op zijn manier af: soms hollen en schreeuwen, dan weer doodstil staan of hardop huilen. Het mocht.
De rest van de week zijn alle gewone activiteiten moeten wijken voor ons verdriet. Ik had een map met gedichten en teksten rond de dood en die was de rode draad in de week. We hebben getekend, geschreven, gepraat En we hebben ook samen, niet enkel met onze klas maar met de hele school, ons deel gedaan in het afscheid en de begrafenis. Gedragen door de hele school konden we met ons verdriet overweg.
Dat verwerkingsproces heeft nog de rest van het schooljaar geduurd en is wellicht nog niet helemaal rond. Vinciannes bank is blijven staan, met haar foto en een kaars. Soms stond er plots een kind op en ging die aansteken of we vormden samen spontaan een kring rond de lege bank. Vergeten wordt Vincianne niet.»
een probleem?
Wat?
VELE VARIATIES EN GRADATIES
Op school komt verdriet in alle gradaties en variaties voor: een onvoldoende voor een proefwerk, «Ze pesten mij», «Mijn ouders houden niet van mij»
Rouw is het verdriet om iemand (of iets) die je dierbaar was en die je kwijt raakt. Bij elk verlies («Mijn lief heeft het uitgemaakt») kan er sprake zijn van een rouwproces, dus ook bij een scheiding of verhuizing.
Het verdriet als een kind een dode eekhoorn vindt in het bos is natuurlijk van een andere intensiteit dan als er een mens sterft met wie de leerling een emotionele band heeft. Soms zet een klein verlies de deur open om een groot verdriet te verwerken (uitgestelde rouw).
Hoe?
IEDEREEN ANDERS
Een kind rouwt gedeeltelijk anders dan een volwassene. Soms is het in eerste instantie bezorgd om zijn eigen behoeften («Wie brengt me nu naar de muziekschool?»). Soms stelt het zijn rouwen weken of maanden uit tot het zich veilig genoeg voelt om zijn verdriet te uiten. Geen van beide zijn een teken van gevoelloosheid.
Hoewel elke leerling volgens zijn eigen persoonlijkheid en ontwikkeling anders reageert, zijn er toch enkele fases te herkennen qua leeftijd. Vaak overlappen ze elkaar.
Kinderen tot drie jaar. Zij voelen duidelijk aan dat er iets mis is, maar kunnen dat niet onder woorden brengen. Sommige kinderen huilen, anderen worden heel wild, weer anderen kruipen weg in een hoekje. Ze gaan zich soms 'vreemd' gedragen.
Drie- en vierjarigen zijn merkelijk ontredderd. Zij hebben al een besef van verlies. Zij hebben moeite om het definitieve karakter van de dood te aanvaarden. Zij denken veeleer cyclisch: dood is een tijdelijke fase waar weer leven op volgt.
Vier- en vijfjarigen hebben een meer realistische voorstelling van de dood, hoewel ze die vooral met oud zijn associëren. Iets wat kinderen m.a.w. niet kan overkomen. Zij maken de verbinding met angst, duisternis en slapen.
Vijf-en zesjarigen denken opnieuw cyclisch. Zij kunnen hun gevoelens verbaal uiten en stellen veel vragen naar de biologische kant van het doodgaan. Ze hebben ook hun eigen duidelijke creatie van doodgaan.
Zeven- tot tienjarigen hebben niet enkel belangstelling voor de fysieke aspecten van de dood. Zij zijn ook bezig met wat er na de dood gebeurt.
Vanaf elf jaar kunnen jongeren beter abstract denken. Hun manier van omgaan met de dood gaat in de richting van die van volwassenen. De jongere gaat stilaan op zoek naar de betekenis en waarde van leven en dood.
Hoe?
ROUWEN IS WERKEN
Rouwen bestaat uit vier taken, die iedereen moet doorlopen om een verlies echt te verwerken. Sommige leerlingen rouwen niet op het moment zelf en beginnen pas later na een schijnbaar onbelangrijk incident hun verdriet te verwerken. Rouwen gebeurt niet vanzelf. Het is werken. Daarom spreken we van rouwarbeid.
Taak 1: het verlies onder ogen zien. Vaak probeert men kinderen en jongeren te beschermen voor de realiteit. Dat maakt verwerken moeilijk. Leerlingen in rouw hebben behoefte aan aandacht, liefde en veiligheid, een klimaat waarin ze hun verlies onder ogen durven te zien. Maar ze hebben ook behoefte aan duidelijkheid. Een koekje of «Huil maar niet meer» helpen niemand. Om leerlingen te steunen moeten leerkrachten en ouders vragen uitlokken en ze beantwoorden.
Taak 2: de pijn van het verlies ervaren. Ouders en opvoeders willen kinderen behoeden voor pijn. De omgeving voelt zich bovendien oncomfortabel als iemand verdriet uit en probeert het toe te dekken. Maar als leerlingen de pijn niet voelen, komt ze vaak op een later moment terug in de vorm van een psychosomatische klacht (hoofdpijn, slapeloosheid) of van afwijkend gedrag (plotse onverklaarbare agressie, slechte schoolresultaten). Wie met de dood wordt geconfronteerd, moet door de pijn heen. Alles wat dat proces onderdrukt, verlengt het. Iemand die rouwt is overigens niet de hele tijd depressief. Er zijn periodes van hevige angst en verdriet, afgewisseld met momenten dat het beter gaat. Uit die goede tijden kan men echter niet afleiden dat iemand over het verlies heen is.
Taak 3: leven zonder de overledene. Het is niet altijd makkelijk om de draad weer op te pikken. Als iemand sterft, gaat men soms de dode idealiseren. Als het rouwproces normaal verloopt, komt er stilaan weer een realistisch beeld in de plaats met goede en slechte(re) kanten.
Taak 4: zich emotioneel losmaken en opnieuw investeren in andere relaties. Sommigen denken de dode oneer aan te doen door te investeren in andere relaties. Of ze laten zich afschrikken door het feit dat ook die nieuwe relaties kunnen eindigen in afscheid en verdriet. Sommigen vinden het verlies zo pijnlijk dat ze zich nooit meer emotioneel willen binden. Zo willen leerlingen bijvoorbeeld geen vriendje meer hebben en trekken ze zich eenzaam terug. Deze vierde taak is voor velen de moeilijkste om te vervullen.
Het resultaat van geslaagde rouwarbeid is niet: vergeten. Iets van het verdriet gaat een heel verder leven mee. Maar leerlingen gaan zich wel opnieuw goed voelen. Ze kunnen opnieuw afrekenen met de problemen van alledag en worden minder in beslag genomen door het verdriet.
de aanpak
thuis en op school: aanpakken
Een leerling die in zijn familie met de dood wordt geconfronteerd, kan het best opgevangen worden binnen zijn gezin. Maar vaak hebben de leden van dat gezin zelf zoveel te verwerken dat zij niet openstaan voor de pijn en het verdriet van de leerlingen. Heb geduld met hen en spring bij waar nodig. Dan kan een vertrouwde leerkracht veel goedmaken. Hou echter ook rekening met je eigen verdriet.
Slaat de dood op school toe, dan is het van groot belang dat de school als geheel alle leerlingen opvangt, dus niet enkel de klasgenootjes van de overledene of de leerlingen van een overleden leerkracht. Neem contact op met de omliggende scholen. Ook daar kunnen vrienden en vriendinnen van de overleden leerling het moeilijk hebben.
Hoe reageren de leerlingen?
Bij het overlijden van een klasgenoot reageert een groep leerlingen vaak volgens een vast stramien:
De meeste leerlingen - behalve kleuters - reageren in eerste instantie met verslagenheid. Het is dan aan de leerkracht om de stilte te doorbreken met gepaste vragen of opmerkingen, zonder echter afbreuk te doen aan het belang van die stilte.
Dan sluiten ze de rangen. Dit is hun verdriet. Zo steunen zij elkaar en kunnen ze samen wenen. Heb echter oog voor het feit dat ze misschien zo vrienden van de overleden leerling buitensluiten die niet in dezelfde klas (of school) zitten. Anders komen die alleen te staan met hun verdriet.
Nadat ze van de eerste schok zijn bekomen, willen leerlingen iets doen. Luister aandachtig naar hun eigen voorstellen. Die geven aan wat zij nodig hebben. Help hen op zinvolle wijze hun verdriet te uiten, maar ook medeleven te betonen aan de ouders en familieleden van de gestorven leerling. Zoek uit wat de leerlingen kunnen doen bij de begrafenis/uitvaartdienst/crematie (samen een rouwboek maken van hun tekeningen, een lied zingen of bloemen dragen). Geef hen de kans om als groep - eventueel met de hele school - de begrafenis/crematie bij te wonen. Dat is voor iedereen een belangrijke stap in het rouwproces.
Verdriet vraagt tijd. Hou de herinnering van de overleden leerling levend. Verwijder zijn of haar bank niet uit de klas, hang een foto op, durf zijn naam noemen bij speciale gelegenheden op school. Dat helpt de anderen om hun verdriet verder te verwerken. Het is niet abnormaal als dat twee jaar duurt. Negen maanden na een overlijden, heeft één leerling op vijf er nog problemen mee. Verminderde leerprestaties, onhebbelijk gedrag, ongewone reacties kunnen dan nog steeds een uiting zijn van het verwerkingsproces. Heb daar begrip voor en grijp de kans aan om indirect opnieuw het onderwerp ter sprake te brengen. Verwijs echter op tijd door (naar CLB, huisarts) als de rouw problemen dreigt te geven.
Hoe GEEF je hulp?
Leerlingen worstelen op twee niveaus met de dood. Intellectueel proberen ze te begrijpen wat de dood betekent en emotioneel proberen ze om te gaan met hun gevoelens. Antwoord op al hun vragen. Ze zijn soms bezig met concrete feiten («Heeft hij het koud?» «Waar is zij nu?»). Wees niet bang om te zeggen: «Ik weet het niet.»
Geef begrijpelijke en echte antwoorden. Soms kunnen leerlingen niet alle details aan. Het gaat er niet om of we iets zeggen, maar hoeveel we zeggen, op welk moment en op welke manier. Men kan de uitleg doseren volgens wat ze op dat moment aankunnen. Maar ook voor de volwassene kan het te moeilijk worden. Zeg dan gerust: «Meer kan ik je nu niet vertellen want ik heb het moeilijk.» Maar beloof wel dat je er later op terugkomt. En doe dat dan ook! Een volwassene is in zijn reacties een model voor de leerlingen.
Luister naar de gevoelens achter de vragen. Spreek niet alleen over de overledene maar ook over de gevoelens van de leerling.
Vertel de leerlingen dat iedereen die de dode heeft gekend, het nu moeilijk heeft. Als volwassenen hun verdriet durven laten zien, voelen ze dat het een normale reactie is, die dus mag. Anders denken ze misschien dat ze overdrijven en kroppen hun gevoelens op. Of ze geloven dat de volwassenen in kwestie niets gaven om de dode.
Zeg dat niet iedereen gevaar loopt om nu te sterven, dat men meestal sterft na een lang leven. Vertel echter geen leugens: iedereen gaat uiteindelijk dood, maar we weten niet wanneer.
Als je anders nooit over religie praat, moet je dat nu ook niet doen. Dat schept alleen verwarring.
Zeg dat verdriet lang kan duren en nooit helemaal verdwijnt. Als men iemand voorhoudt dat hij wel gauw niet meer verdrietig zal zijn, zal hij na een tijdje zijn gevoelens niet meer durven tonen.
Vertel de leerling dat je altijd samen wil praten over de overledene.
Maak duidelijk dat niemand ooit in staat zal zijn de plaats van de overledene volledig in te nemen. Een moeder die overleden is, zal altijd de moeder blijven van die leerling.
Hou de herinnering in stand. Doe niet alles weg wat aan de dode herinnert. Praat er geregeld over.
preventie
Wat kan een school of individuele leerkracht 'preventief' doen om leerlingen te steunen bij het omgaan met verlies en rouw?
GEEF RUIMTE AAN DE DOOD
Creëer op school een atmosfeer waarin het niet raar of stom is om emoties (blij, bang, boos) te hebben, maar waar emoties tot het dagelijkse leven behoren.
Ga het onderwerp 'dood' niet uit de weg. Er doen zich geregeld gelegenheden voor om er terloops over te spreken (een dood dier in het park, verkeer, niet alleen rond één november). Zo kunnen leerlingen vragen stellen in een niet emotioneel geladen sfeer en wordt het makkelijker erover te praten als er zich echt een sterfgeval voordoet.
Voorzie een stille hoek in de klas of een stille ruimte in de school. Leerlingen kunnen daar naartoe als ze dat wensen. Daar worden wel dwingende afspraken over gemaakt. Wie er naartoe gaat mag niet gestoord worden door andere leerlingen. De leerkracht kan wel suggereren om te praten over de gevoelens van de leerling die zich terugtrekt.
Neem als school de basishouding aan: «Hoe kunnen we helpen?». Zonder bemoeizuchtig te zijn of jouw hulp te willen opdringen, kan je je steun aanbieden, zowel aan de leerlingen in kwestie als aan de betrokken ouders. Wat expliciete aandacht («Hoe gaat het met je stage?») kan een uitnodiging zijn waar de leerling al dan niet kan op ingaan.
Is er een ritueel in de school waar je naar kan teruggrijpen in een crisismoment? Bijvoorbeeld een kring vormen en even stil zijn. Leerlingen herkennen dat ritueel als dragend. Zij voelen zich in de groep opgenomen en gesteund, ook op moeilijke momenten. Leerlingen weten vaak heel goed welke elementen ze willen inbouwen in zo'n ritueel. Volg hen daarin in de mate van het mogelijke.
Geef ruimte aan de doden. Als er op school een leerling of een leerkracht is overleden, hou de herinnering levend op school. Een permanente foto bijvoorbeeld in de inkomhal, blijkt een enorme steun te zijn, zowel voor de betrokken leerlingen als voor de ouders. Het is ook een gelegenheid om over de overledene te spreken als iemand daar behoefte aan heeft en het geeft het signaal: dood is niet vergeten.
WERK AAN EEN STAPPENPLAN
Bij het overlijden van een leerling of een leerkracht komt heel wat kijken. Het is best als je er binnen het schoolteam, inclusief het CLB, vooraf over nadenkt hoe je zoiets kan aanpakken. Duidelijke afspraken bieden een steun als het ooit nodig moest blijken. Maar er moet natuurlijk ruimte zijn voor aanpassingen op het moment zelf.
Wat je moet bespreken:
De eerste opvang. Wie zorgt indien nodig voor de opvang van diegene die het bericht brengt (dat kan bv. een zusje of een ouder zijn), wie verifieert de informatie (als het bericht niet van de familie komt) en zoekt contact met de nabestaanden?
Het crisisteam. Hierin zit zeker de directeur, de klastitularis, eventueel bereidwillige ouders of externe specialisten indien nodig. Eén persoon is eindverantwoordelijke. Het crisisteam coördineert initiatieven en is verantwoordelijk voor alle praktische regelingen, maar ook voor informatieverstrekking, contacten met de ouders, nazorg Het team beslist wie geïnformeerd moet worden (vergeet de vaste buschauffeur, afwezige leerlingen en leerkrachten, CLB-medewerkers niet) en wie dat doet.
3. Het slecht nieuwsgesprek. Als er een leerling van de school sterft is het vaste lesrooster zeker die dag niet aan de orde. De getroffen klas wordt bij voorkeur de hele dag begeleid door een vertrouwde leerkracht (klasleraar, groene leerkracht). Dwing echter niemand: respecteer het als een bepaalde leerkracht het te moeilijk heeft. De verantwoordelijke kondigt in de klas het nieuws zo snel mogelijk aan en geeft zo juist mogelijk informatie. Beslis wie de overige leerlingen waar toespreekt. Ook buiten de getroffen klas kunnen er leerlingen een sterke band hebben met de overledene. Denk van tevoren zorgvuldig na over wat je precies gaat zeggen en hoe je dat doet (een inleidende zin; het hoe, waar en wanneer; het bericht zonder franjes maar niet emotieloos; voldoende tijd voor emoties). Dit alles geldt ook als je de kans hebt gehad de groep op een overlijden voor te bereiden, bijvoorbeeld na een langere ziekte.
Leerlingen die het echt te moeilijk krijgen, kunnen misschien in een bepaald lokaal worden opgevangen. Waar? Door wie?
Wie neemt nog dezelfde dag contact op met de ouders en maakt een afspraak voor een huisbezoek? Overleg de volgende dagen met hen over de mogelijkheden voor de andere leerlingen om afscheid te nemen, op bezoek te komen Blijf hen trouwens uitnodigen voor schoolfeesten Duid daarvoor een verantwoordelijke aan.
Wie informeert de andere ouders via een brief? Daarin moet staan: precieze informatie, wat de school doet qua opvang, wat ouders thuis kunnen doen, bij wie ze terecht kunnen met eventuele problemen.
Wat bij een overlijden tijdens de vakantie: wat doen we minimaal op dat moment? Hoe vangen we de leerlingen op na de vakantie?
Las ook evaluatiemomenten in binnen de school. Doen we het goed? Wat kan beter? Heb daarbij ook aandacht voor mogelijke problemen van collega's.
Nu jij er niet meer bent, rouwen met kinderen en tieners - Claire vanden Abbeele - Lannoo - www.lannoo.be
Kinderen helpen bij verlies - Manu Keirse - Lannoo - www.lannoo.be
De bibliotheek bij het SISO-nummer 418.7
Voor meer ondersteuning neem je contact op met de schoolbegeleiding of het CLB dat met de school verbonden is.
Jan, directeur: «Ik snap het niet»
«Ik heb zelf onlangs een zoon verloren. Sindsdien komen mensen wel eens wat aan mij vertellen over hun ervaringen met een overlijden. Zo reageerde een leerkracht onlangs buitengewoon koel in een klas. Hij zei: 'Ik snap niet dat Bart de begrafenis van zijn opa belangrijker vindt dan het examen van Frans.' Zo'n mensen zijn er dus ook»
Scheiden doet rouwen
Wie met een (nakend) verlies geconfronteerd wordt, kan uiteenlopende gevoelens doormaken. Neem bijvoorbeeld een kind dat verneemt dat zijn ouders gaan scheiden. Het voelt zich afwisselend onzeker («Misschien is het niet waar»), ontkent de feiten («Bij ons kan dat niet»), wordt kwaad, begint te marchanderen («Als ik nu eens extra mijn best doe thuis, dan blijven ze misschien bijeen»), wordt ten slotte misschien depressief («Het is hopeloos»).
Pas als iemand de feiten onder ogen ziet, kan de echte verwerking - de eigenlijke rouw - beginnen. Je kan die verschillende stadia (h)erkennen bij een leerling en hem ook helpen die gevoelens te kanaliseren en eventueel te relativeren.
«Wat met mijn gevoelens?»
Om gepast te reageren op het verdriet van kinderen en jongeren, is het nodig dat leerkrachten zelf kunnen stilstaan bij hun eigen angsten omtrent leven en sterven. Dat zij hun eigen verdriet kunnen uiten en durven tonen en niet overdreven angstig reageren als verdriet wordt geuit. Leerlingen houden sterk in de gaten hoe een leerkracht omgaat met zijn gevoelens. Een belangrijke houvast: wees authentiek. Leerlingen voelen haarscherp aan of gevoelens oprecht dan wel gespeeld zijn. Steun ook elkaar. De aandacht die collega's elkaar geven op moeilijke momenten, is de beste boodschap over wat men van hen verwacht naar de leerlingen toe.
Niet (h)erkend verdriet
Als een leerling buiten de school met de dood wordt geconfronteerd, bijvoorbeeld bij het overlijden van een grootouder, moet de leerkracht hem vragen wat hij nodig heeft. De leerling kan zelf aangeven wat hij met zijn verdriet wil doen in de klasgroep. Hij moet in elk geval de opening krijgen. De leerkracht kan de leerling apart aanspreken en voorstellen in de klas iets te vertellen of iets mee te brengen van de overledene. Er moet in elk geval vanuit de school een aanzet zijn zonder iets te forceren.
Het overlijden van een ouder tijdens de vakantie riskeert onopgemerkt voorbij te gaan op school. Aarzel niet de leerling erover aan te spreken zodra je het verneemt, ook al is dat al een tijd later. Dat kan voor de leerling een belangrijk signaal zijn dat hij met zijn verdriet ergens terecht kan.
Verdriet en dood in boeken
Kinderen houden van verhalen, vooral als die identificatiemogelijkheden bieden. Er bestaan tal van boeken, gedichten en prentenboeken met de dood als onderwerp. De gekozen teksten moeten aangepast zijn aan de leeftijd van de leerlingen. Ook moeten ze een positieve teneur hebben, zonder echter de problemen te minimaliseren. Er moet een vertrouwen uit spreken dat ooit 'het gras weer groen wordt en de zon weer zal schijnen'.
Zorg dat dergelijke hulpmiddelen in de school aanwezig zijn, zodat ze niet in een crisismoment moeten worden bijeengesprokkeld. Ze zijn ook een goede aanleiding om de thematiek aan te snijden buiten een crisissituatie.
Categorie:Rouw en verdriet
Straffen en belonen
03/06/1999 @ 18:04 door michel
Straffen en belonen
Straffen is leren
Opvoeden is eisen stellen, praten, aanmoedigen, straffen, voordoen, lachen, kijken, luisteren, ondersteunen, belonen. Leerkrachten scheppen daarvoor een pedagogisch klimaat. Ze geven richtlijnen en ruimte, ze bepalen (samen met hun leerlingen) de grenzen van wat kan en wat niet kan. Die grenzen heeft elke leerling nodig om zich te ontwikkelen, om te weten wat gewenst en ongewenst gedrag is. Regels roepen niet noodzakelijk de behoefte op om ze te overtreden, wel om af te spreken. Dat hoort nu eenmaal bij léren.
Straffen en beloningen helpen leerlingen zich aan te passen aan regels en afspraken. Ze stellen de leerling mede-verantwoordelijk voor zijn gedrag. Maar soms is straf een uiting van onkunde of onbegrip van de leerkracht. Het signaal dat de communicatie tussen leerkracht en leerling is vastgelopen
Annette, leerkracht: «Over de lijn»
«Een leerkracht moet duidelijkheid scheppen over grenzen en afspraken: met zand gooien kan niet; na het spelen, ruimen we alles op; in de kring luisteren we als iemand anders spreekt. Die grenzen zijn er voor jezelf en voor de omgang met de anderen. Dat kan je jonge kinderen al vroeg duidelijk maken. Anderzijds denk ik dat je sommige grenzen ook moet kunnen bespreken. Als ze bijvoorbeeld te beklemmend werken voor een groep kinderen. In onze school zijn er klasafspraken die de kinderen ondertekenen. Je moet als leerkracht niet dreigen 'als je dit niet doet dan'. Dat werkt niet. Anders is: 'zo gaat dat hier, dat hebben we toch afgesproken'. Dat komt minder bedreigend over. Er zijn natuurlijk ook kinderen die àltijd grenzen proberen te overschrijden. Daar maken we dan afspraken over met het hele schoolteam. Niet de persoon met toezicht bijvoorbeeld straft iemand op de speelplaats. Wel de klasleraar. Hij wordt erbij gehaald. Hij is het die dag in dag uit met dat kind leeft, die weet welke problemen het kind heeft, welke straf het kind kan verdragen en welke niet. Wat hem opstandig maakt, onwillig of weerbarstig en wat het kind aanvaardt omdat het beseft dat het over de lijn is gegaan.»
een probleem?
Opvoeden
GEEN MACHINE
Opvoeden is meer dan een mechanisch proces: ongewenst gedrag bestraffen, gewenst gedrag belonen en zo je doelstellingen bereiken. Het is een complexe relatie tussen opvoeder en leerling, gebaseerd op oprechtheid, respect en verantwoordelijkheid. Binnen zo'n relatie moet je straffen en belonen bekijken.
De leerkracht
GEDACHTEN EN GEVOELENS
«Dat heb je prima gedaan. Goed zo.» «Jij daar op de tweede rij, vijf bladzijden straf.» Straffen en belonen is gedrag van de leerkracht in reactie op een gebeurtenis, meestal het gedrag van een leerling (de les storen, een goed antwoord geven). Een straf of beloning kan efficiënt zijn of niet. Als ze efficiënt is, leidt de straf of beloning tot het gewenste gedrag bij de leerling.
Bij dat gedrag van de leerkracht horen gevoelens (Blij als leerlingen geboeid luisteren of goede resultaten halen, kwaad als ze de les verstoren, hun huistaken niet maken of ongeïnteresseerd zijn) en gedachten («Als ze zo geboeid zitten te luisteren zal ik wel een goede leerkracht zijn.» «Ben ik wel een goede leerkracht als ik geen gezag heb?»). Een leerkracht is ook maar een mens.
De leerling
OOK EEN MENS
Of een leerling al dan niet gewenst gedrag stelt, is afhankelijk van een hele reeks factoren. Die bepalen het werkklimaat. Bij leren hoort een prettige sfeer, dus een goed werkklimaat. Een leerkracht moet rekening houden met factoren die ongewenst gedrag kunnen veroorzaken:
de les: wat is de lesinhoud en kies ik daarvoor de juiste werkvorm, hou ik daarbij rekening met de klasgroep?
zijn houding: ben ik oprecht of speel ik een rol? Toon ik mijn gevoelens (kwaad, boos, ontgoocheld of ongeduldig, maar ook enthousiast en blij)? Communiceer ik vanuit ik-boodschappen («Ik vind het niet leuk dat jullie ongevraagd de les storen») in plaats van jij-boodschappen («Jij moet stil zitten»)? Verschuil ik me achter mijn rol («Wie is hier de baas?») of achter regels? Geef ik mijn eigen fouten toe en toon ik respect en begrip voor mijn leerlingen? Onderhandel ik met mijn leerlingen? Reageer ik mijn eigen problemen af op de klas?
de klasgroep: wat is de (sociale) achtergrond van mijn leerlingen (de regels thuis)? Welke groepsdynamiek komt op gang (In sommige klassen is het een prestatie als je uit de les wordt gezet)? Wat zijn de waarden en normen van de vriendengroep (peergroup) tegenover die van de school, ouders en leerkracht?
de schooldag: hoe was de sfeer tijdens de vorige les, is er een toets tijdens de volgende?
de school: hoe zit het met de werkdruk op school, de verwachtingen van de leerkrachten? Hoe is de sfeer op school?
de omgeving: hoe is de situatie thuis, zijn er problemen, wat zijn de verwachtingen van ouders?
De leerkracht kan àl deze factoren niet beïnvloeden, maar wel de manier waarop hij ermee omgaat. Daarin kunnen leerkrachten laten zien dat ze de leerling ook als 'mens' erkennen.
Grenzen en afspraken
AFSTOTEN EN BOTSEN
Jongeren hebben grenzen nodig. Die waarborgen veiligheid, ontwikkeling en respect. Als grenzen wegvallen, wordt een kind onzeker, voelt zich onveilig en wordt het bang. Het hoort ook bij zijn groeiproces zich te kunnen afzetten tegen de grenzen die opvoeders stellen. Als een kind niets heeft om zich tegen af te zetten, als het niet weet wat gewenst of ongewenst gedrag is, raakt het zijn respect kwijt voor die opvoeders.
Bovendien zijn er verschillende grenzen en regels: die van thuis, oma, het verkeer, de maatschappij, de vrienden. Die van de leerkracht lichamelijke opvoeding en van de leraar wiskunde. De grenzen van gisteren en die van vandaag. Er zijn schoolregels en er zijn klasregels. Met deze diversiteit aan regels en afspraken moeten leerlingen leren omgaan.
Preventie: de hele school
Preventief werken met straffen en belonen is een zaak van de hele school op verschillende niveaus.
op schoolniveau
Is er een duidelijke visie in de school op de opvoeding van kinderen en jongeren? Staat die neergeschreven in het schoolwerkplan? Heeft de school een visie op maatschappelijke problemen die kinderen en jongeren bezighouden (snoepen, roken, drugs, geweld, prestatiedruk)? Zijn directie en leerkrachten bereid hun onderwijsgedrag in vraag te stellen (vernieuwing, discussies, nascholing )? Of gaan ze uit van hun eeuwigdurend eigen gelijk?
Is de school transparant? Waar liggen de grenzen en zijn die voor iedereen op school duidelijk? Zijn ze uitgeschreven in een schoolreglement? Heeft de school een plan voor straffen en belonen? Is het voor iedereen duidelijk wie bij de begeleiding van de leerlingen welke verantwoordelijkheid heeft, waar en met wie ieder kan overleggen?
Worden alle medewerkers op school voldoende ondersteund en begeleid om zich positief te blijven engageren? Beschouwen de leerkrachten zich als een team?
Ziet de school zichzelf als een 'lerende' organisatie, waar afspraken en regels ter discussie kunnen staan? Is er m.a.w. een overlegcultuur?
Is er voldoende participatie op school: hebben leerkrachten, hulpopvoedend personeel, leerlingen en ook ouders inspraak bij het opstellen van regels en afspraken? Ouders gaan soms op een andere manier om met belonen en straffen. Kan daarover worden gepraat?
op klasniveau
Is het duidelijk welke afspraken gelden in de klasgroep (klasregels), in de hele school (schoolregels) of bij de verschillende leerkrachten?
Zorgt de school voor voldoende ondersteuning van leerkrachten met 'moeilijke' klassen?
Bestaat de mogelijkheid voor een team leerkrachten om samen met de leerlingen projecten uit te werken die de opvoedingsvisie van de school concreet maken?
op individueel niveau
Geef ik voldoende aanwijzingen i.v.m. met wat bij mij in de klas mag of niet mag?
Weten de leerlingen hoe ik met hen wil samenwerken op relationeel vlak? (Hoe persoonlijk is onze relatie, noemen ze mij meneer of mevrouw of bij de voornaam?)
Geef ik de leerlingen de kans om mee te bepalen wat de regels en afspraken zijn? Houd ik de veranderingen op dat vlak in de hand?
Reageer ik genoeg met humor en zin voor relativeren?
Vertrek ik vanuit een positieve opstelling en respect voor mijn leerlingen?
straffen
Wat?
OVER DE GRENS
Binnen hun opvoedende taak is het de opdracht van leerkrachten om grenzen duidelijk te maken en ze consequent te bewaken. Leerlingen zúllen die grenzen overschrijden. Dat gebeurt om de eenvoudige reden dat niet àlle grenzen duidelijk kunnen (en moeten) zijn, omdat niet alle grenzen even aangenaam zijn en omdat leerlingen nu eenmaal leerlingen zijn.
Met straf probeert de leerkracht de leerling aan te zetten om zijn gedrag te veranderen, aan te passen aan de normen en regels die aanvaard zijn. Straffen kunnen succes hebben, maar ze kunnen ook een sfeer van angst en agressie creëren. Vooral als ze bedoeld zijn als vergelding of afschrikking. Zo'n sfeer verziekt de klassfeer en verhindert leren en leerplezier.
Houding
RESPECT
Als leerlingen regels overtreden, kan de leerkracht:
duidelijk stellen dat hij iets wil of niet wil en waarom hij dat wil. Daarmee maakt hij duidelijk dat hij zijn verantwoordelijkheid heeft en die wil opnemen, dat hij verwachtingen heeft ten aanzien van de leerlingen en dat er met hem te praten valt;
de regel in herinnering brengen. Hij gaat ervan uit dat de leerling de regels wel kent en aanvaardt, maar wegens omstandigheden even uit het oog is verloren. Dat gebeurt ons allemaal;
aantonen welk belang hij hecht aan de regel. Niet alle regels zijn even belangrijk. De sanctie hangt ervan af. Zo toont de leerkracht zijn redelijkheid («Er valt mee te praten»).
Soorten
DRIE KEER STRAFFEN
Fysieke straffen (een tik, slaan bv.) zijn uiteraard uitgesloten. Geen enkele opvoeder (ouder, leerkracht) mag ooit een kind pijn doen.
Activiteitsstraffen verbieden aangename bezigheden (geen videofragment bekijken) of leggen onaangename bezigheden op (strafwerk schrijven, uit de klas sturen). In onderwijs zijn het vaak gebruikte straffen.
Sociale en psychologische straffen als iemand bespotten, verwijten maken, uitsluiten, schelden, bekritiseren Ze doen de leerling vaak véél meer pijn dan fysieke straffen. Wie respect heeft voor kinderen, doet dat niet.
Goede straf
ELF AANDACHTSPUNTEN
Leerkrachten straffen soms om te tonen dat ze boos of ontgoocheld zijn, of zelfs om wraak te nemen. Daar dient straf niet voor. Goede straf wil ongewenst gedrag afleren, fouten herstellen. Straffen zijn hulpmiddelen. Ze helpen de leerling aan motivatie om zich medeverantwoordelijk te voelen voor eigen gedrag. Elf aandachtspunten voor een goede straf:
Begrijpt de leerling voldoende wat van hem verwacht wordt? Als een leerling iets verkeerd doet uit onwetendheid, is er geen sprake van ongewenst gedrag. Vertel dus ook waarom zijn gedrag niet gepast is.
Om een kind van gedrag te veranderen, kan straf niet de eerste strategie zijn. Met aanmoedigen en stapsgewijs aanleren kan je ook resultaat bereiken.
De straf moet ook de betekenis van een straf hebben bij de betrokken leerling (een nota in de agenda heeft geen zin als de ouders de agenda nooit bekijken).
Ongewenst gedrag neemt toe als je nu eens niet en dan weer wel straft. Wees consequent. Leerlingen weten anders niet waaraan ze zich moeten houden.
Leerlingen worden gestraft om hun fout gedrag, niet om hun persoon. Zeg dat ook.
Een straf moet voorspelbaar zijn. De afpraken daarover zijn duidelijk.
Een straf moet zinvol zijn. Ze moet iets te maken hebben met het foute gedrag. (Een nul op het rapport werkt niet zomaar. Wie lege blikjes heeft gegooid, maakt de speelplaats weer schoon.)
Een aangekondigde of afgesproken straf moet ook worden uitgevoerd. Anders heeft straf geen effect.
Dreig niet met straffen die onuitvoerbaar zijn.
Wees mild. Een straf moet niet erger zijn dan nodig. Buitenissige straffen zorgen voor agressie.
De straf moet snel volgen op het ongewenst gedrag. Hoe sneller, hoe groter het effect.
Elke straf heeft ook een einde. Leerkrachten komen te vaak terug op een fout. Vergiffenis moet mogelijk zijn.
Onaangepast gedrag
INGRIJPEN
Dreigementen, waarschuwingen, bevelen, kleineren, belachelijk maken Ze verbeteren niet echt de klassfeer of de relatie tussen leerkracht en leerling. Welke houding neemt een leerkracht het best aan bij ongepast gedrag van de leerlingen?
Blijf rustig en beleefd. Beledig of kleineer niet.
2. Benoem het ongepaste gedrag («Er wordt te veel gepraat», beschrijf wat de bijhorende gevoelens zijn («Ik kan me niet concentreren op deze oefening»), herinner aan de afspraak en de concrete gevolgen («Zo kunnen je klasgenoten niet volgen»). Maak duidelijk onder welke voorwaarden het gedrag wél gepast zou zijn.
3. Vraag aan de leerling waarom hij afwijkt van de afspraak. Luister naar wat hij zegt. Misschien heeft zijn gedrag een oorzaak, betekenis of doel.
4. Ga in op wat de leerling zegt, vertrek vanuit jouw standpunt en ga niet in de verdediging.
5. Overleg over wat nu moet gebeuren (strafwerk, waarschuwing). Wees daarbij consequent.
belonen
Wat?
HET GAAT GOED
Belonen is positief reageren op positief gedrag. Het is opmerken dat het goed gaat, dat er geen fouten worden gemaakt.
Leerkrachten stoppen veel energie in allerlei problemen en fouten. Er is geen reden waarom ze niet evenveel energie zouden besteden aan wat goed gaat. Wie werkt vanuit een positieve opstelling tegenover de leerlingen, krijgt respect. Dat bevordert het werkklimaat in de klas. Aandacht voor het goede heeft trouwens meer succes dan correctie van het negatieve.
Houding
VERGETEN
Opvoeden is leren en daar hoort een prettige sfeer bij. Leerkrachten die de kunst verstaan leerlingen te waarderen, gaan uit van eenvoudige principes. Ze accepteren wat de leerling zegt en hoe hij het zegt. Ze geven wat extra aandacht als het moeilijk loopt. Ze spreken een leerling ook persoonlijk aan.
Dingen die verkeerd gaan, vallen meer op dan dingen die goed gaan. Daardoor wordt belonen vaak vergeten. Bij leerlingen die onrustig zijn of doorgaans de klassfeer negatief beïnvloeden, valt gewenst gedrag soms niet op. Ze krijgen daardoor een verkeerd zelfbeeld. Bovendien ontstaat een moeilijke relatie leerling-leerkracht. De leerlingen krijgen een etiket. Vooroordelen hebben soms een invloed op de verwachtingen die de leerkracht heeft tegenover leerlingen (kansarme leerlingen, 'moeilijke' leerlingen, zittenblijvers).
Soorten
DRIE KEER BELONEN
Materiële beloningen zijn tastbare dingen (snoep of een boek).
Activiteitsbeloningen zijn dingen die de leerling graag doet (een uitstap maken, naar de film gaan). Leerlingen doen graag iets samen met de klas. Dat hoeft niet spectaculair te zijn (een onverwacht prettig klasgesprek bijvoorbeeld), maar het verbetert de klasgeest en het groepsgevoel.
Sociale beloningen hebben te maken met lof, aandacht, vriendelijk zijn, aanmoediging. Zij vormen de belangrijkste beloningen. Waardering van de leerkracht zorgt voor een gevoel van eigenwaarde. De aandacht via positieve feedback van de leerkracht heeft meer invloed op een leerling dan een cijfer. Zo moedigt de leerkracht de leerling aan, schept hij bovendien duidelijkheid over de onderlinge relatie, de regels en afspraken.
Goede beloning
zeven AANDACHTSPUNTEN
Waar houd je rekening mee als je leerlingen beloont?
Afspraken over belonen moet je ook nakomen: als na een bepaald gewenst gedrag een beloning werd beloofd, dan moet die er ook komen.
Een beloning (bv. aandacht) werkt het best als ze zowel in tijd als plaats nauw aansluit bij het gedrag.
Een verrassende beloning heeft grotere waarde. Zorg voor voldoende afwisseling.
Beloon ook niet altijd na élk gewenst gedrag. (Sociale beloningen kunnen vaker gegeven worden.)
Een beloning moet voor de leerling de betekenis van een beloning hebben. Ze kan bijvoorbeeld samen met de leerling(en) worden gekozen.
Het is beter vaak te belonen dan groots te belonen.
Ook het wegvallen of verminderen van een straf is een beloning. Als dit echter vaak gebeurt, kan de straf haar invloed verliezen.
De bibliotheek bij het SIS0-nummer 433.2 (trefwoord straffen)
Voor meer ondersteuning neem je contact op met de begeleidingsdienst van de school of het CLB dat aan de school verbonden is.
Straffen en de groep
Straffen gebeurt meestal tegenover één leerling, maar de leerling beoordeelt die straf ook door de ogen van de klasgenoten. Een straf kan daardoor een onbedoeld effect hebben. Zo kan uit de klas gezet worden een statussymbool zijn. Soms weten leerkrachten ook niet wie precies ongewenst gedrag heeft vertoond. De klasgroep laat niets los. In een klas zijn er bovendien voortrekkers (zij geven het voorbeeld, trekken de klas in positieve of negatieve zin), steunverleners (zij bedenken niets zelf, maar doen wel mee), toekijkers (zij onthouden zich) en gefrustreerden (zij gaan niet akkoord met het gedrag van de voortrekkers). Die pak je best anders aan. De verdeel-en-heers-techniek (leerlingen apart ondervragen en hopen dat een zwakke schakel zal praten) kan grote risico's inhouden voor de klasgeest. De groep vaart er beter bij als ze zelf de verantwoordelijkheid krijgt om uit de situatie te raken, nieuwe afspraken te maken en een gepaste straf te kiezen.
Jos, directeur: Het signaal
«Als geen enkele straf nog werkt, stellen we een contract op. Daarin staat dan welk gedrag we van de leerling verwachten in welke situaties. We omschrijven de gevolgen van het gedrag en hoe de leerkrachten zullen reageren als de leerling zijn contract al dan niet navolgt. Zo'n contract stel je niet zomaar op. Eerst moet je nauwgezet observeren wat het storende gedrag is en wat dat gedrag uitlokt. Zo'n contract moet opgevolgd worden en er moet een termijn op staan. Vooral met oudere leerlingen is deze werkwijze succesvol. Je geeft ze een signaal dat je ze au sérieux neemt.»
Niet belonen: De beste straf
De beste straf is de straf die je niet moet geven. De eerste manier om niet te straffen is: niet belonen. Door ongewenst gedrag niet te belonen, bestaat de kans dat de leerling het in de toekomst niet stelt. Een leerling kan bijvoorbeeld storen om aandacht te krijgen. Als de leerling echter geen voordeel haalt uit het negatieve gedrag (bv. De leerkracht negeert het), zal dit minstens evenveel effect hebben als een straf.
Mogelijke reacties op ongewenst gedrag die geen straf zijn:
benoemen van negatief gedrag («Jij vindt dit onderwerp misschien belachelijk, maar ik vind het belangrijk.»);
vragen naar de verklaring van het negatief gedrag («Waarom lach jij zo?»);
aankijken van de leerling om te tonen dat je het storend gedrag hebt opgemerkt;
stem verheffen om bij te sturen.
Jos, directeur: Een gouden beker
«Toen ik directeur werd, heb ik drie jaar moeten vechten om het systeem van goede punten af te schaffen. In een bepaalde klas stond er een soort wisselbeker. Wie zich goed gedroeg of goede cijfers haalde, kreeg goede punten. Met die goede punten kon de leerling die beker tijdelijk winnen. Het waren altijd dezelfde vier, vijf leerlingen die wonnen. Die competitiegeest wou ik eruit. Belonen dat moet zijn: jongen, dat was nu tof. Of als iets negatiefs niet gebeurt zeggen: je hebt het gesnapt! Leerkrachten moeten eens leren zeggen dat iemand iets goeds heeft gedaan. Daar hoef je geen goede punten aan te koppelen.»
Anneke (20) zit in het tweede jaar kleuteronderwijs van de Erasmushogeschool Brussel. Haar opdracht: de aandacht vangen van kleuters voor verhalen en fantasie. Hoe pakt ze dat aan? En waar kan het fout lopen? De camera's in het labo van TV.Klasse registreren elke beweging. Spannend. Vaklectoren en pedagogen kijken mee en evalueren. Leerrijk voor iedereen.
Voorbereiding: Doe de ecoline in de bokalen. Je laat de ecoline het best in zijn zuivere vorm dus geen water toevoegen. Zo komen de kleuren van de ecoline mooier uit op het papier. Daarna doe je één of meerdere knikkers in de bokalen. Zorg ervoor dat alles al klaar staat: verschillende soorten papier, de schoendoos, enzovoort.
Hoe ga je tewerk? Laat de kleuters kiezen welk papier zij willen. Leg dit in de schoendoos. Als de kleuter het zelf kan laat je hem één of meerdere knikkers uit de bokaal halen met de lepel. Leg de knikker ook in de schoendoos. De kleuter beweegt de schoendoos heen en weer. Van links naar rechts, van boven naar onder.
Herhaal dit meedere malen totdat de kleuter vindt dat zijn werk af is.
Afwerking: Je kleeft het papier waarop de kleuters met de knikkers geverfd hebben op een steviger papier. Dit plooi je in het midden. Op de voorkant snij je een soort van venstertje uit. Het versje dat je aan de kleuters hebt aangeleerd, print je af op een papier. Zoals je op de foto kan zien heb ik dit afgeprint op een papier waar er langs de andere kant een prent van micky mousse staat. Zo heb je een leuke afbeelding die je dan door het venstertje van je nieuwjaarsbrief ziet.
Je hangt ook nog "Gelukkig nieuwjaar" Dit kan je eventueel dan verder afwerken naar smaak.
Een voorbeeld vindt u in bijlage.
Categorie:Thema: Kerst en nieuw
20-12-2009
fotokadertje
Als geschenkje voor de ouders kan je een fotokadertje maken.
Je neemt 4 houten plankjes en niet deze aan elkaar in een vierkant. Je laat de kleuter deze versieren hoe zij het willen. Hier is het met glitterverf gedaan. Als afwerking kan je de kleuters kerstfiguurtjes laten opkleven.
Daarna heb ik met in de klas een foto van de kleuter genomen voor de kerstboom. De kleuter hadden een kerstmuts aan. Deze foto werd dan bevestigd achteraan het kadertje. (ik vond het leuker om een foto in de klas te nemen, want als je deze aan de ouders vraagt weten ze al een beetje wat ze gaan krijgen)
Als afwerking natuurlijk een lintje anders kan je het niet omhoog hangen.
Categorie:Thema: Kerst en nieuw
19-12-2009
Rikki en zijn vriendjes
Titel: Rikki en zijn vriendjes
Auteur: Guido van Genechten
Inhoud: Elke avond gaat Rikki naar de open plek in het bos. Hij speelt er met al zijn vriendjes: witte, maar ook grijze, bruine en zwarte konijnjtes. Vreemd genoeg is Rikki de enige die met iedereen speelt. Als er op een avond een vreemd konijntjes staat toe te kijken, nodigt Rikki hem meteen uit om mee te doen. Wedden dat Rikki iedereen aan het spelen krijgt?
Kindervriendelijk prentenboekverhaal over vriendschap en nieuwe vriendjes maken.
Bronvermelding:
Van Genechten, G., Rikki en zijn vriendjes, Clavis uitgeverij, Hasselt- Amsterdam, 2003 ISBN: 978-9044801217
Categorie:Prentenboeken Rikki
Rikki wil een kerstboom
Titel: Rikki wil een kerstboom
Auteur: Guido van Genechten
Inhoud: Het is bijna Kerstmis, maar bij Rikki thuis staat nog altijd geen kerstboom. Papa heeft het veel te druk om er een te halen. Maar vandaag moeten ze gewoon samen naar de kerstbomenmarkt, vindt Rikki. Papa heeft er eerst niet veel zin in, maar dankzij Rikki's enthousiasme ontdooit hij algauw helemaal.
Een winterwarm prentenboek over tijd maken voor elkaar.
Bronvermelding:
Van Genechten, G., Rikki wil een kerstboom, Clavis uitgeverij, Hasselt- Amsterdam, 2004 ISBN: 978-9044803433
Categorie:Prentenboeken Rikki
Rikki en Mia de kip
Titel: Rikki en Mia de kip
Auteur: Guido van Genechten
Inhoud: Rikki en Mia de kip zijn dikke vrienden. Elke dag zijn ze samen op hun plekje. Geen wonder dat Rikki ongerust is altijd Mia op een dag niet kan vindenin het kippenhok. Uiteindelijk ziet hij haar toch zitten, achter in de tuin. Maar wat doet ze opeens vreemd.
In dit vertederende verhaal leert Rikki dat zelfs je beste vriend soms liever alleen wil zijn.
Bronvermelding:
Van Genechten, G., Rikki en Mia de kip, Clavis uitgeverij, Hasselt- Amsterdam, 2008 ISBN: 978-9044808100
Categorie:Prentenboeken Rikki
Studenten laten kleuters spelen
Studenten laten kleuters spelen
MECHELEN - De eerstejaarsstudenten kleuteronderwijs van de Katholieke Hogeschool Mechelen (KHM) hebben speelhoeken ontwikkeld voor kleuters. Dat om te leren welke speelbehoeften kleuters hebben.
In de Oude Stadsfeestzaal zijn gisteren en vandaag speelhoeken opgesteld voor kleuters uit de naburige scholen. Met de opstellingen willen de leerlingen van het eerste jaar kleuteronderwijs van de Katholieke Hogeschool Mechelen (KHM) ontdekken wat kleuters graag doen en hoe je alles het beste aanpakt. Er zijn drie klashoeken gemaakt, eentje voor elke leeftijdsgroep kleutertjes. De bedoeling is om speelgoed en speelgelegenheid aan te bieden en dan te kijken hoe kleuters erop reageren. Er zitten ook enkele educatieve elementen in. Tijdens de middag werd er niet alleen opgeruimd, bepaalde opstellingen werden verbeterd, aangepast of weggenomen.
Voor de kleutertjes van basisschool De Ham of Villa Zonnebloem was het een plezante dag. De kinderen reageerden enthousiast op de opstellingen, waaruit blijkt dat de studenten hun opdracht goed vervuld hebben.
Het project moet de studenten kleuteronderwijs leren om de behoeften van kleuters juist in te schatten. Ooit worden ze mensen zelf verantwoordelijk voor de inrichting van hun klaslokaal, het is enorm belangrijk dat ze die kennis dan al hebben opgedaan.
Link: www.nieuwsblad.be Artikel verschenen op 16 december 2009