De bestuurlijke hervorming van 1807 beroofde hem hier echter van alle politieke macht.
Hij streed in 1806 in de Slag bij Auerstedt, waar zijn vader dodelijk gewond raakte.
Hierop sloot hij zich met zijn regiment aan bij het korps van Gebhard Leberecht von Blücher, waarmee hij korte tijd in krijgsgevangenschap raakte.
Aangezien zijn oudste broer, de zwakzinnige en vrijwel blinde erfprins Karel, kort tevoren was gestorven en zijn broers George en August diens handicaps deelden,
volgde Frederik Willem zijn vader na diens dood op 10 november 1806 op in Brunswijk-Lüneburg.
Met name de bestorming van Halberstadt (29 juli 1809) en de Slag bij Ölper (1 augustus 1809), waar hij zich tegenover een meerderheid handhaafde, brachten "Brunswijk-Oels en zijn zwarten" grote roem en de status van volkshelden.
Via Helgoland in Engeland aangekomen, werd hij met bewondering ontvangen en trad hij in Britse dienst.
De Britse regering ging niet in op Frederik Willems voorstellen het korps Duitsland te laten binnenvallen, maar zette het in bij de strijd in Spanje en Portugal.
De Zwarte Hertog bemoeide zich direct na de mislukking van Napoleons Russische veldtocht (1813) niet met de gang van zaken op het continent, maar na Volkerenslag bij Leipzig liet hij een gevolmachtigde Brunswijk weer in bezit nemen.
Korte tijd later werd hij door zijn volk jubelend verwelkomd.
De eerste tijd van zijn regering besteedde hij aan het opbouwen van een slagvaardige troepenmacht, waarmee hij zijn land aan de bedelstaf bracht.
Zijn populariteit nam door zijn incompetente bestuur, mogelijk door gebrek aan bestuurlijke ervaring, danig af.
De Zwarte Hertog - monument te Brunswijk
Frederik Willem woonde korte tijd het Congres van Wenen (1814-1815) bij, dat Brunswijk-Lüneburg als Hertogdom Brunswijk formeel herstelde.
Na Napoleons terugkeer trok hij wederom ten strijde. Hij sneuvelde door een kogel in de Slag bij Quatre-Bras, twee dagen voor Napoleons definitieve nederlaag bij Waterloo.
Hij werd opgevolgd door zijn minderjarige zoon Karel II, namens wie zijn zwager, de latere George IV, het land regeerde.
Willem François Boreel werd geboren als zoon van Willem Boreel en Maria Trip.
Hij nam op 16 mei 1787, 12 jaar oud, dienst bij het Staatse leger en werd ingedeeld bij het "Hollandse Regiment Gardes te Voet".
In 1791 ging hij over naar het "Regiment Gardes Dragonders" en in 1794 werd hij bevorderd tot luitenant. Na de Franse machtsovername in de Nederlanden in 1795 nam hij ontslag.
In 1813 nam hij weer dienst bij de Nederlandse strijdkrachten en werd aangesteld in de rang van luitenant-kolonel.
Op 25 november 1813 kreeg hij van koning Willem I de opdracht om een regimenthuzaren op te richten.
In april 1814 werden al twee eskadrons ingezet om Holland te bevrijden.
Het regiment kreeg de naam '6e Regiment Huzaren' nadat de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden verenigd waren, april 1815, en nam onder Boreel's leiding op 16 juni 1815 deel aan de Slag bij Quatre-Bras.
Voor zijn optreden tijdens de slagen bij Quatre Bras en Waterloo werd hij op 8 juli 1815 onderscheiden, hij werd ridder 3e Klasse in de Militaire Willems-Orde, die in april van dat jaar was ingesteld.
Hierna was hij 1841 tot 1844 opperstalmeester koning Willem II en vervolgens van 1844 tot 1849 grootmeester aan diens hof.
Boreel werd ook diverse malen onderscheiden in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In 1831 werd hij ridder en datzelfde jaar nog commandeur in deze orde, in 1849 werd hij ten slotte bevorderd tot ridder Grootkruis.
Boreel stierf op 21 mei 1851 in het Duitse Friedrichshafen.
Het 43 Brigade Verkenningseskadron van 43 Gemechaniseerde Brigade van de Koninklijke Landmacht zet de tradities voort van het Regiment Huzaren van Boreel.
De naar hem genoemde Boreelkazerne in Deventer is tegenwoordig onderdeel van een modern winkel- en uitgaanscomplex genaamd De Boreel.
De Boer was lid van de familie De Boer en een zoon van Evert Hyben de Boer (1740-1782), zetschipper en Foske Janssen (Duif) (1744-circa 1796).
Hij trouwde in 1794 Engel Bruhns Schmidt (1773-onbekend) en hertrouwde in 1814 met Rose Marie Heloise de Broyer (1793-1869).
Uit het tweede huwelijk werden een dochter en een zoon geboren.
De Boer werd bij KB van 2 februari 1833 verheven in de Nederlandse adel en daarmee de stamvader van het adellijke geslacht De Boer, dat echter met zijn dochter in 1856 uitstierf.
Opgeleid voor de zeevaart trad De Boer als soldaat op 15 juni 1795 in dienst van het Gemenebest bij het vierde bataljon Hollandse jagers.
Reeds de volgende dag werd hij benoemd tot korporaal, in augustus tot fourier en op 16 april 1796 tot sergeant bevorderd.
Met zijn bataljon maakte hij in 1796 een veldtocht naar de Rijn en nam hij op 9 september 1899 deel aan het grote gevecht bij Bergen tijdens de landing van het Anglo-Russische leger.
De Boer stortte zich, aan het hoofd van 9 jagers, op twee veldstukken, overmeesterde dezen en redde vervolgens luitenant-kolonel Trip het leven.
Gedurende de winterveldtocht tegen de Oostenrijkers van 1800 nam De Boer, tijdens het gevecht bij Burg-Eberach, deze plaats stormenderhand en drong als eerste in het zwaar verdedigde klooster.
Na deze veldtocht keerde De Boer terug naar Nederland en werd op 17 augustus 1802 benoemd tot tweede-luitenant en aangesteld bij het 5de bataljon Hollandse jagers.
In datzelfde jaar vertrok hij met een detachement van zijn bataljon naar de kolonie Suriname, waar hij zich bezig hield met de landmeetkunde.
In het voorjaar van 1803 werd De Boer met een expeditie naar Berbice gezonden. De oorlog met Engeland was inmiddels uitgebroken, De Boer werd met zijn detachement overmand en raakte in krijgsgevangenschap.
Het transportschip, dat hem naar Engeland moest overvaren, leed op de kusten van Portugal schipbreuk en De Boer werd zwaargewond aan wal gebracht.
Kort na zijn genezing werd hij uit krijgsgevangenschap ontslagen, als tweede luitenant bij het tweede regiment infanterie van linie geplaatst en nam hij deel aan de veldtochten in Hannover (1806) en Pommeren (1807).
De Boer onderscheidde zich hier dermate, dat hij van luitenant-generaalDumonceau, van het hoofdkwartier te Lunenburg en van zijn voormalige bataljonschef luitenant-kolonel B.A. Batenburg de meest vleiende getuigschriften verkreeg.
In 1808 kwam De Boer met zijn bataljon aan bij de troepen die te Waalsdorp verenigd waren en leerde hier voor het eerst generaal baron Chassé beter kennen.
Gedurende de grote mars die de troepen van het Hollandse strand tot achter de Spaanse Pyreneeën maakten leverde De Boer weer diverse bewijzen van zijn kunnen.
Hij blonk uit tijdens het gevecht bij Durango en tijdens de slag van Missa d'Ibor (17 maart 1809). In oktober 1809 benoemde Chassé, die toen tot militaire gouverneur van een gedeelte van de provincie La Mancha was benoemd,
De Boer tot zijn persoonlijke ordonnans-officier. Hij was belast met de diensttak der contributies en moest, door een kleine escorte vergezeld, dagenlang een gedeelte van de regio doorkruisen.
Op 9 augustus 1812 werd De Boer tot eerste luitenant-adjudant benoemd.
Hij liep een kogelwond op tijdens de vele gevechten en onderscheidde zich weer bij de overtocht van de brug over de Bidassoa, in de nacht van de 31ste augustus op de 1ste september 1813.
Hij verkreeg hiervoor een zeer loffelijk getuigschrift van divisie-generaal baron d' Armagnac.
Op 9 oktober 1812 werd De Boer benoemd tot kapitein bij het 54ste regiment infanterie van linie, in welke rang hij de veltocht van 1814 in Frankrijk meemaakte.
Bij zijn terugkeer in het vaderland werd De Boer aangesteld als kapitein-adjudant van luitenant-generaal baron Chassé.
Met zijn chef woonde hij de Slag bij Waterloo bij, waar hij werd gewond door het springen van een granaat en waar hij voor zijn verdiensten werd beloond met de Militaire Willemsorde vierde klasse.
Op 16 juni 1817 werd De Boer bevorderd tot majoor en in december 1826 tot adjudant in het vierde grote militaire commando benoemd.
Tijdens de eerste onlusten binnen Brussel en in Antwerpen week hij nooit van de zijde van generaal Chassé. Hij werd bij Koninklijk Besluit van 1830 benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, bevorderd tot luitenant-kolonel bij de generale
Ook in krijgsgevangenschap bleef hij aan de zijde van generaal baron Chassé, en keerde met hem terug, geattacheerd aan diens betrekking als gouverneur van de vesting Breda.
Alhier werd hij in februari 1834 tot kolonel bij de generale staf benoemd en overleed hij, na een langdurig lijden, op 30 januari 1838
Toen hij veertien was, ging hij in dienst in Zweden, en in de Pommerse Campagne van 1760 werd hij gevangen door de Pruisen.
Hij werd door zijn gevangennemers verleid om in Pruisische dienst te gaan. Hij participeerde in de gevechten van de Zevenjarige Oorlog, en kreeg veel gevechtservaring als een huzarenofficier.
In vredestijd echter bracht zijn vurige karakter problemen met zich mee.
Toen hij eens geen promotie kreeg, schreef hij een boze brief aan Frederik de Grote, die daarop antwoordde: "Der Rittmeister von Blücher kann sich zum Teufel scheren".
Toen zette hij zich aan het boerenbedrijf, en in vijftien jaar had hij een zekere onafhankelijkheid verworven. Maar hij was niet in staat om terug te keren in het leger tot aan de dood van Frederik de Grote.
Toen werd hij ingelijfd in het leger, bij zijn oude regiment, de Rode Huzaren.
Hij participeerde in de expeditie naar Nederland in 1787, en hij werd luitenant-kolonel in het volgende jaar. In 1789 werd hij onderscheiden in de hoogste Pruisische militaire orde, de Pour le Mérite, en hij werd kolonel van de Rode Huzaren in 1794.
In zowel 1793 en 1794 onderscheidde hij zichzelf in de cavalerie in verschillende acties tegen de Fransen.
Hij was een van de leiders van de oorlogspartij in Pruisen in 1805-1806 en diende als een cavalerie-generaal in de desastreuze campagne in het laatstgenoemde jaar.
Bij Auerstedt stormde Blücher meerdere keren aan het hoofd van de Pruisische cavalerie, maar zonder succes. In de terugtrekking van de gebroken legers leidde hij de achterhoede van het korps van prins Hohenlohe.
Toen de hoofdmacht van het leger capituleerde, had hij een overblijfsel van het leger in het noorden, en hij vocht in de omgeving van Lübeck nog een paar gevechten, maar ook hij moest zich in Ratekau op 7 november 1806 overgeven.
Blücher stond erop dat er in de capitulatie zou staan dat hij zich had overgegeven door een tekort aan bevoorrading en munitie.
Hij werd snel daarna vervangen door Generaal Victor, en hij werd verplaatst naar Pommeren, Berlijn en Koningsbergen, tot aan het einde van de oorlog.
Na de oorlog werd Blücher gezien als de leider van het patriottenleger, dat actief bleef tijdens de napoleontische overheersing.
Zijn hoop op een alliantie met Oostenrijk in de oorlog in 1809 was ongegrond. In dat jaar werd hij ook generaal van de cavalerie gemaakt.
In 1812 uitte hij zich zo fel over de alliantie met Frankrijk en Rusland, dat hij uit zijn functie in het leger werd gezet en haast verbannen werd van het hof.
Maar, toen in 1813 de Bevrijdingsoorlog begon, werd Blücher weer teruggeplaatst in het hoge commando, hij was erbij tijdens de slagen van Lützen en Bautzen.
Tijdens de wapenstilstand werkte hij aan de organisatie van het Pruisische leger, en toen de oorlog werd hervat werd Blücher opperbevelhebber van het Leger van Silezië, met August Neidhardt von Gneisenau en Karl von Müffling
als zijn stafofficieren en 40.000 Pruisen en 50.000 Russen onder zijn commando.
De besluiteloosheid en meningsverschillen in de legers vonden in hem een sterke tegenstander.
Hij versloeg de Franse maarschalk MacDonald bij de Katzbach, en zijn overwinningen in Marmont en Mockern maakten de weg vrij voor de definitieve nederlaag van Napoleon in de Slag bij Leipzig, die werd veroorzaakt door het leger van Blücher zelf.
Op de dag van de Slag bij Mockern (16 oktober 1813) werd Blücher veldmaarschalk. In de winter van 1813-1814 probeerde Blücher de geallieerde vorsten aan te moedigen om door te vechten, totdat de oorlog zo ver gevorderd was dat ze op Frans
grondgebied vochten. De slag bij Brienne en de slag bij La Rothire waren de grootste schermutselingen van de gevierde campagne in 1814, maar deze werden snel opgevolgd door de overwinningen van Napoleon op Blücher in Champaubert, Vauxchamps en
Montmirail. Maar de moed van de Pruisische leider was niet geschaad, en zijn overwinning bij Laon besliste de campagne in zijn voordeel.
Blücher-mausoleum
Na deze overwinning hielp Blücher Schwarzenbergs Boheemse leger, en even later stoomden de beide legers gezamenlijk op naar Parijs.
Niet lang daarna volgden de zege bij Montmartre en de capitulatie van de Franse hoofdstad. Blücher wilde vergeldingsacties uitvoeren in Parijs voor het leed dat het Pruisische volk geleden had onder de bezetting door Frankrijk, maar de andere geallieerde
leiders voorkwamen dit. Wel kreeg hij de kans om de Jena-brug over de Seine op te blazen.
Op 3 juni 1814 werd hij tot Prins van Wahlstatt verheven, en niet lang daarna bracht hij een bezoek aan Engeland, waar hij met het grootste enthousiasme werd ontvangen.
Na de oorlog keerde hij terug naar Silezië, maar de terugkeer van Napoleon uit Elba riep hem terug in dienst.
Hij werd bevelhebber van het Leger van de Beneden-Rijn, met generaal Gneisenau als zijn stafofficier. In de campagne van 1815 leden de Pruisen een nederlaag bij Ligny, maar hun leger werd niet vernietigd.
Tijdens deze slag werd de oude generaal overreden door zijn eigen cavalerie, en hij kon alleen overleven door de hulp van zijn kamparts, Graaf Nostitz. Hij was enkele uren niet in staat om het bevel te voeren, en Gneisenau leidde het leger in deze tijd.
Blüchers leger was het ook dat in de slag bij Waterloo het leger van Wellington te hulp kwam, gezamenlijk versloegen ze Napoleon.
Deze slag bleek de beslissende te zijn, en al gauw marcheerden de geallieerden weer door Parijs.
Blücher bleef nog enkele maanden in Parijs, maar zijn leeftijd noopte hem om terug te keren naar zijn residentie in Krieblowitz (het huidige Poolse Krobielowice), waar hij stierf op 77-jarige leeftijd. Hij behield tot het einde van zijn leven zijn vurige karakter.
Bijleveld werd geboren als een zoon van Casparus Bijleveld en Elisabeth Maria van Swieten. Hij doorliep de Artillerie School in Zutphen.
Op 29 oktober 1804 werd hij benoemd tot tweede luitenant bij het Korps Rijdende Artillerie.
Op 29 oktober 1806 werd Bijleveld eerste luitenant en nam deel aan de veldtocht tegen de Zweden in Pruisen en Zweeds-Pommeren.
Op 5 juni 1808 werd hij benoemd tot tweede kapitein. In 1811 kreeg hij het bevel over een batterij in Spanje en trok via Frankrijk en Mainz naar Silezië.
Daar werd hij ingedeeld in het cavalerie-korps. Bijleveld werd bij de slag bij Dennewitz in 1813 gewond en gevangengenomen. Voor zijn verrichtingen werd hij onderscheiden tot Ridder in het Legioen van Eer.
In 1819 werd hij majoor en in 1824 werd hij luitenant-kolonel bij de Rijdende Artillerie.
Hij kreeg het bevel over het 3e bataljon van de veldartillerie en werd daarna benoemd tot kolonel. Bijleveld werd op 1 januari 1841 gepensioneerd, waarbij hem de rang van generaal-majoor werd toegekend.
Bijleveld trouwde op 16 november 1820 te 's-Hertogenbosch met jonkvrouw Abdia Aletta Cornelia Bowier (1799-1880).
Een broer van Adriaan, Daniel Jan Bijleveld, was de president van de arrondissementsrechtbank van Den Haag.
Hij overleed in maart 1852 op 65-jarige leeftijd in 's-Hertogenbosch.
Ridder in de Orde van het Legioen van Eer vanwege zijn verrichtingen tijdens de slag bij Dennewitz
Charles de La Bédoyère, voluit Charles Angélique François Huchet, comte de La Bédoyère (Parijs, 1786 - aldaar, 19 augustus1815) was een Frans officier die op zijn 29e jaar al generaal was.
Hij vocht in Spanje, Italië, Duitsland, Rusland, en voor de poorten van Parijs in 1813. De keizer maakte hem ridder in het Legioen van Eer en in de Orde van de IJzeren Kroon.
In 1813 werd hij, na Napoleons eerste abdicatie officier in het leger van de Franse koning Lodewijk XVI.
Hij werd als kolonel in commando van 7e regiment van de lijn (infanterie) met maarschalk Ney naar het Zuiden van Frankrijk gestuurd om Napoleon die van Elba was teruggekeerd te arresteren.
Het regiment liep bij Grenoble en masse over naar de oude keizer. Charles de La Bédoyère was de eerste Franse kolonel die naar Napoleon overliep.
Waarschijnlijk was het de door La Bédoyère overgebrachte order die maarschalk Jean-Baptiste Drouet d'Erlons eerste legerkorps van haar westelijke koers deed afwijken.
Zo konden zij zich niet op tijd met maarschalk Ney verenigen bij Quatre-Bras.
Ze kwamen ook te laat om aan het oostelijk front de troepen van de keizer te versterken in de slag bij Ligny omdat de woedende Ney het bevel dat La Bédoyère had overgebracht, liet opvolgen door een order om naar het oosten te marcheren.
De 20000 man vochten door deze zinloze manoeuvres in geen van de drie veldslagen.
Charles de La Bédoyère bleef tot 25 juni in de omgeving van Waterloo.
Op 23 juni 1815 kwam het Franse Hogerhuis, de "Chambre des pairs" bijeen om te beraden over de opvolging van Napoleon I, die van de troon vervallen was verklaard.
Charles de La Bédoyère was als graaf van het keizerrijk lid van deze vergadering.
Hij nam het woord en eiste dat de jonge koning van Rome zou worden uitgeroepen als keizer Napoleon II, dat zou de logische consequentie van het aftreden van Napoleon I zijn.
Daarop sprak hij over "verraders in het midden van de Pairs" en merkte hij op dat deze vergadering in het Luxembourg al tien jaar "geen oprechte stem was gehoord.
De voorzitter van de Kamer van Pairs, maarschalk Masséna, een man die veel aan Napoleon te danken had maar hem niet trouw bleef, ontnam hem het woord met de woorden "Jonge man, u vergeet uw plaats!.
Toen hij vernam dat de keizer in Parijs was afgezet en naar de Atlantische kust was gevlucht, poogde Charles de La Bédoyère naar het neutrale en voor aanhangers van Napoleon veilige Zwitserland te vluchten.
Toen hij zijn vrouw en zoontje in Parijs opzocht, werd Charles de La Bédoyère herkend en gearresteerd.
Een militair gerechtshof, onderdeel van wat de reactionaire seconde Terreur Blanche oftewel Terreur légale werd genoemd, veroordeelde hem tot de doodstraf.
De koning die Charles de La Bédoyères verraad bij Grenoble niet kon of wilde vergeven, verleende geen gratie en Charles de La Bédoyère werd op 19 augustus 1815 op de vlakte van Grenelle gefusilleerd.
Daniël Otto Bagelaar (Eindhoven, 25 maart 1782 Breda, 23 mei 1841) was een Nederlandse militair die aan beide zijden streed in de Napoleontische oorlogen,
en later belast werd met het toezicht op de opvoeding van erfprins Willem van Oranje, de latere koning Willem III der Nederlanden.
Bagelaar was de zoon van Jan Otto Bagelaar en Maria Dorothea Arpeau. Hij trad in 1804 als vrijwilliger in dienst bij een bataljon van de infanterie.
In 1809 streed hij, inmiddels bevorderd tot luitenant, aan de Franse zijde tijdens de veldtocht in Zeeland, die plaatsvond tijdens de Vijfde Coalitieoorlog.
In 1812 nam hij deel aan de Veldtocht van Napoleon naar Rusland.
Door Napoleon werd hij onderscheiden met het ridderkruis in het Legioen van Eer. In 1814 werd hij uit Franse dienst ontslagen. Meteen daarop nam hij als luitenant-kolonel dienst in het elfde bataljon infanterie nationale militie.
Aan het hoofd van die militie nam hij deel aan de Slag bij Waterloo.
Op grond van deze inzet werd hij later gedecoreerd met de Militaire Willemsorde.
Na de stichting van het Koninkrijk der Nederlanden bleef Bagelaar in militaire dienst.
Als kolonel was hij commandant van een divisie die deelnam aan de Tiendaagse Veldtocht tijdens de strijd om de Belgische onafhankelijkheid.
Hier raakte hij gewond toen een kogel zijn hoofd schampte.
Op grond van zijn militaire verdiensten werd hij bevorderd tot generaal-majoor en kreeg hij het ridderkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw opgespeld.
In 1834 werd hij door koning Willem I der Nederlanden eervol uit dienst ontslagen. Hem werd daarbij door de koning het toezicht op de opvoeding van de kinderen van de prins van Oranje opgedragen.
Sindsdien week hij zelden van de zijde van erfprins Willem en diens broer Alexander. Hij vergezelde de beide prinsen voortdurend ook tijdens hun studies aan de Leidse Hogeschool.
Bagelaar was er getuige van hoe prins Alexander, tijdens een ritje in de koets, bekneld raakte onder een omvallende boom in het Haagse Bos, en samen met prins Willem bevrijdde hij diens broer.
In 1839 werd hij aangesteld als opperbevelhebber van de vesting Bergen op Zoom.
Bij zijn eervol ontslag uit dienst werd hij door de koning bevorderd tot commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw, terwijl de schoonvader van erfprins Willem, koning Willem I van Württemberg,
hem benoemde tot ridder-grootkruis in de Frederiks-Orde.
Na zijn pensionering vestigde de gewezen generaal-majoor zich in Breda.
Daar kwam op merkwaardige wijze een einde aan zijn leven, toen hij in het bijzijn van zijn echtgenote, Margaretha Spoor, en enkele van zijn kinderen bij de Ginnikenpoort te Breda voorover uit zijn rijtuig viel en vrijwel meteen daarop overleed.
Prins Willem, inmiddels zelf prins van Oranje, schreef aan zijn broer Alexander :
Een paar dagen geleden hoorde ik van de vreselijke dood van die arme generaal Bagelaar, en ik moet eerlijk zeggen dat het me veel verdriet heeft gedaan. Hij had een beter lot verdiend.
Bagelaar had vijf kinderen waarvan er vier hem overleefden.
(Alexandre Charles Joseph Ghislain graaf d', geb. te Brussel (gedoopt 17 Juni 1776), overl. te Aken 13 Febr. 1835, was de zoon van Charles François Joseph Laurent d' Aubremé en Anne Marie Léonard.
Hij werd in 1792 tweede luitenant bij het regiment belgische infanterie in franse dienst. Hij diende achtereenvolgens onder de orders der generaals Dumouriez, Custine, Houchard en Pichegru.
Met laatstgenoemde trok hij in het laatst van 1794 Nederland binnen en op 1 Juni 1795 ging hij over in dienst der Bataafse republiek. In het laatst van 1795 werd hij tot kapitein bevorderd.
Hij maakte de veldtocht van Daendels (dl. I, kol. 665) tot hulp van het Franse leger in Rijnland in 1796 en de veldtocht in Holland benoorden het IJ tegen de Engelsen en Russen in 1799 mede.
In 1808 werd hij tot majoor bevorderd. Na de inlijving bij Frankrijk ging hij in franse dienst over. In 1810 werd hij benoemd tot kolonel bij het 136e regiment linie-infanterie.
De tocht naar Rusland heeft hij niet medegemaakt, maar in oct. 1813 nam hij aan de slag bij Lützen deel, waar hij tegelijk met maarschalk Ney gewond werd.
Napoleon was zo tevreden over zijn leiding, dat hij hem 42 ridderkruisen van het legioen van eer toezond, om naar zijn beste weten in zijn regiment uit te delen.
In dezelfde maand trok hij over den Rijn terug en in den daarop volgenden winter vocht hij in de gevechten bij Brienne, Montmirail en Lisy, het laatste op 28 Febr. 1814.
In dat gevecht werd hij aan den rechterarm gewond; slechts 5 officieren en 19 soldaten waren van het regiment over.
In Oct. 1814 meldde hij zich aan om in Nederlandse dienst te treden. Hij werd gaarne door de souvereine Vorst aangenomen en als kolonel belast met het bevel over de vesting Mons en het militaire bestuur over Henegouwen.
In April 1815 werd hij bevorderd tot generaal-majoor.
Bij Waterloo (18 Juni 1815) vocht hij in het Nederlandse leger. Hij werd door de Engelse generaal Hill in diens rapport na den slag zeer om zijn dapperheid en zijn beleid geprezen.
Op 23 Febr. 1818 werd hij met ingang van 1 Mrt. d.a.v. benoemd tot adjudant-generaal en als zo-
danig belast met het personeel van het leger. Zijn ambtgenoot was M. Piepers. Beiden werkten onder de Prins van Oranje (de latere koning Willem II), die met de opperdirectie belast was, maar verreweg het meest aan hen overliet.
Op 1 Oct. 1818 werd Piepers met ingang van 5 d.a.v. ontslagen en nam d'Aubremé diens ambt over om het bij het zijne waar te nemen.
Op 5 Febr. 1819 werd zijn titel met ingang van 1 Mrt. d.a.v. commissaris-generaal.
Op 15 Juni 1826 werd hij met ingang van 1 Juli d.a.v. als commissaris-generaal eervol ontslagen en in de adelstand verheven met de titel graaf.
In Nov. d.a.v. werd hij bevorderd tot luitenant-generaal.
(Boornbergum, 8 maart 1794 - Den Haag, 8 oktober 1868) was een Nederlands kolonel, ridder in de Militaire Willems-Orde.
Akersloot van Houten werd op 26 april 1810 benoemd tot adelborst bij de lijfwacht te voet en ging als vélite in Franse dienst over bij het tweede regiment garde-grenadiers.
Hij werd op 8 april 1811 benoemd tot tweede luitenant, op 21 november 1812 tot eerste luitenant en nam deel aan de veldtocht van Napoleon naar Rusland en de veldtocht van 1813 in Pruisen, waar hij het beleg van Spandau meemaakte.
Hij keerde in 1814 terug naar Nederland en ging op 29 juni in Nederlandse dienst over. In datzelfde jaar nam hij deel aan het beleg van Wezel en in 1815 aan de Slag bij Waterloo.
Hij werd bij Koninklijk Besluit van 11 augustus 1815 nummer 17 voor zijn verrichtingen benoemd tot ridder in de Militaire Willemsorde vierde klasse.
In april 1816 werd Akersloot van Houten bevorderd tot kapitein; gedurende de veldtocht van 1830-1831 maakte hij deel uit van het mobiele leger in België en werd aldaar twee keer gewond.
Hij werd op 7 december 1837 bevorderd tot majoor, op 14 juli 1845 tot luitenant-kolonel en in 1847 gepensioneerd met de rang van kolonel.
(Vitoria-Gasteiz, 17 juli 1770 - Barèges, 14 juli 1843) was een Spaans generaal en staatsman.)
Miguel Ricardo de Álava vocht zowel in de Slag bij Trafalgar als bij de Slag bij Waterloo, bij de eerste slag vocht hij tegen de Britten en bij de laatste met de Britten.
Miguel de Álava begon zijn carrière in het leger bij de marine. Al snel maakte hij promotie tot kapitein op een eigen fregat. Miguel de Álava diende onder zijn oom Ignacio de Álava bij de Slag bij Trafalgar.
Tijdens een bijeenkomst in de Franse stad Bayonne in 1808 was De Álava ook aanwezig en stemde hij voor het Spaanse koningschap van Joseph Bonaparte.
Toen de opstand uitbrak tegen de koning wisselde De Álava al snel van kamp en ging hij tegen de koning vechten.
In januari 1810 vertrok De Álava naar Portugal om de situatie aan het front te bespreken met Arthur Wellesley.
Gedurende zijn verblijf in Portugal kreeg hij een goede vriendschap met Wellesley. Gedurende de Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog streed De Álava aan de zijde van zijn Britse collega.
Zo had hij een belangrijk aandeel tijdens het Beleg van Ciudad Rodrigo. Bij de restauratie van koning Ferdinand VII werd De Álava kort gevangengezet, maar door tussenkomst van onder andere Wellesley bleef deze tijd beperkt.
Miguel de Álava wist al snel in de gunst te komen van de nieuwe koning. Zo werd hij tot Spaans ambassadeur benoemd in Den Haag.
Zodoende was hij ook aan de zijde van Wellington te vinden tijdens de Slag bij Waterloo. Vier jaar later werd De Álava teruggeroepen naar Spanje.
Tijdens de liberale revolutie in Spanje wordt De Álava in 1822 gestuurd om te onderhandelen met het Franse leger, dat Spanje was binnengevallen om het bewind van Ferdinand te herstellen.
De Álava wist te bewerkstelligen dat de koning aanbleef met liberale plannen.
Nadat de koning zijn beloftes niet was nagekomen ging De Álava met pensioen en vertrok uit Spanje. Respectievelijk eerst naar Gibraltar en later naar Engeland, waar hij een huis kreeg van Wellington.
Na de dood van Ferdinand VII keerde De Álava terug naar Spanje om Isabella Maria terzijde te staan in haar strijd om de troon tegen Don Carlos.
Toen Isabella haar positie op de troon had verworven werd De Álava benoemd tot eerste minister, maar vervulde deze functie slechts elf dagen.
Zo weigerde hij ook in 1837 een verdrag te tekenen. Hij vertrok opnieuw uit Spanje en verbleef tot zijn dood in 1843 in het Franse Barèges.
In 1814 was Bonaparte na een reeks nederlagen (Slag bij Leipzig en een aantal nederlagen in Frankrijk) naar het eiland Elba verbannen.
Daar volgde hij met interesse de politieke strijd die in Wenen over de landverdeling in Europa was losgebarsten en de groeiende ontevredenheid onder de Franse bevolking over het herstel van het koninkrijk.
Hij begreep dat voor hem nog niet alles verloren was. Op 13 februari hoorde hij dat Joseph Fouché een staatsgreep wilde plegen en besloot hem voor te zijn.
Op 26 februari 1815 ontsnapte hij van het eiland, en op 1 maart arriveerde hij met een legertje van 800 man in het Franse havenstadje Golfe-Juan.
Snel trok hij met zijn persoonlijke garde op naar het noorden, richting Parijs.
Maarschalk Michel Ney, aanvoerder van het Franse leger en voormalig maarschalk onder Napoleon, werd opgeroepen om de keizer tegen te houden, maar liep met zijn gehele leger over naar zijn voormalige leider.
Op 20 maart zetelde die weer in zijn keizerlijk paleis en was Lodewijk XVIII gevlucht naar Gent.
Na de verbanning van Napoleon naar het eiland Elba hadden de geallieerden hun legers teruggetrokken naar de zuidelijke Nederlanden.
Napoleon bood de andere Europese grote mogendheden vrede aan in ruil voor een berusten in zijn heerschappij over Frankrijk maar die hadden geen enkel vertrouwen in zulke beloften.
Op het Wener Congres zegden Engeland, Pruisen, Oostenrijk en Rusland ieder 50.000 man toe om hem weer te verdrijven.
Het zou echter enkele maanden duren voordat zulke grote legers gemobiliseerd konden worden en van Oostenrijk en Rusland viel op korte termijn geen bijdrage in de strijd te verwachten.
Onder het opperbevel van Wellington werden Britse, Nederlandse, Hannoverse en Nassauer troepen geconcentreerd in het zuiden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden dat het huidige Nederland, België en Luxemburg omvatte.
Tegelijkertijd werden Pruisische legerkorpsen opgebouwd bij Luik en Namen.
Napoleon besloot niet passief af te wachten tot Frankrijk zou worden aangevallen door een overmacht aan geallieerde troepen.
Hij wilde zo snel mogelijk, eer de andere staten in Europa klaar waren om Frankrijk binnen te vallen, zelf tot het offensief overgaan.
Hij mobiliseerde in twee maanden tijd een leger van 250.000 manschappen en trok met 123.000 daarvan naar de Frans-Nederlandse grens.
Op 14 juni stak hij die onverwachts over bij Charleroi. Hij had dit punt gekozen omdat het tussen het Pruisische leger in het oosten en het Brits-Nederlandse leger onder de Hertog van Wellington in het westen lag.
Hij hoopte door een snelle opmars te kunnen verhinderen dat die zich verenigden en een strijdmacht vormden die groter was dan de zijne.
Zo had hij een kans ze ieder afzonderlijk te verslaan.
De opzet van Napoleon lukte maar zeer onvolkomen. Hij zou niet de ruimte krijgen om zijn volledige strijdmacht tegen een van de vijandelijke legers te ontplooien.
Hij viel eerst de Pruisen op zijn rechterflank aan maar was gedwongen een grote eenheid zijn linkerflank te laten dekken.
Aan de Slag bij Waterloo gingen hierdoor op 16 juni twee andere veldslagen vooraf. De hoofdmacht van Napoleon stuitte op het Pruisische leger van Blücher, dat in de Slag bij Ligny tot de terugtocht gedwongen werd.
Blücher hield echter zijn leger intact en liet het naar het noorden terugvallen zodat het steun kon blijven leveren aan het Engels-Nederlandse leger en zich verenigen met Pruisische versterkingen.
Op dezelfde dag besloot prins Willem, als commandant van de Engels-Nederlandse voorhoede, niet terug te vallen naar Nijvel zoals Wellington hem bevolen had maar het knooppunt van Quatre-Bras te blijven bezetten om de Fransen zo min mogelijk ruimte
te bieden. Daardoor kwamen zijn Anglo-Nederlandse troepen in de Slag bij Quatre-Bras eerst tegenover een grote Franse overmacht onder maarschalk Ney te staan.
Ney rukte echter te omzichtig op, en tegen de tijd dat hij zijn aanval wilde doorzetten had Wellington, die op de 15e nog erg verrast was door Napoleons snelle opmars, de tijd gekregen Willem te versterken met de hoofdmacht van zijn leger.
Toen Wellington echter het bericht kreeg dat de Pruisen verslagen waren, besloot hij in noordelijke richting een beter verdedigbare positie op te zoeken bij Waterloo.
Wellington en Blücher
Napoleon besloot nu het zwaartepunt naar zijn linkerflank te verleggen en Wellington aan te vallen.
Opnieuw moest hij een grote dekkingsmacht apart houden, dit keer tegen de Pruisen.
Hij beval maarschalk Grouchy het terugtrekkende Pruisische leger te achtervolgen met een legermacht van 35.000 man, het Franse 3e en 4e korps.
Daarbij nam hij echter aan dat de Pruisen zich in noordoostelijke richting terugtrokken.
Grouchy begon zich daardoor om de oostelijke flank van het Pruisische leger te bewegen. De Fransen konden zo niet meer voorkomen dat Blücher zijn leger hergroepeerde, westelijk richting Wellington trok en uiteindelijk de geallieerde legers verenigde.
De Fransen daarentegen raakten zelf gescheiden: Grouchy zou niet meer op tijd Napoleon kunnen bereiken.
Door de Pruisische nederlaag bij Ligny was Wellingtons positie bij Quatre-Bras onhoudbaar geworden.
Op 17 juni, een dag waarop het vrijwel voortdurend regende, liet hij het geallieerde leger terugtrekken en verzamelen achter een natuurlijke glooiing, het plateau van Mont-Saint-Jean ten zuiden van Waterloo.
Wellington had per brief vernomen dat Blücher zich richting Waver terugtrok en hem zou bijstaan.
Het was zaak om de Franse aanval zo lang mogelijk te weerstaan, totdat de Pruisen zich bij hen zouden voegen.
Wellington meende dat zonder Pruisische hulp een succesvolle verdediging onwaarschijnlijk was.
Hij had weinig vertrouwen in de dienstplichtigen uit de Nederlanden, en zijn eigen Britse troepen bestonden niet uit de veteranen van zijn beroemde campagnes in Spanje die waren tegen de VS uitgestuurd in het kader van de Oorlog van 1812 maar uit
slecht getrainde milities uit Engeland, zonder enige gevechtservaring. Wellington stelde zijn legers op langs de weg van Eigenbrakel naar Genappe en wachtte daar de vijand op.
Daarbij maakte hij zijn rechterflank het sterkst en wees er de meeste van zijn 156 stuks geschut aan toe, wellicht uit vrees dat Napoleon zijn mogelijke ontsnappingsroutes naar de kust zou afsnijden.
Zijn leger bestond uit ongeveer 25.000 Britten, 6000 man van het koninklijke Duitse legioen van George III van Engeland, 17.000 man uit de Nederlanden, 11.000 man uit Hannover, 6.000 man uit Brunswijk en 3.000 uit Nassau.
Napoleon op zijn beurt was vol vertrouwen dat hij Wellington kon verslaan.
Niet alleen had hij ook zonder Grouchy een licht numeriek overwicht van 73.000 man maar zijn troepen hadden veel meer ervaring en waren uiterst gemotiveerd: door de terugkeer van de keizer hadden ze hun oude bevoorrechte positie in de samenleving
herwonnen en bij een nederlaag dreigde hun maatschappelijke ondergang.
Waterloo
De nacht van zaterdag 17 op zondag 18 juni regende het nog altijd. De lössachtige grond veranderde in bruine modder.
Dat was de reden dat Napoleon de volgende dag pas om half twaalf het sein tot de aanval gaf.
Maar ook toen was het nog te nat om artillerie snel te kunnen verslepen.
Mede daardoor slaagde Napoleons broer Jérôme Bonaparte er niet in de kasteelhoeve Hougoumont in te nemen, gelegen vóór de geallieerde rechterflank.
Die aanval is wel gezien als een afleidingsmanoeuvre voor de centrale aanval die omstreeks twee uur 's middags door maarschalk Ney tegen Mont-Saint-Jean werd ingezet.
Vermoedelijk ging het echter om een zich min of meer toevallig escalerende strijd waarin de Fransen zich steeds verder lieten verwikkelen.
Op bevel van Jérôme werden meer en meer Franse troepen tegen Hougoumont ingezet.
Het gevolg was dat de geallieerden niet gedwongen waren hun linies te verzwakken om Hougoumont te versterken, maar juist de Fransen een toenemend aantal troepen in deze sector verloren.
Aan de aanval ging een incident vooraf dat een belangrijke invloed had op het aanzien van het Nederlandse leger bij de Britten.
De brigade van Bylandt, die bij Quatre-Bras reeds forse verliezen had geleden, was tot stomme verbazing van vele ooggetuigen en geschiedschrijvers op de linkerflank vóór de geallieerde linie opgesteld.
Ze stonden zo open en bloot voor de Fransen, terwijl de rest van het geallieerde leger achter de heuvelkam stond.
Bovendien waren de flanken ongedekt. Anders dan in de latere mythe is neergelegd, werd de Brigade Bylandt overigens wel op tijd teruggetrokken achter de heuvelkam en heeft ze uiteindelijk weinig verliezen geleden.
Ondertussen werd er door de Fransen een Grande Batterie verzameld van 76 kanonnen.
Omstreeks 1 uur 's middags barstte het bombardement van dit geschut los.
Het bombardement had minder effect dan verwacht: de Britten en Nederlanders stonden beschut achter de heuvelkam opgesteld en hadden zelfs het bevel gekregen te gaan liggen.
De zeer drassige grond heeft mogelijk bijgedragen aan het geringe effect van de artillerie: scherven bleven erin steken en massieve kogels stuiterden niet zoals op harde grond maar boorden zich in de aarde.
Infanterieaanval door d'Erlons
Napoleon gaf bevel tot een aanval door de vier divisies van d'Erlons 1e legerkorps, samen zo'n 16.000 man, op de geallieerde linkervleugel.
In vier gigantische aanvalscolonnes marcheerden zijn troepen voorwaarts.
De aanval was gericht op de zwakkere oostflank van de geallieerden en kwam dus recht op de brigade van Bylandt af.
Al bij het eerste vuurcontact leed de brigade vrij zware verliezen. In tegenstelling tot sommige Britse historici, die deden voorkomen alsof de brigade hierop op de vlucht sloeg, melden ooggetuigenverslagen dat de brigade de Franse aanval zelfs enige tijd
weerstaan heeft. Onder druk van de overmacht trok ze zich uiteindelijk terug achter de eerste Britse linie en hergroepeerde.
Hier werden de ontplooide Franse colonnes weer tot staan gebracht door een tegenaanval van twee Britse infanteriebrigades van luitenant-generaal Thomas Pictons divisie, gesteund door de brigade van Bylandt en een andere Britse brigade.
Picton, nog gekleed in zijn nachthemd en een hoge hoed omdat zijn uniform hem op de 15e niet had kunnen bereiken, sneuvelde echter en onder de niet-aflatende Franse druk dreigde de hele geallieerde linkerflank uiteen te vallen.
Napoleon had rond twee uur de indruk dat de slag gewonnen was.
De Britse zware cavalerie voert een tegenstoot uit
Dit was voor Wellingtons onderbevelhebber, veldmaarschalk Henry William Paget, de Earl of Uxbridge, het sein om persoonlijk met tweeduizend ruiters van zijn cavalerie, waaronder de Scots Greys, een tegenstoot uit te voeren, van het centrum van de
geallieerde linie uit. De betrokken ruitereenheden vertegenwoordigden de elite van het geallieerde leger.
Twee Britse brigades zware cavalerie golfden in dichte concentratie de heuvelkam over en zwenkten naar het oosten, op de linkerflank van de Franse infanterie inrijdend. D'Erlons troepen begonnen te wijken, wat al snel uitmondde in een vlucht met de Britse
ruiterij in de achtervolging. De Britse cavalerie werd overmoedig en wilde meteen ook maar de Grande Batterie oprollen, maar die schoot terug.
Ondertussen kwam uit het zuiden Franse cavalerie aangesneld die de Britten afsneed van de rest van het geallieerde leger, hun zware verliezen toebrengend.
Drie andere, lichte, geallieerde cavaleriebrigades, waaronder een Nederlandse, kwamen de Britten ontzetten.
De geallieerde linie kon zich herstellen, maar Wellington had nog maar één grote formatie zware cavalerie in reserve: de Nederlandse brigade van Trip.
Aan de Franse zijde zou het eerste legerkorps van d'Erlons echter een aantal uren nodig hebben om te hergroeperen.
De Pruisen arriveren
Aan het begin van de middag merkte Napoleon dat er nieuwe troepen op zijn rechterflank verschenen.
Eerst dacht hij dat het maarschalk Grouchy was, die hij met 32.000 man achter Blücher en het Pruisische leger, dat hij verslagen waande, had aangestuurd.
Al snel besefte hij echter dat het de Pruisen waren. Hij zond zijn reserve, het VI korps en twee cavaleriedivisies, samen 15.000 man, om front te maken richting de Pruisen.
Hierdoor had Napoleon op de garde na geen enkele grote infanteriereserve meer.
De Franse cavalerie valt vergeefs de Britten aan
Napoleon viel hierom terug op zijn cavalerie teneinde alsnog de geallieerde linie te breken en de slag in zijn voordeel te beslechten.
Het plan was om in het midden van het front de geallieerden met de cavalerie te bestormen, ondersteund door lichte artillerie en wat infanterie om die weer te beschermen.
Maar maarschalk Ney, die de hoofdaanval zou moeten coördineren, concludeerde te snel dat Wellingtons troepen zich terugtrokken in werkelijkheid ging men slechts honderd passen terug om artillerievuur beter te ontwijken.
Ney stuurde daarom de cavalerie te vroeg het strijdperk in, zonder dat er al infanterie- en artilleriesteun beschikbaar waren.
Een cruciale rol hierin speelde de hoeve La Haye Sainte. Dit complex lag vóór de heuvelkam maar was door Wellington speciaal versterkt omdat het een holle weg beheerste die de enige praktische route was om de kanonnen de helling op te krijgen.
Verdedigd door Hannoverse troepen van het Duitse legioen was de boerderij omsingeld geraakt en werd al uren door Franse troepen aangevallen maar de verdedigers hielden stand, ondersteund door de geallieerde artillerie.
Toen Ney tot de cavalerieaanval beval, was de Franse infanterie en artillerie nog steeds geblokkeerd.
Trompetten bliezen de aanval van de Franse cavalerie, en dwars door de modder trachtten Neys vijfduizend ruiters in het centrum de glooiing van de Mont-Saint-Jean te bestormen.
Napoleon had dit terrein door zijn verrekijker wel bestudeerd, maar de steilte van de glooiing en het drassige karakter ervan waren hem ontgaan.
Mede door de slechte staat van de grond kwam het niet tot een charge in galop, en had de aanval nooit het vereiste effect; de helling kon pas worden gepasseerd ten koste van vele gewonde en gesneuvelde manschappen en paarden.
De Fransen brachten de Engelsen wel verliezen toe, maar de geallieerde infanterie groepeerde zich - zoals verwacht - in defensieve carrés.
Hierbij stellen de eenheden zich op in holle vierkanten die naar alle zijden front maken. De voorste rijen hurken, de bajonetten schuin omhoog stekend.
Paarden weigeren hier doorheen te breken en de kurassiers, vaak met een sabel als het belangrijkste wapen, waren niet in staat de Britse infanterie veel schade te doen, machteloos de carrés omspoelend.
Tot drie maal toe werd de Franse cavaleriecharge herhaald met als enig resultaat dat de Franse verliezen steeds verder opliepen.
De normale methode om de carrés te breken was ze eerst te bestoken met lichte kanonnen, die voorlopig afwezig bleven.
Zo kon de kern van het Engelse leger stand houden.
De Pruisen worden gestuit
Ney bleef nieuwe troepen eisen, niet wetend dat Napoleon op zijn oostflank al door de voorhoede van de Pruisen werd aangevallen.
De Franse reserve kon niet op tegen de Pruisische overmacht. Napoleon zette daarom zijn 10.000 man sterke Jonge Garde in, de lichte troepen van de keizerlijke garde. In felle straatgevechten in Plancenoit, al bijna in de rug van het Franse centrum, slaagden
de Fransen er nog steeds niet in om de Pruisen terug te dringen.
Hierdoor was Napoleon genoodzaakt om twee bataljons van de Oude Garde in te zetten, de kern en elite van de keizerlijke garde.
Wonder boven wonder lukte het de Oude Garde het tij te keren, Plancenoit met de bajonet zuiverend, en werden de Pruisen voorlopig teruggedrongen, zodat althans de weg naar het zuiden openbleef.
De Britse linie wankelt
Ondertussen slaagde Ney erin om onder dekking van de cavalerie met opgetrommelde infanterie van D'Erlons alsnog de hoeve La Haye Sainte in te nemen.
Het King's German Legion werd verdreven en de hoeve viel in de handen van de Fransen.
Ogenblikkelijk werden infanterie en artillerie-eenheden naar voren gebracht om de geallieerde carrés onder vuur te nemen en een doorbraak te forceren.
Onder deze nieuwe ontwikkeling dreigde het hele geallieerde centrum te bezwijken. De troepen in de carrés begonnen zichtbaar te wankelen.
Men poogde ze met ruiterij en infanterie te versterken maar de reserves waren nu te zwak om veel invloed te hebben.
De Prins van Oranje liet nog een tegenaanval ondernemen door enkele Hannoverse bataljons, die echter door Franse cavalerie werd afgeslagen.
Deze mislukte aanval zou ook bijdragen aan de negatieve berichtgeving in de Britse geschriften over de Prins van Oranje en de Nederlandse troepen.
Verschillende geallieerde eenheden vluchtten van het slagveld. Voor de Fransen leek de overwinning nabij maar hun aanval begon door de snel oplopende verliezen stil te vallen.
Daarbij was hun tijd bijna om. Steeds meer Pruisische troepen bereikten van het oosten uit het slagveld en het hele Franse leger dreigde hieronder verpletterd te worden.
Door het uitblijven van de verhoopte aankomst van de troepen van Grouchy, die overeenkomstig Napoleons oorspronkelijke opdracht de Pruisen nog in noordoostelijke richting dacht te achtervolgen, waren zij nu sterk in de minderheid.
De aanval van de Garde wordt gestuit door de Nederlanders
Napoleon probeerde met een laatste krachtsinspanning de zege zeker te stellen, en gaf om zeven uur 's avonds bevel voor nóg een stormloop.
Hij wist dat hij door zijn reserves heen was, en zette zijn Keizerlijke Garde in. Om het moreel hoog te houden liet Napoleon door brigade-generaal Charles de la Bédoyère aan zijn linkerflank het bericht overbrengen dat Grouchy gearriveerd zou zijn.
Als de aanval de sector bereikt had waar de verdediging al wankelde, iets ten westen van het centrum, had hij nog een kans gehad.
Door een coördinatiefout echter, trof hij eerder de geallieerde rechterflank die nog relatief vers was.
De geallieerde posities daar werden verdedigd door Engelsen, Hannovers en Brunswijkers. De Franse Middelste Garde, hoewel in de minderheid, viel hen twee keer aan.
De Middelste Garde bestond uit fuseliers-grenadiers die de Oude Garde moesten ondersteunen.
De eerste keer ontstond er een gat in de geallieerde linie. Wellington raakte door zijn reserves heen, maar de verse Nederlandse 3e divisie, geleid door generaal David Hendrik Chassé, vulde het gat op.
De eerste aanval van de middengarde verzandde in een vuurgevecht waarna beide partijen zich terugtrokken, maar de tweede aanval verliep voor de Fransen rampzalig: met een aantal kartetssalvo's van de Nederlandse Rijdende Artillerie werd een ware
slachting aangericht onder de Fransen, de Engelsen ontvingen de middengarde met een salvo, en de divisie van Chassé overrompelde hen met een bajonetaanval.
Dit was een keerpunt in de slag, en een veel belangrijker Nederlands aandeel daarin dan dat van de Prins van Oranje.
Chassé's 3e divisie was in reserve achter de rechterflank opgesteld geweest, rondom het dorp Eigenbrakel.
Al snel kwam het bevel om zich in reserve op te stellen achter het centrum van de geallieerde linie.
Chassé merkte dat de Britse troepen vóór hem op de vlucht sloegen en de Artillerie niet langer vuurde.
Hij zag al snel dat Napoleon de Keizerlijke Garde op het centrum afstuurde en gaf het bevel aan zijn artillerie om positie te nemen en de vijand onder vuur te nemen, terwijl hij intussen de brigade van kolonel Detmers in colonnes liet opstellen voor de
tegenaanval. Het vuur van kapitein Krahmer de Bichins batterij rijdende artillerie en de kracht van de jonge Detmers bajonettenbrigade braken de aanval van de beroemde Garde en dreven haar toen op de vlucht.
De brigade van Detmers zette de aanval door, verdreef de Franse garde van een laatste positie bij La Haye Sainte en achtervolgde de vluchtende Fransen tot aan het Maison du Roi bij Plancenoit, waar ze Pruisische troepen tegenkwamen.
De terugtocht van de Franse garde eindigde in een wilde vlucht, die oversloeg op de rest van het Franse leger.
Daarop beval Wellington de algehele opmars van het geallieerde leger.
De Pruisen breken door
Ondertussen waren ook de Pruisen weer doorgedrongen tot Plancenoit.
Dat dorpje werd verdedigd door ongeveer 20.000 Fransen van Lobaus VI korps, twee cavaleriedivisies, de acht bataljons van de Jonge Garde en twee bataljons van de Oude Garde tegen ongeveer 30.000 Pruisen.
De Fransen hielden de verdediging ongeveer een uur vol voordat ze door een gigantische Pruisische tegenaanval en bloedige straatgevechten uit Plancenoit werden gedreven.
De laatste eenheid die vluchtte was de Oude Garde die de kerk en het kerkhof verdedigde.
De Franse verliezen waren verschrikkelijk. Het Eerste bataljon Tirailleurs van de Jonge Garde bijvoorbeeld verloor die dag 92% van zijn mannen aan doden en gewonden.
Het Franse leger vlucht
De Oude Garde, de meest geharde soldaten van allemaal en nog altijd trouw aan Napoleon, dekte de aftocht van hun keizer.
In perfecte formaties wisten zij nog een aantal aanvallen van de geallieerden af te slaan alvorens zich al vechtend terug te trekken.
Generaal Pierre Cambronne, uitgedaagd om zich over te geven, zou toen de historische woorden hebben gesproken: "De garde sterft, maar geeft zich niet over!"
Een andere variant is dat hij zich beperkte tot een kort maar krachtig antwoord: "Merde!"
In werkelijkheid werd hij gevangengenomen door de Britse generaal Halkett. De laatste twee carrés van de Oude Garde vormden een levend schild voor Napoleon en zijn staf.
Deze carrés waren het Eerste Regiment Grenadiers en het Eerste Bataljon van het Eerste Regiment Jagers, de beste soldaten van het Franse leger.
Deze carrés wisten tezamen met de nog resterende Franse cavaleriebrigades alle aanvallen van de geallieerden af te slaan.
Het laatste carré Jagers van de Keizerlijke Oude Garde dat de aftocht dekte, werd geleid door de Rotterdamse kolonel Jan Coenraad Duuring.
Napoleon bevond zich hier een geruime tijd in alvorens hij zijn soldaten moest verlaten om naar Parijs te rijden - hij vreesde een opstand van de Parijzenaars.
De Nederlandse 3e Divisie en enkele Nederlandse cavalerie-onderdelen, die de Fransen tot ver achter hun linies had achtervolgd, ontmoetten achter de Franse beginposities de Pruisen en hielden halt.
De Pruisen namen de achtervolging van hun uitgeputte Nederlandse collega's over.
Na de slag
Het Franse leger, dat zo'n dertigduizend man verloren had, verliet het slagveld in volledige chaos en trok zich via Charleroi terug over de Franse grens.
Napoleon keerde terug naar Parijs, dat hij op 21 juni 1815 bereikte, maar onder druk van de Kamer van Afgevaardigden deed hij op 22 juni troonsafstand ten gunste van zijn vierjarige zoon, Napoleon II, die echter nooit tot keizer zou worden uitgeroepen.
Een paar weken wachtte hij werkeloos op het landgoed Malmaison bij Parijs.
Een poging om naar Amerika te vluchten werd verijdeld omdat de Engelsen alle havens hadden afgegrendeld.
Vervolgens vroeg hij politiek asiel aan in Engeland.
Hij probeerde dat op diplomatieke wijze: Laat ik mij onderwerpen aan de edelmoedigste van mijn vijanden.
Sint-Helena
Napoleon kreeg asiel van de Britten, maar anders dan hij had verwacht.
Hij werd als gevangene aan boord van het marineschip Northumberland vervoerd en na een tocht van 70 dagen afgezet op het afgelegen, verlaten Britse eiland Sint-Helena, in het zuidelijke deel van de Atlantische Oceaan.
Nog zes jaar bracht Napoleon daar door voordat hij op 5 mei 1821 stierf.
In 1840 werd zijn stoffelijk overschot naar Parijs overgebracht, en bijgezet in de Dôme des Invalides.
Betekenis en gevolgen
De Slag bij Waterloo markeerde het einde van een reeks oorlogen die was begonnen met de door de Fransen gewonnen Slag bij Valmy (1793).
Frankrijk had als sterkste Europese mogendheid afgedaan. Duitsland werd teruggegeven aan zijn vorsten, die minder talrijk waren dan aan het eind van de 18e eeuw, maar bij elkaar toch nog een confederatie vormden van 39 Duitse staten.
Van Italië bleef het noordelijke deel onder Oostenrijks bestuur en de Bourbons keerden terug naar Napels.
De Heilige Alliantie van Oostenrijk, Pruisen en Rusland riep een Duitse federatie uit met onder andere als doel elke staat een liberale constitutie te bezorgen.
In Frankrijk kwamen de Bourbons weer op de troon, maar wel met een handvest waarin de democratische rechten werden gegarandeerd.
Het werk van het Congres van Wenen was goed voor 40 jaar Europese vrede.
De Duitse en Italiaanse natiestaat zouden in de jaren zestig door middel van een oorlog bereikt worden.
Waterloo maakte de weg vrij voor het Britse Rijk: dit zou - na anderhalve eeuw Franse hegemonie - tot aan de Eerste Wereldoorlog een gestage uitbreiding en weinig ernstige tegenslagen kennen.
Het Britse rijk zou het toppunt van zijn macht bereiken en de Britse vloot zou in de wereld de Pax Britannica bewaren.
Het is geen verrassing dat de 19e-eeuwse Britse historicus Edward Creasy de slag onder zijn Vijftien beslissende veldslagen in de wereld rekende.
De Nederlandse veteranen
Een deel van de Nederlandse troepen, met name de Indische brigade was eigenlijk voor de strijd op Java bestemd geweest maar zij konden nog voor de afvaart naar de Zuidelijke Nederlanden worden gestuurd.
Na de val van Napoleon werden de veteranen van Waterloo naar Java gestuurd waar zij de Java-oorlog konden winnen, zij het met veel moeite.
Terwijl de Britten en de Duitse deelnemers medailles kregen als herinnering werd het Nederlandse Zilveren Herdenkingskruis 1813-1815 pas in 1865 ingesteld.
Het duurde tot de regeringsperiode van koningin Wilhelmina voor de laatste, inmiddels hoogbejaarde, veteranen een pensioentje toegekend kregen.
De laatste Nederlandse veteraan stierf in 1896. Het kruis hangt tegenwoordig aan het vaandel van het Regiment Infanterie Oranje Gelderland.
In Nederland werd Waterloodag nog tot aan het einde van de 19e eeuw als nationale feestdag gevierd.
Men kreeg vrij van het werk en er werden optochten, concerten en feesten georganiseerd, vooral in het Noorden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.
In 1940 verdween de feestdag.
Het slagveld vandaag
Het slagveld ten zuiden van Waterloo werd al snel tot beschermd gebied verklaard en is daarom nog grotendeels hetzelfde als 200 jaar geleden.
De heuvel met de Leeuw van Waterloo is na de slag opgeworpen en biedt een mooi uitzicht over het slagveld.
De meeste hoeves zijn ook nog aanwezig zoals Hougoumont op de rechterflank van Wellington, de la Haie Sainte in het midden en Papelotte op de linkerflank.
Er staan vele monumenten voor alle strijdende partijen en zijn er musea in Waterloo, Ligny en Genappe.
Herdenkingsmunten
Ter gelegenheid van de 200ste verjaardag van de slag bij Waterloo wilde de Koninklijke Munt van België een herdenkingsmunt uitbrengen van twee euro.
Na protest van Frankrijk, waar de nederlaag te Waterloo nog altijd vrij gevoelig ligt, werd hiervan afgezien.
Er waren reeds 175.000 exemplaren van de munt geslagen.
Deze moesten weer vernietigd worden, wat de staat zo'n vijftigduizend euro kostte.
Er is een nieuwe munt geslagen, met dezelfde afbeelding, maar dit keer met een waarde van 2,5 euro en in een oplage van 100.000 exemplaren.
Aangezien deze munten geen wettig betaalmiddel zijn, kan Frankrijk er geen bezwaar tegen maken.
In Nederland heeft de Koninklijke Nederlandse Munt in opdracht van het Ministerie van Financiën een herdenkingsmunt met een nominale waarde van vijf euro geslagen, het 'Waterloo Vijfje'.
Deze munt zal gewoon in circulatie komen.
De in de slag gewond geraakte Prins van Oranje werd door sommigen de 'held van Waterloo' genoemd, daarom is zijn steek, het kenmerkende hoofddeksel dat hij droeg, de door ontwerpster Marjolein Rothman gebruikt als basis voor de afbeelding aan de
keerzijde van de munt. De voorzijde toont het portret van koning Willem-Alexander.
In Nederland werd ook een gouden 'Waterloo Tientje' uitgegeven.
Na de eerste troonsafstand van Napoleon en zijn verbanning naar het eiland Elba komt in Wenen een Europees Congres bijeen (waarop ook een vertegenwoordiger van Frankrijk aanwezig is) om te beslissen wat er moet gebeuren met de gebieden die Napoleon zijn ontnomen, om de vredesvoorwaarden te ondertekenen, de grenzen vast te leggen en te proberen om een nieuwe duurzame en vreedzame orde in Europa tot stand te brengen.
Maart 1815
Napoleon slaagt erin uit Elba te ontsnappen en zet op 1 maart 1815 voet aan wal in Golfe-Juan, samen met 1028 manschappen en enkele getrouwen. Hij wordt door het Congres onmiddellijk en met eenparigheid van stemmen vogelvrij verklaard en de vier grote mogendheden Groot-Brittannië, Pruisen, Oostenrijk en Rusland verbinden zich ertoe elk een leger op de been te brengen om Frankrijk binnen te vallen en de usurpator af te zetten. Zes dagen later bereikt de onttroonde Keizer Gap, op 9 maart Grenoble en op 11 maart 1815 Lyon.
Op 20 maart kan hij opnieuw zijn intrek nemen in het Palais des Tuileries zonder onderweg ook maar één schot te hebben moeten lossen. Diezelfde nacht nog stelt hij zijn regering samen en wijdt hij zich aan de reorganisatie van zijn militaire huis en van het Franse leger.
Op 25 maart 1815 komen de Geallieerden Oostenrijk, Pruisen, Rusland en Groot-Brittannië samen en ondertekenen ze het militaire verdrag dat de naam Heilige Alliantie meekrijgt. Hiermee bevestigen ze de resoluties van het Verdrag van Wenen van 13 maart 1815, waarin Napoleon tot persona non grata in Europa is verklaard en de verschillende mogendheden zich ertoe hebben verbonden een leger van meer dan 900.000 man op de been te brengen.
April - Juni 1815
Ingaand op het verzoek van zijn ministers, die een nieuw conflict willen vermijden, schrijft de Keizer op 4 april 1815 een brief aan de vorsten van de geallieerde mogendheden waarin hij hun een duurzame vrede voorstelt. De bezorgers van de brief worden echter gearresteerd en gevangen gezet. Van dan af is oorlog onafwendbaar! Napoleon verneemt dat de coalitietroepen begin juli 1815 een aanval plannen en neemt daarom zelf het initiatief.
Op 12 juni 1815 om 4 uur s morgens verlaat Napoleon Parijs om zich bij zijn troepen te voegen.
Op 13 juni bereikt hij Avesnes waar hij zijn beroemde toespraak voor het leger houdt, die eindigt met de zin Pour tout Français qui a du cur, le moment est arrivé de vaincre ou de périr! (Voor alle moedige Fransen is het moment aangebroken om te overwinnen of ten onder te gaan). De coalitielanden bewapenen zich om Napoleon te verslaan. Het geallieerde leger onder het bevel van Wellington en het Pruisische leger aangevoerd door Blücher komen als eersten in België aan.
15 juni 1815 Napoleon steekt in Charleroi de Samber over en verdeelt zijn leger in twee vleugels.
16 juni 1815 Napoleon verslaat de Pruisen aangevoerd door maarschalk Blücher in Ligny, terwijl bij Quatre-Bras het andere deel van het Franse leger onder leiding van maarschalk Ney oog in oog komt te staan met de Brits-Nederlandse troepen onder aanvoering van Wellington. Het Pruisische leger verliest meer dan 20.000 manschappen, terwijl de verliezen langs Franse kant tot ongeveer 7000 oplopen. Het Pruisische leger is verslagen, maar niet overwonnen. Het is er immers in geslaagd het belangrijkste deel van zijn artillerie te redden en, wat nog belangrijker is, zijn strijdlust is onaangetast. Bij Quatre-Bras de Baisy-Thy komt maarschalk Ney tegenover Wellington en de Prins van Oranje te staan, maar hij slaagt er niet in om de Brits-Nederlandse troepen in moeilijkheden te brengen. De Franse verliezen lopen op tot meer dan 4000, terwijl Wellington ongeveer 5000 mannen verliest.
17 juni 1815 Wanneer hij het nieuws van de nederlaag van de Pruisen verneemt, besluit Wellington zijn eenheden bij Quatre-Bras terug te trekken op de verkende positie van de Mont Saint-Jean, waar Blücher beloofd had zich bij hem te voegen. De troepenbewegingen gebeuren discreet, gedekt door de cavalerie. Napoleon geeft Grouchy de opdracht de Pruisische troepen te achtervolgen en marcheert zelf met meer dan 70.000 manschappen in de gietende regen richting Waterloo.
De Slag bij Waterloo was een veldslag bij Waterloo, een plaatsje destijds gelegen in de Zuidelijke Nederlanden, tegenwoordig in België.
Napoleon Bonaparte werd hier op 18 juni 1815 definitief verslagen door een coalitie van enerzijds Britse, Nederlands/Belgische en Hannoverse troepen onder opperbevel van de hertog van Wellington
en anderzijds een Pruisisch leger onder commando van maarschalk Gebhard Leberecht von Blücher.
Na in 1814 verbannen te zijn naar Elba, keerde Napoleon in maart 1815 naar Frankrijk terug. Hij installeerde zich daar opnieuw als keizer.
Zijn oude vijanden konden dat niet aanvaarden en vormden de Zevende Coalitie om hem weer te verjagen.
Engeland en Pruisen trokken grote legers samen in de zuidelijke Nederlanden om Frankrijk op 1 juli 1815 binnen te vallen.
Napoleon besloot ze voor te zijn en trok op 14 juni de grens van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden over bij Charleroi.
Hij hoopte de legers van Wellington en Blücher uiteen te drijven om ze apart te kunnen vernietigen maar dat mislukte grotendeels.
Zijn linkervleugel werd op 16 juni door de Nederlanders opgehouden in de Slag bij Quatre-Bras.
Hij bracht de Pruisen dezelfde dag met zijn rechtervleugel een nederlaag toe in de Slag bij Ligny maar die trokken zich naar het noorden terug om Wellington te blijven bijstaan.
Napoleon achtervolgde het Engels-Nederlandse leger op 17 juni met zijn hoofdmacht en liet de Pruisen volgen door maarschalk Emmanuel de Grouchy.
Wellington nam een verdedigende positie in op een heuvelrug ten zuiden van Waterloo in de hoop dat de Pruisen hem op tijd te hulp zouden schieten.
Na vertraagd te zijn door hevige regenval liet Napoleon op 18 juni tegen het middaguur de aanval openen.
Een grote massa Franse infanterie viel de geallieerde linkervleugel aan en dreigde door te breken.
Een flankaanval van Britse zware cavalerie dreef ze echter op de vlucht. Op dat moment arriveerden uit het oosten de eerste Pruisen, die Grouchy ontglipt waren.
Grouchy kon zich niet meer op tijd bij de Franse hoofdmacht voegen die daardoor zwaar in de minderheid raakte.
Napoleon liet zijn voornaamste infanteriereserve tegen de Pruisen opstellen. De Franse cavalerie moest alsnog de Britten verslaan.
Die stelden zich echter op in verdedigende vierkanten en bezweken uiteindelijk niet onder de herhaalde charges.
Napoleon beval zijn laatste reserves van de keizerlijke garde op te rukken in een wanhopige poging het tij te keren maar die werden verslagen door Nederlandse reserves.
De Franse rechterflank bezweek onder de groeiende Pruisische overmacht en het Franse leger sloeg op de vlucht.
Napoleon werd in Parijs gedwongen afstand te doen van de troon. De Britten verbanden hem naar Sint-Helena.
Napoleon maakte grote indruk bij het Franse revolutionaire bewind met zijn optreden tijdens het Beleg van Toulon en werd benoemd tot bevelhebber van de artillerie van het Armée d'Italie, het Franse leger aan het Italiaanse front.
In 1795 sloeg hij op bloedige wijze een royalistische opstand in Parijs neer (de opstand van 13 Vendémiaire).
Hij werd vervolgens bevorderd tot brigadegeneraal en kreeg op 2 maart 1796 het bevel over het Armée d'Italie.
Napoleon stak de Alpen over, veroverde Piëmont en ging vanaf dit punt via de Po-rivier richting het oosten.
Het leek erop dat het een makkelijke doortocht zou worden, maar Napoleon werd bij Caldiero staande gehouden en moest zich zelfs gedeeltelijk terugtrekken.
Dankzij deze overwinningen kon hij doordringen tot op 100 km afstand van Wenen, waar Aartshertog Karel om een wapenstilstand vroeg.
Expeditie naar Egypte
Na een triomftocht door Parijs met Italiaanse oorlogsbuit had Napoleon een tweeledig doel met de Egyptische expeditie:
Frankrijk een grotere koloniale macht laten worden dan het Verenigd Koninkrijk en de Britten treffen in het hart van het Britse Rijk.
Het Directoire (destijds het Franse revolutionaire bewind) zag de in macht rijzende Napoleon liever gaan, maar wilde daarvoor niet de hele vloot riskeren.
Bovendien werd het einddoel - Egypte veroveren en doorstoten naar India - als onhaalbaar gezien. Napoleon wist door te zetten en vertrok in 1798 naar Egypte.
Eenmaal aangekomen in Egypte en onderweg naar Caïro werd het leger - dat geen ervaring had met dit soort klimaatomstandigheden - geteisterd door hitte, uitdroging en ziekte.
Uiteindelijk zouden hierdoor meer soldaten sterven dan op het slagveld. Napoleon behaalde een overwinning op de Mamelukken in de Slag bij de piramiden.
Intussen stond het Italiaanse front op instorten en was de terugweg afgesloten doordat de Franse vloot in de Slag bij de Nijl was verslagen door de Britse vloot onder bevel van Horatio Nelson.
Daarnaast verklaarde de sultan van het Ottomaanse Rijk Napoleon de oorlog omdat hij de Mamelukken had verdreven.
Napoleon trok naar Syrië om de sultan voor te zijn. Na aanvankelijke successen moest Napoleon het beleg van Akko opgeven en toch terugtrekken.
Napoleon, die inmiddels terug was in Caïro, zag dat de situatie hopeloos was.
Hij verliet Egypte, wist langs de Britse vloot te komen en keerde terug naar Frankrijk.
Machtsgreep
Napoleon als eerste consul (geschilderd door Antoine-Jean Gros, ca. 1802)
In 1799 kwam het Directoire in steeds groter wordende binnenlandse problemen, terwijl Frankrijk werd bedreigd door buitenlandse mogendheden, die successen boekten tijdens de Tweede coalitie tegen Frankrijk.
Het land werd geteisterd door inflatie, enorme staatsleningen, grote armoede, een slecht functionerende ambtenarij en corruptie. Emmanuel Joseph Sieyès, een van de leden van het Directoire, plande een staatsgreep om het Directoire omver te werpen.
Hij vroeg de populaire Napoleon om hierbij militaire steun te verlenen.
Na deze staatsgreep van 18 Brumaire, op 9 november 1799, wilde Sieyès oorspronkelijk een soort president als staatshoofd aanstellen, een functie die hij voor zichzelf in gedachten had.
Bonaparte wees dit idee echter af en dwong een ander soort regering af, het Consulaat, met drie consuls (voor drie jaar benoemd) aan het hoofd van de regering.
Bonaparte, die de militaire macht in handen had en grote populariteit genoot, kon Sieyès passeren en zichzelf naar voren schuiven als eerste consul.
Hervormingen in het staatsbestel leidden tot de instelling van het Tribunaat en een Raad van State.
In de daaropvolgende jaren schakelde Bonaparte zijn tegenstanders stap voor stap uit en trok alle macht naar zich toe.
Na een mislukte aanslag op zijn leven op 24 december 1800, gepleegd door royalisten, gaf Bonaparte de schuld aan de jakobijnen en deporteerde 130 prominente jakobijnen naar Guyana.
Ook ontnam hij de gekozen Assemblée alle wetgevende macht, de senaat, die door Bonaparte zelf werd benoemd, behield die macht.
De meest republikeinse troepen werden in 1803 naar Haïti gestuurd; daar moest een opstand neergeslagen worden, wat niet zou lukken.
In 1804 werd een monarchistisch complot (geleid door onder meer Moreau en Pichegru) ontmaskerd.
Bonaparte had nu alle macht en regeerde als dictator. De weg was vrij om zich helemaal van de overgebleven schijndemocratie te ontdoen en zichzelf tot keizer uit te roepen.
Op 18 mei 1804 stemde de senaat om Bonaparte tot keizer te benoemen.
Tijdens Napoleons periode als eerste consul en keizer van Frankrijk voerden andere Europese landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, Rusland, Oostenrijk en Pruisen, continu oorlog tegen Frankrijk.
Napoleon wist zijn vijanden echter keer op keer te verslaan en kreeg zo meer en meer controle over Europa.
Op het hoogtepunt van de militaire loopbaan van Napoleon, rond 1812, was bijna geheel Europa Frans, een Franse vazalstaat of een Franse bondgenoot.
Het huidige België en Nederland werden ingelijfd in Napoleons keizerrijk.
Bezette gebieden en bondgenoten
Frankrijk had Nederland en delen van het huidige Duitsland en Italië in zijn macht.
Napoleon had toen voldoende politieke rust en kon beginnen met de wederopbouw van Frankrijk.
Vijanden
Napoleon werd in eerste instantie door de Europese staten gezien als degene die in Frankrijk de onrust na de Franse Revolutie de kop wist in te drukken.
Zijn veroveringsdrang en zijn monarchistische neigingen boezemden echter vrees in. Zijn zelfkroning tot keizer in 1804 werd door Europese vorstenhuizen dus niet gewaardeerd.
Hij kreeg daardoor steeds meer vijanden. Mme de Staël en Benjamin Constant, zijn belangrijkste intellectuele tegenstanders in Frankrijk, vertrokken samen naar Duitsland.
De Britten zegden als eersten het bondgenootschap met Frankrijk op; daarna deden Rusland, Zweden, het Heilige Roomse Rijk, Oostenrijk en het Koninkrijk Napels hetzelfde en samen verklaarden ze Frankrijk de oorlog,
waarmee in 1805 de Derde Coalitieoorlog een feit was. De Oostenrijkers vielen op 8 september Frankrijks bondgenoot Beieren binnen, maar Napoleon trok snel tegen hen op.
Hij versloeg in oktober een groot Oostenrijks leger bij Ulm en marcheerde op naar Wenen en bezette zelfs de Oostenrijkse hoofdstad.
De Oostenrijkse en Russische legers wilden Wenen heroveren maar Napoleon boekte op 2 december in de Slag bij Austerlitz weer een grote overwinning.
Het resultaat was dat Oostenrijk en Rusland op 26 december 1805 de Vrede van Presburg moesten sluiten met Frankrijk.
Vooral voor Oostenrijk was dit een bittere nederlaag.
Het Heilige Roomse Rijk was in feite uit elkaar gevallen en Keizer Frans II trad dan ook af in 1806 en ging door als 'slechts' keizer van Oostenrijk en als koning van Bohemen en Hongarije.
Rusland moest zich sindsdien houden aan de boycot van de hardnekkigste overgebleven tegenstander van Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, dat op 21 oktober ter zee wel een beslissende overwinning op Frankrijk had behaald in de Slag bij Trafalgar. (zie verder)
De Russische veldtocht van "La Grande Armée"
Begin van de strijd
.
Het bondgenootschap van Rusland met Frankrijk leidde tot klachten van de Russische handel en nijverheid.
Zij waren grotendeels afhankelijk van handelsbetrekkingen met Engeland, terwijl één van de voorwaarden van het bondgenootschap deelname aan de blokkade van Engeland was.
Dit stond namelijk in het Continentaal stelsel. De Russische tsaar, Alexander I, zag dat zijn economie schade opliep, en trachtte deze voorwaarden te verzachten.
Napoleon gaf geen gehoor aan deze klachten, en uiteindelijk herstelde de tsaar het contact met zijn oude handelspartner Engeland.
Op 31 december 1810 liet Rusland weten geen bondgenoot meer te willen zijn van Frankrijk.
Napoleon ging hier niet mee akkoord, en trok naar Rusland; hij had het plan om heel Europa te veroveren.
In 1812 maakten Frankrijk en Rusland zich dan ook klaar voor de oorlog. (zie verder)
Napoleon stelde een leger van 500 000 man van verschillende nationaliteiten samen aan de oostgrens van het huidige Polen.
Naast Fransen (50% bij infanterie, 35% bij de cavalerie) waren ook Italianen, Polen, Pruisen, Zwitsers, Nederlanders, Duitsers en Spanjaarden vertegenwoordigd.
Het leger werd "La Grande Armée" genoemd. Op 22 juni verklaarde Napoleon aan Rusland de oorlog.
Hij inspecteerde zijn troepen die dag. De volgende dag begon hij met de oversteek van de Memel.
De oversteek werd gecompleteerd op 24 juni, waarna hij Rusland verder binnenviel. Toen de Russen zagen hoe groot het leger van Napoleon was, trokken ze zich terug.
Op hun terugweg pasten ze de tactiek van de verschroeide aarde toe en vernielden alles wat maar bruikbaar zou kunnen zijn voor Napoleon en zijn leger; ook waterputten werden vergiftigd.
In het leger van Napoleon braken allerlei besmettelijke ziekten uit, zoals tuberculose en vlektyfus.
Napoleon had gedacht de Russen vlak over de grens al te verslaan en verder van het veroverde land te leven, maar moest een uitputtende tocht maken met schermutselingen en gebrek aan voorraden.
Het voornemen van Napoleon was geweest om door te gaan tot de Russische stad Vitebsk en daar slag te leveren, of om te keren.
Maar ook daar waren de Russen hem op 18 juli ontkomen.
Napoleon koos ervoor om door te gaan, omdat de andere opties, het leger uitgedund terug te laten keren naar Parijs of te laten overwinteren, niet realistisch waren.
Op 15 augustus bereikte het Franse leger de Dnjepr.
Bij Smolensk vonden op 17 augustus daadwerkelijk gevechten plaats, maar niet de beslissende waarop Napoleon gerekend had.
Hierop trok het Russische leger zich weer verder terug.
Tsaar Alexander I droeg het bevel over de twee Russische legers over aan veldmaarschalk Michail Koetoezov en droeg hem op eindelijk het gevecht met de Fransen aan te gaan.
Een groot aantal Franse soldaten was onderweg gestorven of gedeserteerd en er moesten eenheden achterblijven om de flanken en bevoorradingslijnen te beschermen.
Op 5 september leverde een felle strijd de Fransen de controle op over de Schevardino-redoute, die een sleutelpositie innam voor hun verdere opmars.
Strijd bij Moskou
Op 6 september werd een adempauze ingelast, waarop op 7 september de strijd verderging.
Prins Eugène veroverde Borodino, en maarschalk Ney nam delen in van een belangrijke defensieve positie die bekendstond als de Drie Flèches.
Ney vroeg Napoleon de cavalerie van de Keizerlijke Garde in te zetten voor een beslissende actie, maar Napoleon weigerde dit, omdat dit een te groot risico zou zijn geweest.
Delen van de Franse troepen lagen uren onder vuur, zonder aan de strijd te mogen of te kunnen deelnemen.
De Fransen doorstonden echter de kogelregens van de Russen, en wisten de belangrijke Grote of Rajevski-redoute in handen te krijgen.
Het aantal gesneuvelden was hoog: 25.000 Fransen en 50.000 Russen. s Nachts verlieten de Russen vrijwel ongemoeid het slagveld en trokken zich terug.
De Russen werden niet achtervolgd door Murats cavalerie omdat Napoleon ervoor had gekozen zijn overwinning te consolideren.
Na 800 kilometer in 82 dagen bereikte hij Moskou. Op dat moment was al meer dan de helft van het leger van Napoleon omgekomen, en nog steeds had hij geen beslissende slag kunnen leveren.
De Russische verliezen waren groter, maar de Russen konden deze nog aanzuiveren.
Het Russische leger onder aanvoering van veldmaarschalk Michail Koetoezov had besloten Moskou niet te verdedigen, maar de stad te evacueren, en ook het leger oostelijk van Moskou terug te trekken.
Napoleon "kreeg" Moskou wel, maar de tsaar hoefde zich niet over te geven.
Bovendien staken de Russen ook hun eigen "tweede hoofdstad" in brand om Napoleon zo uit te putten.
De Russen wilden geen vredesverdrag, en door tekort aan voedsel kon Napoleon niet anders doen dan zich terugtrekken.
De grote brand in Moskou droeg zeker bij aan de Russische eindzege, maar de gouverneur Rostoptsjin haalde hier geen politiek voordeel uit; het aanstichten van de brand werd hem tot zijn dood aangerekend.
Terugtocht van de Grande Armée
De terugtocht uit Rusland was verschrikkelijk. Napoleon was al 400.000 soldaten en 100.000 paarden verloren tijdens de heenreis en deze verliezen zouden nog verder oplopen.
Diegene die waren overgebleven waren redelijk uitgerust, voldoende gevoed en goed getraind.
Het waren vooral de aanvullingstroepen die het zwaar te verduren hadden gehad. Napoleon besloot door een verkeerd uitgevoerde verkenning toch dezelfde weg terug te nemen.
Dit was een grote fout. Alles was al kaalgeplukt en kaal geroofd.
Vervolgens viel de winter in en vanaf 6 november kwam de temperatuur niet meer boven het vriespunt, hoewel de temperatuur voor Russische begrippen hoog te noemen was.
Veel soldaten stierven door bevriezing, mede doordat ze slecht gekleed waren.
De wegen waren door bevriezing onbegaanbaar, de weinige paarden die nog over waren braken hun benen en de vele gewonden vielen uit karren en werden verpletterd.
Toen het leger de rivier de Berezina overstak, begaf een van de geïmproviseerde bruggen het, waarbij vele soldaten in het ijskoude water omkwamen.
Het leger werd steeds aangevallen, en toen het op 18 december 1812 de Russische grens bereikte was nog ongeveer een derde van de soldaten in leven.
Napoleon wist dat de tocht naar Rusland een grote fout was geweest, maar gaf de strenge winter als de oorzaak aan.
De rampzalig verlopen veldtocht leidde tot een anti-Franse stemming in alle landen onder Frans gezag en tot onrust in Italië, de Nederlanden en Zwitserland.
In Spanje raakten de Fransen in het defensief. Pruisen, tot dan toe een onwillige bondgenoot, verklaarde de keizer de oorlog.
Rusland stond dus niet langer alleen. Frankrijk gaf zich echter nog niet gewonnen en versterkte zijn leger. In mei 1813 versloegen de Fransen hun Pruisische en Russische tegenstanders te Lützen en bij de Slag bij Bautzen.
Maar in augustus 1813 rukten drie tegen Napoleon verbonden legers op naar Saksen: de Oostenrijkers, een Russisch-Pruisisch leger en een legermacht van Zweden en Russen.
Tussen 16 en 19 oktober vond bij Leipzig de grote Volkerenslag plaats, waar 200.000 man (Fransen, Italianen en Duitsers) onder Napoleon zelf het opnamen tegen bijna 400.000 Russen ...waarin Napoleon verpletterend werd verslagen.
De keizer trok zich vervolgens terug achter de Rijn.
Ondanks zijn desastreuze nederlaag hoopte hij Frankrijk nog voor een invasie te kunnen behoeden.
Met zijn resterende troepen (ondanks een tekort aan manschappen) kon hij toch nog de geallieerden een tijdje op afstand houden.
Maar toen Napoleon naar Lotharingen trok om de geallieerde bevoorradingslijnen af te snijden, openden de verbondene troepen onverwacht hun offensief richting de Franse hoofdstad.
Deze bleek niet voldoende voorbereid op een dergelijke aanval.
Op 31 maart 1814 werd Parijs veroverd.
Napoleon werd op 6 april 1814 gedwongen afstand te doen van de troon, en werd verbannen naar Elba, een eiland in de Middellandse Zee vlak bij de kust van Italië.
Hij ging echter tot nieuwe zuiveringen over (Witte Terreur).
Waterloo
Tien maanden na de verbanning naar Elba ontsnapte Napoleon.
Hij landde bij Juan-les-Pins en keerde terug naar Parijs.
Hij reisde via wat later bekend zou worden als de route Napoléon naar Grenoble, kreeg steun van legeronderdelen, en kreeg de steun van het volk, dat niet tevreden was over Lodewijk XVIII.
Deze gaf nog wel opdracht Napoleon te arresteren, maar alle agenten en legers die werden gestuurd liepen naar Napoleon over.
Het volk had genoeg van de Witte Terreur, en bij het leger was Napoleon nog altijd zeer gezien; zij kozen de kant van Napoleon.
De geallieerden, die op dat moment juist in Wenen een congres hadden belegd om de nieuwe grenzen van Europa te bepalen, werden opgeschrikt toen Lodewijk XVIII naar Gent vluchtte.
Nadat Napoleon de macht weer had overgenomen verklaarde hij Frankrijk slechts vreedzaam te willen regeren.
Hij probeerde de Franse liberalen voor zich te winnen en benoemde Benjamin Constant om de grondwet aan te passen.
De geallieerden waren niet overtuigd van Napoleons intenties, toen die een nieuw leger samenstelde.
Rusland, Oostenrijk, Pruisen en Engeland maakten zich vervolgens op voor een nieuwe oorlog.
Napoleon wilde in de Zuidelijke Nederlanden de Engelsen en de Pruisen verslaan, voordat ook de Oostenrijkers een leger konden sturen.
De Fransen, de Engelsen en een klein contingent Nederlandse troepen troffen elkaar vlak bij Waterloo.
Napoleon viel meerdere keren aan, maar de Engelsen, onder leiding van de hertog van Wellington, hielden stand en toen de Pruisen zich bij de Engelsen aansloten, verloor Napoleon op 18 juni 1815 de Slag bij Waterloo.
Napoleon wist te ontsnappen en vluchtte naar de havenstad Rochefort, waarvandaan hij naar de Verenigde Staten wilde vluchten.
De haven werd echter door de Engelsen geblokkeerd, en Napoleon zag geen andere uitweg dan zich over te geven.
Op 22 juni 1815 moest hij voor de tweede keer afstand doen van de troon en dit keer zou dat voorgoed zijn.
Na Boeddha en Jezus/Maria, is Napoleon de meest afgebeelde wereldfiguur.
Auxonne: Stadje waar luitenant Napoleon Bonaparte als jongeman in een kazerne verbleef.
Auxonne herbergt het Musée Bonaparte met onder meer persoonlijke voorwerpen van de luitenant.
Ook is in het centrum een Bonapartecircuit uitgezet, een wandeling van ongeveer een uur.
Op de Col desÉcharmeaux staat midden op het kruispunt van wegen naar de Beaujolais, Lyonnais en Charolais, een standbeeld gemaakt door Jean Molette.
Op de sokkel is een vers gegraveerd: Oh toi puissant héros que lUnivers admire Oh toi qui nous donna la gloire avec lEmpire Supporte que ma main en ses loisirs retrace Et tes nombreux exploits et ton auguste face.
Corsica, Ajaccio, ruiterstandbeeld van Napoleon Bonaparte en zijn vier broers.
Standbeeld van Napoleon in Ajaccio
Opschrift: Napoleon I Empereur des Français 1769 - 1821
De familie Buonaparte was van bescheiden afkomst. Napoleon groeide op Corsica op. Al op jonge leeftijd werden hem allerlei leidinggevende kwaliteiten toegedicht.
Hij zou op school vaak soldaatje hebben gespeeld en zou daarbij altijd het voortouw hebben genomen.
Vader Carlo wist, door bevriend te raken met een Franse gouverneur, een studiebeurs voor zijn zoon te bemachtigen, en op negenjarige leeftijd vertrok Napoleon naar een militaire school in Brienne, op het Franse vasteland.
Napoleon vervolgde zijn studie op vijftienjarige leeftijd aan de École Militaire te Parijs.
Alle lerarenprognoses (die uitstekend waren) uit deze tijd zijn bewaard gebleven, inclusief die van een leraar Duits die een afwijkende opinie had.
Napoleon deed op de École Militaire vervroegd examen, slaagde en werd op zijn zestiende benoemd tot tweede luitenant. Toen de Franse Revolutie uitbrak sloot Napoleon zich daarbij aan.
Nadat hij door de revolutionairen in Parijs als een held was ontvangen, vestigde hij zich in 1790 opnieuw op Corsica - nu een Frans departement - waar hij de leiding van het plaatselijk bestuur in handen kreeg.
Tot zijn medewerkers van die tijd behoorde ook de jonge officier Napoleon Bonaparte. Maar Paoli kreeg het moeilijk met de revolutie toen deze steeds radicaler werd.
In 1793 mislukte een poging om met een Frans legertje vanuit Corsica het naburige Sardinië te veroveren, omdat Paoli de expeditie heimelijk had gesaboteerd.
Als gevolg daarvan eiste de Nationale Conventie in Parijs zijn arrestatie. Paoli ontketende opnieuw een opstand en verdreef met Britse hulp de Fransen uit hun voornaamste steunpunten.
Daarbij moest ook de familie Bonaparte vluchten, die zich inmiddels tegen Paoli had gekeerd.
Paoli werd echter door de Britten aan de kant geschoven en verliet in 1795 voorgoed het eiland.
Een jaar later zou Corsica definitief Frans worden.
In de jaren voor de Franse Revolutie werd hij op het vasteland van Frankrijk tot artillerieofficier opgeleid. Bonaparte kreeg onder de Eerste Franse Republiek bekendheid.
In 1799 pleegde hij een staatsgreep, waarna hij zichzelf als eerste consul installeerde; vijf jaar later riep hij zichzelf in navolging van Karel de Grote tot keizer van Frankrijk uit.
In het eerste decennium van de 19e eeuw was het Eerste Franse Keizerrijk onder Napoleon betrokken bij een reeks van conflicten - de Napoleontische oorlogen - waarbij alle Europese grootmachten betrokken waren.
Na een serie van overwinningen slaagde Frankrijk er in om een dominante positie in continentaal Europa in te nemen.
Bij de handhaving van de Franse invloedssfeer maakte Napoleon gebruik van uitgebreide allianties, waar hij vrienden en familieleden in machtsposities in andere landen benoemde om daar als Franse vazallen te heersen,
zijn broer Lodewijk Napoleon in het Koninkrijk Holland is hiervan een voorbeeld. Hij slaagde er echter niet in zijn gezag blijvend aan Europa op te leggen.
De veldtocht van Napoleon naar Rusland in 1812 betekende een keerpunt. Zijn Grande Armée werd voor een belangrijk deel vernietigd en hij slaagde er niet in deze in de korte tijd, die hem nog restte, opnieuw op te bouwen.
Het volgende jaar viel de Coalitie Frankrijk binnen. Napoleon werd tot aftreden gedwongen en verbannen naar het eiland Elba.
Minder dan een jaar later slaagde Napoleon er echter in te ontsnappen.
Hij wist de macht in Frankrijk weliswaar opnieuw te grijpen, maar in de beslissende Slag bij Waterloo, vlak bij Brussel, in juni 1815 leed hij een nederlaag.
Daarna bracht hij de laatste zes jaar van zijn leven in gevangenschap van de Britten op het eiland Sint-Helena door.
Een autopsie zou hebben geconcludeerd dat hij stierf aan maagkanker.
Ik heb voor dit wapenfeit gekozen, omdat ik het - in het kader van mijn studie 'uniformologie' - biezonder interessant vond met welke strategie, heldenmoed en plichtsgevoel, en vooral in welke uniform-kledij, met toen der tijd ten strijde trok.
Ik ben Guy
Ik ben een man en woon in Izegem (België) en mijn beroep is pensioen.
Ik ben geboren op 04/06/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Geschiedenis.
Even dieper gaan graven naar de deelnemers van deze vierdaagse bloederige veldslag...