Ik was vijf en met Pasen moest ik mee naar school gaan. Ik was zeer goed voorbereid wand al vanaf nieuwjaar vertelde ons moe me al dat ik na de paasvakantie met den “ den hoop ” daarmee bedoelde ze de kinderen van wat verderop, mee naar school moest lopen. Ik was toen een heel mager en een schriel ventje, altijd verlegen en bang. Nog nooit van mijn leven had ik een school vanbinnen gezien. Die school was, of is gelegen aan den Boomse steenweg, de meest bekende baan van uren in het rond. Dat was in die tijd nog een tweerichtings baantje met nog een kassei weg met daarlangs een tramspoor. Tram vijftig en tweeënvijftig, Antwerpen-Boom-Rumst als ik het goed heb. Lings van de kerk de stond de jongensschool en rechts de meisjesschool. Allee vooruit dan maar, zo gezegd zo gedaan. Ik al jankend mee naar school. Ons moe had mij weg gestuurd, alleen gelaten, in de steek gelaten. Ik werd als het ware gewoon voor de leeuwen gegooid. Ik kreeg een doosje mee met een boterham met choco er op, omdat ik van de eerste dag al moest blijven ineten. Er waren er daar verschillende “ papklassen ”. Plots rinkelde daar ergens een luide bel en stond ik daar al wenend wat rond te draaien, ik wist niet waarheen, tot er tussen al dat geharrewar een van de daar aanwezige moeders naar me toe kwam en me vroeg wie ik was maar dat wist ik niet. Ik werd daar dan in een van de vele rijen ergens tussen geschoven en moest daar mee aanschuiven. Ik zal wel ne slimme geweest zijn wand ik moest onmiddellijk mee naar de hoogste kleuterklas. Die kleuter juffrouw was in mijn ogen een griezel en een nachtmerrie. Ik vloog meteen op de achterste bank helemaal achteraan. Ze leerde ons allerlei vaardigheden, zoals matjes vlechten en figuurtjes uitprikken enz. Er werd ons daar al meteen verteld wie Jezus was. Maar met mij was er een groot probleem, als ze een mooie tekening maakte op het bord, kon ik met de beste wil niet zien wat ze eigenlijk tekende. Er was toen al duidelijk iets mis met mijn ogen, maar dat wist toen nog niemand, ikzelf wist het dat niet (nog niet). In het volgende hoofdstukje zal ik dat wel verklaren. Op een dag had “ ons juffrouw ” voor ieder van ons een verassing bij, ter ere van de een of andere heilige denk ik, wist ik veel. Ze had onder andere stukjes chocolade, speculaasjes, koekjes, spin, marsepein, en ook bananen bij. Op het einde van die“ sessie” kreeg iedereen wat lekkers mee naar huis, mij was een stukje kaas te beurt gevallen. Ik was zo blei dat ik zinnens was van dat sneetje kaas in mijn mond te bewaren tot ik thuis kwam, om ons moe dan te laten zien wat ik van de juf gekregen had. Je moet weten dat kaas bij ons nooit op tafel kwam en we dat nauwelijks kende, das echt waar hoor! Helaas was dat stukje al lang gesmolten en verteert in mijn mond alvorens ik thuis kwam.