Een duim: veel meer heb je niet nodig om door Europa te reizen, dacht ik toen ik een jaar of achttien was, en klaar om de wereld te veroveren.
De twee Aziatische jongeren die ik deze week aan de kant van de weg zag staan, straalden hetzelfde naïeve optimisme uit. Beladen met een gigantische rugzak en gewapend met een kartonnen bordje probeerden ze enthousiast een lift naar Gent te versieren. Zonder succes.
***
Liften is dan ook niet evident: je hebt een dosis geluk nodig, en kennis van de plaatselijke gebruiken. Zo ondervond ik als jonge twintiger dat met je duim omhoog langs de weg staan in sommige Oost-Europese landen niet betekent dat je wil meerijden, maar wel dat je bereid bent om oudere heren te verwennen. Nu reisde ik weliswaar om te leren, maar zoiets had ik toch graag op voorhand in een gids gelezen.
In Slovakije werd ik dan weer op een regenachtige zaterdag opgepikt door een groepje voetbalhooligans die mij absoluut het clublied van ASK Inter Bratislava wilden aanleren. In het Slovaaks. Toen ik het derde couplet maar niet onder de knie kreeg, dumpten ze mij in een of ander gehucht, waar ik in het ongevraagde gezelschap van een lokaal oud vrouwtje vijf uur lang heb moeten wachten op een volgende lift. Telkens als een auto me voorbijreed, lachte ze vilein haar twee resterende tanden bloot.
Het absoluut dieptepunt was echter die keer dat ik 's avonds tussen de velden op een paar kilometer van het Italiaanse Empoli was gestrand. Ik had al een hele dag niets gegeten, was doodop en trachtte tevergeefs wagens te doen stoppen. Pas na een uur had ik prijs. Ik begon de chauffeur met handen en voeten uit te leggen dat ik naar de dichtstbijzijnde pizzatent wou. Eerst probeerde ik het in het Engels, vervolgens in het Frans en tot slot zelfs in het Babynees ("jammiejammie, smikkelsmikkel"), maar de brave man begreep er helemaal niets van. Ten einde raad riep ik "pizza, pizza". Dat deed blijkbaar een licht opgaan, en we vertrokken.
Toen we na een kwartier nog steeds aan het rijden waren, begon ik toch lichtjes ongerust te worden. Zo ver kon dichtstbijzijnd toch niet zijn? "Pizza, pizza", herhaalde ik. "Si, si, OK", stelde de kerel me gerust.
Tien minuten en twee straal voorbijgereden pizzatenten later viel me plots op dat mijn chauffeur een zekere fysieke gelijkenis met Marc Dutroux vertoonde, iets wat mijn ongerustheid niet bepaald deed afnemen. "Pizza?", smeekte ik. "Si, si, un momento", antwoordde de man.
Toen we vele momento's later nog steeds aan het bollen waren en er op Dutrouxs gezicht een vreemde grijns verschenen was, overwoog ik om uit de rijdende wagen te springen. Maar dan stopte de man toch, en hij liet me uitstappen. Ik bedankte hem en keek vervolgens vrolijk in het rond, op zoek naar de pizzatent. Tot ik tot mijn stomme verbazing de wereldberoemde Scheve Toren zag. Bleek dat de kerel 'Pisa' verstaan had...
Daar stond ik dan, om tien uur 's avonds op veertig kilometer van mijn jeugdherberg in Empoli. Ik heb toen twee dure eden gezworen. Eén: ik eet nooit meer pizza. Twee: dit was mijn laatste lift. Een van die twee beloftes ben ik nagekomen.
***
Toen ik even later op dezelfde plaats passeerde, waren de twee Aziatische jongeren verdwenen. Ik vrees dat ze een lift naar Genk hebben gekregen.
(eerder verschenen in Gazet van Antwerpen)