14 uur eerder in de stad van Avaron.
De barrière van blauw licht die de stad volledig overkoepelde liet enkel het licht van de zon door die hoog aan de hemel stond. De bewoners konden gewoonweg naar de zon kijken en niet verblind worden, al zagen ze alles door een blauwe schijn. De stad was hun leven en vergeleken met de gevaren van de buitenwereld was deze gemaakte veiligheid een zegen.
Al was het uitgestrekte dal volledig verlaten, toch wisten de mensen van Avaron dat de Tellim steeds standvastig buiten wachtende waren. Eeuwig waakzaam voor enige stommiteit, want dat zou een kans zijn voor hun wraak te beoefenen. Het laatste incident was een week geleden en was nog steeds in ieders gedachten gebrand. Een kind had de veiligheid van de koepel verlaten om een mooie bloem te plukken die net buiten de koepel groeide. Mensen hadden hem nageroepen en gesmeekt terug te keren, maar de jongen had niet geluisterd. De enige zegen, ook al was het niet echt een zegen, was dat de jongen op slag dood was geweest toen het zwaard zijn kleine lichaam in het hart doorboorde. Dat was de realiteit van de buitenwereld. Die werkelijkheid kon in Avaron vergeten worden.
Een gong weergalmde luid doorheen de stad, klinkend als twintig gongen verspreidt door de straten en op de trappen. Het geluid had maar één betekenis, de ochtendceremonie. Voor velen was de gong niet genoeg om wakker te worden, maar ook daar was op gerekend. Een trillend gezoem weerklonk doorheen de stad, veel zachter als een gongslag, maar enorm irritant. Het was alsof de grond zelf zachtjes beefde.
Al snel stroomden de verlaten straten vol met mensen die allen geeuwden en nauwelijks kleren droegen. Allen gingen ze de trappen op richting de top van de heuvel. Vrouwen met kinderen in de armen die hun ogen nog toe hadden en mannen die enkel een doek rond hun middel droegen en luid geeuwden. Er werd nauwelijks onderling gepraat, ieders slaperige ogen waren naar de top van de heuvel gericht.
Eén jongen had de gong niet eens gehoord en had gewoon verder geslapen onder zijn dikke lap stof die slordig op de grond lag. Hij kon nu enkel in irritatie aan zijn kruin wrijven en grommen, terwijl het geluid rond zijn oren zoemde. Hij woonde alleen in één van de stenen huisjes dicht bij de top van de heuvel waar de schooltempel lag. Met elke seconde werd het gezoem luider tot het meer een fluitende toon was die vanuit zijn oren zelf leek te komen. Hij kreunde opnieuw luid en probeerde te weerstaan. Temryn was iemand die graag lang sliep. Niet omdat hij lui was of omdat hij nood had aan die slaap, maar omdat hij weg kon vluchten in zijn dromen. Die dromen die zo onlogisch waren als je er achteraf over nadacht, maar tijdens het dromen zo juist voelden. Onmogelijke dingen konden daar werkelijkheid worden en de avonturen daar waren totaal het omgekeerde van het saaie leven dat hij in Avaron had. De fluitende toon zou zijn laatste houvast aan zijn dromen elk moment verdringen.
Laat het ophouden...
Maar het hield niet op, uiteindelijk moest ook hij zich gewonnen geven. Met de grootste moeite kroop hij langzaam recht en geeuwde hard, terwijl hij geïrriteerd en versuft rond keek. Het geluid was meteen opgehouden toen hij zich recht had gezet, net zo goed zou het weer beginnen als hij weer probeerde te slapen, dat had hij al geprobeerd. Hij begaf zich naar de deur van zijn huis die maar een meter van zijn bed lag waar hij de dikke lap stof wegschoof die voor het deurgat hing en naar buiten tuurde.
De straten waren al terug bijna volledig verlaten, behalve nog enkelen die haastig de trappen op renden richting de tempel. Ook hij besloot zich langzaam naar de top te begeven. De ochtendceremonie was een dagelijks gebeuren en een gewoonte die hij liever niet moest naleven, maar hij wist dat dat niet kon. Als hij de ceremonie zou overslaan, zouden de Hoofden van Avaron het meteen weten en hij zou gestraft worden. Zoals zij het zeiden en hij het leerde van de Tisha: "Orde, wet en formaliteiten is wat deze stad al honderd jaar in leven heeft gehouden. Breek deze en je zal Avaron breken."
Temryn vond die logica niet perse verkeerd, maar hij voelde dat er iets ontbrak waar hij geen naam op kon plakken. Hij zou pas weten wat het was als hij het vond, maar hij wist dat hij het hier nooit zou ontdekken, hier in Avaron, waar men vasthoudt aan rituelen en eeuwenoude geloven.
De tempel steeg hoog boven alle andere huizen uit. Grote pilaren die op gelijke afstand van elkaar stonden, omsingelden het gebouw in een perfecte cirkel. Het was het enige gebouw in de stad dat niet door Steensnijders was gemaakt, maar steen voor steen was opgebouwd. Temryn kon moeilijk geloven dat iemand zoveel tijd zo steken in het bouwen van zo'n gebouw, steen per steen. Groene klimop groeide overal onderdaan de fundering en klom op de pilaren en trappen. De grote houten deuren die anders wagewijd open stonden, waren al gesloten.
Bij Avaron vervloekt! Ik ben net te laat.
Gehaast liep hij naar de grote deurflappen en trok één ervan aan het ronde, ijzeren handvat open. Het gebeurde wel vaker dat hij te laat kwam, maar dat maakte het niet prettiger. De hele bevolking van Avaron keek hem kwaad aan, alsof ze dachten hem dood te kunnen staren. Het was altijd zo als hij te laat was. Niet dat het anders was op andere momenten. Zelf al deed hij zijn best, zelf al probeerde hij vriendelijk te zijn, dan nog moesten de anderen niets van hem hebben. Avaron haatte hem en na wat hij in de jaren al had doorgemaakt, deed hij geen moeite meer om hun vriendschap te winnen.
Hij kende iedereen die hem aankeek van volwassenen tot kinderen, allemaal met een gezicht dat hem vertelde hoe ongewenst hij wel was. De kinderen zaten helemaal van voor op de eerste rij, naast de Tisha, hun leermeesteres. Zij kon hem enkel teleurgesteld aankijken zoals ze altijd deed in de lessen als hij het antwoord weer eens niet wist. Achter hen zaten de ouderen van de stad, waaronder enkelen die duidelijk zin hadden om hem met hun wandelstokken in elkaar te slaan. Daar weer achter zaten de volwassenen met iedereen een harde blik, de ene wat kwader als de andere, maar er was geen enkele blik van begrip, nog mededogen. Van voor in de tempel stond één lange tafel, waar de Hoofden van Avaron zaten, de elf oudste mannen en vrouwen van Avaron. Zij zouden hem zeker weer eens bestraffen, alsof de starende blikken van de hele stad nog niet erg genoeg waren.
De oudere in het midden was de Heda, het stadshoofd en de oudste man in Avaron. Zijn naam was Garasaras. Zijn weinige haren op zijn hoofd waren puur wit en omcirkelden een kaal hoofd dat leek te glimmen. Zijn enorm lange baard was rond zijn nek gewikkeld als een sjaal. De blik in zijn ogen deed de jongen bibberen. Het verschil met de anderen was dat hij altijd die neutrale staar had alsof hij al een heel leven achter zich had en te veel had meegemaakt om zich nog druk te maken over triviale dingen. Des nog maakte dat zijn straffen er niet lichter op.
"Kom binnen, jongen, maar sluit eerst de deur." zei hij met een stem die bij zijn ogen paste.
Zonder aarzelen deed Temryn wat hem gevraagd werd en ging daarna door een akelige stilte richting de andere kinderen, zijn voetstappen waren het enige geluid. De enige vrije plaats was helemaal in het hoekje, naast de Tisha, wiens ogen hem aandachtig volgden tot hij gezeten was, waarna ze haar aandacht op de Heda vestigde. Enkele kinderen wezen met kwaadaardige grijnzen naar hem en wisselden grapjes over hem uit met elkaar. De Heda leek hem al vergeten te zijn en ging gewoon verder met wat hij zei, maar de jongen wist dat hem na de ceremonie wat te wachten stond.
"Laat ik opnieuw beginnen dat de jonge welp niets moet missen."zei hij geduldig. "Opnieuw zegenen wij de Maker, onze redder die ons redde van de oorlog met de schaduw en ons hier bracht naar deze veilige thuis haven om in vrede te leven."
De hele tempel gaf antwoord in een koor van stemmen:
"Wij zegenen de Maker en zijn almachtige bestaan. Zelf hier, aan de grens van de wereld, waakt hij over ons en beschermt hij ons."
De Heda ging recht staan en lachte breed terwijl hij zijn armen spreidde. De man was nog heel erg fit voor zijn leeftijd dat hij zo gemakkelijk recht kon staan en het dan steeds de hele ceremonie vol hield. De andere Hoofden aan de lange tafel, wist Temryn, waren nauwelijks even fit en moesten begeleidt worden door volwassenen bij het aankomen en vertrekken.
"Mijn liefste familie." ging de Heda verder. "Het belooft vandaag weer een mooie dag te worden zoals elke dag van deze maand altijd al geweest. Het maakt me gelukkig dat het graan weer goed zal groeien en er weer goed gewerkt kan worden. De Maker zegent ons deze maand met geluk, want niet alleen de oogst zal goed zijn, gisteren is er weer een nieuw lid aan onze familie toegevoegd."
De oude man wees met zijn hand richting de achterkant van de zaal. Temryn had het in het voorbij gaan nog niet gemerkt, maar daar zat Salana, een jong meisje met bruin gekruld haar en sproetjes rond haar neus, met een klein rozig kindje op haar schoot. Toen iedereen nieuwsgierig naar haar omkeek, dook ze verlegen achter het kind weg. Haar man, Eldrius, zat trots naast haar met zijn armen gekruist en rustend op een vooruitgestoken borst, breed glimlachend naar ieder die naar hem keek. Temryn kende Salana als een meisje dat hem minder kwaad aankeek als de anderen of in ieder geval toch niet gemeend. De geruchten die over hem verspreidt waren, waren waarschijnlijk de reden, want het meisje kon anders met iedereen goed overeen komen. Eldrius was een andere zaak. De man die nu zo trots glimlachte had Temryn al meerdere keren uit zijn buurt gejaagd, of het nu op straat was of in de tempel. Voor die ene keer was Temryn blij dat hij geen middelpunt was van de aandacht en dat die aandacht nu positief aan iets anders besteed werd.
De Heda kuchte zachtjes en al snel zat iedereen terug aandachtig te luisteren.
"Over naar serieuzere dingen. Ik betwijfel dat iemand het incident van afgelopen week al is vergeten. Ik kan alleen maar des te meer benadrukken dat de Tellim nog steeds buiten onze stadsgrenzen leven en iedereen die de koepel verlaat zonder enige twijfel zullen doden. Ik smeek jullie allemaal om gewoon binnen te blijven en nooit de veiligheid van Avaron te verlaten. Dat zo'n dingen nooit meer moeten gebeuren."
De Heda keek oprecht spijtig naar twee mensen vanachter in de zaal. De ouders van de verloren jongen, die veel jonger als Tenrym was geweest, zaten daar bevend met tranen in de ogen. Deze keer bleven de mensen gewoon recht vooruit staren. Het was een lange en pijnlijke stilte die zelf de Heda niet goed wist te doorbreken.
De rest van zijn uitleg was oud nieuws en dat enkel omdat hij het elke dag zei. De man was verslaafd aan de rituelen en hoewel ieder mens in de tempel er zo over dacht, zou nooit iemand er een opmerking over durven geven, zelf Temryn niet.
Een uur passeerde traag en toen het eindelijk voorbij was, gromde Temryn's maag al zo hard dat de Tisha geirriteerd met haar vingers op de stoel begon te tikken.
Het laatste deel van de ceremonie bestond enkel uit lofzangen voor de Maker, die Temryn uitbundig en trots mee zong. Als er iets was, waar hij goed in was dan was het zingen. Dat was het enige dat mensen niet konden afbreken of ontkennen omdat ze allemaal wisten dat hij er goed in was. Ze probeerden het wel, maar hun eigen jaloerse blikken gaven hem meer voldoening dan hem te kwetsen. Toen het laatste lied gezongen was klapte de Heda blij in zijn handen, terwijl hij sprak.
"En zo komen we weer bij het einde van de ochtendceremonie. Vergeet zeker niet bij het buitengaan de Maker nog eens te bedanken."
Hij strekte opnieuw zijn armen uit naar de mensen, een tevreden glimlach voor ieder in de zaal.
"Ga nu, mijn familie, ga lekker eten en ga dan werken voor dat zelfde eten. Ga en geniet van de vrede, mijn familie." De woorden waren haast gezongen.
"We gaan met de belofte weder te keren. Lof aan de Maker." klonk er in koor door de tempel heen.
De grote tempelpoort werd opengeduwd door enkele nabije volwassenen. Mensen stonden recht en schoven langzaam achter elkaar de tempel uit, sommigen nu goed wakker en druk pratend. Enkele kinderen zwaaiden nog met hun vuisten naar hem met valse glimlachen net voor ze door de open poort en in het zonlicht verdwenen.
Toen Temryn wilde rechtstaan hield de Tisha hem tegen met haar strenge blik. Het was naar Temryn's mening een mooie vrouw, met een gladde huid en grote, groene ogen. Haar haar was opgestoken met stokjes tot een knotje dat mooi achter haar hoofd bleef zitten. Ook al was ze zo mooi, haar kwade humeur en strenge ogen zorgden er altijd voor dat hij bang was van haar. Nog nooit had hij haar op enige manier vriendelijk gezien tegen wie dan ook. Zelf tegen de Heda sprak ze als een gelijke, ook al trok de oude man hem daar niets van aan.
"Jij blijft." zei ze alsof dat logisch was. Ze was strenger tegen hem dan tegen andere kinderen en sprak hem altijd aan alsof hij het laagste was dat ze kende.
"De Heda heeft nog wat met jou te bespreken. Je kent hem zo goed als ik, dus je weet wat dat betekent."
Hij knikte snel, maar zei niets.Een kort glimlachje verscheen heel even op haar gezicht, maar verdween zo snel dat Temryn niet zeker was of hij het had ingebeeld. Haar ogen prikten de zijne als dolken tot hij alleen maar kon wegkijken.
Hij wist wat hem te wachten stond, maar dat maakte het er niet beter op.
Verdomd, zelf na honderd keer zo'n straf, zou ik het nog niet gewoon zijn.
Einde Hoofdstuk 2
|