De participatie van voorheen 'proletarische' bevolkingsgeledingen aan het maatschappelijke leven heeft natuurlijk geleid tot een massale influx van omgangvormen die oorspronkelijk beperkt waren tot de 'onderkant' van het sociale verkeer: in intieme contacten, onder leden van de lagere klassen, enz. Als gevolg daarvan werd uiteindelijk de hele cultuur geïnformaliseerd. Dat is dan gebeurd in alle landen waar het naoorlogse proces van verburgerlijking is ingezet (te weten: de Westerse): de postmoderne revolutie met haar onthiërarchisering van de hogere versus lagere cultuur, die zich in de jaren '60 en '70 in elk van deze samenlevingen heeft voltrokken, valt precies op deze manier te verklaren.
Eén en ander leidt evenwel tot een paradox. Tegen de bovenstaande redenering kan namelijk opgeworpen worden dat informalisering net het tegendeel van verburgerlijking beduidt: verburgerlijking zou in die optiek betekenen dat de proletarische bevolking - samen met hun hogere socio-economische status - ook de burgerlijke levensstijl overneemt. Het feit dat zulks niet gebeurt, maar dat integendeel de hele sociale omgang versoepelt in de richting van het lagere niveau, wordt dan ook geïnterpreteerd als eerder een 'verarbeiderlijking van de burgerij' (in plaats van 'verburgerlijking van de arbeidersklasse').
Voor het Nederlands in Vlaanderen houdt dit in dat de opmars van het Verkavelingsvlaams de these als zou Vlaanderen verburgerlijkt zijn ronduit weerlegt. Verburgerlijking zou namelijk hebben neergekomen op een verdere verspreiding van het VRT-Nederlands (dat inderdaad ooit door een kleinschalige Vlaamse maatschappelijke elite als voertaal gekozen is).
Met name wordt hierbij steevast ingehaakt op het gebrek aan een zogenaamde spraakmakende gemeente - dat is dat deel van de bevolking dat door haar invloed en uitstraling het taalgebruik binnen een taalgemeenschap constitueert; sociaal gezien valt de spraakmakende gemeente normaliter natuurlijk samen met de maatschappelijke elite (d.i. de geëmancipeerde toplaag in de samenleving). In zekere zin mag zelfs gesteld worden dat dit standpunt in de Vlaamse taalpolitiek het orthodoxe is. In het Taalcharter van de VRT - hét officiële document van wat voor vele Vlamingen hét referentiepunt bij uitstek inzake taalzaken is - staat bijvoorbeeld:
"In Vlaanderen wordt de standaardtaal immers niet of nauwelijks gedragen door een 'spraakmakende gemeente'. In onze buurlanden wordt die mede gevormd door politici, bedrijfsleiders en academici, maar in Vlaanderen kan hun taal bezwaarlijk een voorbeeld worden genoemd." (Hendrickx 1998)
Oftewel, enigszins lapidair samengevat: in Vlaanderen vandaag de dag is er geen spraakmakende gemeente, omdat degenen die het kunnen zijn - de maatschappelijke elite - geen correct (VRT-)Nederlands spreken.
De redenering loopt evenwel mank. Het probleem is dat de burgerij (oftewel, de maatschappelijke elite) als socio-economische entiteit - met name: de bezitters van kapitaal, en dan niet alleen in economische zin, maar ook 'cultureel kapitaal' (kennis) en 'sociaal kapitaal' (connecties) - wordt vereenzelvigd met een bepaalde levenswijze, te weten: de "burgerlijkheid", die er dan typisch voor wordt geacht (met soms de welbekende associaties - stijve gemaniëreerdheid of zelfs bekakte formaliteit, etiketten die inderdaad nogal eens op het Algemeen Nederlands worden geplakt). Dat is echter geenszins zo; de burgerlijke levensstijl is niet meer dan een historische toevalligheid. Ter illustratie: als de negentiende-eeuwse bourgeoisie toevallig puntmutsen was beginnen dragen in plaats van hoge hoeden of de Engelse bolhoeden, dan hadden wij vandaag de dag dát wellicht stijf en bekakt gevonden. De gelijkschakeling van burgerij met burgerlijkheid is dan ook wat de marxistische denker Georg Lukács reïficatie noemt: de (foutieve) beoordeling van sommige toevallige en accidentele elementen als integendeel wezenlijk en onveranderlijk (overigens zijn er interessante verbanden tussen Lukács' reïficatie-begrip en de nominalistische zienswijze omtrent 'universalia' uit de Middeleeuwse Scholastiek; daar komen we later nog op terug). Dat kapitaalsverhoging (nogmaals: niet louter in economische zin) zou samenhangen met een toename in vormelijkheid of plechtstatigheid is dus hoegenaamd niet noodzakelijk. In de twintigste eeuw is de naoorlogse informalisering daar wel een mooi voorbeeld van.
De karakterisering van de maatschappelijke veranderingen in Vlaanderen na de Tweede Wereldoorlog (zie: 'de modernisering van Vlaanderen') als een overgang van een Gemeinschaft naar een Gesellschaft is op de keper beschouwd enigszins vertekend. Tönnies doelde met de term Gemeinschaft namelijk in de eerste plaats op het soort maatschappelijk leven zoals zich dat afspeelt in bijvoorbeeld een feodale structuur - een Gesellschaft is dan meer een geïndustrialiseerde samenleving. Op het moment van de besproken verandering was Vlaanderen dan ook al een Gesellschaft: België - in casu: Wallonië - was in de negentiende eeuw het eerste continentaal-Europese land dat zich industrialiseerde; daarmee werden de Vlamingen overigens overwegend tot een proletariaat onder een hoofdzakelijk Franstalige bourgeoisie.
Het is dan ook juister te stellen dat de veranderingen uit de jaren '60 en '70 eerder neerkwamen op een proces van verburgerlijking: het feit dat het merendeel van de bevolking 'ingekapseld' werd in een burgelijke levensstijl - lees: martktparticipatie en massaconsumptie (dat heet dan emancipatie). Een belangrijk aandeel daarin vormde de uitbouw van de verzorgingsstaat: de overheid die instaat voor tal van sociale voorzieningen op het vlak van gezondheidszorg, werkloosheidssteun, onderwijs, enz. Als gevolg daarvan steeg zoals overal in Europa het gemiddelde peil van de welvaart ('verzorgingsstaat' is dan ook synoniem met 'welvaartstaat'), zodat verburgerlijking natuurlijk nagenoeg tot een evidentie werd.
Zoals gezegd betekende deze verburgerlijking, en de toegenomen interregionale en intersituationele contacten die daarmee gepaard gaan, de intrusie van vanouds dialectische elementen in de algemene omgang - wat dan leidde tot "erosie" van het officieel standaardtalige VRT-Nederlands: deze werd als het ware 'gebeitst' met dialectische couleur locale. Het Verkavelingsvlaams is dan ook de taal van de verburgerlijking van Vlaanderen.
Voor de citaten over het 'Verkavelings-Vlaams' heb ik gebruik gemaakt van de herdruk uit 2005, hoewel het boek al van 1989 dateert. De volledige passage luidt als volgt:
"Er is trouwens iets nieuws, iets vuils de taal in de Zuidelijke Nederlanden aan het aantasten, aan het doodknijpen. Het is een manke usurpator in kale kleren, maar hij heeft de verwaandheid en de lompheid van de parvenu. Hij heet verkavelings-Vlaams. Verkavelings-Vlaams, dat is de taal die gesproken wordt in de betere villa's op de verkavelde grond van onze verminkte dorpen. Het is de taal van de jongens en de meisjes die naar een deftige school gaan en andere kinderen uitlachen omdat die zo onbeschaafd praten. De woordenschat van die jongens en meisjes is niet plat, o nee, maar ze is arm. Hun zinsbouw is niet dorps, maar krom. Hun uitspraak is niet echt lelijk, maar karakterloos. Geef mij Hoog-hollands of Boerenmeetjeslands, geef mij arbeiders-Gents van de Muide of de Statenvertaling, geef me alles maar dat niet. Van het verkavelings-Vlaams verlos ons Heer! Bovendien denken die lammelingen dat ze fatsoenlijk Nederlands spreken! Ze vinden zichzelf te goed voor dialect en Hollands haten ze. Ze halen hun neus op voor het goeie, door en door Nederlandse oe-sj-itte-gaë (hoe heet-e gij) van het dialect en vragen oe noemde gij en antwoorden: ik noem Jan. Wie beweert dat er een verschil is tussen heten en noemen is een spelbreker en wil Vlaanderen overleveren aan de Hollanders. Het zijn de mensen die vragen wadduur iest (wat uur is het, letterlijk quelle heure est-il) om te weten hoe laat ze naar een Vlaams-nationale vergadering moeten gaan. Verkavelings-Vlaams, het is de taal van een nieuwsoorting, door en door vals Vlaams zelfvertrouwen, het is de taal die uit minachting voor de spraak van gewone mensen en uit angst voor Nederlands geboren is, een wangedrocht is het, die taal van het nieuwe Vlaanderen, dat blaakt van intellectuele luiheid. Het allerergste is dat het waardeloze Verkavelings-Vlaams steeds vaker door gewone mensen wordt overgenomen. Hoorde ik laatst de slager niet zeggen: Ik heb e goe contact naar mijne zoon toe?" (Van Istendael 2005, 123-124)
0
1
2
3
4
5
- Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen) Tags:Geert Van Istendael, Het Belgisch Labyrint, Verkavelings-Vlaams
De modernisering van Vlaanderen
De veranderingen in Vlaanderen van na de Tweede Wereldoorlog (zie het vorige bericht) komen in wezen neer op dan een (verlaat) proces van modernisering zoals bestudeerd door de allereerste sociologen. Het is, in het bekende begrippenpaar van Ferdinand Tönnies, de overgang van een Gemeinschaft naar een Gesellschaft. Een Gemeinschaft (gemeenschap) is een landelijke en agrarische samenleving zoals zich dat nog typisch in dorpen afspeelt onder de kerktoren. Een Gesellschaft (maatschappij) daarentegen is de hoog technologische en sterk verstedelijkte samenleving uit de huidige industrielanden.
Linguïstisch gezien is de taal van de Gemeinschaft het dialect; die van de Gesellschaft een meer algemene en gestandaardiseerde taal. Die associatie is niet nieuw; ze is al door vele auteurs aangestipt. In zijn boek over Het regiolect uit 1993 schrijft de taalkundige Cor Hoppenbrouwers bijvoorbeeld:
"In sociaal opzicht is de wereld van het dialect nogal doorzichtig. Veranderingen gaan er langzaam en de omgeving waarin de kinderen opgroeien lijkt in hoge mate op die van hun ouders. Het dagelijkse leven wordt er voornamelijk bepaald door de gang van de seizoenen en kent weinig verandering. Het is een stabiele samenleving, zonder de duidelijke stratificatie die onze maatschappij kenmerkt. De negentiende eeuwse Duitse socioloog Tönnies typeert deze samenleving met de term Gemeinschaft. Deze Gemeinschaft zet hij af tegen de huidige samenleving die als Gesellschaft wordt aangeduid. Er zijn wel bezwaren gemaakt tegen zijn romantische opvattingen waar zelfs iets van een verloren paradijs in doorklinkt. Zijn Gemeinschaft is een idyllische samenleving waarin het individu gebakerd heette te zijn in een beschermende cocon van de sociale verhoudingen (...)." (Hoppenbrouwers 1993, 15)
Met de 'Vergesellschaftung' van Vlaanderen na de Tweede Wereldoorlog kwam dus het Verkavelingsvlaams in de plaats van het dialect. Dat heeft dan nog een andere socio-economische implicatie. De modernisering van Vlaanderen betekende namelijk dat een voorheen 'proletarische' bevolking van dialectsprekende boeren en arbeiders geleidelijk aan werd verburgerlijkt: de geëmancipeerde, 'nieuwe' Vlamingen van na de Tweede Wereldoorlog vormen typisch een burgerij. Daarmee staat het dialect tot het Verkavelingsvlaams zoals de arbeidersklasse staat tot de bourgeoisie. Ook die associatie is niet nieuw. Geert van Istendael definieert het Verkavelingsvlaams zelfs in termen van de socio-economische afkomst van haar sprekers:
"Verkavelings-Vlaams, dat is de taal die gesproken wordt in de betere villa's op de verkavelde grond van onze verminkte dorpen. Het is de taal van de jongens en de meisjes die naar een deftige school gaan en andere kinderen uitlachen omdat die zo onbeschaafd praten." (Van Istendael 2005, 123)
Ondanks de officiële naamgeving - zeker met de huidige communautaire spanningen in de Belgische politiek - is de taal die vandaag de dag in Vlaanderen gesproken wordt NIET het Nederlands. Dat is al zo'n dertig jaar niet meer zo. Al sinds de jaren tachtig hanteren Vlamingen het zogenaamde "Verkavelingsvlaams", oftewel een 'tussentaal'.
De term 'Verkavelingsvlaams' is afkomstig van Geert van Istendael, die in zijn boek Het Belgisch labyrinth uit 1989 als eerste de aandacht vestigde op het jonge talige fenomeen:
"Verkavelings-Vlaams, het is de taal van een nieuwsoortig, door en door vals Vlaams zelfvertrouwen, het is de taal die uit minachting voor de spraak van gewone mensen en uit angst voor Nederlands geboren is, een wangedrocht is het, die taal van het nieuwe Vlaanderen, dat blaakt van intellectuele luiheid. Het allerergste is dat het waardeloze verkavelings-Vlaams steeds vaker door gewone mensen wordt overgenomen. Hoorde ik laatst de slager niet zeggen: Ik heb e goe contact naar mijne zoon toe?" (Van Istendael 2005, 124)
Schetst dat laatste zinnetje al enig beeld van het verschijnsel Verkavelingsvlaams, op de taaldatabanken van de VRT somt taalraadsman Ruud Hendrickx enkele van de meest typische kenmerken op (http://taal.vrt.be/taaldatabanken_master/taalbeleid/tussentaalcampagne.shtml). De lijst heeft als motto's "Laat ons ne keer te goei naar onszelf luisteren" en "Dag Karl, gij ept voor ons dienen dikken boek elemaal uitgelezen. Vertelt ne keer.".
Op 5 juni 2008 is er aan de KULeuven een doctoraat verdedigd over deze en andere in het oog springende elementen uit het Verkavelingsvlaams. Het proefschrift draagt de naam Tussen spreek- en standaardtaal en is vrij te raadplegen via de filehandle http://hdl.handle.net/1979/1760 - hoewel de ondertitel (nog) fout gecatalogiseerd staat. Het is een statistische studie naar het feitelijke taalgedrag in verschillende spreeksituaties, waarbij elke taaluiting gespecificeerd is voor sprekerkenmerken zoals sekse, regio, leeftijd, opleidingsgraad en beroepsgroep.
De centrale conclusie van het proefschrift luidt: de verbreiding van het Verkavelingsvlaams is te wijten aan het feit dat Vlaanderen na de Tweede Wereldoorlog een gemoderniseerde en geëmancipeerde, post-industriële samenleving is geworden. Voorheen kende Vlaanderen nog een voornamelijk agrarisch maatschappelijk bestel met op taalkundig vlak een lappendeken aan dialecten. Vanaf de jaren vijftig kwam er evenwel een stijging van de welvaart, uitbouw van de materiële infrastructuur en vooral democratisering van het onderwijs, waardoor er vanaf de jaren zestig en zeventig een generatie kapitaalkrachtige, hoog opgeleide en (zowel geografisch als sociaal) mobiele Vlamingen zou opstaan. De voorwaarden voor het Verkavelingsvlaams waren daarmee geschapen. De wederzijdse beïnvloeding van sprekers op elkaar doet immers de rest: uit het taalgebruik van deze geëmancipeerde Vlamingen zou zich mechanisch een 'lokaal gekleurd' (Algemeen) Belgisch-Nederlands - ABN - ontwikkelen.
Dat laatste is natuurlijk een woordspeling. Aanvankelijk was de rol van bovenregionale standaardtaal namelijk weggelegd voor het bekende 'VRT-Nederlands' (± de taal van Martine Tanghe). Het kaderde zelfs als expliciete doelstelling in de vernoemde democratisering van het onderwijs om zo veel mogelijk Vlamingen snel en efficiënt deze taalvariëteit aan te leren. Eén van de aangevoerde argumenten daarbij was dat het de emancipatie van Vlaanderen zou bevorderen: de beheersing van een algemeen inzetbare omgangstaal zou leiden tot meer participatie aan het publieke leven. Dat toont maar aan hoe het VRT-Nederlandse standaardiseringsproject zijn eigen graf heeft gedolven: het Vlaamse emancipatieproces was van die aard dat het beoogde resultaat ook zonder het VRT-Nederlands tot stand is kunnen komen. Het VRT-Nederlands heeft zichzelf ondermijnd.