bespiegelingen over Verkavelingsvlaams en kuddegedrag
20-09-2008
START: de Vlaming spreekt GEEN Nederlands
Ondanks de officiële naamgeving - zeker met de huidige communautaire spanningen in de Belgische politiek - is de taal die vandaag de dag in Vlaanderen gesproken wordt NIET het Nederlands. Dat is al zo'n dertig jaar niet meer zo. Al sinds de jaren tachtig hanteren Vlamingen het zogenaamde "Verkavelingsvlaams", oftewel een 'tussentaal'.
De term 'Verkavelingsvlaams' is afkomstig van Geert van Istendael, die in zijn boek Het Belgisch labyrinth uit 1989 als eerste de aandacht vestigde op het jonge talige fenomeen:
"Verkavelings-Vlaams, het is de taal van een nieuwsoortig, door en door vals Vlaams zelfvertrouwen, het is de taal die uit minachting voor de spraak van gewone mensen en uit angst voor Nederlands geboren is, een wangedrocht is het, die taal van het nieuwe Vlaanderen, dat blaakt van intellectuele luiheid. Het allerergste is dat het waardeloze verkavelings-Vlaams steeds vaker door gewone mensen wordt overgenomen. Hoorde ik laatst de slager niet zeggen: Ik heb e goe contact naar mijne zoon toe?" (Van Istendael 2005, 124)
Schetst dat laatste zinnetje al enig beeld van het verschijnsel Verkavelingsvlaams, op de taaldatabanken van de VRT somt taalraadsman Ruud Hendrickx enkele van de meest typische kenmerken op (http://taal.vrt.be/taaldatabanken_master/taalbeleid/tussentaalcampagne.shtml). De lijst heeft als motto's "Laat ons ne keer te goei naar onszelf luisteren" en "Dag Karl, gij ept voor ons dienen dikken boek elemaal uitgelezen. Vertelt ne keer.".
Op 5 juni 2008 is er aan de KULeuven een doctoraat verdedigd over deze en andere in het oog springende elementen uit het Verkavelingsvlaams. Het proefschrift draagt de naam Tussen spreek- en standaardtaal en is vrij te raadplegen via de filehandle http://hdl.handle.net/1979/1760 - hoewel de ondertitel (nog) fout gecatalogiseerd staat. Het is een statistische studie naar het feitelijke taalgedrag in verschillende spreeksituaties, waarbij elke taaluiting gespecificeerd is voor sprekerkenmerken zoals sekse, regio, leeftijd, opleidingsgraad en beroepsgroep.
De centrale conclusie van het proefschrift luidt: de verbreiding van het Verkavelingsvlaams is te wijten aan het feit dat Vlaanderen na de Tweede Wereldoorlog een gemoderniseerde en geëmancipeerde, post-industriële samenleving is geworden. Voorheen kende Vlaanderen nog een voornamelijk agrarisch maatschappelijk bestel met op taalkundig vlak een lappendeken aan dialecten. Vanaf de jaren vijftig kwam er evenwel een stijging van de welvaart, uitbouw van de materiële infrastructuur en vooral democratisering van het onderwijs, waardoor er vanaf de jaren zestig en zeventig een generatie kapitaalkrachtige, hoog opgeleide en (zowel geografisch als sociaal) mobiele Vlamingen zou opstaan. De voorwaarden voor het Verkavelingsvlaams waren daarmee geschapen. De wederzijdse beïnvloeding van sprekers op elkaar doet immers de rest: uit het taalgebruik van deze geëmancipeerde Vlamingen zou zich mechanisch een 'lokaal gekleurd' (Algemeen) Belgisch-Nederlands - ABN - ontwikkelen.
Dat laatste is natuurlijk een woordspeling. Aanvankelijk was de rol van bovenregionale standaardtaal namelijk weggelegd voor het bekende 'VRT-Nederlands' (± de taal van Martine Tanghe). Het kaderde zelfs als expliciete doelstelling in de vernoemde democratisering van het onderwijs om zo veel mogelijk Vlamingen snel en efficiënt deze taalvariëteit aan te leren. Eén van de aangevoerde argumenten daarbij was dat het de emancipatie van Vlaanderen zou bevorderen: de beheersing van een algemeen inzetbare omgangstaal zou leiden tot meer participatie aan het publieke leven. Dat toont maar aan hoe het VRT-Nederlandse standaardiseringsproject zijn eigen graf heeft gedolven: het Vlaamse emancipatieproces was van die aard dat het beoogde resultaat ook zonder het VRT-Nederlands tot stand is kunnen komen. Het VRT-Nederlands heeft zichzelf ondermijnd.