Vandaag twee gedichten die me altijd getroffen hebben; het ene is van Lucebert, het andere van Hendrik Marsman :
PARADISE REGAINED
De zon en de zee springen bliksemend open:
Waaiers van vuur en zij;
langs blauwe bergen van de morgen
scheert de wind als een antilope
voorbij.
Zwervende tussen fonteinen van licht
en langs de stralende pleinen van t water,
voer ik een blonde vrouw aan mijn zij,
die zorgeloos zingt langs het eeuwige water
een heldre verruklijk-meeslepende wijs:
het schip van de wind ligt gereed voor de reis,
de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen,
de morgen en nacht twee blauwe matrozen -
wij gaan terug naar t Paradijs.
MAANNACHT
De maan breekt de wolken uiteen;
en stromende uit die wel breken
kolken en kreken, gletschers en meren
naar alle verten uiteen. de aarde is klein en alleen,
een slingerend schip in het ruim,
dat zich stampend en schuin
overstag gaand in doodsangst
kampende boven houdt
op het kolkende water des donkers
onder het stormende schuim.
ik lig in het ruim naast een vrouw.
haar borsten rijzen en dalen;
zij slaapt, zij denkt nu alleen
in haar dromen aan het geluk;
hoe vredig haar ademhalen:
zij weet niets van den nood
van ons schip, zij hoort
de seinen niet gillen
noch het angstige fluiten
driemaal, als een signaal
van den dood.
gun mij nog twee uren slaap,
ik kan zo niet blijven waken.
- neem dan nu afscheid van haar,
misschien zult gij den morgen niet halen,
tenzij in een ander land.
ik schuif mijn hand in haar hand
- zie, even beven haar wimpers -
zo liggen wij naast elkaar
als tweelingen, sluimrende kindren.
zullen wij elkaar niet meer vinden
dan zij mij dood - of ik haar?
|