Een De Smet-loze dag, zo kunnen we deze 23ste mei
samenvatten, hoewel Pieter Jan De Smet toch voortdurend aanwezig was. De
Smet-loos, omdat we zijn naam nergens expliciet vermeld zagen, hoewel dat best
had gekund.
Het begon al bij ons bezoek aan de imposante, maar zo
eenvoudige Gateway Arch van de Fins-Amerikaanse architect Eero Saarinen, in 1965
geopend. [Zie foto; op de foto klikken om
te vergroten.] De site waarop deze boog aan de Mississippi staat, wordt
volledig heraangelegd waardoor het Museum of Westward Expansion, dat eronder
ligt, gesloten was. Daar zou De Smet aanbod komen, zo wisten we. Nu konden we
enkel in bewondering staan voor de boog die 192 meter hoog is, en symbool staat
voor de westwaartse expansie van de VS en voor Saint Louis dat de poort was
naar het dat verre westen. Van hieruit vertrokken, vooral vanaf de jaren
1840, de vele migranten naar een betere wereld, zo hoopten ze althans.
Ook Pieter Jan De Smet kwam hier in 1823 toe. Hij overleed
er 50 jaar later op 23 mei 1873, dag op dag 142 jaar geleden. Hij werd begraven
in de oude kathedraal, dicht bij de Gateway Arch. Geen enkele gedenkplaat wijst
daarop. [Zie foto 81 in bijlage] Ook
niet in de Old Courthouse, iets verder down town, waar kort de geschiedenis
van Saint Louis wordt geschetst. Een Franse stad die in het midden van de 18de
eeuw werd gesticht als post voor de pelshandel en handel met de indianen. Het
waren de machtige Osage die hier waren gevestigd. Zij waren de eerste indianen met
wie De Smet in contact kwam. Hij schreef over hen in 1824 vol bewondering in
een brief aan zijn vader: Hij [een Osage] had de gestalte van een reus, met
zijn getaande teint en zijn haar en gezicht gekleurd met vermiljoen op de wijze
van de wilden. Zijn oren waren doorboord en hij droeg kruisvormige oorhangers
waarin veelkleurige veren staken. Hij droeg een groen hemd, een broek van
hertenhuid en ter hoogte van zijn knieën hingen staarten van wilde katten, die
zich zwierig rond zijn benen slingerden als hij marcheerde.
Saint Louis stond ook centraal in de tentoonstellingsruimtes
van het Missouri History Museum in het ruime Forest Park. Het museum focust
duidelijk op kinderen en laat hen op een (te?) speelse manier kennis maken met de
geschiedenis van de stad. Een belangrijk figuur in Saint Louis was generaal
William Clark die na zijn succesvolle expeditie met Meriwether Lewis de Lewis
& Clark expeditie van 1804-1806 tot gouverneur en hoofdagent voor
Indiaanse aangelegenheden van het Missouri-gebied was benoemd (tot 1838). In
diens residentie waarvan in het museum een reconstructie is gemaakt kwamen
regelmatig Indiaanse delegaties over de vloer en was er een museum waarin de
voorwerpen waren tentoongesteld die Clark tijdens zijn expedities naar het had
verzameld. Tussen Clark en de Jezuiëten heerste een goede verstandhouding en De
Smet zal bij hem ongetwijfeld kennis hebben kunnen maken met de inheemse
culturen. [Zie foto 82 in bijlage]
Die inheemse culturen kwamen ten slotte ook aan bod in het verder
gelegen Saint Louis Art Museum, dat, naast een schitterende kunstcollectie met
alle grote namen uit de (Europese) kunstgeschiedenis (waaronder Delvaux en
Magritte), mooie objecten toont van de Native Americans uit de Plains en de
Plateau, vooral uit de reservaatsperiode, de periode na De Smet. [Zie foto 83 in bijlage] Met die periode
komen we volgende week in aanraking.
PS We lezen dat AA Gent voetbalkampioen is in eerste klasse.
U kent het logo van de ploeg? [Zie foto
84 in bijlage]
Vandaag was het opnieuw een archiefdag, van 9 tot 17u tussen
de brieven en aantekeningen van Pieter Jan De Smet. Zo konden we zien hoe hij
tewerkging: kleine notaboekjes voor onderweg, waarin ook al eens een tekening
verscheen, langere notas die hij in Saint Louis samenstelde, en copies de
lettres (met heel dun doorslagpapier) van zijn duizenden brieven die hij in
de USA en naar Europa verstuurde naar zijn familie, confraters, officiële
instanties en weldoeners. Dankzij zijn uitgekiende administratie weten we dus
met wie hij allemaal contact had en waarover hij hen contacteerde, hoewel heel
wat van de uitgaande brieven vermoedelijk niet zijn bewaard of overal verspreid
zitten. Er is niet alleen de goede administratie van De Smet zelf, maar ook de gedetailleerde
ontsluiting door archivaris David Miros. Hij stelde ons zijn databank ter
beschikking waarin meer dan 5000 brieven zijn geregistreerd. Via die databank
kunnen we zoeken op naam van de bestemmeling en komen we bijvoorbeeld families
tegen als Montens, Gonthyn, de Nef en de Boey, families die hem financieel
steunden.
In de databank zijn ook de brieven opgenomen die De Smet
zelf heeft ontvangen, meer dan 500. De oudste en een van de meest aandoenlijke dateert
van 6 mei 1823 en is van zijn vader die al twee jaar niets meer gehoord had van
zijn zoon: Niets ter waareld is droefer aan de ouders als berooft te zijn van
hunne kinderen en onwetende te zijn wegens hun bestaen. (Zie foto; klikken op de foto om te vergroten.) Ook aandoenlijk is
een briefje uit 1858 van een zekere Michel, een christen indiaan die De Smets
hulp inroept omdat gambling and whiskey zijn volk vernietigt. (Zie foto 76 in bijlage.)
Naast briefwisseling bevat de De Smet-collectie ook zijn
publicaties, waaronder Duitse vertalingen die in Saint Louis zelf werden
uitgegeven. Tot onze verrassing, maar ook niet zo verwonderlijk omdat Saint
Louis tijdens De Smets leven een grote Duitse migrantenbevolking telde die hij
in hun eigen taal probeerde te bereiken. (Zie
foto 77 in bijlage.) Ten slotte worden in de De Smetiania ook fotos
bewaard, de gekende protretten van de pater (zie
foto 78 in bijlage), maar ook een mooi album over het post-De Smet-tijdperk
in de Lakotareservaten Pine Ridge en Rosebud, in South Dakota, waar we vorig
jaar op bezoek waren en waarover we volgende week in Milwaukee nog meer
materaal hopen te vinden.
PS. Deze morgen aten we als ontbijt een soort koffiekoek,
een bearclaw. Ook De Smet at graag een berenpootje, een echt. (Zie foto 79 in bijlage.)
Vandaag
was het dus een echte De Smet-dag. In de De Smetiana-collectie in de Midwest
Jesuit Archives kwamen we hem voortdurend tegen.
Eerst
bekeken we de tekeningen die De Smets confrater Nicolas Point maakte tijdens
zijn tweede reis naar de Rocky Mountains in 1841-42. Zij brengen de vreemde wereld
waarin De Smet terechtkwam in beeld: de moeilijke reis, de weelderige natuur
met de jacht op de bizon, het bekeringswerk van de jezuïeten. Points
tekeningen vormen als het ware een film van De Smets tochten, zijn ontmoetingen
met de Flathead en zijn romantische toekomstvisie op hun bekering. (Zie foto hierbij; klikken op de foto om te vergroten.)
Ook de
kaarten die De Smet tijdens zijn tochten maakte, waren een openbaring en
toonden ons De Smet als explorator en zelfs kolonisator. Door meren en
rivieren te benoemen naar familieleden, confraters en weldoeners eigende hij
zich de gebieden van de Native Americans toe. Het was tezelfdertijd mooi om te
vernemen dat deze kaarten door de indianen vandaag gebruikt worden om hun (land)rechten
te verdedigen of op te eisen. (Zie bijlage 72_kaart.)
De Smet
bewaarde in zijn archief ook tekeningen die Ambrose, een bekeerde Flathead,
maakte van hun strijd met de Blackfoot. Zij zijn een van de weinige native
sources los van objecten waarover we voor die periode (midden 19de eeuw)
beschikken. (Zie bijlage 73_Ambrose.)
We kregen
ook het Lintonalbum te zien, een boek van een tweehonderd bladzijden waarin
De Smet zijn levensverhaal neerschreef voor zijn vriend dokter Moses L. Linton,
die verbonden was aan Saint Louis University. Het kwam geleidelijk aan tot stand
en bevat naast een soort kroniek van De Smets werk ook tekeningen, fotos,
biografiën van confraters, indiaanse verhalen, kortom, een schitterende bron voor
al wie De Smet snel wil leren kennen en niet de duizenden al dan niet
gepubliceerde brieven wil doornemen.
Archivaris
David Miros nam ons ten slotte ook nog mee naar het museum van de universiteit,
waarin op de derde verdieping een jezuïetenafdeling is ingericht, met onder
meer De Smets black robe, zijn zwarte toga die hem zijn bijnaam van zwartrok
gaf, en het hoge bureau waaraan hij rechtstaande zijn vele brieven en
publicaties zou hebben geschreven. Ik heb er even op geleund ... . (Zie bijlage 74_museum.)
Vandaag (en de volgende dagen) zitten we Pieter Jan De Smet
echt op de hielen. We zijn namelijk in Saint Louis, zijn thuis- en
uitvalsbasis; hier kwam hij eind mei 1823 toe en bleef hij, aanvankelijk in het
nabijgelegen Florissant, tot zijn overlijden, vijftig jaar later. Van hieruit
trok hij naar zijn missies in de Rockies, voer hij de Missouri op, ging hij op
sponsorjacht, ... en hij keerde er telkens weer terug. Sint-Louis was toen nog
een overwegend Franse en zeer katholieke stad, met nauwelijks 5000 inwoners. De
Smet zag de stad exploderen door de vele, vaak protestantse migranten die er
toestroomden om naar het verre westen te trekken. Saint Louis was immers the
gateway to the West en speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de
jonge Verenigde Staten. De jezuïeten die er in eerste instantie voor de
indianen kwamen, richtten zich nu ook meer op de katholieke bevolking en
stichtten er een college dat uitgroeide tot de Saint Louis University (cf.
prent uit de De Smet-collectie in het jezuïetenarchief in KADOC).
Hier in Saint Louis zullen we de volgende dagen in de De
Smetiana-collectie duiken die in de Midwest Jesuit Archives worden bewaard. Ze
worden er goed beheerd door archivaris David Miros, die zo vriendelijk was ons
op de luchthaven op te pikken na een korte vlucht vanuit Washington. Hij liet
ons namiddag al even kennis maken met het omvangrijke archief van de jezuïeten.
En morgen krijgen we ze dan echt in handen: originele brieven van en aan De
Smet, kaarten die hij maakte op zijn tochten in de Rocky Mountains, tekeningen
van zijn confrater Nicolas Point die hem begeleidde, het Lintonalbum waarin hij
zijn levensverhaal neerschreef enz. Het worden dus weer boeiende dagen, ook al
omdat David echt bereid is om dergelijke originele documenten te ontlenen zodat
u ze volgend jaar zelf met eigen ogen kunt zien.
Vandaag was het onze archiefdag. Letterlijk want we zaten de
ganse dag in de National Anthropological Archives/Smithsonian Institute (SI),
even buiten de stad. Een shuttlebus van het SI bracht er ons naartoe.
We hadden eerst een afspraak met Carrie Beauchamp. museum specialist/collections data
manager. Zij nam ons mee naar het depot en toonde ons enkele objecten
die in onze tentoonstelling niet zouden misstaan. Vooral een Nez Perce-shirt en
hoedje (in 1876 verzameld in het Lapwai Reservaat, cf. blog van 1 oktober
2014) vielen bij ons in de smaak. Of we ze kunnen ontlenen, is nog maar de vraag.
De tijd wordt kort. Maar voor de geplande publicatie zijn ze in elk geval
bruikbaar.
Nadien werden we in de leeszaal van het NAA ontvangen door
Adam Minakowski, reference archivist, en zijn collega Gina Rappaport,
fotoarchivaris. We kregen van hen de fotos in handen die we thuis via de website
van het SI hadden opgezocht, fotos van Native Americans die vooral na De Smet
een rol hadden gespeeld, en van rituelen als de Ghost Dance. Bij die laatste
wees Rappaport erop dat het niet vanzelfsprekend zou zijn om de fotos te gebruiken.
De source communities moeten hun toestemming daarvoor geven en weigeren dat
meer en meer omdat het voor hen gaat om heilige gebruiken.
Meer nog dan door de fotos werden we getroffen door de
mooie tekeningen van Gustav Sohon (1825-1903), die in België zou zijn geboren,
opgroeide in het toen Duitse Tilsit en in 1842 naar de USA uitweek (cf. http://washingtonhistoryonline.org/treatytrail/context/bios/gustav-sohon.htm).
Hij nam er dienst in het leger en trok in het midden van de jaren 1850 naar de
Rocky Mountains, waar hij o.m. chiefs van de Flathead en de Pend dOreilles in
beeld bracht. Zij kenden De Smet; bij hen had hij zijn eerste missies gesticht.
Op sommige tekeningen wordt trouwens verwezen naar de jezuïet (zie foto; op de foto klikken om te vergroten), die in 1840 voor
het eerst naar de Rockies was getrokken vanuit zijn thuisbasis Saint Louis aan
de Mississippi. Daar vliegen we morgen naartoe.
In mijn vorig bericht schreef ik over mogelijke sporen van
De Smet in de Belgische ambassade in Washington. Ambassadeur Johan Verbeke gaf
zijn medewerkers vandaag alleszins al de opdracht om ernaar op zoek te gaan in het
ambassadearchief ... Wie weet? ...
We kregen deze voormiddag van de ambassadeur de gelegenheid
om hem ons project voor te stellen. De Smet was hem niet onbekend. Hij kan de
jezuïet immers elke dag, bij wijze van spreken, begroeten, want in de inkomhal
van de ambassade hangt een groot wandtapijt dat Floris Jespers ontwierp voor het
Belgisch paviljoen op de wereldtentoonstelling die in 1939 in New York
plaatsvond. De Smet staat er centraal, maar ook andere Belgische missionarissen,
zoals de minderbroeder Louis Hennepin, die in de 17de eeuw de Mississippi
verkende, figureren erop.
Ambassadeur Verbeke had ook Geert De Proost,
vertegenwoordiger van de Vlaamse overhied in de Verenigde Staten (Flanders
House New York), uitgenodigd. Met hem overlegden we s avonds nog verder. Ook
zijn tips kunnen het project ondersteunen.
Voordien, in de namiddag, bezochten we het National Museum
of the American Indian, een nieuw museum, gebouwd door de Blackfoot Douglas
Cardinal en in 2004 geopend, dat meer dan een miljoen objecten, fotos, films
... van en over de Native Americans bewaard. Ook hier kwamen we pater De Smet
meermaals tegen, onder meer in de tijdelijke tentoonstelling over de verdragen
die de Amerikaanse overheid met de indianen sloot en waarin De Smet een
bemiddelende rol heeft gespeeld. We hadden er ook een lang gesprek met Joe D.
Horse Capture, een Native American en een van de curatoren van het museum, die
ons zijn persoonlijke visie gaf op de betekenis van het christendom op het
leven van de indianen. Die was in zijn ogen zeer negatief. Ze [missionarissen]
hebben alles weggenomen van ons. Nu moet alles (cultureel, economisch, ...)
heropgebouwd worden.
Deze middag zondag 17 mei zijn we om 14 u geland in
Washington, in Dulles International Airport, na een vlucht van ca. 8 uur (en
met een tijdsverschil van 6 uur). We hebben hier maandag en dinsdag enkele
afspraken: Belgische ambassade, National Museum of the American Indian en
National Anthropological Archives (Smithsonian Institute).
Ook Pieter Jan De Smet was vaak in Washington te vinden. Hij
passeerde er al toen hij in in 1821 in de Verenigde Staten arriveerde en keerde
er dikwijls terug tijdens zijn sponsortochten. Vanaf ca. 1850, toen hij door de
Amerikaanse overheid werd gevraagd om te bemiddelen met de Native Americans,
kwam hij er vaker en ontmoette hij er hoogwaardigheidsbekleders als de
presidenten Pierce en Lincoln. Hij had regelmatig contacten met het Indian
Office om er de zaak van de jezuïetenmissies te bepleiten of later, in de tweede
helft van de jaren 1860, om zijn inzichten over de vredesgesprekken met de
Sioux mee te delen.
Vele visuele getuigen van De Smets aanwezigheid in
Washington zijn er niet. Er is een foto uit februari 1867 waar hij te zien is
op het balkon van het Witte Huis tijdens een conferentie met een
Sioux-delegatie. Op het linkerbalkon staat president Andrew Johnson, De Smet is
te zien op het rechterbalkon, links (zie foto; klik op de foto om te vergroten).
Wel zijn er vele getuigenissen in De Smets
correspondentie. In februari 1862 schreef hij over zijn ontmoeting met de
Belgische ambassadeur Blondeel van Cuelenbroeck, die hem zeer gunstig gezind
was. De ambassadeur had hem uitgenodigd op een diner met zijn Franse, Russische
en Spaanse collegas. Die waren allen in officiële tenue terwijl De Smet "had
a frock-coat well worn and with two buttons gone. However,
it all went off very agreeably. I did the best I could among these great
personages; but I remain of the opinion that I shall always be more at my ease
sitting on the grass and surrounded with savages, each one making his jokes and
at the same time eating with good appetite a bear rib, or roasting a piece of
buffalo or fat dog. Met Blondeel bleef De Smet contact houden. Hij
schonk hem onder meer vier bizonkleden eentje voor de Franse ambassadeur en
ook een calumet, een pijp- en een tabakszak ... . Zullen we er sporen van
vinden bij de huidige Belgische ambassadeur?